Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘Socrates’.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘Socrates’.
Wat is gevoel?
Socrates stelde de mensheid vragen:
Toen Socrates begon met deze leer, hij zegt: ‘Hoe voelt u zich als u bent: gelukkig?
Wat is gevoel, wat is geluk?’
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Na de gemakkelijke antwoorden ging Socrates verder:
Toen vertelden de mensen: ‘Ja, ik ben blij.’
‘Ja’, zegt Socrates, ‘om die vijfentwintig gulden die je daar kreeg.
Maar dat bedoel ik niet’, zegt hij, ‘ik bedoel dát gevoel dat ons verbindt met al de wetten, waardoor wij en desnoods al het leven is ontstaan.’
En toen begon de mens wijsgerig te denken.
Is dat niet zo?
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Waarom geven sommige handelingen een blij gevoel, en andere een vreemd duister gevoel?
Socrates zei: ‘Wat gebeurt er als ik dit doe?’
Toen hij op de markt stond van Athene, die herdersjongen, hij zegt: ‘Wat voelt u als u gelukkig bent?
Waarom kust u?
Waarom doet u dat?’
Ja, hij wilde dat weten.
Hij zegt: ‘Nee, ik niet, maar de wereld wil dat weten.
Ik wil weten waarom ik gelukkig ben, waarom ik zó doe.
Als ik zó doe en ik sla u, krijg ik een vreemd, vreemd gevoel.
Wat is dat?
Als ik zó doe, ben ik gelukkig, heb ik ruimte, heb ik gevoel.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Wat doet een hard woord met mij?
Wanneer u de mens thans ... ik heb u de wijsgerige stelsels laten zien en dan moet u aanvaarden dat Socrates en Plato, Aristoteles, dat zij het zijn geweest die begonnen te denken; ook al heeft het oude Egypte, de tempels van Ra, Ré, Isis, fundamenten gelegd voor de mystieke leer, maar zij zijn het die zich gingen afvragen: ‘Als ik iets hards, iets afbrekends zeg, wat gebeurt er dan met mij?
En wat gebeurt er dan met de mens?
Maar wat zal er geschieden voor deze ruimte?’
Lezingen Deel 3, 1952
Wat werkt er nog tegen in mij om goed te doen?
En deze bron, het bewustzijn ...
En dat leren we aanstonds weer voor de persoonlijkheid, waardoor we een Socrates leren kennen, Plato.
Want Socrates vroeg zich af: als ík denk en ik wil het goede doen, waarom heb ik dan hier in mij nog het gevoel dat niet deel wil nemen aan mijn goedheid?
Lezingen Deel 1, 1950
Wat is dat in mij dat niet wil?
Daar begon Socrates te denken en te voelen: als ik wil, maar dat wat mij daar wordt gevraagd dat wil ik niet – en nu ben ík het die niet wil.
De man Socrates, het leven Socrates stond voor de eigen wil, de ziel, de geest, de persoonlijkheid.
Zijn dat zelfstandigheden?
Lezingen Deel 1, 1950
Daar hebben ze dan hoge wijsbegeerte van gemaakt:
Waarom leggen wij niet, zoals Socrates, de wijsgerige stelsels?
Ze hebben het in de maatschappij, dame, over hoge wijsbegeerte: dat is dit.
Hoeft niet geleerd te zijn.
Die leert u zo in huis.
Blaf niet, schreeuw niet.
‘Maak van uw mond’, zeggen de meesters, ‘geen roddel.’
Gij kreeg slechts het mondje om uzelf te voeden, maar niet om kwaad te spreken.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Gifbeker
Socrates ging nog even verder:
Socrates kreeg vergif te drinken toen hij (kwam) met: ‘Wat bent u als u zich gelukkig voelt?
Waar komt dat gevoel vandaan?’
En hij ging nog even verder, en toen kon hij een gifbeker drinken, want hij, Socrates, een kind van de ruimte, besmette de mens.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Meester Zelanus noemt dit het afbreken van hoger denken en voelen.
