Kindersferen -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘kindersferen’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘kindersferen’.

Sferen van rust en geluk

Door zijn gave van uittreding kon André (Jozef Rulof) een bezoek brengen aan de kindersferen in het hiernamaals.
Deze geestelijke kindersferen weerspiegelen de innerlijke toestand van het kind:
André zag een wonderschoon land.
Waar hij tot nu was geweest had hij zoiets schoons nog niet waargenomen.
De natuur was goddelijk te noemen.
Geen woorden zou hij kunnen vinden om het uit te beelden.
Welk een rust heerste er.
De hemel lag in een zilverachtig waas gehuld, waarin zich de natuur weerspiegelde.
Alles weerkaatste in het zilverachtige uitspansel.
Het was een machtig beeld voor een aards mens.
Het was niets dan geluk voor hem.
Hoe zouden de nog hogere sferen zijn, wanneer het hier reeds een paradijs was.
Goddelijk was alles.
De kleinen leefden in hemelse schoonheid.
Rondom bloemen, omgeven door jong leven, dat de natuur in volle pracht ten toon spreidde.
Het was een symfonie van kleuren.
Niets dan leven, in alles lag hun geluk.
Rondom stonden rustbanken, door bloemen omringd, waar de kleinen konden vertoeven.
Heel in de verte waren zij, met hun (geestelijke) moeders.
Overal zag hij hen wandelen en in alles lag het geluk, de innerlijke toestand van het wezen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Geen koningskind kan op aarde een dergelijk geluk beleven:
Hij kon zichzelf niet geloven, daar waren de kinderen van de aarde.
O, als een bedroefde moeder hier maar een ogenblik zou mogen vertoeven, zou zij haar verdriet vergeten.
Prachtige tempels zag hij, uit sneeuwwit marmer opgetrokken.
Zij leefden hier als koningskinderen.
Tevens voelde hij, dat geen koningskind van de aarde dit geluk zou bezitten.
Het geluk op aarde was hiermee niet te vergelijken.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De geestelijke kinderen worden hier opgevoed door liefdegeesten:
Alle kleinen worden naar deze sfeer gebracht en worden opgevoed door liefdegeesten, die de ware moederliefde bezitten.
Het zou voor andere wezens niet mogelijk zijn de kleinen te verzorgen, hetgeen je duidelijk zal zijn wanneer wij daar aankomen.
Voor hun rust wordt gezorgd.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Dat verzorgen is alleen het verklaren van de geestelijke wetten waarin het kind leeft:
En wat is dat verzorgen?
Dat is alleen maar praten, de wetten verklaren, zoals u het nu beleeft.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Die liefdegeesten kunnen de geestelijke kinderen ook naar de aarde brengen om er met aardse kinderen te spelen.
Zo speelde Jozef Rulof als kind reeds met geestelijke kinderen.
Zijn moeder Crisje zag haar kind Jeus (Jozef) dan pret hebben voor tien kinderen:
Jeus ziet lichtende ballonnetjes en kinderen die met hem spelen.
Ook die kinderen zijn onzichtbaar voor Crisje.
Maar je moet het horen en zien, denkt ze, het is hemels.
Jeus lachte dan en had pret voor tien.
Jeus van Moeder Crisje Deel 1, 1950

Weerzien niet vanzelfsprekend

André hoort van zijn geestelijke leider Alcar waarom men niet zomaar de kindersferen kan binnentreden:
„Kunnen wij niet dichterbij komen, Alcar?
Misschien kan ik hen dan beter zien.”
„Neen, André, het is niet mogelijk.
We mogen hen niet naderen, wij zouden hun rust verstoren.”
André begreep.
Waarom was hij niet tevreden?
Alcar zou zich natuurlijk kunnen verbinden, maar deed het niet voor hem.
Nog was hij zover niet om zich één te kunnen maken.
Doch het stemde hem gelukkig, dat hem werd gegund een blik te slaan in deze zo schone sfeer.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
De ouders zullen zich moeten afstemmen op hun kind:
„Blijft het contact tussen moeder en kind bestaan?”
„Ook dat heb ik je reeds duidelijk gemaakt en bevestigd.
Deze verbinding blijft, omdat de ouders deze verbinding zelf wilden, zelf tot stand hebben gebracht.
Doch op hen rust de grote taak, om zich op hun kind af te stemmen, willen zij bij aankomst hier verbonden zijn.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André (Jozef Rulof) bevond zich in een soortgelijke situatie toen zijn eigen doodgeboren kind Gommel naar de kindersferen ging.
Tijdens zijn uittreding kon hij zijn kind wel zien, maar niet naar haar toe gaan:
Toch had hij het kind reeds gezien toen het pas vier maanden over was.
Maar hij had het niet dicht mogen naderen; op verre afstand mocht hij waarnemen.
Haar geestelijke rust mocht hij niet storen.
Het was wel indrukwekkend geweest, wat hij had mogen zien.
Honderden kleine kindertjes – het waren allen engelen – waren daar bijeen.
Zij waren door een blauw waas omhuld en duidelijk had hij de geestelijke lichaampjes kunnen onderscheiden.
In een groot, uit sneeuwwit marmer opgetrokken gebouw leefden de kleinen en werden door liefdegeesten verzorgd, engelen, die de reine zuivere moederliefde voelden.
Alcar had hem zijn kind getoond, maar ook hij voelde reeds op enige afstand, dat zij het was; een liefdeband trok hem tot haar.
Toch moest hij tien meter van haar af blijven staan; dichter mocht hij haar niet naderen.
Maar hoe gelukkig was hij geweest, te zien, dat zijn kind leefde en opgroeide.
Ook mocht hij niet lang in de kindersfeer vertoeven; spoedig waren zij naar de aarde teruggekeerd.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Nadat hij zich meer liefde had eigen gemaakt, kon hij op een latere uittreding de kindersfeer van zijn dochter wel binnentreden, geholpen door zijn geestelijke leider Alcar:
Zij traden de kindersfeer binnen; er heerste een rust zo intens, zo hemels, als hij nog nooit had gevoeld.
Overal liefde en bloemen in fantastische kleuren; vlekkeloos wit waren de gebouwen en tempels, waar de kleinen leefden.
Hoe zou zij er na dat éne jaar uitzien?
Onder duizenden zou hij haar herkennen.
De liefde, de geestelijke band was de eeuwige verbinding met dit jonge leven.
Van verre zag hij de kleinen, die in de natuur speelden.
André voelde zich stil worden nu het grote ogenblik zou komen.
Een ongekende rust kwam er in hem.
Waar was zijn kleine meid?
Hoe zag zij eruit?
Vele gedachten vlogen door zijn hoofd.
Zou hij haar in zijn armen mogen houden?
De vorige maal, dat hij met Alcar hier was geweest, was dit niet mogelijk.
