Schepper van licht -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘schepper van licht’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘schepper van licht’.

De eerste zielen

Elke ziel ontwaakt als persoonlijkheid door ontelbare ervaringen:
Van de Maan af leerde de ziel.
Elke handeling gaf haar levenswijsheid.
Zij maakte zich deze wijsheid eigen en door deze ondervinding ontwaakte haar persoonlijkheid.
Archives, 1945
Meester Zelanus volgt samen met meester Alcar en Jozef Rulof (André-Dectar) de overgang van de eerste mensen die hun laatste aardse leven hadden voleindigd:
Wat wij thans hebben te volgen is, hoe de ziel als mens, voor dit prehistorische stadium, de astrale wereld betreden zal.
Straks beleven wij dat voor de mens in het huidige stadium en leren dan weer andere wetten kennen, omdat die mens méér bewustzijn bezit.
Niet alléén organisch, doch tevens geestelijk.
Wij krijgen thans vele werelden te zien en te beleven.
In de eerste plaats voor de „zeven lichamelijke levensgraden” en dan voor de astrale wereld, voor de ziel als de geestelijke persoonlijkheid.
Maar is de ziel als mens een geestelijke persoonlijkheid, André-Dectar?”
„Ja, meester, doch vóórdierlijk.”
„Dat is juist en ik dank u voor uw antwoord.
Wij krijgen dus verschillende levensgraden te beleven voor de astrale wereld.
Dít is het einde voor de ziel als mens, voor de aarde althans.
Duizenden levenswetten stormen er nu op ons leven af.
En voor élke levenswet, ook al is die disharmonisch, hebben wij de ruimtelijke ontleding.
Ik vraag u, met mij te gaan, want ik moet mij thans op dit sterven afstemmen.
Volg dus die stervende mens daar en wij betreden aanstonds de ónbewust-menselijke, dierlijke-astrale wereld.”
In dit oerwoud liggen er verschillende mensen die sterven en wij komen nu tot éénheid met deze levens.
Al de levensgraden beleven deze zelfde wet, doch thans is de hoogste levensgraad zover, dat het leven als mens afscheid neemt van de Aarde.
Dat dit machtig voor ons is, behoef ik u niet te verklaren, want hierdoor beleven wij een geestelijke bewustwording.
Straks, die gevoelens komen tot mij en ik krijg ze van mijn meester Alcar, beleven wij deze zelfde wetten voor het huidige stadium en dan is er iets anders te beleven.
Wij volgen de stervende mens.
Wij komen tot éénheid en wij zullen met dit menselijke kind, de man, sterven.
Maar daarginds sterven er meerdere mensen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Op haar kosmische reis neemt de ziel nu afscheid van het stoffelijke leven op de aarde als laatste planeet van de derde kosmische levensgraad.
Op aarde heeft zij reeds ellende leren kennen:
„Zo zien wij nu, dat de mens hier reeds in ellende leeft en (dit) toch niet door de „Almoeder” is gewild.
Maar dat doet er weinig toe, het leven gaat verder, de ziel neemt afscheid van de Aarde en thans beleven wij, dat tijdperk ná tijdperk het stoffelijke leven verlaat en de astrale wereld betreedt.
Dat zegt ons, André-Dectar?”
„Dat de ziel als mens de stoffelijke ruimte, de stoffelijke „Derde Kosmische Levensgraad” overwonnen heeft.”
„Ik dank u waarlijk voor dit antwoord, mijn broeder, omdat ik voel, dat gij bovendien de geestelijke ruimte voelt en voor u ziet.
Dat wil nu zeggen, dat de ziel als mens wél de stoffelijke ruimte als macrokosmos overwonnen heeft, doch dat zij voor haar geestelijke leven nog niets heeft bereikt en toch nu aan beginnen moet.
En ook dat is duidelijk en heel natuurlijk.
Máár, de ziel als mens heeft van de Maan af, haar kosmische weg afgelegd en overwonnen.
Door de tijdperken van Moeder Aarde en de zeven lichamelijke levensgraden, is zij zover gekomen!
Dat wonder hebben wij te zien en te beleven en kunnen het aanvaarden, want wij zijn ook nu in staat het leven te volgen.
Verbind u thans weer met deze mens en wij beleven dit natuurlijke overgaan, wij beleven, dat de ziel vrijkomt van het organisme en thans de geestelijk ónbewuste astrale wereld betreden zal.”
Wij zijn één met deze mens, geachte lezer, en zullen het vrijkomen van de ziel als het innerlijke leven beleven.
Nóg is de ziel als geest één met het organisme.
Maar de dood nadert, het vrijkomen komt en zie, de laatste ademhaling is voorbij, het fluïdekoord breekt, het ogenblik van sterven is gekomen.
Wat gaat er nu gebeuren?
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De ziel kan nu haar astrale wereld beleven omdat ze vrij is van de stoffelijke reïncarnaties en niet meer terug hoeft naar de wereld van het onbewuste:
Is zij vrij, dan gaat zij verder en blijft nu dus bewust, zodat zij thans haar astrale wereld beleven kan.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste zielen kwamen slapend in hun hiernamaals aan:
Wanneer de ziel sterft, het lichaam dus, en zij loskomt van het organisme, slaapt zij.
De dood is slaap.
Die wetten hebben wij leren kennen; het is het terugzinken tot het innerlijke leven van de persoonlijkheid.
Iets anders is er niet te beleven, doch straks, nú in deze astrale wereld, moet zij wakker worden en eerst nu begint haar geestelijke leven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Een wereld zonder licht

De eerste zielen ontwaakten in een duistere wereld:
Wat voelt nu de ziel, nu zij daar neer ligt en slaapt?
Zij kan niet terug tot de Aarde.
Moet zij wakker worden?
Já, dit slapen is tijdelijk, de wetten voor het vrijkomen laten haar los, zij betreedt haar bewuste astrale wereld en wil zeggen, dat zij wakker is en niets meer bezit aan gevoel.
Geestelijk bewustzijn moet zij zich nog eigen maken, en ook dat bestaan en ontwaken zullen wij aanstonds volgen.
Hier is er duisternis.
Er is géén licht, omdat de ziel géén licht bezit, zij moet zich dat gevoel nog eigen maken.
En zie, mijn broeders, kijk daar, ze wordt wakker.
De mens in zijn astrale-geestelijke wereld wordt wakker!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De ziel stond met haar geestelijke lichaam op een verdichte geestelijke substantie:
Zie, ze staat op.
Waarachtig, zij bezit mogelijkheden om te lopen en zij staat op verdichte substantie.
Wij zien thans, dat ook de geestelijke wereld zich verdicht heeft.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Die geestelijke substantie was gevormd uit de levensaura die zij op aarde uitstraalden:
De mens staat nu dus op vergeestelijkte stof, dat is thans de levensaura van de astrale wereld.
Kijk maar, wij kunnen die aura in onze handen nemen en is als de Aarde is, doch thans geestelijk, dus astraal verdicht, op afstemming met de mens, de ziel als de geestelijke persoonlijkheid.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Zonder hulp