Dit stemt de mens af op het schemerland, de sfeer van Gerhard uit het boek ‘Zij die terugkeerden uit de Dood’:
Daarom, indien Socrates de mogelijkheid had gekregen om alles van zijn ruimte te verstoffelijken dan was de mensheid al duizenden jaren verder geweest en was hier het Koninkrijk Gods op aarde te zien.
Maar wat doet men?
Men breekt het hoger denken en voelen af.
En dat is weer precies hetzelfde indien gij voor uzelf de onwaarheid liefhebt, indien ge de disharmonie liefhebt.
Ook al zegt er iets in u: ‘Ja, ja, ja, ja, ze hebben gelijk’, maar u kunt het niet, dan is dat de mist achter en voor de eerste sfeer, want u bent nu niet stralend, u hebt geen licht, uw ene karaktertrekje stemt u af op de sfeer waar Gerhard en waar miljoenen, biljoenen mensen in komen wanneer zij dit leven verlaten.
U hebt u voor de geestelijke waarheid te buigen en ge zult dat woord moeten verstoffelijken.
Maar – nietwaar? – als men maar even de mens aanraakt, wanneer men maar even zegt: ‘Waarom doet u dat?’ dan trekt de mens zich terug, er is iets om zichzelf te beschermen en dan sluit de mens zich voor de goddelijke harmonie, voor het uitdijen als werking – nu is er geen werking meer – af.
Men gaat weer van de wal in de sloot, men verzekert zich van duister denken en voelen.
En nu is de mens zeker?
Ja, hier op aarde, in deze maatschappij bent u nu zeker, want u hebt nog stoffelijk licht, maar achter de kist ziet u geen bloem, ziet u geen natuur, u hebt niemand.
Lezingen Deel 2, 1951
Reïncarnatie
Toen Socrates in het hiernamaals kwam, besefte hij dat hij goed gevoeld had, maar dat hij de geestelijke werkelijkheid niet verstoffelijkt had:
En ook Socrates viel in slaap.
Niet van schrik, maar de blijheid, de macht dat hij lééfde.
Hij wist: ik ben in het oneindige gekomen en het is zoals ik het heb gevoeld, maar ik kon het niet door woorden verstoffelijken.
Lezingen Deel 2, 1951
Socrates had al in het oude Egypte zijn gevoelsverbinding met dieren opgebouwd:
Socrates was een kind, die begon te denken.
Socrates had een sik, het kind speelde een tijd voor herder, hij ging met de dieren praten.
Hij zegt: ‘Wat ben je mooi en kus mij eens?
Hoe denken jullie?
Wat leeft er in je?
Alleen maar eten en drinken en de mens maakt je dood.
Kon ik maar met je heengaan hier.
Konden wij maar gaan naar een vrij veld, waar rust en vrede is.
Maar aanstonds maakt men u dood.’
Zo begon Socrates.
Jazeker, Socrates was ook een kind dat het oude Egypte heeft beleefd.
Lezingen Deel 2, 1951
Veel later vertelt hij aan Jozef Rulof waar hij aan zijn wijsbegeerte was begonnen:
Socrates vertelt hem, dat hij met al het leven heeft gesproken, dat hij vele wetten tijdens zijn leven op Aarde heeft mogen beleven.
Daardoor bouwde hij aan de „wijsgerige” stelsels.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Voor hij de kans kreeg om zijn wijsbegeerte te ontwikkelen, werd hem het zwijgen opgelegd:
Ik heb het die mensen daar, die stumperds, die stakkerds, die ongelukkigen – die denken alles te weten – willen geven, maar toen hebben ze mij de gifbeker voorgezet.
Maar ook zij komen straks.
Lezingen Deel 2, 1951
De Universiteit van Christus waarvoor hij gediend heeft op aarde, vangt hem op in het leven na de aardse dood:
En weer komen de wezens, de meesters van de Vierde, de Vijfde, de Kosmische Graad – want ze weten wat deze kinderen voor de ruimte hebben gedaan – naar hem toe, om dit leven te kunnen opvangen.
