Weide -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘weide’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘weide’.

Herstellingsoord

In het boek ‘Tussen Leven en Dood’ vertelt een priester in de Tempel van Isis in het oude Egypte over de weide als een herstellingsoord waar de mens van de aarde in uitgetreden toestand nieuwe krachten kan opdoen om zijn aardse leven voort te zetten:
Wij verlieten de aarde en zweefden samen naar de „weide”.
De „weide” ligt tussen leven en dood en is een plaats waar de ziel tijdelijk kan vertoeven om zich van gevoelens los te maken.
Het is die plaats, waar de aardse mensen elkaar ontmoeten en met hen één zijn, die reeds zijn gestorven.
Doch wanneer dit éénzijn beleefd wordt, geschiedt het in hun dromen, enkelen zijn bewust, maar slechts één op miljoenen zielen bezit deze gaven, zodat beider bewustzijn volkomen is.
Ik kende de „weide”, want ik was daar reeds met Lyra geweest, ook uit mijn vorig leven kende ik die heilige plaats.
Ook toen traden wij uit onze stoffelijke lichamen.
Wanneer ik uittrad, maakte ik Lyra vrij en zweefden wij samen in de ruimte.
Soms geschiedde het uittreden op de dag, meestal echter als de zon onder was en het universum de aardse zielen in de stilte van het leven kon ontvangen.
Dat Dectar op wolken wilde zweven, hadden wij meermalen beleefd en betekende een wonderlijke sensatie.
Wij zweefden dan door het luchtruim heen en leefden in de ruimte, wat voor velen een openbaring was.
De „weide” is als een herstellingsoord, waar de ziel nieuwe krachten opdoet om het stoffelijke leven in alle stadia van leed en smart te kunnen beleven.
Er is geen ziel op aarde, of zij is daar geweest, hetzij bewust of onbewust.
Doch zij keerde naar de aarde terug met nieuwe bezieling, vol van geestelijke krachten, om dat te aanvaarden, dat zij draagt en als oorzaak en gevolg op haar schouders rust.
Ik weet het en zij, die in die andere wereld leven weten het en hebben het beleefd.
In ons allen ligt het verlangen die ziel te ontmoeten, waarvoor wij liefde voelen en de Goden ons als een genade konden schenken.
Ook weet ik, dat alléén zij de „weide” zullen zien, die oprecht verlangen en gereed zijn, niet zij, die moeten ontwaken en voor wie deze liefde geen betekenis heeft, die in onbewustzijn het aardse leven beleven.
Toch zien ook zij de „weide”, omdat ook hun ziel leeft en ergens is, en dat ergens kan in de ruimte zijn of op aarde.
Tussen Leven en Dood, 1940
De weide geeft aan de ziel kracht en weerstand:
De „weide” ligt daarom tussen leven en dood en is een geestelijke sfeer.
Zij is als een plekje van de aarde en als een hemels oord, zij is beide, zij versterkt het organisme en het innerlijke leven.
Op de „weide” is men bewust en daar keert het vorige leven in ons terug.
Daar weet men, waarheen wij gaan en wie tot ons behoort, wie eeuwigdurend bij ons is en deel van ons leven blijft uitmaken.
De „weide” is om het geestelijke bewustzijn wakker te schudden en de ziel aan te sporen naar die liefde te verlangen, wat het terugkeren tot God betekent.
De Schepper van hemel en aarde en alle planeten begreep, dat Zijn kinderen niet zouden ontwaken, als zij van tijd tot tijd niet mochten „ingaan”.
Dit „ingaan” is voor de ziel de vreugde en het geluk, wat zij bij het terugkeren op aarde als „gevoel” ervaart.
Op de „weide” ziet de moeder haar gestorven lieveling terug, de vader zijn vrouw, de zuster haar zuster en de broeder zijn broeder, maar de geliefden als tweelingzielen elkander en beleven hun geestelijk geluk.
De „weide” helpt de stoffelijke mens dragen, zij dient en zij geeft, zij schenkt kracht en levenslust aan het leven van God.