De oermensen kenden een eenzame ontwaking in vergelijking met de huidige mens die door zijn geliefden afgehaald kan worden:
Van bewust afhalen is er hier nog geen sprake.
Gij weet, dat de mens door zijn geliefden, ook weer voor het huidige stadium afgehaald wordt, doch voor dit leven is er nog géén bewuste astrale wereld te beleven.
Is dat nu onrechtvaardigheid?
Wij weten, dat de mens achter de dood leeft en een bewuste of onbewuste wereld te vertegenwoordigen heeft, maar die bewuste wereld is er nog niet.
De mens is nog ónbewust en de sferen van licht moeten nog geboren worden.
Wat zien wij nu, André-Dectar?”
„Wij bevinden ons thans in de astrale wereld, mijn meester.”
„Inderdaad, wij bevinden ons in een andere wereld en wel de wereld voor de ziel als geest.
De eerste mens, die de kringloop der aarde heeft volbracht gaat verder en zal zich die wereld eigen maken.
Keren wij in gedachten tot de Maan terug, dan zien wij, hoe harmonisch al deze werelden zijn ontstaan.
Straks zullen wij deze wetten ontleden, doch dan staan wij voor de hellen, én de hemelen.
Nu is de ziel slapende, doch zij zal ontwaken en dan begint haar geestelijke leven.
De boeken ‘Een Blik in het Hiernamaals’, mijn broeders, ‘Het Ontstaan van het Heelal’ eveneens, vertegenwoordigen deze ontleding, doch wij moeten ook nú en wel voor de „Universiteit van Christus” deze werelden ontleden.
Dit is echter de eerste mens die de Aarde geestelijk heeft verlaten en gaat nu verder om de geestelijke wereld voor zijn leven op te trekken en zichtbaar te maken.
Deze mens ontwaakt, moet wakker worden en eerst dan vraagt hij waar hij is.
Ons gaat het nu, om vast te stellen, dat élk tijdperk een eigen einde heeft beleefd, dat élk tijdperk de ziel de overwinning geschonken heeft van de stof en over de levenswetten, die de Aarde haar leven te beleven gaf.
Máár, deze mens is alléén, hij kent zichzelf nog niet en zijn tweelingziel is er niet.
Voelt gij deze disharmonie?
Dan moet het u duidelijk zijn, dat wij ook die wetten nog moeten beleven en om een ontleding vragen, want alléén is de mens niet in staat deze werelden te dragen.
Maar wat is nu dit leven, als mens, voor de ruimte, mijn broeders?
Wij staan voor de ziel als geest.
Hoe heeft die geestelijke mens zich ontwikkeld en waarheen voert het leven deze dierlijke persoonlijkheid?
Wij kennen ál die werelden, wij hebben gezien, dat de ziel van de Maan, door de ruimtelijke levenswetten, zichzelf gestalte gaf.
Zij heeft leven ná leven beleefd, door het vader- en moederschap kwam zij zover.
Dat heeft haar verruiming geschonken.
De menselijke geest is nu nog voordierlijk bewust, doch wij kennen het geestelijke bewustzijn, zodat wij kunnen aanvaarden, dat zij ook die werelden zal scheppen.
En dat wordt de overwinning van het geestelijke „Heelal” voor de mens, het zijn haar geestelijke werelden als sferen van licht.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Deze eerste zielen staan nu voor de taak om aan hun geestelijke leven te beginnen:
Achter de wereld voor de „wedergeboorte” leeft thans de mens en voelt zich vrij van de stoffelijke levenswetten.
Geluk is er nog niet te beleven, want hij leeft in duisternis.
Deze mens bezit géén lichtend gevoel en toch is dat Goddelijke licht ín de mens, want hij bezit afstemming op de „Albron”, het „Alleven en het Allicht”!
Dat hij nu voor een zware taak staat, kunt gij aanvaarden.
En dat hij daaraan beginnen moet eveneens of hij komt niet verder.
Wij verlaten thans de eerste levens, deze mens, doch straks zullen wij hem volgen om vast te stellen, hoe hij aan zijn hoger leven begonnen is.
Daardoor zullen wij rechtvaardig vaststellen, dat de mens álles in handen heeft, indien hij aan dat hoger en geestelijk leven wil beginnen.
Maar zijn geestelijk leven is deze gestalte, zijn wereld deze ruimte, waarvan het licht als „liefde” nog niet ontwaakt is en dus nog geboren moet worden.
Elke seconde verlaten mensen het stoffelijke leven, iedere seconde worden zielen aangetrokken, de levenswetten worden beleefd en deze wereld, als de astrale geestelijke wereld, wordt gevuld.
Er komen nu steeds meer mensen van de Aarde tot het beëindigen van de stoffelijke kringloop, zodat hier straks miljoenen mensen zullen leven, miljoenen zielen en kinderen van God in duisternis.
De hoogste levensgraad heeft zich vrijgemaakt van de stof, de andere levensgraden zullen terugkeren om die hoogte voor het menselijke organisme te bereiken, doch nu staat de ziel voor de geestelijke levenswetten, het ontwaken van de persoonlijkheid en voor welke andere eigenschappen, meester André?”
„De ziel staat voor het baren en scheppen van de geestelijke persoonlijkheid, voor de liefde, de harmonie, het éénzijn met God.”
„Dat is het antwoord, mijn broeders, en die wetten heeft nu het kind van God te aanvaarden en tot lichtend geluk om te zetten.
Dat dit niet zo eenvoudig is, voelen wij.
Dat tóch, ondanks alles, deze duisternis dus, straks het levenslicht ín de mens ontwaken zal, is duidelijk, omdat wij de sferen van licht beleven en ons van die afstemming hebben verzekerd.
Kom nu, wij keren tot de stoffelijke Aarde terug om de tijdperken voor de ziel te volgen en af te maken, eerst daarna gaan wij verder.”
Weer staan wij op Aarde en voelen wij haar bodem, haar hartklop tot ons komen.
De ziel is door het vader- en moederschap aan de tijdperken voor Moeder Aarde, aan haar eigen stoffelijke ontwaking begonnen.
De astrale wereld was er al van het begin van de schepping af, doch nu leeft daarin de mens in zijn dierlijke levensgraad, ónbewust van al deze wetten.
Deze mens kent géén God, géén Christus en moet toch verder, alléén en op eigen kracht?
Die woorden komen tot ons leven en hebben wij te bedenken.
Já, waarachtig, zenden wij terug, deze mens kent géén God, géén Christus, géén liefde, géén geluk, niets is er op Aarde, dat hem tot de geestelijke ontwaking kan brengen, op eigen kracht moet hij verder en hoger, terug tot God.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Meester Alcar vraagt aan André (Jozef) of het niet onrechtvaardig is dat de eerste zielen geen hulp ontvingen:
Wanneer wij deze gevoelens ontleden, zegt meester Alcar tot André en vraagt nu:
„Is dit géén onrechtvaardigheid, meester André-Dectar, nu wij weten, dat de mens in het huidige stadium God kent, althans de God uit de Bijbel?
Christus is op Aarde gekomen, de mens heeft zich iets eigen gemaakt, bezit veel, wat deze kinderen van God niet hebben gekend.”
„Ik kan u antwoorden, mijn meester.
Waarlijk, ook ik dacht aan deze mogelijkheden voor het huidige stadium.
Maar ik zie andere wetten en die zijn Goddelijk en willen betekenen, dat ín de mens de Goddelijke afstemming leeft en dat die afstemming de mens álles schenkt.”
„Zo is het, en dat álles is, meester Zelanus?”
„De Goddelijke afstemming, mijn meester, waardoor de „Almoeder” aan de eigen openbaring is begonnen, voert de mens tot het bewuste „AL” terug.
En dat wil zeggen, dat de mens tóch, ondanks zijn kennis van veel, zijn innerlijk leven móét beleven voor de innerlijke Goddelijke afstemming.
In de mens leeft dus de Goddelijke bezieling, het Goddelijke voortstuwen, het ontwaken en het beleven van de Goddelijke levenswetten.
Ook al heeft het huidige stadium álles van God ontvangen, waartoe kunsten en wetenschappen behoren, godsdiensten en geloof, de mens staat voor zichzelf en heeft zich die levenswetten eigen te maken.
Door het vader- tot het moederschap en thans voor het innerlijke leven.
Wanneer de mens aan het goede begint, hij openstaat voor het goede, de harmonische liefde, ontwaakt hij vanzelf.
Van onrechtvaardigheid is er dus géén sprake, mijn meester.
Ik denk, dat deze mens het makkelijker heeft, dan de mens voor het huidige stadium.”
„Is dat waarheid, André-Dectar?”
„Ja, meester, want hier zal de mens geen godsdienstwaanzin kunnen beleven.
Wat de mens voor deze tijdperken heeft gevoeld, is zijn strijd in het leven op Aarde, zijn eten en drinken en niets anders.
Maar waarvoor staat het huidige stadium?
Het huidige stadium bezit alles, maar wat is dat alles?
De mens van mijn eeuw bezit stoffelijk licht, maar wat is dat?
Wat is bezit in het stoffelijke, maatschappelijke bestaan?
Niets en álles, doch de mens heeft zich juist daardoor gesplitst, mijn meester, zodat ik géén onrechtvaardigheid zie.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
In alle tijdperken staat de ziel voor dezelfde opdracht om zichzelf te openen voor het geestelijke leven:
„Ook dat is waarheid, mijn broeders.
Zeker, de tijdperken voor de ziel beleven een afzonderlijk bewustzijn.
Maar van onrechtvaardigheid is er geen sprake, omdat het vader- en het moederschap, ook de wedergeboorte de wetten zijn, waardoor de mens ontwaakt en álles van God heeft ontvangen.
De mens die over miljoenen jaren tot het huidige stadium behoort, bezit niets anders dan de mens van dit tijdperk.
En dan kunnen wij straks vaststellen, dat stoffelijke weldaad nog géén geestelijk bewustzijn schept.
Het innerlijk leven is het en dat is de astrale persoonlijkheid als een geestelijk wezen.
Maar dat zegt bovendien, ook al kent de mens uit het huidige stadium God, al heeft Christus op Aarde geleefd, de mens moet zich die levenswetten voor zijn geestelijk leven eigen maken en dat hebben ook zij voor deze tijd te aanvaarden.
Gij hebt echter bovendien te aanvaarden, dat de mens uit dit stadium er op eigen kracht gekomen is.
Doch die eigen kracht lééft ín de mens en dat is de Goddelijke afstemming, die kern wíl ontwaken en bewust worden, niets kan die kern smoren, géén halt toeroepen, de ziel als Goddelijke deel gaat en móét verdergaan en wel tot het „AL” terug!
Wanneer wij later de sferen van licht betreden, dus de wereld voor de mens in het huidige stadium, zien en beleven wij, dat de mens géén onrechtvaardigheid kán beleven, omdat hij zich die innerlijke werelden als sferen van licht eigen moet maken.
Néén, er is géén verschil te beleven.
Ook al bezit het huidige stadium en tijdperk menselijk, dus stoffelijk geluk, stoffelijk bezit, de mens van deze eeuw kent God niet, noch Christus, waarvoor wij deze reizen beleven.
Ook de mens van de twintigste eeuw staat op eigen benen en moet voor zichzelf de werelden vergeestelijken, niemand kan hem helpen, géén God, géén Christus, omdat wij als mens ons Zijn levenswetten eigen moeten maken!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Geloof in de dood

Als voorbeeld van een ontwaking in de twintigste eeuw kon een kennis van Jozef Rulof, Gerhard de koetsier, zijn ervaring vertellen in het boek ‘Zij die terugkeerden uit de Dood’.
Wanneer hij wakker werd in zijn hiernamaals, dacht hij dat hij heerlijk geslapen had en van zijn ziekte zou herstellen:
Ik was immers niet dood en had heerlijk geslapen, ik leefde en voelde me uitgerust.
Nu zal ik spoedig beter worden, dacht ik, maar waar is mijn vrouw?
Niemand zag ik om mij heen en dat vond ik vreemd, want ik was toch ziek en men moest mij verzorgen; ik was niet gewend, dat zij mij alleen liet.
Waar was zij?
Ik riep, maar kreeg geen antwoord.
Ik wreef mijn ogen uit en bemerkte, dat ik in een vreemde, voor mij onbekende omgeving was.
Zij die terugkeerden uit de Dood, 1937
Gerhard geloofde niet dat hij gestorven was, hij beleefde nog dezelfde gevoelens als op zijn ziekbed zoals een hevige dorst en kwellende keel alsof hij ging stikken.
Zijn geestelijke leider in het hiernamaals liet Gerhard zich een gesprek herinneren dat hij gevoerd had met Jozef Rulof over het voortleven na de aardse dood.
In dat gesprek had Gerhard sarcastisch de spot gedreven met Jozef die ‘de doden hoorde spreken’.
De geestelijke leider vroeg Gerhard eerst te luisteren:
„Luisteren,” zei hij, „meer behoeft u op dit ogenblik niet te doen.
Uw gedachten zijn op uw aardse leven ingesteld en daardoor kunt u zich van al die kwellingen, van alles, versta mij goed, wat tot de aarde behoort, niet losmaken.
Ik vraag u dus, dit voor een ogenblik te aanvaarden.
Wanneer de mens op aarde sterft, gaat hij in dit leven over.
U leeft dus in de eeuwigheid, maar aan sterven heeft u nog niet gedacht.”
„Hoe zou ik dat kunnen,” onderbrak ik hem, „ik leef.”
„Juist, u leeft en toch bent u gestorven.
Heeft u op aarde nooit van een eeuwig voortleven horen spreken?”
Ik meende door de grond te zinken, want nu dacht ik ineens aan jou, Jozef, doch ik zei niets.
„Ik lees in uw gedachten,” ging hij verder, „dat men u van een eeuwig voortleven heeft verteld, maar waar u de spot mee dreef.”
Een korte stilte; ik zag naar hem op en het was het peilen van ziel tot ziel, zodat gedachten ineen vloeiden.
Hoe kwam deze man aan al die waarheid?
Wie was hij?
Een mens, maar wat voor een mens!
Ik kon geen woord spreken, van angst kromp ik ineen, want ik zag mijzelf op aarde, hoorde mij tot jou spreken en voelde mijn eigen sarcasme.
Het deed me pijn, mijn hart klopte in mijn keel.
Zij die terugkeerden uit de Dood, 1937