En een uur later wandelt Socrates met de eerste moeder uit de eerste sfeer, de tweede moeder, de derde, de vierde, de vijfde en de zevende, en de moeder uit de Vierde Kosmische Graad in haar gouden stralend gewaad, met het licht van de ruimten, van haar bewustzijn in haar ogen, als een stralende schoonheid van waarheid, liefdevol en welwillendheid met Socrates door de sferen van licht en voelt dit geitenkind zich gedragen.
Lezingen Deel 2, 1951
Socrates vroeg naar de geit waardoor hij op aarde was beginnen denken:
Toen zegt Socrates: ‘En waar is mijn sik?’
Want Socrates heeft God en de ruimte leren kennen toen hij voor zijn sik stond en hij een lik kreeg van dat dier en hij zei: ‘Hoe moet ik dit begrijpen, het is zo warm, zo goed, zo liefhebbend.’
Want dit schapenkind is begonnen om te leren denken toen hij zag dat het dier de sprietjes van het veld opnam.
En hij zei: ‘Hoe is dat alles zo geregeld, dat dát gras juist klaar is voor mijn dier?’
Lezingen Deel 2, 1951
In de tempel van de wijsheid in de sferen van licht leert hij dat elke gedachte beleefd moet worden in harmonie met de geestelijke werkelijkheid:
En daar zien we nu Socrates, wandelend door de sferen van licht, tempel in en tempel uit.
Hij is in de tempel van de wijsheid, van de mystiek, de wetenschappen.
Hoe leert gij denken en liefhebben?
En Socrates wandelt in het machtige paleis, dat voor u is opgetrokken, althans voor de mens, die door denken zichzelf heeft leren kennen, die zijn godheid heeft kunnen aanvaarden, heeft vergeestelijkt en verstoffelijkt en nu de afstemming bezit van de eerste sfeer, en vrij is van haat, van leugen en bedrog, kletspraat, bezoedeling, dieverij.
Die wérkt, die bezielt en die nooit meer kan zeggen: ‘Wat kan mij dat schelen.’
Want dan staat ge stil, dan bemoddert ge uzelf, dan ontsteelt ge het licht van uw tweelingziel.
Zij weten nu dat in dit gebouw, de tempel van wijsheid, elke gedachte barend en scheppend beleefd moet worden, omdat één gedachte een ruimte is, liefde is, licht is, vader- en moederschap bezit, de vriendschap, het éénzijn met al de levensgraden voor God, door Hem geschapen vanuit de Almoeder, beleefd moeten worden, waarvan wij ons de lieflijkheid en de ruimte als godheid eigen hebben te maken.
Lezingen Deel 2, 1951
Daar krijgt hij de bezieling om opnieuw te reïncarneren om deze wijsheid naar de aarde te brengen:
En in die tempel, daar zegt Socrates: ‘Meesters, moeders, laat me terugkeren naar de aarde om het nog eens te doen, wellicht hebben ze in die tijd even geleerd.’
Lezingen Deel 2, 1951
Maar dat is niet nodig:
Toen zegt de meester: ‘Neen, dat doet een ander voor u, want ook dat kind is reeds gereed.
Lezingen Deel 2, 1951
De meester laat Socrates zien dat er vele vormen van gifbekers bestaan:
Maar wanneer ge de duisternis blijft bewandelen, bezoeken en liefhebt, hoe kunt ge dan het licht in het andere leven zien en bewonderen?
Dan bent u duisternis en hébt u die levensgraad, dan gaat u naar de hoogmoed, dan klampt ge u vast aan het bezit van een ander, dan zet ge de mens de ‘levensbeker’ voor als gif.
Ja, dan gaat ge de oorlog in en speelt ge voor generaal, dan zijt ge koning en keizer, dan beveelt ge en zet ge uw naam onder de doodstraf en trekt u van alles maar niets meer aan, want gij zijt koning en keizer en niemand anders.’’
Lezingen Deel 2, 1951
Socrates begrijpt dat de doodstraf zich vergrijpt aan het leven van een ziel:
Dat is nog erger.