God begreep, dat al Zijn kinderen zouden bezwijken, want het aardse leven is alléén om te ontwaken, om goed te maken wat eens misdaan is.
In de vele levens, waarin de ziel leefde en bezoedelde, én haatte én vernietigde, komt de „weide” haar te hulp.
Maar vooral, in het leven waarin het leven op aarde een voortdurende kastijding is, geeft de „weide” aan de ziel kracht en weerstand, of zij zou bezwijken.
Tussen Leven en Dood, 1940
De weide verbindt hemel en aarde:
Wij zweefden steeds verder en van de aarde weg.
Wij zouden tevens in de ruimte kunnen blijven en ons om uit te rusten kunnen neerleggen op het donzige bed van energie en kracht, waardoor de ruimte ontstaan is.
Ook konden wij naar andere landen gaan en indien wij het wilden, daar de mensen in hun doen en laten volgen, alles lag in ons bereik en voor ons open, omdat wij in het bezit waren van de vleugelen.
Maar wij gingen verder en verder, zodat de aarde voor onze ogen oploste en wij traden een andere wereld binnen.
Daarin ligt de „weide”, tussen hemel en aarde en zij heeft verbinding met beide werelden.
Tussen Leven en Dood, 1940
De weide is onmetelijk:
Dectar en Myra losten voor mijn ogen op, want de „weide” is onmetelijk, ook zij heeft geen einde en is één met de aller, allerhoogste sferen, zodat de Goden daar zijn wanneer zij „ingaan”.
Ik zag miljoenen mensen, allen beleefden slechts één iets, dat het ongelooflijkste, het machtigste is, dat de ziel voelt en waarvoor zij sterft, haar eigen leven offert en als „De Liefde” wordt gevoeld.
Tussen Leven en Dood, 1940
Ook in het boek ‘Maskers en Mensen’ bezoekt de schrijver de weide:
Op een middag ging ik er alleen op uit, eerst stapvoets, dan in galop.
Toen ik ’n mooi stukje grond voor me zag, steeg ik af.
Ik legde me neer en sliep in.
Eerst was het duisternis, langzaamaan werd het lichter.
Sientje staat naast me ...
Ik houd het dier aan de leidsels.
Ik slaap en ontwaak weer.
Een mooi landschap zie ik ... het is zomer.
Hé, waar is dat?
Ben ik hier al niet eerder geweest?
Het lijkt op Italië ... ’n prachtige vlakte, overal bloemen, de natuur op haar mooist.
Een vlakte zie ik, overal goed verzorgd gras.
En daar voor me een boom, één boom maar, vol bloesem.
Ik denk, ik vraag me af of ik hier al niet van hoorde.
En ...?
En ...?
Wat zie ik daar?
De kindertjes.
Ik zoek naar René.
Ik zie hem niet.
Wat doen de kinderen?
Ze rapen de afgevallen bloesems op, doen die in kleurige mandjes en gaan verder, zingend, vrolijk, opgewekt.
Toen dacht ik: dit is de „weide” van René!
Ik geloof hem!
Ik zie, dat het kind waarheid bezit.
Maar ik ben in het licht!
Ik ben hem wel achterna gelopen, maar ik ben er op eigen kracht gekomen.
Ik kijk nog even waar de kinderen heen gaan, maar ze zijn al weg, ik zie hen niet, nergens.
Ik sta op en kijk naar de bloesemboom.
Ik zie en kan voelen, daarna begrijpen, wat dit te betekenen heeft.
Ik ben zo gelukkig!
Wat ’n pronkjuweel van ’n boom toch.
Dit is ’n mens!
Als ik en jij zo in de bloesems zitten, met dit geschoren grasveldje om ons heen, met deze zon en blauwe hemel boven ons, die fonkelende bloesem, kan je zeggen: ik ben van alle narigheden af, ik ben rijp, ik ben „geboren lente”!
Toen werd het avond voor me en ik kon niets meer zien, maar even later was ik klaarwakker.
Maskers en Mensen, 1948
Meester Zelanus brengt een mens die in de oorlog doodgeschoten werd naar de weide als eerste opvangplaats:
En die man die doorgaat ...
Komen de vliegtuigen: rrráng!
Die kon ik opvangen.
Dood.
Neen: ‘Waar ben ik?’
Ik zeg: ‘Kind, kom maar, ik breng u naar een weide waar ge rustig zult zijn en uw leven in handen zult nemen.’
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950

