Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘tweede lichtsfeer’.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘tweede lichtsfeer’.
De moeilijke strijd
Meester Alcar legt aan André (Jozef Rulof) uit dat de bewoners van de tweede lichtsfeer een sterke concentratie hebben ingesteld om vanuit het stoffelijke het geestelijke binnen te treden:
Zie, wij zijn in de tweede sfeer binnengetreden.”
André zag weer een ander land.
Alles was anders dan waar hij zo-even was geweest.
De hemel was in een strak blauw kleed gehuld en geen wolkje was er te zien.
Het firmament was als een strak gespannen ballon, die elk ogenblik uiteen kon scheuren.
Hij voelde dit duidelijk.
Ook in de natuur lag deze zelfde kracht, wat hij zeer vreemd vond.
Een eigenaardig gevoel kwam in hem.
Rondom zich heen zag hij tempels en gebouwen, in schitterende stijl opgetrokken en van een fijnere substantie dan in de eerste sfeer.
Het was alsof alles meer leven voelde en daardoor in een hogere bestaanstoestand verkeerde.
Hij zag tevens vele wezens en het viel hem op, dat de gewaden heel anders waren dan die zij droegen in de eerste sfeer.
Allen waren jonger dan daar.
„Wat betekent die spanning, Alcar, die in alles ligt?
Heeft dat een betekenis?
Het is, alsof alles uiteen zal springen.”
„Ook dit heb je goed gevoeld, André.
Alles wat hier leeft, is in een overgangstoestand gekomen en de mens voelt verbinding met een hogere afstemming.
De natuur, de mens zal zich voor een hoger leven openen.
En het bezit daarvan is de verhoogde gevoelskracht van alles.
Hun concentratie is ingesteld op verhoogd bezit, het is de toetsing van hun innerlijke toestand.
Ge voelt hun strijd om van deze sfeer uit de derde te kunnen bereiken.
Hier hebben zij te strijden tegen de felle aanvallen van hun eigen ik.
Hier zullen zij zich zelf moeten afleggen, om straks in de derde sfeer voor eeuwig het geestelijke leven binnen te treden.
Hoe hoger de mens komt hoe moeilijker zijn strijd zal worden, omdat de toestanden fijner en schoner, de sferen ijler zijn en zij zich innerlijk moeten afstemmen.
De grote strijd is dus om vanuit het stoffelijke het geestelijke binnen te treden.
Voelt ge hoe moeilijk hun strijd, hoe gespannen hun toestand is, hoe sterk hun concentratie is ingesteld op dit hoger bezit?
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Ze zetten hun gedachten onder controle om alleen nog waarheid te denken en uit te spreken:
U bent angstig om een woord te zeggen, u spreekt alleen de waarheid.
En waarover gij spreken zult, dat hebt ge geleerd en dat bewijst u de natuur.
De verschijnselen die u waarneemt zijn gefundamenteerd, dat is geestelijk bezit.
Elke gedachte is een realiteit van de kosmos, waartoe gij behoort en die u aanstonds zult leren kennen.
Lezingen Deel 1, 1950
De mens van de tweede lichtsfeer is wakker en gaat op weg om zich geestelijk te ontwikkelen:
De eerste, de tweede, de derde hebben nog contact met de aarde.
U bent in de eerste sfeer nog niet vrij van uw aardse gevoelens.
Er liggen daar mensen die rusten, jarenlang.
Maar de tweede sfeer, voelt u, die is wakker, die gaat verder, die ziet u daar niet meer, die gaat door de ruimte.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Hogere kunst
De kunst in de tweede lichtsfeer straalt de geestelijke liefdeskracht uit:
Weer zag André mensen, die hun aardse vrienden bij zich hadden en in liefde waren verbonden.
Vogels zongen hun lied en bloemen versierden deze sfeer, waar zich ook de mens bevond.
Ieder wezen, dat hier leefde, wilde omhoog, omdat het die hogere warmte reeds aanvoelde.
Ook de natuur was prachtig en hij zag vlakten, bergen en water.
In een zeer schone tempel traden zij binnen.
Om het gebouw groeiden vruchten en bloeiden planten en ook bij het binnentreden zag hij, dat ze in het gebouw groeiden.
In alles lag hun zuivere leven, al voelden zij, die hier leefden, zich nog niet van stoffelijke gedachten bevrijd.
Weer stapte André een geestelijk kunstgebouw binnen, zeer nieuwsgierig naar wat hij thans opnieuw zou beleven.
Voor hem lagen grote brokken steen in alle kleuren.
Hij zag stenen in een lichtblauw waas gehuld, andere hadden verschillende tinten, maar hij vond die blauwe het mooist.
Heel zachte kleuren waren erbij, doch het was hem een raadsel, hoe men aan deze zijde aan zulke prachtige stenen kwam, die op marmer geleken.
Hier was alles, wat de mens kon dienen en dan veel schoner dan op aarde.
Op aarde kon men zich van geestelijk bezit geen denkbeeld vormen.
Hier zag hij alle kleuren ineen.
Hierin lag leven en dat leven straalde licht uit.
Alle kunst straalde; al het leven bezat de geestelijke kracht, die liefde was.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Ook hier stelt het kruis het leven van Christus voor, waar men zich op richt:
Ook hier zag hij verschillende wezens, die aan een kunstwerk bezig waren.
Hij zag een prachtige voorstelling, door vele figuren omgeven en die iets symbolisch voorstelde.
Daaraan werkten vele geesten.
Samen brachten zij dit kunstproduct tot stand, doch één van hen was de meester.
Bovenop deze voorstelling zag hij een bol, alsof het de aarde was, die door tientallen menselijke figuren gedragen werd en op de bol een kruis in sneeuwwit marmer.
Sterk stak het kruis af en het dwong iedereen, die ernaar keek, eerbied af voor de Schepper.
„Wat stelt het voor, Alcar?”
„Dit beeld stelt voor, mijn zoon, dat de mens het leven draagt en vertegenwoordigt.
De bol is de aarde, het kruis het leven, waarmee Christus wordt voorgesteld.”
Levensgroot waren de figuren, die het droegen.
Groots was alles en liefde het geheel.
Zij allen, die hieraan meewerkten en hun krachten gaven, voelden liefde.
Het stuk straalde en ook zij straalden deze liefdekracht uit.
Dit was het geluk om zoiets tot stand te mogen brengen.
O, wat schoon, hoe machtig was deze kunst!
Een Blik in het Hiernamaals, 1936