Geestelijk licht

De ziel zal haar geestelijk licht zelf scheppen, omdat zij de goddelijke afstemming en de basiskrachten van de Alziel heeft:
Neen, er was nog geen licht, maar de mens zou de schepper worden van het licht, want, ik heb je ook dat zo-even duidelijk gemaakt, de mens bezit de Goddelijke afstemming.
In de mens ligt wat Gods eigen leven en licht is, doch zij waren nog niet zo ver.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939

Aardse gevoelens

De eerste zielen ontwaken in duisternis en krijgen angst:
Het gevoel nu, mijn broeders, is het bewustzijn van de ziel als mens.
Ook nu denkt zij, zoals zij tijdens haar stoffelijke leven heeft gedacht.
En die gevoelens kunnen wij beleven en volgen.
Zij vraagt zich nu af, waar ben ik.
Waar zijn de anderen?
Waar leven zij?
Wat is er gebeurd?
Iets anders valt er nog niet te beleven.
Maar ze wordt wakker.
Ze zal als mens om hulp roepen.
En daar betreden wij reeds dat ogenblik.
De mens is dol, de mens is wanhopig, de mens krijgt angst, angst voor het leven, het gevoel is het, het vragen is het, dít gevoel voert ons tot bewuste gevoelens.
En dat gevoel, mijn broeders, gij beleeft het, voert ons tot het huidige stadium.
Elk mens vraagt zich af: wáár ben ik?
Waar leef ik?
Als de ziel wakker wordt, begint zij menselijke vragen te stellen voor het huidige stadium; doch dit kind van God kent géén taal, bezit alléén het gevoel ervoor en daardoor ontwaakt de ziel in dit leven.
Hoor haar schreeuwen.
Een ontzettend geluid is het.
De angst wordt bewust.
De stoffelijke angst was er reeds, de angst voor het gevaar, het gevaar in het stoffelijke leven om te kunnen worden aangevallen, deze angst ís geestelijk.
Het is de angst om het leven te moeten verliezen, angst door ónwetendheid geboren, doch niettemin bewust gevoeld, waardoor dit leven schreeuwt, om hulp roept.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Ze vroegen zich af: waar leef ik?
Hoor nu het geroep, het gekrijs om hulp.
De angst wordt bewuster.
Het menselijke, maar dierlijke bewustzijn, wordt wakker, gaat angst voelen.
De ziel zal zich realiseren, dat iets anders tot haar leven gekomen is, iets, dat zij nog niet heeft gekend.
Het levenslicht, het stoffelijke leven heeft het haar geschonken, is er niet en komt niet terug.
En dat licht had zij lief?
Wat is hier liefde?
Heeft dit mensenkind verstand van liefde?
Néén, maar er is gevoel aanwezig en dat gevoel zal ontwaken voor deze ruimte.
Hoor ze roepen, hoor ze schreeuwen, de angst wordt sterker.
Angst is het, niets anders, dat de astrale persoonlijkheid voelt en die angst wil beleefd worden.
Er moet nu iets gebeuren.
En nu begint het bevoelen van zichzelf.
Het denken ontwaakt.
De mens hier vraagt zich af: waar leef ik!
Dat zijn de eerste menselijke gevoelens die in de astrale wereld werden bevoeld, het ontwaken dus van het innerlijke leven, de persoonlijkheid.
Nu die gevoelens tot bewustzijn komen, kan er van alles gebeuren en ook dat zullen wij straks beleven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Wanneer ze elkaar ontmoetten, begonnen ze te vechten en te paren.
Het astrale éénzijn kende echter geen einde, want er kwam geen stoffelijke bevrediging of voortplanting zoals op aarde:
Ze ontmoeten elkaar, vallen elkaar aan, willen elkaar beleven en ook dat is mogelijk, doch aan de splitsing komt géén einde.
En toch, deze mannen en vrouwen, gij ziet het gebeuren, beleven elkaar, omdat zij ál de organen bezitten, als op Aarde zijn, doch nu geestelijk.
Dit léégzuigen van elkaar is het éénzijn voor de stoffelijke mens.
De geestelijke mens wil dat ook nu beleven, want hij is mens, is man en vrouw en thans zuigen zij zich aan elkaar vast, beleven elkaar, maar van splitsing is er geen sprake.
Dat is alléén op Aarde te beleven, alléén als stoffelijk mens te beleven.
Tóch, gij ziet het, André, wij hebben deze gevoelens reeds voor de boeken „Het Ontstaan van het Heelal” beleefd en beschreven, zijn deze mensen volkomen één, ook in deze wereld wil man en vrouw zich beleven, omdat dit het énige is wat zij kennen en bezitten.
Doch ook daaraan komt een einde en opnieuw beginnen zij vragen te stellen.
Ook is er honger en dorst, want de mens voelt niets van geestelijk bewustzijn, ook die gevoelens zijn er nog.
De mens voelt dat hij leeft, maar kent zichzelf niet.
Het is nu slapen en éénzijn, van tijd tot tijd overvallen zij elkaar, zuigen zich leeg en strompelen door deze ruimte heen.
Hierin leven nu miljoenen zielen bijeen.
De hoogste levensgraden komen tot het geestelijke bewustzijn en zullen de Aarde verlaten, doch deze, astrale wereld is thans reeds bevolkt en is het ontstaan van de astrale wereld voor de ziel als geest!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Het bewustzijn en het gevoelsleven zijn in niets veranderd, maar wel de lichamelijke ervaringen:
Waarom voel ik niets, als ik met m’n vrouw één ben?
Wat is er met mij gebeurd?
Ze betasten en bevoelen elkaar.
Ja, wij zijn mensen, maar voel je niets?
Komen er géén kinderen?
Is de moeder niet bevrucht?
Nog eens proberen en opnieuw beleven zij het menselijke baren en scheppen, het éénzijn van man en vrouw en toch?
Wat is er met ons gebeurd?
Waarom beleven wij niets?
Já, mens, je hebt je stoffelijke organen, waartoe de menselijke splitsing behoort, afgelegd.
Nu kun je géén éénheid meer beleven zoals de Aarde, het organisme je te beleven heeft gegeven, ook al zijn er organen, van stoffelijke splitsing is er geen sprake meer.
En toch, mijn broeders, gij ziet het, en wij hebben deze gevoelens te aanvaarden, die hartstocht ís er nóg!
Want het bewustzijn én het gevoelsleven zijn in niets veranderd!
Doch dit éénzijn geeft de ziel géén bevrediging.
Die bevrediging, dat de splitsing is, behoort bij het stoffelijke organisme.
En dat gevoel wil ook dit wezen beleven en ís te beleven, doch dat zullen wij straks zien en staan dan meteen voor andere levenswetten.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Waar is het licht?

De eerste zielen hadden nog geen taal ontwikkeld:
Wat is het eerste gevoel als denken, hoe is zij thans?
Vraagt zij om iets?
Wat wil de mens in deze wereld beginnen?
Hoort ge haar denken?
Hoort ge haar vragen stellen?
Dit leven heeft nog geen „taal” geleerd, kent géén taal, bezit géén mogelijkheid om zich uit te drukken, zodat wij het gevoelsleven van de ziel als mens moeten vertolken.
En thans zien wij, dat de taal, als menselijk bezit voor het huidige stadium, niets te betekenen heeft, omdat álles gevoel is en gevoel blijft!
Later stellen wij voor het huidige stadium vast, dat élk woord, élke verstoffelijking, dus voor het huidige stadium, géén levensvatbaarheid bezit voor de geestelijke wereld, omdat het menselijke gevoelsleven alles bezit.
De mens kan daardoor praten en zich duidelijk maken, doch voor de astrale wereld is het gevoel essentieel.
Wij hebben dus geen taal nodig om dit leven te verstoffelijken, wij doen dat door ons gevoelsleven, ons bewustzijn, ons éénzijn met al het leven van God.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Het gevoelsleven van de eerste zielen vroeg naar het licht:
Wat voelt de ziel, André-Dectar?”
„Wat ik voel, mijn meester, is het gevraag om licht.
Deze mens als geest vraagt zich af, waar het licht gebleven is.
Wat is er toch gebeurd?
Waarom komt het licht van de ruimte niet terug.
Waar ben ik?
Waar leef ik?
Waar zijn de anderen van mijn stam?
Waar ben ik toch?
Waar leef ik toch?
Is er iets?
Ik voel dit denken, mijn meester, het gezoek naar het leven, mij is alles duidelijk.”
„Inderdaad, mijn broeders, dat gevraag leeft er in dit leven en dat gevoel is bewust.
Hier is er duisternis.
Hoe zal de ziel als mens deze duisternis nu overwinnen?
Wat gaat er met dit leven gebeuren?
Welke levenswetten zal zij nu beleven?
Ze wacht af en zinkt terug in haar slaap.
Gij kunt haar volgen, doch zij zal opnieuw wakker worden.
En dan?
Opnieuw het gevoel: wáár is het licht?
Het innerlijke gevraag: waar ben ik?
Dat bewustzijn is er!
Dat gevraag ís bewust, want er komt géén einde aan deze duisternis.
Kijk, zij wordt wakker, zij bevoelt zichzelf, zij begint als mens te denken.
En nu verder?
Waarheen wilt ge, mijn kind?
Wat wilt gij thans beleven?
Waar is je moeder, je vader, je zuster en je broer?
Waar zijn al die mensen gebleven?
Ze weet het niet en dat wordt de strijd op leven en dood voor de ziel als mens.
Wij zullen haar en al die andere vonken van God volgen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Ze dachten dat ze te vroeg wakker geworden waren:
Waar was het licht, dat hen toch beschenen had?
Zij wachtten en geloofden, dat het spoedig zou komen.
Maar zij wachtten tevergeefs ... ze voelden zich slaperig, deze mensen hadden honger en dorst en ze begrepen zichzelf en hun nieuwe toestand niet.
Ze waren wellicht te vroeg wakker geworden, het was nog nacht hier, dadelijk zou de Zon opkomen en zou het licht worden.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Maar zelfs het licht van de nacht was weg:
Toch komt het stoffelijke beleven terug.
Méér en méér gaat de ziel voelen, dat er iets is geschied, waardoor deze verandering gekomen is.
Ook de Maan is er niet.
Wat de Maan aan de hemel te betekenen heeft, dat weet de ziel niet, zij weet van Maan niets, alléén heeft zij gezien, dat er ’s nachts een licht was aan de ruimte.
En ook dat licht is nu verdwenen.
Gij voelt en ziet, mijn broeders, er komt steeds meer bewustzijn en méér mensen gaan de Aarde verlaten, thans leven er hier reeds miljoenen zielen bijeen in de astrale wereld.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste zielen werden reeds bewuster dan diegenen die veel later in het hiernamaals aankwamen:
Het vragen „Waar leef ik?”, keert steeds terug.
De mens realiseert zich ook het telkens weer in slaap vallen, doch het geestelijke wakker blijven zal als al de andere eigenschappen ontwaken en bewustzijn krijgen en eerst dán begint de ziel aan haar astrale leven.
En dan begint het denken en voelen, het leven krijgt meer bewustzijn, het vragen stellen wordt bewuster, de ziel realiseert zich, dat de Zon niet opkomt en dat er aan deze duisternis maar geen einde wil komen, gevoelens dus, die om ontwaking vragen.
De één is reeds meer bewust dan de ander, omdat die eerder de astrale wereld betrad, doch elk ogenblik komen er andere graden van de Aarde tot deze wereld.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Wat was er gebeurd?