Zomerland

In het boek ‘Een Blik in het Hiernamaals’ wordt over een Zomerland gesproken dat overeenkomt met de beschrijving van de weide in de andere boeken.
„Het Zomerland, André, is de sfeer, die met de aarde in verbinding staat; zij ligt tussen de derde en de vierde gelukkige sfeer in.
Het Zomerland is de sfeer, waar de aardse geest ’s nachts, na uittreding, vertoeven mag, wanneer hem dit als een genade Gods veroorloofd is.
In het Zomerland ontmoet hij dan de dierbaren, die hem zijn voorgegaan, doet er nieuwe krachten op en keert dan, sterker van geest, in zijn stoffelijk lichaam terug.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Hier vindt de vermoeide aardse reiziger even rust:
André zag vele geesten en kon weer dadelijk de aardse van de astrale onderscheiden.
„Laten we hier plaatsnemen, André, dan kunnen we alles waarnemen.”
Zij kozen als rustplaats een van de vele, door de schoonste bloemen der sferen omgeven banken, welke de vermoeide, aardse reiziger tot zitten noodden.
De vogels zongen hun hoogste lied.
„In alles is hier harmonie; dat zal je kunnen zien en aanvoelen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Het bezoek vindt ’s nachts plaats:
„Kijk nu maar eens naar al deze stralende geesten, mijn jongen.
Zien zij er niet gelukkig uit?”
Daar gingen een man met zijn vrouw, een kind met zijn moeder, een broer met zijn broer; dan weer een kind met andere kindertjes of een vader en moeder met hun kind.
Vele van hen wandelden rustig heen en weer, terwijl anderen de eenzaamheid zochten, om een tijdlang samen te zijn.
„Op aarde is het nu nacht en hier zijn vele uitgetreden geesten.
Zo aanstonds zal er een komen, die ik ken.
Zijn vrouw en zijn kind heb ik reeds gezien.”
„Wat leven al deze geesten hier gelukkig, Alcar.”
„Je kunt de mensen op aarde niet genoeg vertellen, hoe mooi en heilig het hier is.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Zo kunnen ook tweelingzielen even samen zijn:
Zie, daar komt de man, die ik bedoelde.”
André zag een nog jonge man voor zich, die naast een, iets oudere, intelligentie liep.
„Deze jonge man leeft nog op aarde.
Bij de geboorte van hun kindje verloor hij zijn lieve vrouw, die de kleine tevens met zich nam.
Je voelt de diepe smart, waarin hij eenzaam achterbleef.
Maar God voorziet in alles en schenkt degene, die waarachtig liefheeft, Zijn genade.
Zo is het hem gegeven, van tijd tot tijd zijn geliefde vrouw en zijn kindje in het Zomerland te bezoeken, omdat zijn leed anders ondraaglijk zou zijn.
Zijn Gods wetten niet wonderbaar, mijn jongen, en is Zijn Leiding niet in alles te bespeuren?”
„Treedt hij ook bewust uit, Alcar, en herinnert hij zich dit?”
„Neen, André, dat niet, want hij is geen direct medium, alhoewel hij, zoals ieder mens, deze sluimerende krachten in zich heeft.
Bij hem gebeurt dit uittreden weer op een andere manier, wat ik je straks zal uitleggen.
Zijn lief kind groeit hier verder op en zal eens, zo schoon als een engel haar vader tegemoet treden.
De jonge man sloot zijn vrouw lange tijd in de armen, wat voor André een aangrijpend schouwspel was, en ook de kleine, die ongeveer drie jaar oud was, drukte hij liefdevol aan de borst.
Tranen van geluk kwamen man en vrouw in de ogen en beiden lieten ze vrijelijk vloeien.
De kleine legde de armpjes om vaders hals en zag hem aan, alsof zij wilde zeggen: „Waar zijt ge toch zolang gebleven?”
„Zulke tonelen spelen zich hier steeds af en men schaamt zich niet voor zijn geluk.
Deze twee mensen zullen voor eeuwig één zijn, wanneer de korte tijd, welke hij nog op aarde moet doorbrengen voorbij is, want zij hebben Gods zegen over hun liefde afgesmeekt.
Onder alle omstandigheden zal hij deze vrouw trouw blijven en zij zal zijn tweelingsziel zijn tot in alle Eeuwigheid.
Eeuwig geluk!
Voel je, wat dit betekent?
Voor eeuwig tezamen, door God verbonden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De vader van de man zorgde voor de uittreding:
Let nu maar weer eens op het gelukkige drietal, dat hier samen is mogen komen, André.
De vader van de jonge man heeft zich zolang teruggetrokken en zal hem straks weer naar de aarde, in zijn stoflichaam terugbrengen.
Op enige afstand zullen wij daarop wachten en hen dan volgen, om te zien hoe hij op aarde aan zal komen.
Mensen zoals hij, die daar in diepe smart zijn achtergebleven, ontvangen van God de grote genade, hun dierbaren op deze wijze nabij te blijven en het innerlijke contact met hen te behouden, hoewel zij zich daarvan niet bewust zijn.
Toch blijft het hun geestelijk bezit.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Buiten het boek ‘Een Blik in het Hiernamaals’ wordt de term Zomerland steeds gebruikt voor de vierde lichtsfeer.
Meer informatie hierover vindt u in het artikel ‘Zomerland - Vierde lichtsfeer’.

Vlaamse commentaarstem bij filmpje: