Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘land van haat en hartstocht en geweld’.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘land van haat en hartstocht en geweld’.
Opgebouwd door haat
De miljoenen bewoners van deze sfeer zijn innerlijk afgestemd op haat en nijd:
Deze donkerbruine lucht, welke door een rode gloed beschenen wordt, is het licht dat deze sfeer, dit land van haat en nijd, bezit.
De miljoenen, die hier leven, zijn daar innerlijk op afgestemd.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Om André (Jozef Rulof) een beeld te geven van deze duistere sfeer neemt zijn geestelijke leider Alcar hem tijdens een uittreding mee naar de grens van het land van haat:
Hier zijn wij aan de grens gekomen, waar het land van de haat begint.
Kom, wij zullen een plaatsje op deze hoge berg zoeken.”
André keek om zich heen.
Daar vóór hem, diep in de duisternis, in die donkere gloed, onderscheidde hij een grote stad.
Vele torens staken scherp af tegen de rood-bruine lucht.
Het was, vanaf hun plaats gezien, een prachtig, maar tevens somber panorama, dat zich daar voor hen uitbreidde.
„In deze grote stad heersen niets dan smart en ellende, welke de mensen zichzelf bereid hebben, omdat zij God niet willen leren kennen en liefhebben.
Velen zijn daar al honderden jaren en hebben in al die tijd nog niet de drang gevoeld, om het reinere licht te vinden.
Zij leven er voort in dezelfde roes, als waarin zij op aarde leefden.”
De stad strekte zich uit tot aan de horizon, waar André een weinig meer licht dacht te ontwaren.
„Is deze stad niet te overzien, Alcar?”
„Neen, André, zij is in geen duizenden jaren te overzien, omdat zij zich oneindig ver uitstrekt.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Het land van haat is oneindig voor de bewoners die hun haat, hartstocht en geweld blijven voeden door hun handelingen.
Het land is eindig voor de bewoners die zich innerlijk vrijmaken van deze gevoelens:
Daar voor hem lag een donkere stad.
Fel staken de spitse torens af in die roodbruine gloed en hij kon alles duidelijk tot in de verte waarnemen.
„Is dit de stad, Alcar, die ik de vorige keer heb gezien?”
„Dit hier is de plaats, die ik je heb getoond; zij is echter geen stad, maar een land, waarin je duizenden jaren achtereen verder zou kunnen dwalen.
Er komt geen einde, totdat zij zelf hun einde voelen.
Ik heb je toen verteld, dat zij oneindig is, althans voor hen, omdat zij het einde niet zien; en zij sluiten zich daarom op in hun eigen toestand.
De mensen leven hier in een donkere poel van hartstochten en geweld en zullen eerst dan boven komen, wanneer zij zich innerlijk daarvan hebben vrijgemaakt, hetgeen de ontwikkeling van hun liefde betekent.
Allen zijn zelf aan hun ongeluk schuldig, omdat zij hun aards leven hebben verknoeid.
Zij zullen zichzelf leren kennen, waardoor zij het vreselijke van hun toestand inzien.
Daarna zal er verandering komen en zullen zij in een andere afstemming overgaan.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De bewoners van dit land leven hun aards leven verder in de geest.
Daarom wordt dit geestelijk land ook verdedigd zoals een aards landgoed:
„Alcar, kijk, daar gaan geesten.”
„Ik zag ze reeds lang, André, maar ik wachtte, totdat jij hen zien zou.
Blijf gerust zitten.
Zij kunnen ons niet zien, omdat zij niet op ons zijn afgestemd.”
„Wat zijn dat voor geesten, Alcar?”
„Dit zijn wachters, die de ingang van deze sfeer bewaken.
Zij loeren op alles, wat hier aankomt en weten niets beters te doen, dan verdwaalde reizigers te overvallen en naar beneden te sleuren.
Maar dit kan ons niet overkomen.
Dit geldt alleen voor geesten, die zich nog niet van hun innerlijke krachten bewust zijn en deze dus nog niet ontwikkeld hebben.
Ons kunnen zij niet zien, maar je zult begrijpen, dat men daar niet zomaar naar binnen kan gaan.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André vraagt zich af waar de bodem uit bestaat:
„Aarde, Alcar?”
„Aarde, mijn zoon, in geestelijke substantie.”
André nam het in zijn handen.
Ja, het was aarde, zoals men ze op aarde kende.
Maar het was vreemd en voelde zeer eigenaardig aan.
Hij kon er geen woorden voor vinden.
André zag zijn leider aan, die hem antwoordde: „Vreemd, mijn zoon?
Er is geen leven hier, geen warmte, geen liefde, geen zon, niets van alles, wat ons het leven biedt.
Zo ook is deze substantie ontdaan van alle kracht; omdat zij geen bestaanstoestand hebben, is ook alles in éénzelfde afstemming.
Wat de mens voelt, zal zijn bezit zijn aan deze zijde.
Je voelt zeker, hoe droevig het is?
Hier groeit en bloeit niets, omdat het leven onnatuurlijk is.
De levenssappen missen zij, waardoor het leven groeit, doch zij hebben geen bestaan en daarom is alles dor en koud.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Wat men maatschappelijk op aarde is geweest, heeft hier geen waarde meer:
Maar wanneer er iemand komt, die zich laat voorstaan op zijn vroeger bestaan, op wat hij eens geweest is, dan wordt hij door allen uitgelachen.
Hier regeert hij, die een ander kan beïnvloeden, die de massa beheerst door concentratie.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Vele bewoners weten niet eens dat ze op aarde gestorven zijn:
Geloof me, wanneer ik je vertel, dat daar beneden duizenden zijn, die niet eens weten, dat zij op aarde gestorven zijn.”
„Niet eens weten, dat zij gestorven zijn, Alcar?”
„Zo is het, André, en dat is wel een bewijs, dat men in dezelfde zieletoestand in de sferen aankomt, als waarin men op aarde verkeerde en dan naar de plaats gebracht wordt, welke met zijn innerlijk in overeenstemming is.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De bewoners bouwen dit land op zoals ze het op aarde gekend hebben.
Zo ver is haat in hun leven gedrongen, dat men er steden van bouwt:
„Wat is dat daarginds, Alcar?
Zie ik goed, is dat een brug?”
„Dat heb je duidelijk gezien, ook hier heeft men bruggen.”
Hoe was het mogelijk.
Daar stroomde een machtige rivier.
Een prachtige brug hadden zij eroverheen gebouwd.
Geweldig was het.
Alsof hij op aarde leefde.
In het leven na de dood zag hij het evenbeeld van de aarde.
Alleen was hier het kwaad verenigd.
Op aarde leefden goed en kwaad bijeen, hier waren het afgestemde wezens, die in één toestand leefden.
Aan de overzijde zag hij vele gebouwen, waarvan de torens als spookachtige silhouetten boven de huizen afstaken.
Grillig was dit beeld.
Stil was het; in somberheid en in afgrijselijke stilte leefde hier de mens.
Hij voelde het leed van het leven, dat hier geleefd werd.
Alles was haat en verwoesting.
De rivier stroomde als een machtig spook, als wilde zij hem verslinden.
Dood en verderf was alles.
Het monster haat lag in diepe rust.
O, wanneer het ontwaakte.
Daar voor hem, in prachtige stijl opgetrokken, lag de stad, dat was het monster.
Alles betekende haat.
Een rilling doorvoer hem.
Al dit werk moest worden vernietigd, dan bestond er geen haat meer.
Zo ver was haat in het leven gedrongen, dat men er steden van bouwde.
Het was een machtig land, dit land van haat.
Neen, dit kende men op aarde niet.
Wat zouden zij moeten goedmaken.
Alles zou afgebroken moeten worden, wat strijd betekende tegen hun eigen wil, om hun innerlijke toestand in licht te veranderen.
Hoe hoger hun gebouwen waren, hoe dieper hun leed, hun ellende was, hoe heviger zij konden haten.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De bewoners scheppen zelfs kunst:
André dacht, dat hij droomde.
Hier zag hij een prachtige stad, die kunstig was opgetrokken.
Prachtige gebouwen zag hij, door beeldhouwwerken versierd, die echter afschuwelijke voorstellingen uitbeeldden.
Doch in alles lag hun intellect denken: Het gevoel van de kunstenaar.
„Hoe is het mogelijk, Alcar, om in deze duisternis toch te kunnen scheppen?”
„Voor hen is alles mogelijk; alleen kunnen zij geen hogere sfeer binnentreden noch hun duisternis in een lichtende toestand veranderen.
Hun machten zijn beperkt.
Hier leven genieën, meesters in het kwaad.
Het aardse spreekwoord „hoe groter geest, hoe groter beest,” wordt hier bewaarheid.
Hier leven meesters in alle kunsten en wetenschappen.
Hun gevoelens zijn vlijmscherp doordacht, doch alles voor het kwaad.
Onfeilbaar, zou men denken, maar zij weten, dat zij het goede, dat God is, niet kunnen overwinnen.
Op aarde hebben zij de genade, een gave te bezitten, niet begrepen.
Hier kunnen zij hun hartstochten botvieren.
Aan alles is het te zien, zo is hun leven.
Alles is hun eigen werk.
Eens storten al hun maaksels inéén, hun hemelhoge gebouwen hebben in de geest geen waarde, zoals alles, wat zij bezitten, zo ook hun eigen leven.
Leven niet deze wezens op aarde?
Is op aarde de één geen vloek voor de ander?
Wordt daar niet gemoord om te bezitten?
Allen, die hier samen zijn, leefden op aarde.
Hier spreekt het tot je, omdat zij zich op aarde achter maskers kunnen verbergen.
Hier is niets te verbergen, zij allen zijn naakt, dit is hun afstemming in de geest.
Op aarde kunnen zij zich verbergen, daarvoor hebben zij hun paleizen, doch hier is dat onmogelijk.
Daar is alles mogelijk, hun maskers bedekken hun donkere zielen.
Hier spelen zij hun dierlijk spel, maar een hoger afgestemde ziet en kent hun innerlijke toestand.
Hier leven zij samen en keren terug naar de aarde, om anderen te beïnvloeden.
En wee hen, die zich op hen afstemmen, zij zijn verloren.
Wanneer zij daar sterven, zullen zij meegesleurd worden naar hier en zullen aan deze zijde hen dienen.
Zij die op aarde het hogere zoeken, zullen door hogere geesten worden geholpen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Wanneer André iets dieper met deze dierlijke afstemming verbonden wordt, voelt hij de kracht van hun uitstraling:
André schrok geweldig.
Daar voor hem lag een brandende stad.
De vlammen laaiden fel ten hemel in roodgele, groene en licht-rode kleuren.
Duivels was het.
Zijn hart klopte wild bij het zien van dit afschuwelijke beeld.
Hij kon geen adem meer halen, hij dacht te zullen stikken.
„Wat is dat?”
„Niets meer en niets minder dan de kracht van hun uitstraling.
Liefde-uitstraling, mijn zoon, op dierlijke afstemming.
Niets dan hartstocht en geweld.
Het zal je thans duidelijk zijn, dat men andere krachten moet bezitten, wil men zich met hen kunnen verbinden.
Hun opvlammende gloed zal hem vernietigen die zich van hun kunnen niet bewust is.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André kan zich hier nog niet zelfstandig handhaven:
Ik zal je nu met deze sfeer verbinden, ik blijf in mijn eigen toestand.
Concentreer je sterk, je weet hoe machtig zij zijn in hun krachten.
Tracht je staande te houden.”
Op hetzelfde ogenblik voelde André iets vreselijks in zich opkomen.
Een geweldige angst, dat het de duivel in eigen persoon was, overviel hem.
Geen gevoel had hij meer.
Hij zweefde over bergen en dalen en er scheen geen einde aan te komen.
Hij wilde om hulp roepen, doch het was hem onmogelijk, geen woord of geluid kon hij uiten.
Hij verzette zich met al zijn krachten, maar het hielp hem niet.
Steeds dieper voelde hij zich wegzinken en hij kon geen weerstand bieden; hij voelde, dat hij een bezwijming nabij was en zakte ineen.
Toen hij zijn ogen opende, zag hij in die van zijn leider.
„Wat beter, André?
De duidelijkheid laat niets te wensen over.
Je hebt hun krachten gevoeld, ze hebben je concentratie vernietigd.
Ik liet je zelf handelen, daardoor voel je hoe vreselijk hun haat is.
Doch niets kon er geschieden, ik waakte, André.”
„Waar ben ik geweest, Alcar?
Het was alsof ik over bergen en dalen zweefde.
Zij sleurden mij mee; hoe verschrikkelijk zijn deze wezens.”
„Je was nergens, André.
Wij bevonden ons hier, aan de rand van deze rivier; je stond daarheen te turen.
De kracht van hun invloed deed je opnemen in hun toestand.
Het zweven is dus niets anders dan het woeste van hun innerlijke afstemming.
Het was als een visioen, doch het ontnam je de adem.
Alles is eenvoudig.
Je concentratiekrachten werden overheerst, wat echter niet nodig was, omdat je een andere afstemming bezit dan zij.
Ik zal je op deze reis verschillende toestanden laten aanvoelen.
Je zult daardoor een zuiver beeld ontvangen, hoe al deze menselijke toestanden zijn.
Het over bergen en dalen dwalen betekent tevens, dat je nog met het lichaam bent verbonden.
Wij, mijn zoon, zijn op alles berekend.
Je zult al deze krachten leren kennen.
Kom, we gaan verder.
Het zal je duidelijk zijn, dat men hier maar zo niet kan binnenvallen.
Om hier te kunnen werken, heeft men een sterke concentratie nodig om staande te kunnen blijven.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Heersers
In het land van haat, hartstocht en geweld regeren diegenen die de massa kunnen beïnvloeden:
„Zijn hier ook heersers?”
„Dat zijn diegenen, mijn zoon, die de massa kunnen beïnvloeden.
De zwakkeren hebben te lijden, maar zij willen dat zelf, omdat zij hen in alles volgen.
Hier leven genieën, demonen, heersers en meesters in het kwaad en miljoenen andere wezens.
Zo gaan honderden en duizenden jaren voorbij, voor zij ontwaken en zij hebben voortdurend verschrikkelijk te lijden.
Zelf weten zij van geen ander leven, ze zijn ten onder gegaan in hun diep ongelukkig bestaan.
Voor velen betekende rijkdom op aarde hun ondergang.
Vanaf de hoogste rangen, die zij bekleedden, daalden zij af in dit leven, in deze duisternis.
Schoonheden van de aarde moesten hun stralenkrans, hun goud en smaragden voor duisternis verwisselen.
Hier leven zij als beesten samen en zijn misvormde mensen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Om André te laten ervaren hoe die heersers het land regeren, daalt Alcar met hem af in deze duistere sfeer:
De vorige keer hebben wij alles vanuit onze eigen afstemming bezien; thans gaan wij in hun toestand over.
Het overgaan heb je in de sfeer der aarde beleefd, doch hier is alles weer veel moeilijker, wat je aanstonds duidelijk zal worden.
Verzamel alle krachten die in je zijn, om ook dit te kunnen uithouden.
Ook hier zullen we worden aangesproken, men zal ons dwingen met hen te gaan, maar in alles zullen wij naar eigen krachten handelen.
Thans zullen we afdalen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Zodra zij zich in deze sfeer vertonen, worden ze aangehouden door de wachters:
Plotseling kwam tot hem: „Ziedaar, André, onze vrienden; zij zien ons reeds en zullen ons aanhouden en vragen wat wij hier komen doen.
Ik spreek tot hen en handel, laat alles aan mij over.
Aan alles zul je zien hoe aards hun leven is en in niets verandering is gekomen.”
André voelde, dat zij de grens van het land van haat hadden overschreden.
Hoe anders zag hij alles dan op zijn vorige tocht.
Voor zich zag hij verschillende wezens, die op hen afkwamen.
Enigen vroegen hun waarheen zij wilden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar kent de gebruiken van deze sfeer en weet hoe te moeten handelen om door de bewoners niet als hogere geest te worden herkend:
Alcar sprak: „Wij weten niet waarheen wij gaan, maar we trachten de weg naar de aarde te vinden.”
„Weet gij die niet?”
„Hoe komen we hier vandaan?”
Allen begonnen vreselijk te lachen, het was een grijnzen van verschrikkelijke wezens.
Wat bedoelden zij daarmee?
Het was toch een eenvoudige vraag, die zijn leider hun had gesteld.
Eén voerde het woord en zei: „Al zoudt ge hem weten, dan nog zult ge hier niet vandaan komen.
Zij, die naar de aarde gaan, worden door ons gestuurd, de meesters zullen je dat wel uitleggen.
Heb maar geduld.
Vreemdelingen willen maar dadelijk naar de aarde.
Is het hier niet naar je zin?
Je bent niet bekend met de wetten die hier heersen.”
„Ja,” gaf Alcar hem ten antwoord, „we zijn vreemdelingen.
Wat zijn dat voor wetten, waarover u sprak?”
„Die zul je spoedig genoeg leren kennen,” en zij begonnen weer sarcastisch te lachen, zodat hun met bloed doorlopen ogen uit hun hoofden puilden.
Verdierlijkt waren zij allen; niets dan hartstocht en geweld was hun gehele wezen.
„Kom met ons mee, dan zullen jullie spoedig de weg naar de aarde leren kennen, maar op onze wijze.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Om André gerust te stellen, spreekt Alcar telepathisch met hem, zodat de wachters hun gesprek niet kunnen opvangen:
André voelde, dat er iets vreselijks zou gebeuren.
„Volg mij, André,” ving hij innerlijk op, „en maak je in niets ongerust, laat hen begaan.
Je zult hun wetten leren kennen en dit is alleen op deze wijze mogelijk.
Tevens zal je duidelijk worden, hoe hun leven na de dood is.
Het is niet mogelijk, om op een andere wijze hun leven te leren kennen, maar maak je geen zorgen, ik waak.”
André was rustig na het innerlijke gesprek met zijn leider, waar allen niets van hadden gevoeld noch verstaan.
Hij stuurde de gedachte tot zijn leider terug, dat hij hem in alles wilde volgen.
„Zolang zij ons niet van elkander scheiden, zullen wij met hen gaan, doch wanneer zij dit willen, zullen we in onze eigen afstemming terugkeren.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De wachters brengen hen naar een heerser in het kwaad:
Zij voerden hen door verschillende straten, totdat zij aan een groot gebouw kwamen, dat zij binnentraden.
Lange gangen gingen zij door, totdat hun geleiders een zaal betraden, waar zij moesten wachten.
Alles was prachtig versierd, maar dierlijk uitgebeeld.
Het was als een aards huis opgetrokken en beschilderd.
Hij zag kleurige taferelen van lugubere dierlijke voorstellingen.
Vele wezens liepen in en uit en leefden hun leven; alles vonden zij heel gewoon.
Maar allen waren demonen, duivels in mensengedaanten, die een vreselijk leven op aarde hadden geleefd en er nog in leefden.
Het waren mensen die haatten, zoals wilde dieren niet zouden kunnen.
Waar moesten zij op wachten?
Een verstikkende lucht overviel hem.
Het was hier benauwd; hij voelde de invloed van het kwaad.
Alcar zei hem: „Wij worden voor hun leider gevoerd, die ons het een en ander zal vragen.
Hij zal ons aan zich verbinden en zo gaat het iedereen die hier binnentreedt.
Het is een heerser in het kwaad en met hem zijn er velen, die hier de massa beïnvloeden en naar hun wil dwingen om hen in hun ongure praktijken te volgen.
Wanneer zij weigeren, worden zij afgeranseld, wat je zo aanstonds duidelijk zal worden.
Maar ook hier geen angst, ik waak, mijn jongen.
Men noemt hem daarom de heerser van de duisternis, omdat hij van zijn macht gebruik weet te maken, waar zoals ik je zo-even zei, geen wezen aan ontkomt.
Ieder wezen, dat hier leeft, wordt overvallen en voorgeleid.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Wanneer bewoners zich willen onttrekken aan de heersers, wacht hun kwelling en mishandeling.
Uit angst voor die kwelling volgt men de heersers:
Allen die hier leven, hebben deze afstemming en wanneer zij zich willen bevrijden, zullen zij vreselijk te lijden hebben, omdat zij zich aan hun wil niet willen onderwerpen.
Er zijn er dan ook maar enkelen, die zich uit hun handen houden; de meesten zijn te zwak om zich zelf te overwinnen, ook dan, wanneer het hun leed en smart bezorgt.
Met geweld worden zij aangepakt, geslagen en mishandeld.
Om dit alles te kunnen uithouden, moet men een vaste wil bezitten om het goede te doen.
Maar op aarde is hun leven zo geweest en in dit leven is niets veranderd.
Daarom geven zij zich gewillig over en doen, wat zij van hen verlangen.
Alles is als op aarde; hier evenwel is slechts één afstemming.
Allen zijn verdierlijkt, zijn grofstoffelijke wezens.
Hier leeft het kwaad bijeen; geen andere afstemmingen zouden hier kunnen leven.
De heersers verlangen van hen doodslag en geweld, ja moord op moord.
Wanneer je mij goed hebt begrepen, André, dan is dit leven nog vreselijker dan op aarde, omdat men op aarde nog mensen vindt, die het goede willen, waarmee men kan samenwerken om het kwaad te bestrijden.
Doch hier volgt men hem die de massa beheerst, omdat zij zichzelf willen beschermen en angstig zijn voor kwelling.
Wanneer zich een mens dus op aarde reeds van het kwaad, dat in hem leeft, heeft bevrijd en daar zijn weg voelt en vindt, zullen zij gelukkig zijn wanneer ze dit leven binnentreden.
Zij, die op aarde het kwade willen, zullen aan deze zijde eenzelfde kwelling ondergaan, omdat ze zich daarmee hebben verbonden.”
André had Alcar in alles duidelijk kunnen volgen en hij begreep, dat het niet zo eenvoudig was, zich hiervan vrij te maken.
Wanneer zij weigerden om aan hun verschrikkelijk leven deel te nemen, werden zij afgeranseld en gekastijd.
Toch zou het voor hen beter zijn om te weigeren, zij zouden na al dat leed een andere sfeer binnengaan.
Velen deinsden daarvoor dan ook niet terug en waren aan een nieuw, maar geestelijk leven begonnen.
Beter op aarde reeds te weigeren, omdat men aan deze zijde voor één en dezelfde toestand kwam te staan.
Hij, die op aarde geen vernietiging wilde, was de gelukkige aan Gene Zijde.
Hoe machtig was alles, hoe natuurlijk het leven na de dood.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Schoonheid is een relatief begrip:
Hij zag vele vrouwen, die er afschuwelijk uitzagen.
Zij liepen hem voorbij en behoorden zeker bij hem, die hier regeerde.
Hun dracht was verschrikkelijk.
Zij droegen niets dan felle kleuren, helgroen en vlammend rood en het verwonderde André dat hij geen zachtere kleuren waarnam.
Het waren intellectuele wezens; ze hadden op aarde mogen studeren, maar hadden zichzelf vergeten.
Hij zag dit aan hun persoonlijkheid, maar hun scherp vernuft was op het dierlijke afgestemd.
Thans leefden zij in deze duisternis éénzelfde leven als op aarde.
Dat waren vrouwen en hoe schoon kon een vrouw zijn, wanneer zij liefde, geestelijke liefde voelde.
Het waren begenadigde wezens, omdat God hen op aarde de heiligste gave aller gaven had meegegeven.
Doch hun moederliefde was in het dierlijke veranderd.
Hier waren het monsters; allen waren verdierlijkt.
Toch voelden zij zich schoon en verheven, al lag er niets dan ellende en hartstocht op hun gezichten.
Allen waren dwazen, zij wisten niet hoe diep zij waren gezonken.
Hij voelde medelijden met hen, want ook zij waren mensen en kinderen van God.
Wie zou hen schoon vinden?
Waren hier mensen die hen schoon vonden?
Op hetzelfde ogenblik hoorde hij Alcar zeggen: „Allen die hier leven vinden hen schoon, omdat zij geen andere schoonheid kennen.
Onder hen zijn prinsen en prinsessen en alle kringen van de maatschappij kan men hier tezamen vinden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Meester Alcar is afgestemd op de vijfde lichtsfeer, een geestelijke liefde die deze bewoners in geen honderden jaren zullen voelen:
Lang duurde het voordat zij werden binnengelaten.
Enige begeleiders waren bij hen gebleven en bewaakten hen als moordenaars.
Van hun innerlijk gesprek voelden en hoorden zij niets; voor deze taal waren zij doof en zij zagen niet – daarvoor waren zij geestelijk blind – dat Alcar uit een hogere sfeer afkomstig was.
André dacht: het lijkt wel of wij bij een koning worden toegelaten.
„Zeer juist,” hoorde hij zijn leider zeggen, „iets dergelijks staat ons te wachten.”
André keek naar Alcar.
Hier stond een geest van het licht en wachtte om tot hem, die in diepe duisternis leefde, te worden toegelaten.
Hij dacht aan zijn leiders innerlijke krachten; hij zou hen allen kunnen verwarmen en voor hun ogen verdwijnen.
Maar hij liet zich gewillig meenemen, voor hem voeren, die in geen honderd jaren zijn afstemming zou hebben bereikt.
En dit alles was voor hém, voor de mens op aarde, om de aardmens van dit leven te overtuigen.
Daarvoor daalde de hogere geest in deze duisternis af.
O, als Alcar zich voor hun ogen zou oplossen, wat zouden zij vloeken en tieren.
Weer hoorde hij Alcar zeggen: „Ook dat zal denkelijk waarheid worden, doch houd je gereed; ik voel dat zij ons komen roepen.”
Op hetzelfde ogenblik dat Alcar hem dit zei, ging de deur open en konden zij in een andere zaal binnentreden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Uiteindelijk worden ze voor de dierlijke heerser gebracht:
Wat zou hij thans weer beleven?
Wat stond hem te wachten?
Zij kwamen in een prachtige zaal, waar vele wezens bijeen waren.
Op een plateau zat een afschuwelijk monster.
Hij was omringd door vrouwen en wachters, die allen tot aan de tanden waren gewapend.
Hij, die op het plateau zat, droeg een tulband en was behangen met edelgesteenten, droeg zware laarzen en een fel rood kleed.
André dacht: ik ben hier op bezoek bij de duivel in eigen persoon.
Daar, voor hem, zat een heerser in het kwaad, die over duizenden regeerde, allen stonden onder zijn wil.
Hij zag niets dan geweld, woest en wild waren allen.
Hoe kwamen zij aan al deze dingen en wapens; hij zag deze toch duidelijk, hoewel zij leefden in het leven na de dood?
Als in een flits had hij al deze dingen opgenomen.
Men voerde hen tot deze heerser, waar zij moesten blijven staan, van links en rechts aangestaard door allen, die aanwezig waren.
André voelde zich angstig worden.
Waar zou dat alles op uitlopen?
Hoe gevaarlijk zagen al die mensen eruit; voor niets deinsden zij terug.
Weer sprak Alcar tot hem, maar in zijns leiders spreken lag nu een kracht, die hem zei op niets anders zijn gedachten te concentreren dan op hem.
„Hier dreigt van alle kanten gevaar, wij zijn hier op bezoek bij een dierlijk wezen.”
André hield nu zijn gedachten sterk op zijn leider gevestigd.
Toch voelde hij zich angstig en hoorde Alcar zeggen: „Laat niets voelen van je innerlijke angst, laat hun niets weten, dan zal je ook geen kwaad geschieden.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De heerser tracht hen onder zijn wil te brengen:
De heerser doorboorde hen beiden met zijn blikken, maar geen woord werd er gesproken.
André voelde, dat de man bezig was hun concentratie te vernielen, hen te overrompelen en onder zijn wil te brengen om hen op deze wijze onschadelijk te maken.
„Wanneer het hem zal gelukken, worden wij afgeranseld.”
Zacht, als Alcars leven was, kwamen deze gedachten in hem op, waardoor hij begreep, dat ook hier zijn leider over hem waakte.
Dit ontnam hem alle onrust.
Kom maar, dacht hij, doorboor ons maar met uw blik, Alcars diepte zou hij toch niet kunnen peilen.
Een diepe stilte trad in.
Het beest trachtte zijn leider te onderwerpen.
Alcar was echter niet te beïnvloeden.
Het deed hem goed, dat het monster dit niet zou gelukken.
Het werd steeds moeilijker, de concentratie van alle aanwezigen was op hen gericht.
Moordend waren de gedachten, die in hem opkwamen.
Het duizelde hem maar hij voelde tevens, dat hij door zijn leider werd geholpen.
Als een kind keek Alcar de heerser aan en ook hij stelde zich zo in, alsof hem het gebeurde niet aanging.
Plotseling keek het beest hem aan en hij dacht te zullen stikken.
Hij voelde zijn angst terugkeren, maar hoorde Alcar zeggen: „In vredesnaam, geen angst André, je kunt hem weerstaan; gebruik je krachten.”
André dacht aan de derde sfeer, voelde zich van zijn invloed bevrijd en zag hem recht in de ogen.
Dadelijk ging zijn macht op hem verzwakken.
„Prachtig,” hoorde hij, „zo is het beter.
Je zult beleven hoe een heerser in het kwaad zich inspant om ons door zijn concentratie en sterke wil onschadelijk te maken.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De heerser is niet gewend dat iemand zich aan zijn macht en concentratie kan onttrekken:
André keek hem in de wrede ogen, doch ging door hem heen, zag de duisternis waarin hij leefde, maar verbond zich met de hogere sferen.
Het monster werd verschrikkelijk kwaad; het schuim stond op zijn lippen.
Lang duurde deze toestand, totdat hij voelde, dat het hem niet zou gelukken, hen beiden onschadelijk te maken.
Hij brulde en stiet vreselijke geluiden uit, omdat hij de tegenwerking van André’s leider voelde.
Dit was het monster niet gewend te ontvangen.
Plotseling richtte hij zich in zijn volle lengte op en schreeuwde Alcar toe: „Wie zijt gij, hond, dat gij mij durft te weerstaan?”
André beefde; nu zou het beginnen.
Alcar gaf hem geen antwoord en een geweldige spanning kwam tot hem.
„Spreek, of ik laat je afranselen, hond, geef mij antwoord.”
Nog sprak zijn leider niet, maar bleef hem aankijken en deed alsof hij hem niet verstond.
„Welke taal spreek je?”
Alcar zweeg.
André voelde zijn angst terugkeren.
Wat waren zij begonnen om hier binnen te treden?
Hoe zou het einde zijn?
Het monster werd woest, pakte zijn zweep, die naast hem lag, in zijn verschrikkelijke klauwen en stapte van zijn troon om naar hen toe te komen.
Spoedig zou hij erop los ranselen.
Waarom gaf zijn leider hem geen antwoord?
Wanneer hij Alcar maar geen kwaad deed.
Weer schreeuwde hij: „Wie ben je, dat je mij weerstaat; ik zal je dat wel afleren.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Dan pas laat Alcar zijn krachtige persoonlijkheid voelen:
Thans zei Alcar tot hem: „Ik dacht op een andere wijze te worden ontvangen.”
Hoogst verwonderd bleef de heerser staan en André begreep, dat hij in Alcar een krachtige persoonlijkheid herkende.
Alle andere aanwezigen luisterden in spanning toe.
Zij beleefden niet iedere dag, dat men hun meester tegensprak.
„Zo,” was zijn antwoord, „dacht je anders te worden ontvangen?”
Alcar legde zijn linkerhand op André’s schouder, waarover de heerser zeer verbaasd was; hij begreep niet wat dit had te betekenen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar maakt zich klaar om deze sfeer van haat, hartstocht en geweld te verlaten.
Dit kan hij door zich in zijn eigen toestand terug te trekken, in zijn eigen liefdevolle afstemming.
Door zijn krachtige concentratie laat hij het terugtrekken van zichzelf en André geleidelijk verlopen, zodat hij de heerser nog een boodschap kan meegeven:
André hoorde zijn leider tot hem zeggen: „Concentratie, mijn zoon, het einde is gekomen, wij zullen ons in onze eigen toestand terugtrekken.”
De zweep ging in de hoogte, en als een duivel vloog het monster op zijn leider af, maar beiden waren voor hem verdwenen.
In een waas gehuld bleef Alcar voor hem zichtbaar en als een woedend dier sloeg hij met zijn zweep door zijn leider heen.
Allen die dit toneel hadden gadegeslagen, stormden op de plaats af waar zij hadden gestaan.
Alcar trok zich omhoog en boven hun hoofden riep hij hun toe: „Wij kennen nog andere wetten dan gij kent, wij kennen wetten en krachten die uw wetten vernietigen, ja, doen ophouden te bestaan.
Wij kennen God.
Gods wetten zijn de onze.
Vaarwel, heerser in het kwaad, ons bezoek was slechts kort, maar het was krachtig.
Het heeft u getoond dat ge nietig zijt en uw macht beperkt is.
Vaarwel, wij kennen alleen liefde.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De heerser wil echter van geen liefde horen:
„Vervloekt” hoorde André hem zeggen, „het is het tuig dat hier boven leeft.”
Hij vloog op de begeleiders af en ranselde hen, totdat zij bleven liggen.
„Hij slaat hen dood, Alcar.”
„Dit is niet mogelijk, mijn jongen, dat kan alleen op aarde, maar zij zullen in een bewusteloze toestand komen, waaruit zij na lange tijd ontwaken.
Ook hen zal het tot andere gedachten brengen en zij zullen geen vreemdelingen meer tot hem voeren.
Zo leert de één in het goede, de ander door het kwaad, dat hij anderen deed.
Zij kennen geen andere wetten dan die van het geweld.
Allen leven voor vernietiging.”
„Leeft hij reeds lang in deze duisternis?”
„Honderden jaren zijn reeds voorbijgegaan en nog steeds heeft hij er duizenden in zijn macht.
Hier is alles hartstocht, haat en geweld; niets, totaal niets anders zullen we ontmoeten.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Feest in de donkere sferen
Na het verdwijnen voor de ogen van de heerser in de duisternis, laat Alcar André nog meer aspecten van het land van haat, hartstocht en geweld beleven om een diepgaand inzicht te krijgen in het leven in deze duistere sfeer.
Wanneer Alcar en André zich met de sfeer verbinden, verdichten zij hun geestelijke lichaam tot de afstemming van de sfeer:
„We zullen ons weer met hun afstemming verbinden, daar ik je nog meer heb te tonen.”
Weer voelde André, dat hij met het land van haat werd verbonden.
Alcar liet hem dit langzaam beleven, waardoor hij alle overgangstoestanden in de geest leerde kennen.
Hij voelde zich dichter worden en zijn lichaam veranderen.
Op aarde had hij dit alles reeds mogen beleven, nu kende hij de krachten daarvan.
Hier was het leven in eenzelfde toestand als op aarde, doch in de sfeer der aarde had hij hogere afstemmingen ontmoet.
Zich terugtrekken in een andere maar hogere afstemming, dat was alleen voor hogere wezens mogelijk.
Zij, die hier leefden, moesten eerst die duisternis overwinnen.
En dit kon men alleen, door voor anderen te leven, hen op verschillende wijzen te helpen.
In het leven kende men maar één wet, het was Gods wil, maar ieder kind moet zich deze kracht eigen maken.
En dat is liefde, niets dan liefde.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
In het land van hartstocht en geweld zijn ook feesten te beleven:
Hij hoorde een geweldig lawaai dat op hen afkwam.
Hij zag, dat honderden in groepen verdeeld door de straten trokken.
„Wat voeren die wezens uit, Alcar?”
„Zij vieren feest zoals op aarde en ook wij zullen feestvieren, André.”
Hij keek zijn leider aan alsof hij wilde vragen, dat is toch niet mogelijk?
„Jazeker,” Alcar glimlachte, „ik sprak de waarheid, ook wij zullen feestvieren, maar alleen om hen te zien; eraan deelnemen doen wij niet.
Ik wil je duidelijk maken, dat alles, wat men op aarde kan beleven ook in de donkere sferen voorkomt.
Je zult spoedig zien hoe hun feesten zijn.
Kom, we zullen hen volgen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De feestvierders willen dat iedereen deelneemt:
Enige straten gingen zij door en al spoedig waren zij in het gedrang opgenomen.
Men pakte hem beet, sleurde hem mee, wat André zeer griezelig vond.
Hartstocht en geweld las hij op hun gezichten.
Welk feest zouden deze wezens vieren?
Hossend en springend, mannen en vrouwen bijeen, trokken zij verder.
Een vreselijk wezen hield hem vast en trok hem voort.
Hij wilde zich bevrijden, omdat hij van hun pret en samenzijn niet was gediend, doch het was niet mogelijk.
Het wezen hield hem vast, alsof het voelde, dat hij niet wilde meedoen.
„Vooruit,” schreeuwde het hem toe en keek hem daarbij wild aan.
André zag zichzelf ten ondergang gedoemd; hoe zou hij zich kunnen bevrijden?
De kleren, die de mensen droegen, trokken zij zich van het lichaam; dat scheen hier heel gewoon te zijn.
„Schreeuw,” riep het wezen nog eens, „of wil je soms niet?” en het wilde hem slaan.
Verschrikkelijk, dacht André, waarom gaat Alcar hier binnen.
Hij rukte zich los en liep weg.
Op een hoek van een straat zag hij zijn leider.
„Wild en woest, hè, André?”
„Wat zijn dat voor mensen?”
„Het woord „mens” past niet meer voor hen.
Ook dit moet je leren om je van hen te bevrijden.
Daar was maar een lichte concentratie voor nodig geweest, om je uit dat gezelschap te verlossen.
Het ligt alles aan jezelf, dat moet je voelen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar wil een duidelijk beeld geven van hun duistere leven:
„Moeten wij daarheen, Alcar?”
„Waarom zouden ook wij niet een kijkje nemen, je weet anders niet hoe zij gelukkig zijn en pret maken.
Dit is nodig om een duidelijk beeld te ontvangen van hun duister en donker leven.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Toch zijn deze feestvierders nog onschuldigen in vergelijking met de meesters in het kwaad:
„Toen mij dat wezen beetpakte, kwam er een afschuwelijk gevoel in mij; ik dacht te stikken.”
„Toch zijn zij open en geven zich zoals zij zijn.
Hier in deze duisternis zijn krachten, die de meesters in het kwaad zijn, de geleerden van de aarde, die je zult leren kennen.
Ze zijn niet woest en wild, maar allen uitgerekend en gemeen, zoals je geen gemeenheid kent.
Zij, die hier feestvieren, zijn onschuldigen vergeleken bij hen, die we zostraks ook zullen bezoeken.
Dit moet je beleven, wil je alles van hun leven afweten.
In hun midden dalen we af en gaan in hun leven over.
Kom, André, vat moed, niet spoedig zullen wij in de donkere gebieden terugkeren.”
„Ik ben bereid, Alcar, ik weet wat mij staat te wachten.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
In deze sfeer van geweld tolereert men geen zwakken:
Nog steeds trok men als wilden verder; aan de stoet scheen geen einde te komen.
André voelde er niets voor om met hen mee te lopen, doch voor hij erop bedacht was pakte men hem beet en werd hij voortgetrokken.
Waar voerden hem deze wezens heen?
Links en rechts was hij ingesloten.
Nergens was een uitweg om zich te bevrijden.
Toch wilde hij niet meedoen, wat zij bleken te voelen.
Enige wezens vlogen op hem af en hielden hem gevangen.
Hij maakte zich kwaad, waarop hij voelde, dat zij nog meer kracht op hem hadden dan te voren.
Hij was zenuwachtig en verwenste het ogenblik, dat hij in hun midden was terechtgekomen.
Het werd toch al te bar, daar men hem van links en rechts beetpakte en voortsleurde.
Hij wilde zich bevrijden, maar het was hem niet mogelijk.
Het wezen dat naast hem liep, stiet een vreselijk gekrijs uit, waardoor de anderen hem aanvielen en wilden slaan.
Alcar zag hij niet en hij wist niet waar zijn leider was gebleven; toch voelde hij zijn inwerking.
Anderen spoorden hun kornuiten aan, hem niet los te laten.
Onder hun geschreeuw voelde hij zich wegzinken, wat voor hen een teken was, dat hij niet tot hen behoorde en waarom zij hem als wilden trachten te verscheuren.
Toch bleef hij bewust van hun doen en laten en hij begreep, dat een andere kracht hem hielp; anders was hij verloren geweest.
Nog dieper voelde hij zich wegzinken en toen hij zijn ogen opsloeg, keek hij in die van zijn leider.
„Wat beter, André?”
„Wat voor verschrikkelijke mensen leven in deze duisternis?”
„Je kunt nog steeds niet je krachten ten volle gebruiken.”
„Waarom overvielen ze mij, Alcar, ik deed hen toch niets?”
„Juist omdat je hen niets deed werd je aangevallen.”
André begreep dat niet en vroeg verwonderd: „Wat zegt u, valt men hier aan omdat men hen niets wil doen?”
„Juist, met andere woorden, wanneer men aan hun feesten niet wil deelnemen en zij voelen dat, dan maken zij daar uit op, dat je met hen niets te maken wilt hebben en zien zij in jou een zwakke.
De zwakkeren, zoals ik je reeds heb duidelijk gemaakt, hebben hier te lijden, worden door allen aangevallen, maar zullen tevens spoedig in een andere sfeer overgaan, omdat zij walgen van hun leven.”
Nu was het hem duidelijk, waarom zich zovele anderen met hem hadden bemoeid.
Wie zou daar nu erg in hebben, wanneer men hun leven niet kende.
Op aarde was het precies andersom, want daar kon men toch nog rustig leven, wanneer men het anderen niet lastig wilde maken.
Geen wezen zou hem op aarde kunnen dwingen aan zo’n dierlijk leven deel te nemen, wanneer hij niet wilde.
Doch hier was alles één.
Eén geweld, één hartstocht; allen hadden één afstemming.
Vreemd en nieuw waren deze toestanden, zoals ook hun leven.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Zich bevrijden van deze sfeer is voor de bewoners niet makkelijk:
„Doen dan allen, die hier leven, aan die feesten mee?”
„Ja, totdat zij er genoeg van hebben.
Daarom dalen hogere geesten af, om deze te helpen.
Zij willen dat leven niet meer, voelen de verschrikking van het bestaan en trachten zich te bevrijden.
Lang dwalen en dolen zij rond, voordat zij door hoge geesten worden gevonden, die hen naar andere plaatsen brengen, waarover ik je reeds heb gesproken.
De mens zal uit de duisternis tot het licht terugkeren.
Alle overgangstoestanden moeten zij beleven, daar in de geest geen stukken kunnen worden overgeslagen.
Van de ene afstemming komen zij in de andere, van sfeer tot sfeer vervolgen zij hun weg; het is de weg omhoog, die zij allen te volgen hebben.
En alleen door anderen te helpen, voor ieder ander leven iets te zijn, zullen zij aan zichzelf werken; een andere weg of mogelijkheid kennen wij niet.
Het is Gods weg, die wij in liefde moeten bewandelen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alle bewoners hebben eens op aarde geleefd:
„Hebben al deze mensen op aarde geleefd, Alcar?”
„Allen, André.
Eens waren zij kinderen, groeiden op, werden moeder en hebben zichzelf door ontucht en geweld, hartstocht en verdierlijking, in deze afstemming gebracht.
Zo zijn ze hier aangekomen en zullen eerst dan hun leven veranderen, wanneer zij walgen van zichzelf.
Daarna beginnen zij een ander leven.
Dat zijn zij, die zich van hen losmaken.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar brengt André naar het feestgebouw:
We zullen hen thans weer opzoeken, omdat ik wil dat je hun leven leert kennen, maar we zullen op eigen krachten binnentreden.
Zie, André, daar zullen zij binnengaan.”
André zag een groot gebouw, waar wel duizenden mensen tegelijk binnen konden.
In de verte hoorde hij hen aankomen, waardoor hij begreep, dat Alcar een andere weg had gevolgd.
Hij bevond zich op een groot plein, maar zag aan de wezens, die zich om hem heen bevonden, dat zij in hun eigen afstemming waren.
Mannen en vrouwen zwaaiden met brandende toortsen.
Hoe kwamen zij in vredesnaam aan al die aardse dingen?
Hij keek zijn leider aan, als wilde hij van hem het antwoord ontvangen, dat hij onmiddellijk kreeg.
„Hier, mijn jongen, hebben zij alles; je zult wonderen zien, al heeft alles in de geest geen waarde.
Zij hebben huizen en tempels, dragen edelgesteenten zoals op aarde, maar versieren zich door hun concentratie en sterke wil.
Zij hebben hier alles, maar dat alles behoort tot hun eigen dierlijk leven.
Straks zul je zien, wat zij bezitten; hier zie je het evenbeeld van de aarde.”
André zag mensen die zich uit hun handen hadden bevrijd, maar die zich nog niet konden losmaken, zodat zij in hun omgeving bleven ronddwalen.
Verschillenden werden, zoals hij, aangevallen en meegesleurd.
Anderen zag hij vluchten, omdat zij hun feesten kenden en daarmee niet meer te maken wilden hebben.
Het gehele gebouw stroomde intussen tot in de nok toe vol en ook zij traden binnen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Hoeveel kost hier een wijntje?
Honderden wezens waren hier bijeen, overal zag hij zitbanken en op de tafels stonden flessen met een soort vocht, waaraan allen zich tegoed deden.
Zou dat wijn moeten voorstellen?
Was het werkelijk wijn wat zij dronken?
In het leven na de dood, wijn?
Het was niet te geloven.
Het was, alsof hij op aarde leefde.
Waarlijk, hij zag duidelijk dat er een soort wijn werd geschonken.
Zij, die dronken, trokken afschuwelijke gezichten, het moest een vreselijke drank zijn.
„Wijn, Alcar?”
„Wijn, André, maar ik zou je aanraden er niet van te drinken, het zou je ziel verbranden.
Het is een eigengemaakt vocht, dat zij zelf hebben bereid van stoffen, die zij kennen en bezitten.
Zij bezitten drank, maar geen dier zou ik het willen voorzetten.
Hun donkere zielen zijn door dat vocht verteerd.
Zij kunnen alles, André, alleen geen hogere sfeer binnentreden.”
Velen dronken van het vocht als waren zij van dorst een bezwijming nabij.
En wat hij thans waarnam, was niet te geloven: zij betaalden met geld.
„Zie ik goed, Alcar?”
„Zeer goed waargenomen!
Ze zouden niet anders kunnen doen.
Ze bezitten goud en zilver om hun vrouwen te sieren; waarom zouden zij geen geld bezitten?
Doch alles is vals, zoals hun eigen leven vals is.
Hier heeft men alles, omdat het leven niet anders is dan toen zij op aarde waren.
Zij, die een dergelijk leven willen, zullen in eenzelfde toestand hier aankomen en trachten eenzelfde leven in de geest te bereiken.
Waarom zou hun leven anders zijn dan op aarde?
Het is immers niet mogelijk.
Hun hartstochten zijn dezelfde als zij in dat leven voelden en innerlijk droegen.
Ik zei je zo-even: wat je hier waarneemt is het evenbeeld van de aarde, maar hier is het kwaad verenigd.
Allen willen dat leven en zullen ontvangen wat zij willen.
Doch hier ziet men geen groen, geen ander leven, zoals de natuur ons op aarde geeft.
Geen dieren, geen zon en geen maan; steeds diepe duisternis.
In dit leven trachten zij zich te vermaken.
Je ziet, er is leven, er zijn vrouwen en mannen bijeen, maar allen verdierlijkt.
Wat de één niet weet, vindt een ander uit, al zal het hun zielen verbranden.
Hierin ligt hun ganse persoonlijkheid.
Nog meer dingen zul je zien wanneer het hoogtepunt is bereikt.
Alles wat hier leeft, zoekt en zal vinden om zichzelf te verzadigen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alle nationaliteiten van de aarde zijn hier verenigd in hartstocht:
Het was een hels geschreeuw dooreen.
Lege flessen werden weggegooid en ze wilden nog meer drinken.
Vrouwen droegen sieraden en sjaals van verschillende kleuren, maar hij zag niets anders dan het fel schrijnende rood en het valse groen dooreen.
Andere kleuren had hij hier nog niet gezien en kenden zij niet.
Waar was het vlekkeloos wit, dat men op aarde kende en droeg?
Waar waren zon, maan en sterren, het zachte groen en alle andere kleuren, die men op aarde bezat?
Niets zag hij van dit alles; geen dieren, geen kinderen, geen jonge mensen; allen waren oud en verschrompeld, waren verschrikkelijke wezens.
Hij zag dat de mannen dolken, messen en revolvers droegen.
Hier zag hij alle nationaliteiten bijeen.
Hij zag geel en bruin, blank en zwart tezamen.
De sterksten werden geëerd door mannen en vrouwen.
Zij dansten en sprongen door elkander en wierpen elkaar ter aarde.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
In deze duistere sfeer vloeit er heel wat geestelijk bloed:
Alcar trok hem in een hoek van de zaal terug en zei: „Hier zullen wij in hun afstemming afdalen, maar we blijven waar we zijn.
Alles zal nog intenser tot je komen.”
André voelde, dat hij in hun sfeer werd opgenomen; een stinkende lucht drong in zijn neusgaten.
Toch hield hij zich staande, hij wilde ook dit uithouden, waardoor hij hun gehele leven leerde kennen.
Links en rechts begonnen zij te vechten.
Hij stond naast Alcar en vroeg zich af, hoe dit alles zou eindigen.
Waar hij ook keek, overal werd gevochten.
Iedereen nam eraan deel en zij, die toekeken, werden aangevallen of aangespoord hun voorbeeld te volgen.
Al spoedig waren er slachtoffers.
Overal waren zij slaags geraakt en anderen vuurden hen aan of ook zij werden neergeslagen.
Het was een afgrijselijk gezicht, tientallen bleven er liggen.
André zag dat de gewonden als vodden werden weggesleept en op een hoop in een hoek van de zaal werden neergesmakt.
Hier had een mensenleven geen waarde.
Het ene dier maakte een einde aan een ander dierlijk leven.
Zij zouden niet anders kunnen; het was heel gewoon dat zij dit deden.
Dat waren mensen met een Goddelijke afstemming!
Het was niet te geloven.
Daar schrok hij geweldig.
Bloed, zag hij; bloed in de sferen?
In het leven na de dood bloed?
Hoe kon dat?
Er was echter geen tijd om na te denken, te veel dingen namen zijn volle aandacht in beslag.
Ook belette het rumoer hem, het aan zijn leider te vragen.
Vele vrouwen schreeuwden als wilde dieren en vielen de mannen in hun hartstochtelijke driften aan.
Revolvers knalden en na iedere knal zag hij enige wezens bezwijken.
Hij zag een oorlog, een afslachting in het klein.
De vloer was in een glibberige massa veranderd.
Het bloed stroomde naar alle kanten en zocht zich een weg door de naden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Tijd voor de dodendans:
Overal lag het vol glazen en flessen, en toen er weer rust kwam, de gemoederen wat kalmer waren geworden, werd er gedanst.
Enige vreemd uitgedoste paren verschenen op de dansvloer, die door het bloed van anderen was doorweekt.
Zij vertoonden kunstdansen; dit voelde hij aan alles.
Geen wezen had hen tot nu toe opgemerkt.
In stilte hadden zij dit proces, dit feest kunnen volgen.
Toch was André rustig, omdat naast hem zijn leider stond, die over hem zou waken.
De dansende paren zwierden wild over het planket.
Zoiets had hij nog niet beleefd; dit was geen fantasie, hier zag hij pure werkelijkheid.
In dat dansen werd een brok leven beleefd, zoals men op aarde niet kende.
Hier beleefden en leefden deze wezens een afschuwelijk spel, dat hij tot in de kern aanvoelde.
De kleren van de danseressen scheurde men aan flarden, doch daar werd niet opgelet; zij dansten de dans des levens.
Gloeiend vuur spatte uit hun ogen, hij zag niets dan vlammend rood en groen, zoals zij innerlijk voelden.
Dit was de uitstraling van hun liefde.
Vals was hun leven; zij vielen elkander aan en dan werd van vrouwen verwisseld.
Het zou niet lang meer duren, of zij zouden geen kleren meer aanhebben.
De ene vrouw vloog in de armen van de ander en werd meters hoog weggeslingerd.
Waar haalden zij die krachten vandaan?
Was het een dodendans, die hij zag?
Want zij bleven liggen.
Wat bezielde deze mensen?
Vrouwen gilden en stieten angstkreten uit.
Hoe lang zou dit nog duren?
Het was verschrikkelijk om aan te zien.
Geen wezen was meer op zijn plaats, iedereen deed wat, hetzij dansen of schreeuwen.
Allen voelden wat hier werd gegeven, iedereen nam deel.
Weer pakten twee dansers hun danseressen op tot hoog boven hun hoofden en slingerden hen meters van zich af, zodat zij voor dood bleven liggen.
Deze waren uitgeleefd, anderen zouden hun plaatsen innemen.
Alle anderen dansten verder, alsof er niets was gebeurd.
Nieuwe dansers verschenen op de dansvloer, allen beleefden eenzelfde leven.
Thans was het hoogtepunt bereikt.
Hoe zou het einde zijn van dit afschuwelijk gebeuren?
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Hoe hoog kan hartstocht opgevoerd worden als het stoffelijke lichaam geen beperking meer is?
Hoe verschrikkelijk waren die dansen, hierin werd iets beleefd.
Hij wilde er niet aan denken, maar duivels was het.
Een innerlijke toestand werd in een dans omgezet en gedemonstreerd.
Dat waren geen dansen meer, het was wellust, zinneloosheid en beleven.
Ze kronkelden om elkanders lichamen heen en beleefden op deze wijze een dierlijk leven.
Het was een dans van liefde, hun liefde en gevoelens in dans uitgebeeld.
Nergens ter wereld kende men zulke dansen, vlijmscherp waren hun gedachten op zichzelf ingesteld.
Dat was alleen in dit leven mogelijk, daar zij hun stoffelijke lichamen hadden afgelegd.
Dit alles was niet te leren; het lag in hen, het was hun bezit, geen wezen van de aarde zou zich zo durven uitleven.
Zij bezaten intellect, maar een dier zou zó diep niet kunnen zinken.
Iedere beweging, die zij maakten, vertolkte hun walgelijk willen.
Zij voelden afstemming op een voordierlijk beest – en dan te weten dat zij Gods kinderen waren, het was niet te begrijpen.
Weer werden enige wezens als vodden weggeslingerd.
Woest waren allen en een tumult brak uit.
Allen wilden dit beleven; bij tientallen vielen zij neer.
Het hart bonsde André in de keel.
Onder hen waren alle rangen van de maatschappij bijeen.
Dit was niet uit te houden.
Hoe ver voerden deze wezens hun hartstochten op?
Hoe diep waren zij gezonken?
Deze diepte was niet te peilen; walgelijk was het, geen woorden kon hij ervoor vinden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Maar dan worden Alcar en André opgemerkt als buitenstaanders:
Niets stond meer op zijn plaats, alles lag dooreen en op elkander.
Lang hadden zij daar ongestoord staan kijken.
Plotseling voelde André angst in zich opkomen.
Waar kwam dat gevoel zo ineens vandaan?
Wat zou hij thans weer beleven?
Alcar liet hem begrijpen zich gereed te maken.
Stil, muisstil werd het.
Alle lawaai van zo-even was opgehouden.
Een speld zou men kunnen horen vallen.
Hij zag dat aller ogen op hen waren gericht.
In een flits hadden allen gevoeld, dat zij niet aan hun feest hadden deelgenomen.
André begreep wat die stilte betekende.
Zij waren herkend als hoger afgestemden.
Gelukkig, zij waren in een hoek van de zaal en alleen.
Onmiddellijk kwamen enigen op hen af en reikten Alcar een glas met brandend vocht over om te drinken.
Drinken betekende deelnemen aan hun dierlijk leven, maar hier zou het niet bij blijven.
Ook hem gaf men een glas met dierlijk vocht.
Alcar nam het in zijn handen en ook hij moest het glas aannemen.
Zou zijn leider dan toch drinken?
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Tijd dus om te vertrekken:
Maar op hetzelfde ogenblik hoorde hij zeggen: „Drink niet, en houd je gereed, André, wij vertrekken.”
Honderden gedachten waren op hen gericht; allen voelden en begrepen, dat zij hier niet hoorden.
„Zwarten,” hoorde André hen mompelen en ook hiervan wist hij de betekenis.
De wezens die hun de glazen hadden aangereikt, stonden enige meters van hen af en alle anderen, het waren er honderden, kwamen schrede voor schrede naderbij.
Het waren wilde beesten, die hen aanstonds zouden bespringen.
In een cirkel draaiden zij om hen heen om hen op deze wijze in te sluiten.
Nog steeds hield zijn leider het glas in zijn handen.
André voelde, dat Alcar hen door concentratie en sterke wil in bedwang hield; ze zouden anders op hen zijn afgestormd en hen hebben vernietigd.
Geen woord sprak zijn leider, doch André voelde wat Alcar wilde.
„Nu is het tijd,” kwam er tot hem, „gooi het glas voor hun voeten.”
André deed wat zijn leider zei en de glazen vlogen aan scherven.
In de geest voelde hij zich opgetrokken, een geestelijk feest had hij mogen beleven in dierlijke afstemming.
Stomverbaasd waren allen die hen zagen verdwijnen.
Hij zag nog dat zij als wilde beesten op hen afstormden, maar zij waren verdwenen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Dante in de hel
Veel van de tekeningen van Gustave Doré bij de ‘Divina Commedia’ van Dante komen overeen met de geestelijke werkelijkheid van het land van haat, hartstocht en geweld.
Zie artikel ‘Dante en Doré’.
Het land van haat, hartstocht en geweld bezit als hel wel vuur, maar dan alleen het vuur van hartstocht en geweld.
De weg naar het licht
Wanneer André tijdens een uittreding met het land van haat verbonden wordt, moet Alcar hem soms terugtrekken in een hogere sfeer om hem te bevrijden van de aanvallers:
Ik heb je in mijn sfeer teruggetrokken en bevrijdde je uit hun handen.
Voor de ogen van hen, die je hebben aangevallen, loste je op, hetgeen voor hen een wonder zal zijn.
Daardoor weten zij, dat een hogere geest, als zij die overtuiging bezitten, hier vertoefde.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar legt uit dat in de geest alles beleefd en overwonnen moet worden, er kunnen bij dit leerproces geen stukken worden overgeslagen:
Alles kost inspanning en kracht aan deze zijde.
Hier kunnen geen stukken worden overgeslagen, zoals op aarde.
Het leven in de geest is de ondervinding, wat de ontwikkeling van de liefde betekent.
Een engel van het licht kan hier onvoorbereid niet afdalen.
Zij kunnen afdalen, maar wanneer zij zich niet willen verbinden, zal ook alles onzichtbaar voor hen zijn.
Zo zullen wij ons alles eigen kunnen maken, wanneer wij het beleven.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Vele geesten van het licht dalen af naar de duistere sferen om hulp te bieden aan de bewoners die zich willen bevrijden van hun duistere gevoelens.
Deze geesten van het licht worden geleid door hen, die zelf in deze duistere sferen geleefd hebben en hierdoor alle overgangen en aspecten van deze sferen kennen.
Door deze sferen te overwinnen, worden zij de leiders voor diegenen die in deze toestanden en sferen hulp verlenen:
Zij die hier hebben geleefd, zijn de leiders voor deze toestanden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Omdat Alcar deze sferen goed kent, denkt André dat Alcar daar ook als geest geleefd heeft:
Hebt u hier geleefd, Alcar?”
Alcar glimlachte.
„Omdat ik je dit alles kan duidelijk maken?
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Meester Alcar verklaart dat hijzelf niet als geest in het land van haat geleefd heeft.
Hij leerde het land kennen door er dienend werk te verrichten:
Ik leefde hier niet, André; doch ik vertoefde vele jaren hier beneden, om anderen te helpen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Toch heeft meester Alcar ook in deze ‘toestand’ geleefd:
Ik aanvaard, dat wij allen, wie dan ook, in deze toestanden hebben geleefd.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Hiermee bedoelt hij de dierlijke gevoelstoestand.
Deze gevoelsgraad is een stap die elke ziel doorloopt in de evolutie van voordierlijke naar geestelijke gevoelsafstemming.
Na elke stap bevindt zij zich in een andere, hogere afstemming:
Door te evolueren bevinden wij ons in een andere afstemming.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Wanneer de ziel als mens op aarde in deze gevoelsgraad leeft en naar het hiernamaals overgaat, moet zij het land van haat aanvaarden als geestelijke woonplaats.
Wanneer zij echter in haar vele levens op aarde deze gevoelsgraad heeft beleefd en afgelegd, kan zij bij het overgaan naar het hiernamaals een hogere sfeer binnentreden.
Op aarde óf in het hiernamaals zal elke ziel door de duisternis naar het licht evolueren:
Doch de weg, die wij hebben afgelegd, zal door de duisternis naar het licht voeren.
De spreuk luidt: „Zij, die de duisternis niet hebben gezien, zullen het licht niet waarderen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936