‘Geef mij dan maar twintig gifbekers,’ zei Socrates, ‘dat is het vergrijpen aan een goddelijke kern, ook al is die kern prehistorisch.
Lezingen Deel 2, 1951
Socrates begreep nu welke menselijke duisternis hem gif had gegeven:
Maar de mens op aarde leerde ... Socrates en de volgelingen, Plato, Aristoteles, Pythagoras, de oude Egyptenaren ...
Ze hebben allemaal geleerd in de tempel van wijsheid om te leren om niets te zeggen, eerst dan het woord te beleven, opdat ons hart, ons ruimtelijk hart niet aan de roddel slaat.
Opdat ons hart niet op hol getimmerd wordt.
Opdat wij geen deel uitmaken van roddel en kletspraat, afbraak, vernietiging, doodslag, moord.
Opdat wij moeder zullen zijn en vader zullen zijn in het reine gevoel.
Want indien gij – dat leerde Socrates – deel uitmaakt van dat wat tot de duisternis behoort, dan is wat voor uw karakter en persoonlijkheid op goddelijke afstemming telkens weer een slag, de mismaking van uw goddelijke kostbare nek.
Het gif plaatst ge altijd voor uw goddelijke persoonlijkheid en dat is uw vervloekte haat, de afbraak, de vernietiging, uw luiheid.
‘Ge hebt geen bezieling’, zei Socrates voordat hij opnieuw de aarde bekeek vanuit de sferen van licht, ‘gij duisterlingen hebt het aangedurfd om mij te mismaken, om (mij zo te verhinderen) de voorzienigheid aan de mensheid te kunnen geven, het nieuwe opstaan, de ontwaking, de bezieling, het woord te uiten, God, Christus, de Almoeder.
Maar gij hebt mij gif gegeven.
Ik zal me wreken met de zweep van de ruimte.
Ik zal u slaan met woorden en met wijsheid, opdat ge angstig wordt en ge zult zeggen: ‘Die man weet alles.’
Ja, ik ga thans tot de Alwetendheid.
De godheid als sferengeluk spreekt nu door mijn hart, door mijn gevoelsleven en ik voel me klein en zielig nu ik het andere in me ga voelen en ga zien dat ik nog door baring, door schepping, door het woord tot de evolutie moet voeren.’
Daar staat Socrates en daar zijn de anderen die kunnen getuigen, die zullen schreeuwen, maar u hoort hun stemmen niet.
Het zijn uw vaders en uw moeders, uw zusters en broeders die zeggen: ‘Word dan eindelijk eens wakker en bewust en begin normaal menselijk te spreken, maar nu door de wetten van Moeder Natuur.’
Lezingen Deel 2, 1951
De Socrates in onszelf
De wijsgeren kunnen mensen doen nadenken over hun innerlijke beleven:
Maar wat de wereld momenteel bezit, ontvangen is door de wijsgerige stelsels, door de wijsgeren, u voelt wel, dat heeft betekenis wanneer de mens daar uithaalt: het innerlijke geestelijke beleven.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Wanneer krijgen we Socrates en Plato in onszelf wakker?
Wanneer kunt ge uw stralend ik bezielend opwaarts voeren in de richting van de wijsgerige stelsels, opdat ‘de Socrates en de Plato’ in u ontwaakt?
Lezingen Deel 2, 1951
Dan kunnen we van Socrates naar Christus wandelen:
En nu, wanneer u voor de eigenlijke wetten wilt staan, wilt blijven liggen, wilt mediteren – voelt ge wel? – komt ge ook door de Christus tot de wijsgerige stelsels voor elke gedachte.
Want een gedachte is een wereld, vertegenwoordigt een wereld van licht en duisternis, waaraan Socrates en Plato en de anderen zijn begonnen en hierdoor een universiteit hebben geschapen.
Maar nu de Universiteit van Christus die dit ganse universum omvat: word eenvoudig, word héél eenvoudig en menselijk, indien u de liefde, de kern, de harmonie van elke gedachte, voor iedere wet ondergaat en beleeft en uitzendt.
Lezingen Deel 1, 1950