De eerste zielen stelden zich de vraag: wat was er toen gebeurd?
Ze vragen zich af, gij kunt dat nu volgen, mijn broeders, hoe het gebeuren is geweest, van toen.
En dat „toen” was een ziekte.
Dat „toen” was voor velen het gevecht met een wild dier, waarna er iets gebeurde.
Wat was dat?
Wat was het?
Wie kan dit kind antwoorden?
Géén mens, en géén God, dat moet dit wezen voor zichzelf ontdekken.
Er is géén Christus, géén Bijbel, géén God, géén bewust mens aanwezig om dit wezen te helpen.
Wat het kind voor het huidige stadium wél bezit en ontvangen heeft, kent dit leven niet.
Het zieleleven staat voor zichzelf, géén meester kan dit leven helpen, de weg wijzen, want dat kan niet, zij zijn de eerste mensen die hun kringloop der Aarde hebben volbracht.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Het telkens opnieuw bevoelen van wat ze op aarde beleefd hadden, bracht ontwaking:
Deze mens, mijn broeders, zal zichzelf ontdekken.
De ziel realiseert zich dit leven, als mens komt dit leven tot het menselijke denken en voelen.
Het licht van de Aarde moet terugkomen en zij zal dat licht zoeken.
En door dit gezoek, verplaatst zij zich, krijgt zij meer ruimte te beleven, zodat zij voor het ontwaken komt te staan.
Dit leven blijft om hulp schreeuwen en die stemmen, als wilde klanken, verplaatsen zich door de wereld, doch niemand is in staat om ze te beantwoorden.
Waar zijn de kinderen?
Já, ook dat is iets om over na te denken.
Waar zijn onze kinderen?
En opnieuw vallen zij terug om na te denken.
Zij liggen daar en denken, voelen, willen beleven, terug en opnieuw beleven, wat er zo-even is gebeurd.
Dat deze ziel reeds honderd jaar zoekende is, voelt zij niet.
Zó-even is er iets gebeurd.
Zo-even is er iets gebeurd en toen kwam de pijn, het neervallen.
Elkeen tracht achter deze gevoelens te komen en de één heeft andere gevoelens dan de ander, omdat zij allen verschillend het vrijkomen van het organisme hebben beleefd.
Tóch keren deze gevoelens telkens terug en dan worden ze beleefd.
Maar ze komen niet achter het verschrikkelijke raadsel, dat raadsel moet beleefd worden en ook dat is, wij kennen die wetten, mogelijk!
En nu voelen zij, dat er iets gebeurd is, waardoor zij dit hebben gekregen.
Maar wát is dit?
Ook al is het bewustzijn van „ziekte” er nu niet voor allen, toch zijn er, die door een ziekte dit leven hebben moeten aanvaarden.
Het voelen en denken van de verkregen eigen gevoelens, worden thans doorvoeld en opnieuw beleefd, waardoor er bewustzijn komt, ontwaking.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Terug naar de aarde

Er waren nu twee geestelijke werelden voor de ziel.
De eerste geestelijke wereld die op de eerste planeet in de ruimte tot stand was gekomen, is de wereld van het onbewuste, die ook ‘de wereld voor de wedergeboorte’ genoemd kan worden.
De tweede geestelijke wereld is het bewuste hiernamaals, wat ook ‘de wereld voor de ziel als een geestelijk wezen’ genoemd kan worden.
Dit hiernamaals kwam tot stand na het stoffelijke leven op aarde.
De eerste zielen die hun duistere wereld in dit hiernamaals betraden, bevonden zich op dat moment buiten de dampkring van de aarde:
„Wat ik zie, mijn meester, dat is duisternis.
Geestelijke duisternis.
Ik ben één met de astrale wereld, doch hiernaast voel ik de wereld van het „onbewuste”.”
„Zó is het, en wij zien thans, dat de ziel dus verder is gekomen, dat zij het stoffelijk leven verlaten heeft en toch, ook al bezit zij nog géén licht, een hoger stadium heeft betreden.
Gij ziet nu de wereld van het ónbewuste, de wereld voor de „wedergeboorte” én de wereld voor de ziel als een geestelijk wezen.
Deze werelden hebben zich nu gesplitst, omdat de ziel als mens dat bewustzijn heeft bereikt.
Voelt gij nu, dat zij de sfeer der Aarde, de ruimte voor de dampkring, het ademhalingscentrum verlaten heeft?
En dat is duidelijk, omdat ook de planeten dat hebben beleefd, waardoor er hoger bewustzijn kwam.
Deze wereld is diep, als het stoffelijke Universum aan diepte bezit.
De ziel is vrijgekomen van de stoffelijke wereld, doch geestelijk bezit zij nog die afstemming en zullen wij straks beleven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Het innige denken aan het aardse leven voerde de ziel naar de aarde terug:
Dit zoeken en blijven zoeken naar het aardse leven en het bezit daar, voert de ziel tot de Aarde terug.
Door dit denken aan iets, dat hebben wij te volgen, trekt de stoffelijke ruimte dit zieleleven aan.
En nu heeft de astrale mens zijn ruimte en afstemming weer verlaten en vertoeft nu reeds in de sfeer der Aarde.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Op aarde voelden de eerste zielen de aardse mensen:
In deze sfeer teruggekeerd, voelt de ziel de stoffelijke mens.
Wat is dat?
Als een wild beest bespringt de geest de stoffelijke mens.
En thans staan wij voor andere en wel geestelijke wetten, voor de ziel én voor de stoffelijke mens.
Wat heeft dit te betekenen?
Wat gaat er nu gebeuren?
Wij weten dat en kennen ook deze wetten, doch wij zullen dit leven volgen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Verbinding met de aardse mens

Zo kwam het eerste éénzijn tot stand:
Wat ik voel is, mijn broeders, dat de ziel heeft gevoeld, dat er in dit leven geen einde is en dat zij de stoffelijke mens voelt.
Doordat zij dit voelt, komt zij nu tot éénheid met de stoffelijke mens.
De ziel zuigt zich vast aan de stoffelijke levensaura.
Op dit ogenblik ontdekten zij, deze zielen als mensen, dat er andere mensen in hun omgeving leefden.
Wat zijn dit voor mensen?
Door dit éénzijn van gevoel tot gevoel, keert het stoffelijke gevoelsleven terug.
Ik ga dat beleven, mijn meester.
Man en vrouw bevinden zich nu in de sfeer der Aarde.
Ze zuigen zich aan de stoffelijke mens vast en beleven nu, doordat de organische afstemming één is, het innerlijke én geestelijke éénzijn.
Ik ben één met dit stadium, mijn meester, en ben in staat al deze gevoelens te beleven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De astrale persoonlijkheid legde zijn wil op aan de aardse mens:
Nu dit éénzijn, dit afdalen in de stoffelijke mens volkomen beleefd kan worden, dwingt de astrale persoonlijkheid de stoffelijke mens om te eten en te drinken, zodat die kwelling oplost.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De astrale persoonlijkheid keek door de ogen van de stoffelijke mens:
En even later, ik zie dat gebeuren, mijn meester, kijkt de astrale persoonlijkheid door de stoffelijke ogen, omdat die persoonlijkheid volkomen één is met de stoffelijke stelsels.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Het gevoel van de stoffelijke mens werd hierdoor intenser:
De mens vloeit nu ineen, de astrale mens gaat over in de stof en de stoffelijke mens voelt dat niet eens, alléén, er is méér gevoel, méér reactie in de stoffelijke mens gekomen.
De mens heeft méér honger, wil meer beleven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Zegt het voort

Voor de astrale persoonlijkheid was dit een openbaring:
Maar de astrale persoonlijkheid kijkt nu door de stoffelijke ogen en ziet nu eerst, dat er een stoffelijke en een geestelijke wereld is, bestaat!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Dit moesten alle anderen ook weten:
En thans terug naar de anderen, terug, om dit alles te laten zien, te laten beleven.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
„Kom mee,” ... gaat het van ziel tot ziel, „op Aarde is iets te beleven.
Op Aarde kun je weer alles beleven, alles, er is daar geen duisternis meer, je hebt daar geen honger, geen dorst, het is het leven wat wij vroeger hebben gekend.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Bescherming

De eerste zielen gingen de stoffelijke mensen waarmee ze zich verbonden hadden, beschermen:
De man beschermt nu de man en de vrouw.
De astrale ziel wil haar leven niet verliezen en ook dat is duidelijk, want dan heeft zij haar eigen duisternis weer te aanvaarden, de duisternis van de astrale wereld.
En toch komt het zover, want dit leven zal veranderen.
Máár, dit gaat eeuwen door en niets is in staat om deze levens uiteen te scheuren, te splitsen, wél de Goddelijke wetten.
En wat zien wij nu, meester Zelanus?”
„Ik ben één en kan u deze wonderen verklaren, mijn meester.
Dat kan alléén het sterven, mijn broeders.
Doordat de mens sterft en zijn kringloop voor dit leven gaat beëindigen of sterft voor het organisme, dus de wedergeboorte, dat gebeuren verscheurt deze levens, splitst de levens, zodat de ziel als astraal wezen de stoffelijke mens los moet laten.
Maar nu, mijn meester, zoekt zij een ander mens, een ander wezen en dat is mogelijk, want miljoenen mensen leven er op Aarde.
Toch is dat niet zo eenvoudig.
Immers, voor élk organisme is er één ziel en die ziel heeft reeds de astrale wereld bereikt.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Het bewuste gevoel om iemand te beschermen gaf ontwaking aan de astrale persoonlijkheid:
Eenmaal wéér tot éénheid gekomen, gaat het leven verder, de ziel leeft ín de moeder en de vader, tezamen delen zij het leven, totdat er weer een einde komt.
En dat, mijn meester, gaat eeuwen en eeuwen verder.
De angst nu, dat men de ziel het organisme afneemt, ontwaakt.
En die gevoelens maken het bewustzijn „bescherming” wakker, zodat wij aanstonds andere karaktertrekken zullen beleven, doch waardoor het innerlijke leven, de astrale persoonlijkheid ontwaakt en nu aan een ander leven begint.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Het beschermen van de stoffelijke mens gaf een warm gevoel in het innerlijke van de astrale persoonlijkheid:
En opnieuw dalen zij in die levens af, opnieuw beleven zij het stoffelijk organisme, het denken en voelen, en stellen voor zichzelf vast: wanneer zij die mens gaan beschermen, dat er ontwaking, dat er warmte, dat er gevoel in hen komt.
Lezingen Deel 2, 1951

Er is geen dood

De eerste zielen gaan het leven onderzoeken:
De astrale mens ontwaakte, hij gaat verder en komt steeds weer tot andere gevoelens, maakt zich geestelijke én stoffelijke ontwaking eigen, waardoor hij geestelijk bewustzijn krijgt.
De mens van Gene Zijde leert veel en is waarlijk in staat om na te denken, de stoffelijke overtuiging schonk hem nieuw leven, nieuw voelen en denken, een andere bewustwording.
Ze zien opnieuw de Zon en beleven de Maan, dus dagbewustzijn van de stoffelijke mens.
Er is niets anders te beleven.
De astrale mens onderzoekt het leven.
Ze ziet het machtige verschil van beide levens en gaat begrijpen dat er geen dood is.
En dat is de machtige openbaring voor de mens.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Door het meebeleven van het sterven van vele stoffelijke mensen leren de eerste zielen dat er geen dood bestaat:
Wanneer deze mensen zichzelf gaan begrijpen, de wetten van leven en dood voor zich zien, komen zij tot andere gedachten.
Jaar na jaar ging er voorbij, ook aan dit éénzijn komt een einde, het levenslicht ín de mens ontwaakt.
Ze beleven het sterven mét de stoffelijke mens, het betreden van de astrale wereld en thans is dit leven in staat het andere te overtuigen dat er geen dood is.
Sterven is het terugkeren naar de astrale wereld of het wedergeboren worden, het zijn de levenswetten van God, die thans levensvatbaarheid krijgen, verwondering is het over zoveel macht en mogelijkheden.
De mens wordt door een dier gedood, de ziel betreedt de astrale wereld, thans kunnen zij denken en overdenken datgene wat zij dagelijks beleven.
Néén, er is géén dood.
Dat wordt hen duidelijk.
Het is ontzagwekkend.
Je hoeft je niet angstig te maken dat je gaat sterven, je keert toch tot de Aarde terug.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Wanneer de astrale persoonlijkheid zich met een jager verbonden heeft, beleeft hij op die wijze hoe de stoffelijke mens gedood wordt door een dier:
Een der jagers wordt door het wilde dier besprongen en gedood.
Z’n ziel wordt uit het lichaam geslingerd en treedt als astrale persoonlijkheid het hiernamaals binnen.
Verwonderd, niet begrijpend, ziet de astrale mens, die zich met de jager verbonden had, dit alles aan.
Dan haast hij zich naar de anderen en vertelt hun wat hij waarnam.
„De man werd gedood,” zo zegt hij, „een wild dier besprong hem.
En ik zag, dat er uit dat dode lichaam een nieuw lichaam kwam.
Die jager is dus dood én hij leeft.
En hij is nu net als wij!
Wij zijn dus ook gestorven, ja, dát is het!
Wij zijn op Aarde gestorven en daardoor werd alles anders voor ons.
We zijn dood en we leven toch – net als de jager!”
Onzin!
Nee, dat kunnen ze niet geloven.
Ze moeten maar opletten, raadt de man hun aan.
Dit doen zij en moeten dan aanvaarden, dat hij de waarheid sprak.
Er was dus geen dood, aan het leven kwam geen einde.
Als je dood ging, kwam je daar, waar zij nu waren en dan leefde je verder – en hoe!
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941

Geestelijk waarnemen

Door hun innerlijke ontwaking gaan de eerste zielen nu zien buiten het stoffelijke oog om:
Ze beleven, mijn broeders, dat moet u duidelijk zijn, duizenden wonderen.
Er is licht en leven, vermaak ook, doch door de stoffelijke mens.
Nu zij zien dat er geen dood is, vrij zijn van de stoffelijke mens, ontwaakt hun eigen innerlijke licht; zij gaan waarnemen buiten het stoffelijke oog om en zien nu vanuit hun verkregen bewustzijn tot het leven op Aarde.
Eigenlijk, gaan zij voelen, is het leven beter, mooier, ruimer, dan op Aarde, want zij kunnen gaan waarheen zij willen en daar is de stoffelijke mens niet toe in staat.
Doordat zij, gij kunt dat waarnemen, meermalen met de stoffelijke mens de dood hebben beleefd, leerden zij die andere wetten kennen.
Zo nu en dan laten zij het stoffelijke wezen vrij en maken een wandeling over de Aarde, doch stellen thans vast dat de stoffelijke mens hen niet ziet.
Eerst hebben zij zich aan het stoffelijke kind op Aarde vergrepen, zij gaan thans voelen, dat zij het zijn die leven en dat de mens op Aarde zichzelf niet kent.
Om hen dat duidelijk te maken, dat is niet mogelijk.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste zielen krijgen warmte en een hoger voelen:
Eeuw na eeuw gaat er voorbij.
De ziel als de astrale persoonlijkheid begint te ontwaken.
In dat leven komt er een ander gevoel, het is het vragen om meer te mogen weten van het leven waarin zij zijn en de wereld waartoe zij behoren en dat leeft in hun handen.
Er komt warmte in dit leven, verkenning, het menselijke vragen ontwaakt.
Menselijke karaktertrekken krijgen bewustwording.
Ze leren zich verplaatsen.
Ze leren eigenschappen kennen.
Sommigen van hen zijn zover.
Ze wandelen naast de stoffelijke mens, gaan vooruit, inspireren de mens en zij zien thans, dat hun gedachten worden opgevangen.
Ze beleven, dat zij in staat zijn de mens te helpen.
Ze gaan zien, dat zij het zijn die ín de stoffelijke mens leven en dat zij het zijn, die het leven vertegenwoordigen ín het organisme.
Dagelijks leren zij andere wetten kennen.
Ze maken zich die wetten eigen en voelen zich anders, voelen zich bewuster.
Wanneer zij zich afstemmen, ook dat leren zij, om het stoffelijke éénzijn met de stoffelijke mens te beleven, verduistert hun bewustzijn.
Wat is dat?
Waardoor komt dat gevoel?
Wanneer zij de mens echter voor het goede helpen, komt er meer licht, licht ín hun levens en zij zijn in staat om de stoffelijke dingen beter te zien.
Is dat iets nieuws?
Já, want dit zijn, gaan zij voelen, karaktereigenschappen, handelingen voor het betere ín de mens, daden, die hen tot een nieuw en hoger voelen en denken voeren.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste zielen leren zich te verplaatsen door concentratie:
Gij ziet het, mijn broeders, de astrale persoonlijkheid ontwaakt.
Zij leggen met hun allen fundament op fundament.
En daardoor ontwaakt hun innerlijke, geestelijke-astrale leven en wezen.
Wonderen zijn het, omdat de mens zijn Goddelijke afstemming nu die ontwaking geeft.
En dat hebben allen te beleven en te volgen of zij ontwaken niet.
De hoogst bewusten beginnen nu te denken, zei ik zo-even, en zij zijn het die deze wetten bespreken.
„Kijk” ... zeggen zij tegen elkaar... „dat heb ik geleerd.
Kun je mij nog volgen?
Ik ga snel, als ik denk, vlieg ik door deze ruimte heen.”
Als wij dat kunnen, mijn broeders, beleven zij nu het geestelijke concentreren op het voortgaan.
Ze leren zich sneller verplaatsen, ze vliegen door hun wereld en ruimte en keren telkens tot de stoffelijke wereld terug.
En dat is hun geluk, hun blijmoedig verkennen van het leven, waardoor zij ontwaken.
Nu zij dit bezitten, gij kunt hen volgen, gaan zij verder.
Anderen leven zich uit ín de stoffelijke mens, de hoogste bewusten komen tot andere levenswetten en zijn overtuigd, dat zij machtige wonderen kunnen beleven.
Ze gaan voelen, dat hun leven óneindig is.
En dat heeft toch wel iets te betekenen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Een tiental eerste zielen leren alle stoffelijke levensgraden op aarde kennen:
Een tiental astrale mensen bijeen, komen tot diep nadenken.
Zij zonderen zich af en gaan met z’n allen verder.
Eerst maken zij een wandeling over de Aarde.
Ze verwijderen zich van hun stam en zien nu, dat er overal mensen leven.
Wij zullen hen volgen, mijn broeders, zodat wij hun ontwaken leren kennen.
Wanneer zij de mens ontmoeten, dalen zij in die levens af en voelen nu het andere of het eigen bewustzijn, de afstemming van het organisme.
Is dat nu iets nieuws?
Já, want overal op Aarde leven er mensen, doch zij hebben dat nooit geweten.
Wonderbaarlijk is het leven.
Ongelooflijk is het.
Zij gaan verder, verkennen het leven op Aarde en krijgen steeds meer bewustwording.
Zo, gij ziet ook dat, leren zij de verschillende levensgraden voor het organisme kennen.
Zij stellen de levensgraden vast.
Eén voor één, zij dalen erin af, bevoelen de mens en gaan dan verder.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Omdat ze geen honger meer voelen, begrijpen de eerste zielen het onderscheid tussen stoffelijke en astrale gevoelens:
Onder dit voortgaan ontdekken zij nieuwe wonderen.
Nu zij het leven volgen en verkennen, beleven en tot het openbaren voeren, het ontwaken voor hun eigen wereld, voelen zij géén honger en dorst meer.
Wat voelt ge?
Niets, niets meer van die ellende, de astrale mens voelt, wanneer hij zich openstelt voor dit verkennen, hij vrij is van dat gevoel en hij begrijpt, dat dit gevoel tot de stoffelijke mens behoort.
Dat zijn wonderen, openbaringen zijn het, waarvoor zij zich openstellen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Tijdens hun verkennen helpen zij de stoffelijke mens:
Deze mensen en anderen, die deze hoogte hebben bereikt, gaan verder en beleven Moeder Aarde.
Eeuw na eeuw gaat er voorbij.
Aan dit verkennen komt er een einde.
Maar zij weten nu, dat zij niet alléén op Aarde leven.
Waar zij het leven kunnen bezielen, doen zij dat, waardoor zij zich op hun levensreis verruimen en zichzelf tot de geestelijke ontwaking voeren.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

De zon achterna

De eerste zielen richten hun blik nu naar de ruimte:
Wij zien nu, mijn broeders, dat zij naar de ruimte kijken.
Is ook dat te beleven?
Kijk, zij maken zich vrij van de Aarde en zweven thans in de stoffelijke kosmos.
Zij zien thans de Zon op eigen kracht.
Waardoor komt er nacht?
Zij zien nu, omdat zij in de sfeer der Aarde blijven, dat het organisme waarop zij leven, zichzelf verduistert.
Wij voelen nu, dat zij een nieuw en ander wonder beleven, ook wij hebben deze wetten mogen beleven.
Hoe wonderbaarlijk de mens zich van de Aarde losmaakt, wordt u thans duidelijk, doch vergeet niet, zij doen dit op eigen kracht.
Niemand kan hen helpen, doch zij komen verder.
Zij kijken naar de Aarde.
De Zon, als het levenslicht van de ruimte, verdwijnt, thans kijken zij naar het andere licht, het licht van de nacht.
En kijk nu, er zijn meer lichten in de ruimte.
Wilt gij die niet leren kennen?
Wat zijn dat voor lichten?
Wij kunnen hun vragen stellen, tot elkaar volgen en beleven.
Wij zien thans, mijn broeders, dat zij terugkeren tot de Aarde.
Ook zij willen weten wat dit verduisteren van de ruimte te betekenen heeft.
We zullen hen volgen.
U ziet het, weer zijn wij op Aarde terug.
Telkens weer gaan zij terug, want zij geloven zichzelf niet.
En toch, zij kunnen verder.
Het licht in de ruimte is weg, maar daarginds leeft het.
En thans gaan zij vanuit de nacht naar het licht, gij zult dat beleven.
Nietwaar?
Ik dacht het en zie, zij gaan thans over de Aarde het stoffelijke licht tegemoet.
Dat hebben zij reeds beleefd op hun wandeling over de Aarde heen, doch nu van de ruimte uit.
En dit verkennen, mijn broeders, dat wordt hun bewustwording voor de ruimte, het Universum.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De ruimtelijke werkelijkheid is hun leermeester:
Zij vragen zich af, wat dit alles te betekenen heeft.
Maar zij zien de werkelijkheid en die vertelt hen hoe te moeten handelen.
Ik moet u eerlijk zeggen, mijn broeders, de mens is bezig te ontwaken.
Is het niet wonderbaarlijk en héél natuurlijk?
Machtig is alles!
Wij moeten hen volgen, willen wij beleven en vaststellen, hóé de eerste mensen, die hun stoffelijke kringloop hebben volbracht tot die ruimtelijke ontwaking gekomen zijn.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Doordat zij het goede zoeken, komen zij tot het schemerlicht op geestelijke afstemming:
Doordat zij het licht van de ruimte beleven, ze zien, dat de Aarde eigenlijk nacht maakt, ook al bevinden zij zich nog in een schemerlicht op geestelijke afstemming, de Zon als het dagbewustzijn voor de ruimte, geeft hen de mogelijkheid om thans, nu zij het goede zoeken, waar te nemen.
En dat is mogelijk, omdat zij, zoals u ziet, de levenswetten van God volgen, doch waarvan zij géén wet kennen.
Zij volgen het verduisteren van de Aarde, maar zien thans, dat de Zon zich niet verduisteren kan.
Zij stellen echter vast, nu zij vanuit de ruimte het levenslicht voor de Aarde beleven, dat het licht in de nacht ín de ruimte betekenis heeft voor hun leven, doch dat de mens op Aarde er niets van begrijpt.
Kijk nu, mijn broeders, wij gaan tot de ruimte terug.
Wij verplaatsen ons, wij zullen vanuit de ruimte opnieuw de Aarde waarnemen.
Wat voelen zij nu?
Zie, hun licht in de ogen ontwaakt, deze zielen zijn anders, dan de astrale mens, die deze wetten en mogelijkheden nog niet kent.
Zij voelen nu, dat zij ín een machtige ruimte leven en dat de Aarde slechts een deeltje is van hun wereld.
Als overwinnaars voelen zij nu reeds, dat zij deze ruimte zullen overwinnen en dat zij in staat zijn zich met al deze vonken van licht te verbinden.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

Naar de maan

De eerste zielen verkennen ook de maan, die nog volop in werking is:
Waarheen gaan wij thans?
Voelen zij, dat de Maan daar een lichaam is?
Kijk, ze willen verdergaan en ook wij gaan met hen.
Waarachtig, mijn broeders, zij willen de Maan leren kennen.
Thans beginnen zij aan hun ruimtelijke reis, zij keren tot hun eigen geboorte terug.
Ook het concentreren wordt sterker en bewuster.
Wij gaan regelrecht naar de Maan.
Daar is onze Moeder, haar organisme wordt groter.
Wij dalen met hen op de Maan.
Wonderlijk is het, omdat dit het eerste beleven is van de eerste „astrale persoonlijkheid”.
Wat nu?
Kijk die wezens, zie deze mensen, zij zijn hoogst verwonderd.
Waarachtig, ook hier is er leven.
Thans zullen zij het geboren worden op de Maan zien.
En dat is mogelijk, omdat Moeder Maan nog leeft.
Zie, mijn broeders, wij hebben dat leven verlaten en zij keren er terug.
Daar is het visstadium.
Hier volgen wij andere levensgraden, vanuit de hoogste graad keren ook zij tot de eerste levensgraad terug.
Is dat een machtig wonder?
In deze ruimte leven er mensen en daarvoor zijn er lichamen, doch die lichamen zijn daarvoor geschapen.
Wie denkt nu het eerst aan een oppermacht?
Géén van allen, gij voelt het, doch ook dit gevoel komt tot ontwaking.
In hen is er stille ontroering.
Ze denken, ze beleven dit wonder.
Wat is het?
Waardoor is dit geschapen?
Wat heeft dit alles te betekenen?
O, gij gelukkig mens, gij gelukkige zielen, dat gij nu reeds in staat zijt om deze menselijke vragen te stellen?
Kijk, mijn broeders, zij bevoelen de stof en zij schreien hun eerste tranen van geluk.
De eerste menselijke tranen voor het geluk, de blijdschap, het éénzijn met macht en bewustwording, zijn geboren.
Wij hebben dat gelukkige gevoel ook beleefd en begrijpen deze levens, deze mensen.
Machtig is het, een openbaring voor élke vonk van God, wij kennen dit geluk.
Maar gij ziet het, zij voelen, dat zij een óneindig leven bezitten.
En dát is machtig, ongelooflijk, maar door wat en door wie is dit alles geschapen?
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

De eerste leraar

De eerste leraar treedt naar voren:
Er is er één onder hen die thans het woord voert.
Waardoor voelt deze ziel meer dan de anderen?
Dat wordt hun leraar, gij zult dat beleven, mijn broeders, en wij weten reeds waardoor dit leven dieper voelt dan de anderen.
Wij beleven thans de hoogste bewustwording voor de astrale mens, maar het is de mens, die het éérste het embryonale leven heeft beleefd op de Maan als moeder.
Kijk, hij daalt tot het leven af, hij komt tot voelen en denken en kan zeggen: wij waren hier.
Ik voel het.
Ik voel dat wij hier waren, maar kan dat?
Wat nu?
Het is reeds ontwaakt, dat andere „nú”!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste onderzoekers bouwen de geestelijke wetenschap op:
U ziet, zij gaan van graad tot graad terug.
Aanstonds beleven zij het eerste leven in embryonale toestand.
Is dat een wonder?
Ze kijken naar de ruimte en ze zien nu, dat ook dit organisme licht ontvangt van de Zon.
Ook dat is een machtig wonder.
Ze beleven de ruimte en zichzelf.
Het geboren worden van een nieuw leven, vanuit het visstadium kunnen zij dat volgen.
Keren zij thans tot de eerste levensgraden terug?
Já, ook dat willen zij beleven.
Een openbaring is het!
Gij ziet nu, zij beleven graad na graad.
Het licht in de ruimte verduistert zichzelf.
Wat is dat?
Zij gaan beleven, mijn broeders, dat zij vanuit het stoffelijke leven het astrale beleven.
Dat is een wonder, doch daardoor zullen zij andere wetten beleven.
En zie, zij begrijpen het wonder.
Zij zijn één met de stoffelijke ruimte, het Universum en zij zijn in staat om de astrale, hun eigen geestelijke ruimte te beleven.
Dit héén en terug afstemmen leggen zij thans voor hun levens vast.
U ziet, zij maken reeds vergelijkingen, zoals ook wij dat hebben gedaan, doch daardoor ontwaakt hun persoonlijkheid.
Dit héén– en terugkeren tot de stoffelijke wereld, de Maan in werking, geeft hen verruiming.
Wij hebben die levenswetten voor Zon en ruimte kunnen volgen, ook zij beleven niets anders.
De éne openbaring stapelt zich op de andere.
Er komt geluk in de ziel als mens.
Wat nu?
Steeds dieper dalen zij in het Maanleven af.
Wij gaan terug tot de eerste cellen en gij ziet het, het embryonale leven is nog aanwezig, nog heeft de Maan haar eigen kringloop niet volbracht.
De Maan gaat verder en zal haar leven verstoffelijken, ook dat leren zij kennen.
En thans?
Wat zullen wij nu beleven?
Kijk, wij zijn het embryonale leven genaderd.
Nu willen zij het éénzijn met het embryonale bestaan volgen.
Gij ziet nu, dat zij zich éénmaken met die vonken van de Maan en thans het éénzijn beleven.
Wat wil dit zeggen?
Gij voelt het, zij vragen zich af wat dit toch te betekenen heeft.
Maar door de andere, verhoogde levensgraden, zien zij de opvolgende stadia terug en kunnen zich daardoor oriënteren.
Ook wij hebben dat gevolgd en begrijpen hun denken en voelen.
Wat nu?
Ze zien, dat de Zon verzwakt.
Wat is dat?
Thans, hoe duidelijk beleven zij de wetten, keren zij tot de hogere stadia terug.
Hierdoor, mijn lieve zielen, zult gij méér bewustwording beleven en zie, zij dansen van pret en geluk.
Zij begrijpen nu reeds, dat wanneer zij hoger gaan, andere organismen beleven, ook de Zon sterker wordt en aan licht wint.
Zij gaan voelen, gij kunt dat volgen, mijn broeders, dat zij die ontwaking door het licht van de ruimte ontvangen.
Wanneer zij hogere, dus bewustere organismen beleven, is ook het licht van de ruimte sterker.
Is dat iets nieuws?
Já, dit leven en het licht van de ruimte, is één.
Dat gaan zij voelen, ze gaan het begrijpen en zetten hun onderzoek voort.
Nu verder terug.
Nu nog dieper afdalen in dit leven en dan zien zij, dat voelen ze nu bewust, het licht in de ruimte verduisteren.
Is het niet machtig, mijn broeders, wat wij door de eerste astrale mens mogen beleven?
En dat op eigen kracht, zonder God, zonder wetenschap?
Doch thans ontstaat de geestelijke wetenschap, het leven zal hen zélf overtuigen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

De Alziel

De eerste onderzoekers richten zich op de eerste levens van de menselijke ziel:
Doordat zij de organismen kunnen beleven, keren zij onherroepelijk tot het eerste stadium terug en spoedig zullen zij dat stadium bereiken.
Kijk daar, wij leven reeds in de zeven eerste levensgraden.
Wat nu?
Zij volgen die wetten.
Wij worden met hen geboren en wij zullen met hen de eerste dood beleven.
Kijk, mijn broeders, wij betreden thans die wetten en nu?
Já, wat nu?
Wij keren terug tot de astrale wereld.
U ziet het, zij beleven thans de wereld voor het ónbewuste, de wedergeboorte.
En vanuit die wereld keren wij nu tot de stoffelijke terug.
Is dat een wonder?
Maar eeuw na eeuw gaat er voorbij.
Zij gaan verder, honger en dorst hebben zij al die tijd niet meer gevoeld, want hun leven ontwaakt geestelijk.
En thans betreden wij het embryonale leven, voor de allereerste graad.
Nog even dieper en wij komen tot de eerste splitsing voor de Maan.
En jawel, kijk, ze voelen zich gelukkig, zij begrijpen, dat zij hierdoor het leven leren kennen.
Nog even dieper en wij staan voor de ruimte, voor de splitsing van de ruimte.
Gaan zij verder?
Já, zij willen dieper afdalen in dit leven en het ontstaan ervan.
Wonderbaarlijk is het.
Wij kunnen hen volgen, ook voor ons leven is dat het geluk.
En daar, mijn broeders, zien wij, dat de ruimte wordt verlicht en betreden wij het ogenblik, dat het Universum het gouden gewaad heeft ontvangen.
Deze zielen beleven grootse scheppingswonderen.
Ze vragen zich nu reeds af, waardoor het éne leven verder is dan het andere en waardoor de mens, die hen voorgaat dit gevoel heeft gekregen.
Gij voelt het, ze zijn één van gevoel en geven zich volkomen over.
En thans wordt het eerste menselijke woord gesproken.
Hoor, voel dit wonder.
Ze verklaren elkaar de wetten.
Nog dieper terug?
Kan dat?
Zij staan thans voor het Goddelijke licht van de ruimte.
Wat nu?
Wat zij zien is licht.
En wat is dat?
Dat licht beeft, trilt, er komt werking.
Wat gaat er gebeuren?
Zij zien, dat het levenslicht van de ruimte tot werking komt.
En wat wij steeds hebben beleefd, mijn broeders, beleven ook zij, het kosmische leven trekt hen aan.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
En dan gaan ze nog verder terug:
En nu dieper terug.
Wat zien zij?
Het licht in de ruimte verwaast.
Nóg dieper nu.
Nog dieper, want zij willen weten wat er dan gaat gebeuren.
Wij weten het al.
Zij komen tot de eerste levensgraden en dan is er géén licht meer in de ruimte.
En dat ogenblik gaan zij thans beleven, mijn broeders, zij keren tot het ogenblik terug van „vóór” de schepping.
Zij gaan terug tot dat ogenblik, toen de „Almoeder” aan haar leven begon en God ontstond.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste zielen keren terug tot de Alziel als Almoeder:
De ruimte is het, die hen tot het eigen bestaan optrekt.
Daardoor beleven zij, dat dit licht leeft.
Thans komt het vorige stadium terug, dat wij vanuit de „Almoeder” hebben beleefd, beleven zij vanuit het ruimtelijke bewustzijn als licht.
De ruimte verduistert en zij blijven thans de overgangen volgen, gij zult dat beleven.
Nietwaar, het leven van de ruimte heeft hen tot dit stadium opgetrokken.
Wat er thans gebeuren gaat, kennen wij reeds.
Ook zij zullen dat beleven.
Is dat een wonder?
Daar zijn de nevelen reeds.
Het leven stuwt zichzelf voort.
Het leven van de ruimte verandert!
Wij keren tot de „Almoeder” terug en zullen nu die eerste overgangen voor het ontstaan van de schepping beleven en volgen.
Wat voelen zij?
Ze schreien van geluk en gaan verder en terug tot het allereerste gebeuren voor de „Almoeder”!
Is het niet wonderbaarlijk, mijn broeders?
Wat nu?
Wij gaan verder.
En nu komt er algehele duisternis.
Wij keren terug tot het ogenblik van voor de schepping.
Kijk, mijn broeders, zij vliegen door de ruimte en beleven graad na graad voor de eerste verdichtingen.
Thans hebben wij het eerste stadium reeds bereikt.
Wat nu?
Er valt duisternis, maar ook zij voelen het licht voor het vaderschap ín deze ruimte.
Wat voelen zij?
Wat hebben zij elkaar te zeggen?
Hoort gij hen?
Juist, dat is het eerste woord.
De eerste meester spreekt.
„Uit dit, waarin wij nu zijn, is al dat leven geboren.
Waarom voel ik dieper?
Ik weet het niet, maar ik geloof, dat ik het beleven kan.
Uit dit zijn wij geboren?
Uit dit licht, dat duisternis werd en die duisternis licht?
Wij hebben dat kunnen beleven.
Nu valt het eerste en andere woord, dat alleen de mens voor het huidige stadium kent.
Mijn broeders ... wat is dit alles?
Hebt gij ...? Néén, voel je – is het gevoel van de eerste meester – waardoor je het leven hebt gekregen?
Is je duidelijk – is het gevoel van mens tot mens – waardoor wij dit hebben gekregen?
Wij gaan nu verder!”
En zie, mijn broeders, thans volgen zij onze weg.
Zij volgen wet na wet en de eerste openbaringen voor de „Almoeder”, waarvoor wij als mens het woord mochten beleven.
Já, zij volgen wat wij voor de „Universiteit van Christus” moeten volgen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Daarna volgen ze de kosmische levensgraden:
Néén, zij keren terug naar de stoffelijke wereld.
Ze maken zich vrij van de Maan en bezoeken de volgende planeten.
Dacht ik het niet?
Ze gaan thans het leven verkennen en volgen onze weg.
Wij zullen hen volgen, doch waarvoor wij slechts één nacht nodig hebben, daarvoor hadden zij, u ziet het, mijn broeders, eeuwen voor nodig en dat is te begrijpen.
Gij ziet hen thans op de bijplaneten terug.
Nu gaan zij tot de Tweede Kosmische Levensgraad.
Vandaar verder en terug tot de Aarde.
Zij ontwaken!
Zij krijgen ruimtelijk bewustzijn.
Ze weten nu, dat zij het kind van Moeder Aarde ten goede kunnen bezielen.
Hierdoor, voelen zij, zal hun leven veranderen en zullen zij de astrale wereld overwinnen en tot bewustzijn voeren.
Wie heeft dit geschapen?
Waarvoor leven wij?
Wat zijn wij voor dit alles, deze ruimte, ál dit machtige leven?
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De aardse mens is ondertussen in niets veranderd:
Maar van dit alles weet men daar niets.
Niets!
En dat kan niet, omdat die mens zichzelf niet kent.
Wij weten meer.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste zielen kennen nu hun eigen astrale leven:
Wij hebben ons eigen leven.
Het leven op Aarde, daarginds, dat hebben wij beleefd.
Wij zijn, dat weet hij nu, het leven ín die organismen.
Voor ons is er iets anders.
Wij zullen het leven op Aarde geluk geven.
Maar deze ruimte, waarin wij leven is ons eigen bezit.
Wij leven achter de dood, dat geen dood is.
Dat ziek worden daar heeft niets te betekenen.
Al dit leven behoort ons toe.
Wij kunnen gaan waarheen wij willen, zij niet!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste ziel neemt weer het woord:
En nu horen wij, mijn broeders:
„Kan het zijn, dat ik eerder geboren ben?
Is mijn leven ouder?
Ik weet niet waardoor ik voel, maar het komt tot mij?
Het leven kan spreken?
Vanwaar komen die gevoelens?
Ik weet het niet.
Wellicht leren wij ook dat kennen.”
Gij ziet het, mijn broeders, allen zuigen zich aan hun leermeester vast en voelen, dat zij ontwaken.
Zij gaan van ziel tot ziel.
Aanstonds zullen zij door de Aarde worden aangetrokken.
Ze gaan van planeet tot planeet, beleven wet na wet en verdwalen in deze ruimte is niet mogelijk, onfeilbaar gaan zij, als wij dat hebben gekund, verder!
Ze beleven de verstoffelijking van hun zieleleven, de wedergeboorte en gaan verder.
Wat zegt de meester reeds?
„Heb ik je niet gezegd, dat wij steeds weer een nieuw leven ontvangen?
Je ziet het, ook dat is waarheid.
Door die levens gaan wij verder en komen tot onze vrienden terug.
Deze ruimte is één lichaam.
Als wij zo’n lichaam hebben beleefd, gaan wij verder.
Is het niet om je leeg te schreien?
Kom, wij gaan tot dat eerste leven terug.”
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944

De geboorte van hun eigen licht

De eerste meesters nemen hun taak op:
Wij zijn weer op Aarde.
Ze vertellen aan de anderen waar zij zijn geweest.
Ga mee en wij zullen u daarvan overtuigen.
Gij ziet het, de meesters zijn nu geboren.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste meesters aanvaarden hun adepten, mijn broeders.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste zielen voelen het licht in zichzelf naar voren treden:
De anderen, waartoe het hoogste bewustzijn behoort, trekken zich even terug en denken over alles na.
Ze weten nu, dat er licht komt in deze wereld en zij hebben licht.
Zij zíjn dat licht!
Zij voeren zichzelf tot deze openbaring!
Het licht ín de astrale mens treedt naar voren en is geluk:
Is leven!
Is liefde!
Is harmonie!
Is vreugde en geluk!
Is oneindig schoon!
Is als de ruimte is!
Is ook vader- en moederschap!
Is tevens waarachtig!
Is bovendien het éénzijn met al het leven en dan praat het leven!
Die eigenschappen zijn thans bewust en tot hun levens gekomen!
De hoogsten zien reeds een geweldig plan.
Já, zij praten erover, zij mediteren ervoor en zij zien die gestalte, die bewustwording, die bezieling en dat licht tot hen komen, waardoor de wereld waarin zij leven lichtend wordt, schoon, rein en iets anders is dan het leven daar.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste zielen voelen nu hoe zij de eerste lichtsfeer kunnen opbouwen:
Zij weten nu, (dat) wanneer zij dienen, hun wereld één groot licht wordt.
En dat willen zij thans trachten te bereiken.
Zo zullen zij de wonderen leren kennen die voor hun levens werden geschapen.
En zij zullen, dat moet u thans duidelijk zijn, mijn broeders, hun eigen wereld vergeestelijken, omdat zij de wetten van hun ruimte leerden kennen.
Waarheen gaan zij thans?
Ook dat zullen wij leren kennen.
Ze weten nu, dat hartstocht hen tot de duisternis voert.
Ze weten ook, dat zij de stoffelijke mens moeten helpen en dat die mens zichzelf (niet kent) en niets van hun persoonlijkheid weet.
Ze voelen zich lichtend, zwevend, zeker is hun leven en niets kan die zekerheid storen, wanneer zij maar willen dienen.
Steeds aan hun eigen leven blijven denken.
En hoe meer mensen tot de ontwaking komen, des te lichter wordt hun wereld, waardoor de geestelijke sferen geboren zullen worden en ook wij voor ons eigen leven hebben te aanvaarden.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste zielen gebruiken nu de basiskrachten van hun ziel, het ‘baren en scheppen’, om hun persoonlijkheid tot het licht te brengen:
Nu zien zij, dat zij de geestelijke levensgraden kunnen overwinnen en dat licht leefde ín hen en is de Goddelijke afstemming.
Hierdoor hebben zij zich van de astrale duisternis bevrijd en is voor elk mens, waardoor hun ruimte ontwaakte.
Ook dit is geestelijk baren en scheppen!
Doch nu voor de persoonlijkheid.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Ze voelen dat de sferen van licht in zichzelf leven:
De sferen van licht leven in de mens!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Maar het naar buiten brengen en verdichten van dat licht in de astrale wereld vroeg miljoenen tijdperken:
En eindelijk, na miljoenen jaren, miljoenen tijdperken – versta dit goed – konden zij vaststellen en konden zij zeggen: ‘Wij hebben de eerste graad voor het licht, voor de harmonie, de werkelijkheid zoals dit alles is ontstaan, bereikt.’
En dat is nu de eerste sfeer, dat is nu de eerste harmonie, dat is rechtvaardigheid, dat is liefde, dat is vader-, dat is moederschap.
Lezingen Deel 1, 1950
In de eerste lichtsfeer waren ze in harmonie gekomen met de werkelijkheid:
We leven al in de eerste sfeer, we hebben harmonie gekregen met de werkelijkheid, met de daad, de gedachte.
Lezingen Deel 1, 1950
De hogere lichtsferen kwamen tot stand door meer bezieling te geven aan lichtende gevoelens, gedachten en handelingen:
Maar hóé is die wereld ontstaan?
Hóé kwam de eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde ... ja, de zevende sfeer tot stand?
Zeven graden konden zij beleven.
Elke graad werd bezield, elke gedachte kreeg voldoening, bewustwording, leven, ziel, moeder-, vaderschap.
Elke gedachte, elk gevoel – en u bezit er miljoenen, houd ze eens vast die u in één seconde uitzendt, u denkt aan werelddelen in slechts één seconde – hadden zij op te trekken.
Nu kreeg die gedachte meer gevoel, meer liefde, meer harmonie, meer rechtvaardigheid, meer reine vader- en moederschap.
Dat organisme gingen zij uitdijen, dat organisme kreeg een gestalte.
Elk weefsel werd bezield door de ijle, reine, ruimtelijke klank, waardoor het universum, waardoor al dit leven is ontstaan.
Ze gingen bewust zien dat elke gedachte een wereld werd, een ruimte is en te vertegenwoordigen heeft.
Elke gedachte kreeg meer gevoel, meer moeder-, meer vaderschap en harmonie.
Elke gedachte kon hen naar de eerste, de tweede, de derde voeren.
Meer kracht, meer bezieling voor de tweede, voor de derde, voor de vierde, voor de vijfde, voor de zesde, de zevende sfeer.
Meer intensitiviteit, meer bewustzijn, meer gevoel, meer klaarte ... reine klaarte.
Omdat het leven zich aan hun levens ging openbaren, konden zij die wetten beleven en vaststellen.
Lezingen Deel 1, 1950
Zo groeide het licht in en om hen heen:
„Door iedere goede daad dus, die de mens op aarde en in de sferen deed, veranderde toen zijn innerlijke leven, de omgeving en zijn eigen bezit.
In hem kwam licht, in hem ontwaakte de geestelijke mens.
Daaraan werkten zij voort.
Zo groeide dit licht en in en om zich namen zij dit waar.
De innerlijke mens ging licht uitstralen, ging ontwaken en ging liefde voelen voor al het leven.
Hoe meer goede daden zij deden, des te sterker werd dit licht en omstraalde het hun omgeving.
Het heerlijke gevoel om voor anderen iets te kunnen doen stemde hen gelukkig.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
De mens is zelf de schepper van dit licht:
Dit is het ogenblik dat de sferen van licht worden geboren en de mens werd de schepper van het licht.
De mens de schepper van het licht, voel je wat dit betekent?
In dit wezen lag deze kracht, lag die ontzaglijke waarheid.
De mens deed het goede en zocht naar dat wat hem innerlijk verwarmde.
Eeuwen later werd dit proces bewaarheid, want wat zien wij, wanneer wij eeuwen verder zijn?
Rondom hem kwam er licht.
De goede dingen die zij op aarde voor de mensheid deden en tot stand brachten, bouwden in de geest een andere wereld op en dat werden de sferen van licht.”
Het Ontstaan van het Heelal, 1939

De Universiteit van Christus

De eerste ‘Orde’ ontstaat:
Onder de leiding van de hoogsten, voor dit bewustzijn, gaan zij verder.
Er ontstaat de eerste „Orde”.
Er zijn er, die de wetten overzien en beleven nu hun toekomst.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De eerste vindingen worden op aarde gebracht:
Door het leven te dienen, u ziet het, kwam de éne na de andere sfeer tot bewustzijn.
De sferen van licht ontwaken.
De mens heeft zich van de onbewuste sferen losgemaakt en is aan een ander leven begonnen.
Ze weten nu, dat elk organisme een eigen wereld te vertegenwoordigen heeft.
Miljoenen zielen als mens betreden de astrale wereld en de wedergeboorte gaat verder.
De mens beleeft nu reeds vindingen, er komt vuur, doch dat zijn de geschenken van de geestelijke persoonlijkheid.
Het zijn nietige wonderen voor deze levens, maar er komt meer bewustzijn, andere technische wonderen zullen er volgen.
De astrale persoonlijkheid kijkt door een elementale wet en zal die kracht verstoffelijken.
Al hun geestelijke gevoelens, mijn broeders, gij ziet het en wij beleven die wetten voor ons leven, moeten zij licht geven en afstemmen op hoger denken en voelen.
En dat wordt hun rein geluk, hun leven en liefde!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Elke ziel bereikt de eerste lichtsfeer door de duisternis in zijn innerlijk te overwinnen:
De ziel als mens overwint de Derde Kosmische Levensgraad, zij krijgt levensgeluk, omdat zij haar ruimte vergeestelijkt.
En die wetten kennen wij.
Hoe hebben wij de sferen van licht overwonnen, meester Zelanus?
Hoe hebben wij ons van de duisternis, ónbewustzijn losgemaakt?
Door te dienen kwamen wij zover.
Ook wij en al het leven van God heeft deze wetten te aanvaarden.
Hierdoor weten wij, hoe de ziel als mens ontwaakt.
Deze zeven onbewuste overgangen zullen overwonnen worden en eerst dan betreedt de ziel de eerste sfeer.
Wij hebben dus mogen volgen en beleven, dat deze eerste levensgraden tóch ondanks alles, géén stoornissen hebben gekend.
Ik bedoel, dat dit ónbewustzijn niet in staat is geweest om de wetten van God te overschrijden, want ook dat is mogelijk.
Gij kent die wetten, meester Zelanus.
En aanstonds, doch nu voor een verder stadium, willen wij die afbraak volgen, waardoor wij echter vaststellen, dat de mens voor dit tijdperk die afbraak niet heeft kunnen beleven.
Hoe meer bewustzijn er komt, dat hebben wij te aanvaarden, des te dieper zakt de mens in zijn eigen ellende weg.
En dát heeft de „Almoeder” niet gewild, dat is het bezit van de mens!
Zeven overgangen heeft de mens nu te beleven als astrale persoonlijkheid, voordat zij de sferen van licht vergeestelijkt heeft, ik bedoel, dat zij de eerste lichtende sfeer beleven kan.
Zeven werelden zijn het, zoals ook de macrokosmos heeft moeten aanvaarden, waardoor de bijplaneten ontstonden en al het andere leven, dat nu, zoals wij het hebben gezien, slechts één organisme is.
Zó heeft de ziel als mens zeven overgangen te vergeestelijken voordat zij (in staat is) deze duisternis, waarvan de Bijbel zegt, dat het hellen zijn, te overwinnen.
Ook wij hebben over „hellen” gesproken, doch dit zijn de ónbewuste werelden, voordat de ziel als mens de sferen van licht bereikt.
En dat heeft zij in haar eigen handen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De Orde wil het geestelijke geluk en weten op aarde brengen:
Wij zien thans, dat de mens zich stoffelijk heeft verrijkt.
Er zijn steden ontstaan, technische wonderen kwamen er en dat alles gaf haar bewustzijn en levensblijheid, levensvreugde, menselijk geluk.
Aan Gene Zijde weet men wat Kosmisch geluk te betekenen heeft en dát weten brengt men op Aarde.
De mens leert God kennen!
De mens heeft Gene Zijde bereikt, de sferen van licht kwamen tot bewustzijn en de „Vierde Kosmische Levensgraad” tot stand.
Door het leven te dienen, ontwaakte de geestelijke mens, ontstond het menselijke bewustzijn voor de ziel en dát is haar liefde en geluk voor de astrale wereld, doch dat geluk moet naar de Aarde worden gebracht.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
De Universiteit van Christus bracht de mens op aarde tot het menselijke voelen en denken:
Vanuit de „Zevende Sfeer” dalen de meesters af, ze keren terug tot de Aarde, waarvan zij de levenswetten hebben beleefd; zij geven nu colleges, miljoenen zielen, als kinderen van God, als tweelingzielen dienen.
Zij dienen het leven op Aarde en aan Gene Zijde, waardoor de Tempels ontstaan en de geestelijke-bewuste mens, aan de stoffelijke en geestelijke wetenschappen kan beginnen.
Wat willen de meesters nu van ons leven, mijn broeders?
Zij willen dat wij voor de „Universiteit van Christus” vastleggen, dat de mens op Aarde nimmer het menselijke bewustzijn had kunnen betreden, nooit had kunnen bereiken, indien de astrale persoonlijkheid daarvoor zijn eigen leven niet had gegeven.
Zij willen thans, dat wij zien en ontleden, doorgeven aan het huidige stadium, dat het „Gene Zijde” is geweest, die de mens van Moeder Aarde tot het menselijke denken en voelen heeft gebracht; op eigen kracht was dat nooit mogelijk geweest.
Thans zien wij, ook al gaat het leven aan Gene Zijde hard vooruit, dat de stoffelijke mens door de geestelijke wordt geholpen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944