Op verre afstand had hij haar mogen zien, een blauwachtig waas hield haar voor zijn ogen verborgen.
Het was bijna niet te geloven; zou hij een geestelijk wezen in zijn armen mogen houden?
Was het niet te overweldigend voor hem?
Zou het niet te veel geluk betekenen?
Op enige afstand van hem vandaan, wandelden vele pleegmoeders met hun kleinen.
Zij waren als lichtende zonnen, allen straalden liefde, niets dan liefde uit.
Al deze kinderen wisten van een aards leven niets af; later zouden zij het eerst weten, daar ook zij elke verbinding voelden.
Zij wandelden door een prachtige laan, door sferenbloemen omringd en dit alles was voor het leven, dat hier bestond.
Schoon was de natuur, de vogels zongen hun heerlijke reine liederen.
Bloemen geurden, licht straalde uit alles.
Hemels was het.
Ginds zag hij de kleinen, die de leeftijd van drie jaren hadden bereikt.
Later zouden zij naar andere sferen gaan om ééns de bestaanssfeer, waarop zij afstemming hadden, binnen te treden.
Dan vervolgden zij hun weg naar hogere gebieden, waar hun nog meer geluk wachtte.
Links en rechts van André stelden prachtige beeldhouwwerken sprookjes voor, waardoor de kleinen zouden leren.
Hierdoor zouden zij het leven leren kennen.
Zij leerden geen taal zoals op aarde; hier gingen zij direct in het leven over.
Hun liefde was hun wijsheid; zij konden zich met alles verbinden, zij gingen daarin over.
Hun gevoel was hun wetenschap; rekensommetjes behoefden zij hier niet te leren.
Hier leerde men hen om de Schepper van dit alles lief te hebben.
Schoonheid zouden zij waarderen, liefde voelen voor alles wat leefde, om die aan anderen te geven, waardoor zij zich op God afstemden.
Geen donkere wolken zouden hun geluk verduisteren.
Hier was rust, geestelijk geluk, dat geen wezen zou kunnen verstoren.
De poorten van dit paradijs zouden gesloten blijven voor hen, die deze afstemming niet innerlijk droegen.
Hier was het een heilig land; daarin leefde zij en mocht hij vertoeven, omdat hij door zijn leider werd geholpen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Meester Alcar leert André dat de ouders op aarde hun overleden kinderen eens als broeders en zusters zullen terugzien:
Prachtige parken, sneeuwwitte tempels van marmer en andere steen opgetrokken, waren rondom.
Als zilver zo wit stroomden door dit heilige land verscheidene beekjes, waarvan de oevers door bloemen links en rechts versierd waren en waarin vogels zwommen.
Het was een heerlijke pracht.
Hier leefde de mens, de jonge mens; vanaf de aarde waren zij naar hier gekomen.
Toch wilden moeders hun kleinen niet afstaan, omdat zij het kind als hun persoonlijk bezit wilden behouden.
Maar wie „wist”, zou het leed gemakkelijker kunnen dragen en alles in Gods veilige handen neerleggen.
Hier leefden duizenden kinderen van de aarde, alle nationaliteiten waren hier bijeen.
Hier leefden koningskinderen en ook de armsten der aarde.
Hier werd geen onderscheid gemaakt, noch gevoeld.
Hier waren allen één; zij leefden in geluk, kenden geen afgunst of jaloezie, zoals op aarde de kinderen voelden.
Groots was alles.
Als de moeders op aarde even mochten zien, hoe hun kleinen werden verzorgd, zouden zij alles kunnen overgeven.
Wanneer zij zouden aanvaarden, betekende dit voor hun gehele leven op aarde geluk; dan was het leed te dragen, dat God hun had opgelegd.
God nam het jonge leven tot zich en gaf het deze verzorging.
Maar de mens wilde zo heel anders.
De mens wilde bezitten en dit was de weg niet, was de wijsheid en waarheid niet, was de bedoeling niet van God; de mens moest en zou leven in overgave en zich aan Gods heilige leiding toevertrouwen.
De mens vergat en wil niet aanvaarden, dat eens hun kinderen hun broeders en zusters zouden zijn; ja, dat de moederliefde in deze hogere liefde zou oplossen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Van aardse naar geestelijke liefde is een grote stap:
Maar dat wilde de mens niet, men kende op aarde alleen aardse liefde; van geestelijke liefde wilde men niet weten en daarom begrepen zij niets van al dit heilige.
Hun gevoelens waren op de stof ingesteld.
Nu hij zag en wist, dat zó voor zijn kind werd gezorgd, zou hij het op aarde niet willen bezitten.
Hij kon haar dit geluk niet geven.
Dit zou zijn haar het geluk ontnemen.
Hij was de aardse vader, God was de Vader in het eeuwige leven.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
In de kindersferen ontmoet André een geestelijke moeder:
Zij kwamen nu bij een groot gebouw, van sneeuwwit marmer en in krachtige stijl opgetrokken.
Het gebouw was een kunstwerk op zichzelf en daarin leefden nu de kleinen.
Hij durfde het bijna niet te naderen.
Hoe straalde het, in alles lag het geluk, dat de kleinen innerlijk droegen en dat hun afstemming was.
Waar hij ook zag, overal ontdekte hij prachtige tempels.
Was er nog hogere kunst denkbaar?
Dit was voor hem het volmaaktste, dat de mens tot stand zou kunnen brengen.
Het gebouw stond op een plateau en er omheen liep een terras; verder waren om het gehele gebouw bloemen en vruchtbomen aangebracht, alles voor versiering en tot steun van de mensheid en dus om tevens haar geluk te verhogen.
Op het bordes zag hij een stralende geest, die hen blijkbaar opwachtte.
Was men ook hier van zijn komst verwittigd?
In de derde sfeer had hij iets dergelijks gevoeld.
In een prachtig gewaad van licht was het wezen gekleed.
Hij durfde er niet naar te kijken, zo straalde het en hij was bevreesd, dat hij door zijn blik de schitterende stralen zou storen.
De geest glimlachte van verre naar zijn leider.
O, welk een schoonheid, wie was zij?
Alcar naderde het wezen en André zag, dat zijn leider voor het wezen neerknielde.
„Broeder Alcar,” hoorde hij haar zeggen, „God zij met u.”
Alcar was overal bekend in deze oneindige ruimte.
Ook André knielde neer en wachtte af, wat zou geschieden.
Alcar voerde met de Engel een gesprek, waar hij niets van wilde horen.
Hij dacht aan God en vroeg om kracht voor dit heilige gebeuren.
Plotseling hoorde hij iets ruisen en op hem afkomen.
Een zachte hemelse stem zei tot hem: „Sta op, André en zie mij aan.”
André keek omhoog, twee stralende ogen zagen hem aan, een liefde kwam in hem als hij nog niet had gevoeld.
Waar leefde dit wezen, dacht hij, was het God zelf?
De geest glimlachte; André voelde, dat zij zijn gedachten had overgenomen.
„André,” sprak zij, „van de aarde in een hemelrijk, om uw kind te bezoeken?”
Wist men dan hier, waarvoor hij kwam?
Dadelijk zei het wezen tot hem: „Zouden wij niet weten voor wie u komt?”
Zij keek van hem naar zijn leider en die blik begreep hij.
Hij was het, zijn Alcar, die voor alles had gezorgd.
André zou zijn kind zien.
„Zij leeft, André, zij is schoon en gelukkig; zij zal nog gelukkiger zijn, wanneer zij haar vader zal ontmoeten.”
André beefde.
„Sterk zijn, André, zo zult gij uw kind straks niet kunnen naderen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André krijgt te horen dat zijn sferenkind niets van zijn aards leven mag voelen:
Hij keek naar het schone wezen en een diepe rust daalde in hem neer.
„Ga in de natuur, André en tracht u met het leven te verbinden.
Straks zullen wij u komen halen om u tot uw kind te geleiden.
God zal u toestaan om uw kind te naderen, wanneer gij u op haar toestand wilt afstemmen.
Zo aanstonds zal u dit geluk worden gegeven.
Stem u op het leven af; wij zullen u daarbij helpen.
Dus kalm en gelukkig zijn, André!
Bid tot God, dat hij u mag verbinden en afstemmen.
Niets mag het wezen van uw aards leven voelen.
Niets van uw innerlijk op haar overgaan, omdat zij de aarde niet heeft gekend.
U weet, dat deze sfeer niet uw bezit is en dat u zich daarop zult moeten afstemmen.
Vraag God, André, om steun, Hij alleen kan u helpen, u die kracht geven om met haar te worden verbonden.
Ga, mijn zoon.
Te midden van al deze schoonheid is het mogelijk u te verbinden.
Roep ons wanneer ge voelt, dat gij zijt verbonden.
Eén zijn met alles betekent het leven in liefde te naderen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Nu begreep André waarom Alcar gezegd had dat het ‘mogelijk’ was dat hij zijn kind zou terugzien:
André was alleen, Alcar en de sferenengel waren heengegaan.
Zijn hart schreide, dikke tranen vloeiden over zijn wangen, diep had het hem ontroerd.
Straks zou hij zijn kind zien, wanneer het voor hem mogelijk was zich te verbinden.
Hier kon hij maar zo niet binnenvallen en nu begreep hij, waarom zijn leider zei, dat ook dit „mogelijk” was.
Thans voelde hij de mogelijkheid van dit grote gebeuren.
O, hij wilde zijn kind zien; niet spoedig zou hij hier weer terugkeren.
Hij moest zich voorbereiden om tot zijn eigen kind te worden toegelaten.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Ook zijn vrouw Anna zou straks voor deze opdracht staan:
Ook zij, de moeder van zijn kind, zou straks, wanneer zij op aarde zou overgaan, eenzelfde toestand beleven.
Niet alleen zij, doch vele andere moeders zouden zich moeten afstemmen, wilden zij hun kinderen terugzien.
Voorbereiden moest hij zich; daaraan had hij niet gedacht, dat was niet in hem opgekomen.
Niemand, die dit leven niet kende, zou daaraan denken.
Men liet hem alleen om zich geheel te kunnen verbinden; hij moest tot zichzelf komen en daarin wilde hem niemand storen.
Integendeel, men wilde hem helpen, omdat men hier wist, dat zijn krachten ervoor ontoereikend waren.
Hij moest zich afstemmen, op wat?
Diep en lang dacht hij na.
Afstemmen op zijn kind, op een ander leven?
Hij moest trachten God te naderen in eenvoud en deemoed voor een leven, dat een hogere afstemming bezat.
Was het niet liefde, reine liefde, die hij moest bezitten?
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André heeft eerst te bedenken dat zijn kind zijn bezit niet is.
Hij voelt dat zijn gevoelsleven zijn enig bezit is wat hij na het aardse leven meeneemt:
Hij leerde hierdoor weer andere geestelijke wetten kennen.
De mens op aarde wilde deze wetten niet aanvaarden.
Toch moest het; hij zou zijn kind niet zien, voordat hij zijn hoofd had leren buigen om haar in deemoed te naderen en liefde te voelen voor alle leven.
Zijn bezit leefde hier in deze schoonheid.
Was dit kind zijn bezit?
Hij was de vader, ja, een aards vader; een hemelse Vader liet hem andere geestelijke wetten kennen.
Hoe innig lief had hij zijn kind, hoeveel hield hij van zijn klein geestelijk wezen.
Hij was slechts de verbinding, die hem met dit wezen verbond.
In het visioen was het hem duidelijk genoeg getoond, dit gold voor iedereen, voor alle vaders en moeders van de aarde.
Eerst nu begreep hij wat vader- en moeder-zijn op aarde betekende.
Waardoor werd de wereld, de planeet aarde in stand gehouden?
Door de vader en de moeder.
Wie legde het intellect in het wezen?
God, God alleen.
Daarom was het leven God, en kon en mocht de mens niet denken, dat het zijn bezit was.
De mens had geen bezit, het enige bezit, dat de mens had, was zijn innerlijke toestand.
De liefde voor al het leven, daarvan waren zij op aarde nog ver verwijderd.
Het zou nog wel honderden jaren duren, voordat de mens zou leven naar deze wetenschap.
Dan zou hij zijn weg vervolgen, zoals Alcar het hem toonde, leerde en duidelijk maakte.
Die weg was de weg van het eeuwige leven, de weg omhoog.
Eisen deed de mens op aarde.
Onwetend was hij.
Men kende het leven niet waarin men leefde, men leerde het op deze wijze niet kennen, zoals toch de bedoeling was, want daarvoor was men op aarde.
Door een kind te ontvangen kon de moeder ontwaken.
Maar velen beleefden het stoffelijk; het geestelijke van alles werd niet aangevoeld.
Nu eerst, nu hij in deze toestand verkeerde, begreep hij datgene, wat zijn leider hem had duidelijk gemaakt omtrent het grote probleem, dat een moeder op aarde, door een kind te baren, kon ontwaken.
Hoevelen ontwaakten op aarde door dit heilig gebeuren, in deze afstemming?
Eén op het miljoen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alleen de liefde voor al het leven opent de poorten van de kindersferen:
Eerst hier zou de moeder ontwaken, maar dan was het te laat.
Het machtige proces werd niet begrepen.
Hoe groot was dit ogenblik voor hem, hoe machtig het bezit van een kind.
Hij zag vele moeders van de aarde hier aankomen, die allen dachten, dat zij zomaar hun geliefden zouden zien.
Op aarde hoorde hij zo heel vaak, dat, wanneer zij overgingen, hun kinderen op hen stonden te wachten.
O, de teleurstelling, wanneer zij hier zouden binnentreden, zou groot zijn.
Van hen werd verlangd, wat men thans van hem verlangde, maar velen hadden daar een geheel aards leven voor nodig, omdat zij zich tijdens dat leven hadden vergeten.
Hij zag hun bedroefde gezichten; hun pijnen waren verschrikkelijk, niet met aardse te vergelijken.
Wat zij hier voelden was zielesmart.
Hun zielen scheurden vaneen, omdat zij moesten wachten, steeds maar wachten en zich voor anderen geven, wat zij op aarde hadden vergeten of niet wilden doen.
Voor hen bleef dit paradijs gesloten.
Zij moesten leren zichzelf weg te cijferen en dat ging maar niet zo ineens.
In de geest konden geen stukken worden overgeslagen.
Naar ziel en lichaam waren zij gebroken.
Hij verheugde zich, dat hij in staat werd gesteld, om het hen mee te delen.
O, moeders van de aarde, het liefste, wat u op aarde hebt verloren, leeft hier aan deze zijde in het leven na de aardse dood.
Moeders op aarde, zie wat men van mij verlangt, zie wat ik moet doen om mijn kind terug te zien!
Ik moet mij met haar verbinden, mij op haar innerlijke toestand afstemmen, wil ik haar terugzien.
Mijn kind heeft op aarde de zon niet zien opgaan en velen met haar niet; zij allen leven echter hier, in dit paradijs.
Ik mag haar, zoals ik mij thans voel, niet naderen.
Moeders, voelt ge wat u te wachten staat?
Voelt ge, dat ook gij u zult moeten afstemmen op uw kleinen, wilt gij hen terugzien?
Als u daar eenmaal sterft en hier binnentreedt, zult ook gij deze wetten leren kennen.
Moeders, God maakt en kent geen onderscheid.
Verbind u met het leven dat om en met u leeft, geef liefde en ontwikkel uw innerlijk lichaam.
Hier knielt men neer voor de hogere liefde en wanneer u dat niet kunt, zult u moeten wachten en het in andere sferen moeten leren.
Eerder zult ge niet worden toegelaten bij allen, die u lief zijn.
Geen wetenschap van de aarde zal u kunnen helpen; hier is liefde voor nodig.
Afstemming op het wezen, dat uw vader- en moederliefde voelt en uw afstemming kent.
Geen wezen van de aarde, dat geen liefde voor al het leven in zich voelt, zal zijn eigen bezit terugzien.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André voelt dat hij in liefde met al het leven één moet worden:
André wandelde tussen bloemen, in onnoembare kleuren en trachtte zich met het leven te verbinden.
Hij moest en wilde verbinding ontvangen; alles wilde hij daarvoor doen.
Hoe schoon was het in deze sfeer!
Geluk stroomde zijn ziel binnen.
Diep voelde hij thans het leven aan, waarmee hij één wilde zijn om tot dat geesteskind te worden toegelaten.
Hij voelde zich kalm en rustig worden.
Het leven nam ook hem op; God daalde in zijn ziel neer.
Hij voelde zich met de natuur één worden.
Alles sprak tot hem en de natuur vertelde hem schone gedichten.
Met de bloemen, waarmee hij eens op aarde had gesproken, was hij thans één.
Zij vertelden hem iets en ook het gezang van de vogels verstond hij.
Het zei hem alles, hij was één met hen, met al het leven.
Nu kon hij het leven in planten en bloemen volgen.
Het beekje, dat hem daar voorbij stroomde, zei hem, wat het had beleefd en dat het vrolijk zijn weg vervolgde.
Het stroomde, maar het zong tegelijk; het was het lied van de sferen.
De vogels zeiden hem wat hun leven betekende, en daarin zag hij God.
God leefde in alles!
Hoe anders zag en voelde hij thans het leven dan op aarde.
Daar liep men het leven voorbij, men stond erop te stampen, men scheurde het vaneen zonder het te willen, zómaar, in gedachten.
Afgrijselijke gedachten werden op de mens, die zich van niets bewust was, afgestuurd.
Pijlen werden afgezonden, men zag daar niet, dat de innerlijke gedachten, de niet uitgesprokene, het leven diep troffen, wat men toch op zijn levensfilm aan deze zijde zou terugzien.
Niets ging verloren.
Hij bad vurig, lang en intens om verbonden te mogen worden.
In hem werd het steeds rustiger; een hemelse stilte stroomde hem binnen.
„O, God, verbind mij met mijn kind, laat mij in het leven afdalen, ik zal Uw leven in eenvoud en deemoed naderen.
Vader, als U mij ooit wilt verhoren, doe het dan nu.
Als U mij ooit wilt gelukkig maken, doe het dan nu, grote, heilige Vader.
Ik zal als een kind zijn en gelukkig met Uw wijsheid; dat Uw liefde in mij kome.
Vader, laat mij naar de aarde terugkeren met deze wijsheid, waardoor ik vele moeders, zo ook de moeder van dit wezen, zal mogen overtuigen, hoe zij aan deze zijde hun geliefden kunnen ontmoeten.
Vader, geef mij de kracht, mijn kind te mogen zien.
Laat mij de moeders op aarde troosten en steunen, laat het mij voor hen beleven.
Leg in mij die heilige kracht, verbind mij met mijn kind.
Verhoor mijn gebed, Amen.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André beseft dat hij in gevoel dezelfde sfeer moet aannemen als waarin zijn kind leeft.
Dit kan hij alleen met hulp van hogere krachten:
Nog stiller was het in hem geworden dan het zo-even reeds was.
Een zuiver geluk stroomde in hem; steeds dieper voelde hij zich in het leven wegzinken.
Hoe ver was hij nu in zijn gevoel van de aarde verwijderd!
Men hielp hem, want het was niet mogelijk om alleen dit geluk te doorvoelen.
Krachten van hogere wezens brachten hem in deze toestand.
Rein waren zijn gedachten; in niets werd hij belemmerd.
Ook hij was een sferenkind; éénzelfde gevoel lag nu in hem.
Hij voelde liefde, reine en zuivere liefde voor het leven, dat in alles was neergelegd.
Er waren geen andere gedachten in hem dan deze, dat het schone, het heilige, de liefde alleen geluk was, dat hem overweldigde.
Hij kon zijn geluk met geen aards geluk vergelijken, niet in woorden uitbeelden.
Wat was groot geluk daar in vergelijking met zijn gevoel?
Dit was machtig, dit was het licht, het gouden licht van de sferen, waarin zijn kind leefde.
Hoelang hij daar had gebeden, wist hij niet, doch plotseling voelde hij andere krachten en toen hij in de richting keek, vanwaar zij kwamen, zag hij zijn leider tot hem komen.
Alcar kwam hem halen.
„Kom, mijn jongen, je gebed is verhoord.
We mogen binnentreden.
God verhoorde niet alleen je gebed, maar heeft je met je kind verbonden.
Je mag thans je kind zien.
Je wil, om in eenvoud en deemoed te naderen, bracht je in deze afstemming.
Zij wacht ons, André.
Kom, volg mij.”
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
En dan komt het grote ogenblik dat hij zijn Gommel in zijn armen mag sluiten:
André volgde zijn leider naar het prachtige gebouw.
Wat was hij ver afgedwaald.
Van verre zag hij het prachtige gebouw; spoedig echter waren zij daar en traden binnen.
Vele zalen gingen zij door en kwamen in een grote ruimte.
Hij zag veel kinderen bijeen en in prachtige gewaden waren de kleinen gekleed.
Allen straalden als zonnen, duizenden kinderen zouden hier tezamen kunnen leven.
In een hal, waar vele wezens bijeen waren, zag hij het schone wezen, dat hem had toegesproken.
Zij nam een schoon engelenkind op haar armen en verwijderde zich van alle anderen.
Zijn leider en hij volgden haar op de voet; verschillende andere zalen gingen zij door, totdat zij plotseling naar buiten, in de natuur ging.
Ook dit gebouw was open, naar alle kanten kon hij uitzien.
Buiten gekomen, in een soort prieel, omgeven van bloemen en groen, van vogelen en ander leven, trad zij binnen.
Was het zijn kind, dat zij droeg?
Hij hoorde een zacht hemels stemmetje, wat zijn hart sneller deed kloppen.
Zijn kind leefde, was opgegroeid en was schoon.
Hij hoorde haar lachen, het was niet te geloven.
Zijn leider trad binnen en na een ogenblik kwam Alcar hem halen.
André trad het prieel binnen.
Hoe voelde hij zich, hij durfde niet te denken.
Naast hem stond Alcar; daar voor hem zat een engelachtig wezen, in haar armen droeg zij een kind en dat kind was zijn Gommel.
Gommel, dacht hij, ik ... ben hier ... je vader ...
Versuft van geluk, machteloos, omdat een hemels wezen hem aanzag, stond hij daar en het was, alsof hij zelf nog niet was geboren.
Een hemelse stilte voelde hij in zich opkomen.
Twee ogen zagen hem aan en hij dacht God te zien.
„Lydia,” hoorde hij zeggen, „Lydia waakt en zorgt voor je kind, André.”
Hij durfde de hoge geest niet aan te zien, maar zij sprak als een moeder tot hem, waardoor hij zich voelde herleven.
„Kom bij mij, André, je kind verwacht je, neem haar van mij over.”
Van dankbaarheid vervuld, in liefde één, naderde hij het wezen, nam zijn kind van haar over en sloot het in zijn armen.
Het grote ogenblik was gekomen.
De geest ging heen, zijn geestenkind lag aan zijn borst.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
In de kindersferen gaat de ontwikkeling sneller dan op aarde:
Naast hem zat Alcar, vogelen waren om hem heen, sferenbloemen versierden de omgeving, hij was in Gods paradijs opgenomen.
Schoon en lief was zijn kind, dat hij op aarde niet had mogen vasthouden.
Hij drukte haar tegen zich aan, zij lachte en praatte en was wijs en voelde, dat zij één waren.
Een geestenkind rustte in zijn armen.
O God, hoe moet ik u danken!
Zij legde haar zwart glanzend engelenhoofdje tegen hem aan en lachte tegen Alcar.
Het was, als kende zij hem sinds jaren.
Dan weer kwam zij overeind, lachte hem toe en streelde hem met haar geestelijke handjes, wat hem een ontzettende kracht kostte om zich te kunnen beheersen.
Hij mocht niet terugzinken in zijn vorige, zijn eigen afstemming.
Hoe wonderlijk schoon was het kleed, dat zij droeg.
Het was niets dan licht en hij zag, dat het telkens veranderde.
Dan was het paarsblauw, dan lichtroze.
Rein was het wezen en haar oogjes fonkelden als smaragden in een zacht betoverende glans.
Dit wezen was heilig en zou later zijn zuster zijn.
Voor eeuwig zouden zij blijven verbonden, wanneer hij haar afstemming had bereikt.
Thans was zij een jaar oud, volgens aardse tijd, toch was zij groter dan een kind van die leeftijd, dat op aarde leefde.
In de sferen ging de ontwikkeling sneller, in niets werd de ontwikkeling tegengehouden.
Met ziekten hadden zij hier niet te kampen; hier was alléén geluk; zij voelden in niets enige belemmering.
Hier was alles anders.
Hun leven was geestelijk en het kind groeide op in een hemelse rust.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André ziet de liefde van zijn vrouw voor hun kind:
Van haar keerde hij in gedachten naar haar moeder, die op aarde leefde en die steeds aan haar dacht.
O, welk een geluk!
Hij zag van de moeder naar haar een licht komen en begreep, dat het haar gedachtekracht was voor haar kind.
Hij zag haar heel duidelijk.
Deze gedachten in licht omstraalden haar, maar botsten tegen het wezen op, daar zij op deze wijze haar kind niet kon bereiken.
Hoe diep had hij niet moeten afdalen, om zichzelf te vinden en uit te schakelen?
Ook zij moest het, wilde zij dat haar liefde in de sferen werd gevoeld.
Toch was hij gelukkig dit te mogen zien.
Het was de verbinding met alles, het was haar liefde voor haar Gommel.
Hoe ver lag de aarde van hem vandaan; toch bereikten haar gedachten wél de kindersfeer.
Scherp was haar gevoel ingesteld, toch zouden haar gedachten haar kind zelf niet bereiken.
In niets werd het wezen gestoord.
Maar er was een band, één voelen, één begrijpen.
En dit alles was liefde.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
André gebruikt al zijn gevoelskrachten om zo lang mogelijk bij zijn kind te kunnen blijven:
Lang was hij één met zijn kind; spoedig zou men het weer komen halen.
Voor hoelang zou dan dit afscheid zijn?
Ook zij voelde het en drukte zich nog vaster tegen hem aan.
André voelde zijn krachten minderen.
Daar zag hij de geest Lydia als een zon tot hen komen.
Nog eens keek hij naar zijn kind.
Diep daalde hij in het wezen af.
Gommel keek hem aan, sloot daarna haar engelenoogjes en was in diepe rust verzonken.
Te diep voor hem; daarin was zij voor hem niet te peilen.
Ver boven hem in geestelijke kracht leefde zijn kind.
Nu voelde hij nog duidelijker de grote genade van dit gebeuren.
De engel nam haar van hem over en ging heen.
Op dezelfde plaats dankte hij God voor alles hem gegeven.
Voor dit stille, grote heilige geluk.
Als laatste vaarwel had hij Gommels handjes gekust, het grote gebeuren was voorbij.
Alcar liet hem voelen, dat zij verder zouden gaan.
André nam afscheid van de sfeer, waar zijn kind leefde.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936

Geestelijk opgroeien

Ook in de kindersferen groeit een kind op.
Het groeit zelfs sneller dan op aarde, omdat in de sferen geen ziekten of stoffelijke stoornissen het opgroeien belemmeren.
Jozef Rulof legt op een contactavond uit dat de snelheid van opgroeien in de kindersferen bepaald wordt door het gevoel en het bewustzijn dat in de ziel aanwezig is:
Maar een kind, dame, waar het u om gaat, die gaat dus naar de sferen, blijft daar een tijd en naarmate er gevoel en bewustzijn is, ontwaakt dit leven.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Een kind dat in het hiernamaals opgroeit, is altijd afgestemd op de lichtsferen.
Als een kind op aarde in gevoel afgestemd is op een duistere sfeer zoals het schemerland of het land van haat, dan gaat het bij overlijden niet naar de kindersferen, maar naar de wereld van het onbewuste om terug te reïncarneren op aarde:
Want een kind bezit altijd geluk, een kind leeft nooit in het schemerland en nooit in het land van haat.
Of het gaat terug naar de aarde of het gaat regelrecht door naar de eerste, tweede, derde sfeer.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Wanneer de aardse moeder van het kind niet is afgestemd op een lichtsfeer, wordt het geestelijke kind uit haar buurt gehouden om de innerlijke rust van het kind niet te storen:
En wanneer nu de moeder maar een klein beetje verschillend afstemming heeft op het kind, kan haten en brutaal is en snauwen en grauwen, dan wordt dat kind al uit uw omgeving gehouden, want die moeder die daar dat kind opwacht en verzorgt, staat honderdduizend maal boven de moederliefde van de aardse mens.
Als u nu een heerlijk uitdijend gevoel geeft aan uw kind, maar niet trekt ...
Als u maar even gaat denken: ‘Ik moet mijn kind terug’, kan dat kind al niet bij u komen, want dan houden ze het al weg, want dan gaat u dat kind leegzuigen.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Een andere geestelijke leider van Jozef Rulof, meester Zelanus, legt in zijn boek ‘Geestelijke Gaven’ uit dat de universele sferenliefde de aardse liefde overtreft:
Een kind, dat het aardse leven op jonge leeftijd verlaat, wordt aan deze zijde door een geestelijke moeder opgenomen en liefderijk verzorgd zoals een aardse moeder het niet zou kunnen.
Hoe goed en groot de moederliefde ook is, hoe innig de banden tussen moeder en kind ook zijn, het sferengeluk en de sferenliefde overtreffen in alles het aardse liefdegevoel, ook dat van moeder en kind.
Natuurlijk wil de aardse moeder haar kind niet verliezen, wat heel eenvoudig is, daar het kinderbezit het heiligste voor de moeder is en door God aan ons mensen is geschonken.
Geestelijke Gaven, 1943
De ziel van het kind heeft de vroege overgang naar het hiernamaals in eigen handen:
De ziel heeft deze vroege dood en deze overgang naar het astrale leven te beleven en zelfs in eigen handen.
Dit houdt verband met het oorzaak en gevolg van die ziel.
Zij heeft nu iets op aarde beleefd en keert terug naar de sferen van licht.
Dit is het verdergaan in de geest, het terugkeren tot God.
Is het beleefde volbracht, dan treedt onherroepelijk de dood voor dit leven in!
Geestelijke Gaven, 1943
Als de ziel nog iets op aarde moet beleven, gaat zij niet naar de kindersferen:
Moet deze ziel echter nogmaals naar de aarde terugkeren om iets goed te maken of te beleven, dan trekt de wereld van het onbewuste dit zieleleven aan.
Deze wereld is voor de ziel om uit te rusten en zich gereed te maken voor de nieuwe geboorte.
Geestelijke Gaven, 1943
Is de ziel vrij van het wedergeboren worden, dan gaat zij naar het bewuste hiernamaals:
Gaat dit zieleleven daarentegen verder, is ze vrij van deze geboortewet, dan trekt het bewuste hiernamaals dit leven aan en blijft de ziel haar zelfstandigheid behouden.
Nu vangen de sferen van licht dit leven op en leven dit kind en miljoenen anderen dus bewust verder.
Men weet aan deze zijde, wanneer deze zieltjes sterven en dan gaat de moeder aan deze zijde naar de aarde om haar beschermeling af te halen.
Tijdens het sterven, dat heel veel van uw kleintjes zélf reeds te voren kunnen waarnemen en het dan aan hun ouders meedelen, zien zij een engel bij het bedje, en het kind weet, dat deze engel het komt halen.
De kinderen, jongen of meisje, zien dat licht, grijpen ernaar met beide handjes en geven zich aan dat licht, aan hun geestelijke moeder over.
Op aarde zijn de ouders bedroefd, ze weten echter, dat God hun lieveling in Zijn armen genomen heeft, maar van de waarlijke gebeurtenis en de astrale wetten weten de ouders, noch hun dokter, iets af.
De geestelijke moeder neemt het geestelijke leven van de aarde in haar stralende armen, drukt het aan haar hart en voert het naar de sferen van licht.
Zij gaat regelrecht naar de afstemming van het kind, een hemel, waartoe het kind behoort en waarop het afstemming heeft.
En een kind van zeven jaar, ook al zou dat kind aards kattig zijn of andere fouten hebben, heeft niets met de stoffelijke zonden uit te staan, dit kind treedt een kindersfeer in het leven na de dood binnen.
Geestelijke Gaven, 1943
In het hiernamaals groeit de ziel naar haar volwassen bewustzijn:
En hiervan hebt u op aarde geen begrip.
Als moeders dit weten, zijn ze, of kunnen ze gelukkig zijn; voor hun lieveling wordt aan deze zijde gezorgd.
Na hun dood zien ze hun lieveling terug, maar dan wellicht als volwassen mens, want ook het kind leeft verder naar het volwassen bewustzijn.
Geestelijke Gaven, 1943
In het geestelijke leven leert het kind alles van het eigen leven en bewustzijn kennen:
In ons leven wordt echter het kind niet gespaard.
De opvoeding is van dezelfde aard als ook het volwassen mensenkind geniet en op te volgen heeft.
In ons leven kennen wij geen verzachtende omstandigheden.
Dat is aards en onnatuurlijk.
In ons leven moet het kind alles van eigen leven en bewustzijn afweten en de wetten van God aanvaarden.
Aan deze zijde leeft het kind in de waarachtigheid van God, wat op aarde niet door het kind beleefd kan worden.
Het kind beleeft de stoffelijke afbraak én de geestelijke opbouw, die iedere ziel, als kind of volwassene heeft te aanvaarden.
Dat is de astrale wijsheid, die het kind zich eigen moet maken.
God kent hierin geen verzachtende omstandigheid, ook voor het kind niet!
Geestelijke Gaven, 1943
Het woord ‘kind’ is een aards begrip.
Aan Gene Zijde denkt men niet in termen van kinderen, omdat elke ziel die in het hiernamaals leeft al oeroud is.
Ik geloof niet, dat u mij aanvaarden zult, wanneer ik u meedeel, dat er aan onze zijde geen kinderen leven.
Nogmaals gezegd, aan Gene Zijde leven geen kinderen!
Is dat niet vreemd voor u?
Klinkt het niet in uw oren als iets, dat ge toch niet kunt aanvaarden en onzin is?
Toch spreek ik de heilige waarheid uit en ik zal het u dan ook verklaren.
U moet namelijk weten, dat u als mens reeds miljoenen levens achter u hebt.
Dat wil zeggen, als een kind op aarde sterft, sterft het organisme, de ziel blijft leven en is oeroud!
Het lichaam is jong, de ziel heeft – alléén op aarde al – duizenden levens volbracht en kent geen jong-zijn meer.
Dit is nu de astrale en de kosmische betekenis voor het zieleleven, dat als kind op aarde sterft.
Geestelijke Gaven, 1943
Voordat de ziel reïncarneerde, beleefde zij reeds een volwassen bewustzijn.
Het is naar dit bewustzijn dat de ziel weer terugkeert, wanneer zij als kind op jonge leeftijd van de aarde vertrekt:
Uit dat bewustzijn put nu de ziel, wanneer zij als sferenkind aan deze zijde wakker wordt.
Dat wil zeggen, dat de ziel nu haar vorig bestaan binnentreedt en daarin volkomen bewust wordt.
Want het laatste, vroeg afgebroken leven, gaf de ziel niet voldoende aan kracht en bewustzijn om zich staande te kunnen houden.
Dit bewustzijn is dus te weinig voor een bestaande wereld.
De ziel treedt dus – ik maak het u op verschillende wijzen duidelijk – dat vorige leven binnen.
Dit is het vorige bewustzijn van de ziel, het bewustzijn voordat ze naar de aarde terugkeerde.
Geestelijke Gaven, 1943
Als er tijdens het aardse leven een liefdeband met de aardse moeder is gevormd, dan wordt die band verstevigd in het hiernamaals:
De ziel wordt nu wakker en vraagt om de moeder.
De zuster begint het kind duidelijk te maken, dat het op aarde is gestorven.
Het kind staat als de volwassen mens voor deze wetten, deze astrale werkelijkheid, en heeft die te aanvaarden.
Verzachtende omstandigheden zijn er niet.
De geestelijke moeder draait er niet omheen, onomwonden vertelt ze het kind, dat het de aarde heeft verlaten.
Voor het kind van zeven jaar is dat een groot wonder en het wil er meer van weten.
Is de band met de aardse moeder nu innig, dan vraagt het kind naar de moeder.
Het jongere kind zal de vragen niet hoeven te stellen, het kleintje weet er niet meer van.
Het kind is ingeslapen en aan deze zijde wakker geworden, alsof het in de wereld van u geslapen heeft en de honger het kind wakker schudt.
Overheerst nu de aardse liefdeband, dan gaat de moeder, als het kind zover is, met haar kind naar de aarde en mag het zijn ouders en wellicht zijn zusjes en broertjes zien.
De moeder vertelt het kind over hun leven en alles wat nu reeds voor het bewustzijn van het kind noodzakelijk is, zodat het leert begrijpen.
Als deze band tussen moeder en kind waarlijk van geestelijke aard is, zal de geestelijke moeder in géén geval deze liefde verbreken, integendeel, deze band zelfs verstevigen, omdat zij anders in strijd zou zijn met de wetten van God, en tevens omdat liefdebanden niet te verbreken zijn.
Een geest van het licht verbreekt geen liefdebanden.
Wij bouwen op!
Geestelijke Gaven, 1943
De ziel die naar de kindersferen gaat, is klaar met de aardse kringloop:
Wanneer het verlangen ín het kind aanwezig is, voert de astrale moeder het kind naar de aarde en leert het kind het eigen leven kennen.
Nu ontvangt het kind in de sfeer der aarde levenswijsheid.
Het kind kijkt door de ouders heen, ziet de zusjes en broertjes en ontwaakt erdoor.
Het kind ziet, dat vader en moeder en de broertjes nog moeten ontwaken, dat zij niet weten, wat het zelf reeds weet en het begrijpt nu, dat ze hun leven op aarde moeten afmaken.
Het kind, dat vroeg de aarde verlaat, bevindt zich in een kosmische begenadiging.
U hoeft niet te denken: dat arme kind!
Dit leven staat boven u en heeft u iets te schenken.
Dit kind is verder dan u, het heeft afscheid genomen van de aarde en is gereedgekomen met het oorzaak en gevolg of met dat, waarvoor het laatste leven is beleefd en van God werd ontvangen.
Vroeg sterven is dus een genade!
Indien u het tenminste aanvaarden kunt, de astrale wetten kunnen het u afdoende verklaren.
Deze zielen als stoffelijke kinderen zijn voor heel veel leed en smart bespaard gebleven.
Denk niet, dat het leven op aarde in vergelijking met ons leven in de sferen van licht iets te betekenen heeft.
Een kind treft in de sferen geen leed, het kan niet in de duistere sferen afdalen, het is een engel in de geest.
Geestelijke Gaven, 1943
Het sferenkind groeit regelrecht op naar het volwassen bewustzijn:
Het kind, dat sterft, leeft aan deze zijde in een geluk, waarvan ge u geen denkbeeld kunt vormen.
Datzelfde kind voelt zelfs de ellende van de achterblijvenden.
U hoeft uw gestorven kind niet te bewenen, het kind beweent u.
Maar het kind zal geen leed en smart behouden, doordat de astrale moeder deze ziel de wetten verklaren zal.
En wanneer het weten in het kind gekomen is, ziet en voelt het uw leven aan en komen het begrijpen en het geluk.
U bidt voor uw kind, maar ook dat is niet nodig.
Bid liever voor uzelf!!!
Ik zeg het anders: het kind heeft uw gebed niet meer nodig, want ú bent de ongelukkige, niet het kind!!!
Het kind leeft te midden van wijsheid en ontzagwekkend geluk, u in armoede, wellicht in stoffelijke en geestelijke armoede.
Hiervan heeft het kind geen weet, niets, niets stoort dit engelenbewustzijn.
Dit is het geschenk van God, maar het kind heeft zich de wetten ervan eigen moeten maken.
Het kind, dat verwaarloosd is op aarde, maakt zich van die ellende bij aankomst onmiddellijk los.
Nu gaat het kind in het eigen bewustzijn verder, met naast zich de geestelijke moeder, en groeit op naar het volwassen bewustzijn.
Geestelijke Gaven, 1943
Het is mogelijk dat het sferenkind een moeder uit een vorig aards leven als geestelijke moeder naast zich krijgt:
Nu is het mogelijk – ik kom hierop terug – dat het kind de moeder uit het vorige bestaan voor zich ziet en dan worden deze zielen weer verenigd.
Hoort u het?
Dit zal voor vele moeders, omdat ze nog onbewust zijn van de Goddelijke wetten, smart betekenen.
Immers, het is háár kind.
Maar ik zeg u, wij hebben duizenden vaders en moeders gekend.
De moeder zal nu denken, dat zij haar lieveling moet afstaan.
En dit is een onbewuste gedachte, echt aards.
Voor God verliest u geen liefde.
Maar God wil, dat ge de universele liefde beleven zult en u die liefde eigen maakt.
Aan deze zijde zijn wij zover.
U hebt dus te leren al het leven van God lief te hebben, want al die mensen op aarde zijn Gods kinderen.
Een moeder dus, die alleen haar eigen kind liefheeft, heeft voor God geen liefde, kent geen liefde, deze liefde is egoïstisch.
Zo de moeder haar eigen kind wil terugzien, wil zij liefde ontvangen van haar eigen kind, dat thans in de armen van een geestelijke moeder gelukkig is, zal ze zich volkomen moeten overgeven, eerst dan kan zij haar eigen kind liefhebben, óf deze moeder sluit zichzelf voor de universele liefde af!
Dus al is deze geestelijke moeder in de sferen dichter bij uw kind en zijn deze zielen tot geestelijke eenheid gekomen, toch is men hier niet bezig om u als moeder uit te schakelen.
Het universele bezit ligt in uw eigen handen!
Iedere moeder moet zich dus voor het geestelijke moederschap bekwamen.
Geestelijke Gaven, 1943
Meester Zelanus vertelt uit eigen ervaring.
In zijn boek ‘De Kringloop der Ziel’ schrijft hij hoe hij vanuit de sferen van licht reïncarneerde op aarde.
Al in de moederschoot werd hij door zijn meester wakker gemaakt:
Wanneer u mijn boek „De Kringloop der Ziel” hebt gelezen, hoef ik u niets meer te zeggen.
Indien dat niet het geval is, het volgende.
In dat boek vertelde ik, dat het mij gegeven werd om opnieuw geboren te mogen worden.
Máár, ik zou weer naar de sferen terugkeren.
En dat geschiedde.
Maar voordat het zover was, maakte mijn meester mij in de moeder wakker.
Hij riep mijn naam, ik hoorde hem en begreep alles.
Stelt u zich dit eens voor.
Ik was toen tussen de zes en zeven maanden oud.
Dat wakker maken kan slechts door een meester geschieden en voor ons die dit beleefden is het een wonderlijke gebeurtenis.
Geestelijke Gaven, 1943
Op aarde zag men een doodgeboren kind, maar de ziel groeide onderweg naar de sferen al naar het vorig volwassen bewustzijn als ziel terug:
Ik keerde terug naar de sferen en onderweg reeds zag ik mijzelf groeien en tot het vorige stadium terugkeren.
Ik aanvaardde weer mijn volwassen bewustzijn.
Geestelijke Gaven, 1943
Hij leerde reeds vroeger van zijn meester dat de tijd van opgroeien bepaald wordt door de innerlijke krachten van de ziel:
De mens, geest of ziel, die in dat jonge lichaam opgroeit, is zich, zoals u weet, van niets bewust.
Toen het stoflichaam daar werd geboren, was u zelf reeds op weg naar de sferen.
In een korte tijd, dus slapende, bent u in uw vorige toestand teruggekeerd en dat is alleen voor hen, die deze bewustwording beleven.
Wanneer u op aarde was geboren en daar later was gestorven, zou u de tijd van opgroeien aan deze zijde hebben beleefd, al duurt die korter dan op aarde.
De geestelijke groei gaat tezamen met en stemt zich af op de innerlijke krachten die de mens bezit.
Een hoger afgestemde geest, die op aarde zou terugkeren, heeft, op de plaats van zijn afstemming gekomen, zijn vorige toestand reeds aanvaard.
De Kringloop der Ziel, 1938
Later kon hij terugkijken op zijn geestelijk groeiproces:
Nu zag ik dat het leven zich ging bevrijden en uit het lichaam van mijn moeder zag ik een jong geestelijk wezen zich losmaken.
Op hetzelfde ogenblik dat ik dit waarnam, zag ik enige wezens en onder hen mijn leider.
Nu begreep ik dit gebeuren.
Toen het geesteslichaam zich geheel had bevrijd, scheurde het geestelijke snoer vaneen en loste wonderbaarlijk op.
Het jonge leven was op aarde gestorven, maar in de geest geboren.
De wezens die mij naar de sferen droegen, werden door mijn eigen leider gevolgd.
Vanaf het ogenblik dat men van de aarde was heengegaan, zag ik dat het opgroeide.
Steeds verder voltrok zich dit groeiproces.
Om het wezen lag een dicht waas en daarbinnen lag het wezen in een diepe slaap verzonken.
Daar naderden wij de sferen van licht en traden de tweede sfeer binnen.
Op mijn eigen rustbed werd ik neergelegd.
Ik zag dit alles geschieden.
Langzaam kreeg ik mijn vorige toestand terug.
Hoe normaal, hoe natuurlijk was dit gebeuren, dit wonder van God.
Ik zag dat het dichte waas oploste en mijn geesteslichaam groter werd.
Daarna bad ik in stilte en dankte ik innig mijn Almachtige Vader, dat ik dit heilige gebeuren mocht beleven.
Wonderbaarlijk was dit groeiproces.
Spoedig beleefde ik mijn ontwaken in de sferen.
Nog was ik niet in mijn eigen leven teruggekeerd.
Ik zag dit alles geschieden.
Nu naderde het einde en met dit einde mijn ontwaken in de geest.
Het was op het ogenblik, dat mijn leider mij toesprak.
Dit alles wist ik.
Weer zag ik mijzelf in slaap vallen en na enige tijd werd ik ook daaruit wakker en was ik als opnieuw geboren.
Een machtig probleem had ik leren kennen en beleefd, hoe een mens op aarde wordt geboren en weer terugkeert naar de geestelijke wereld.
Het is kosmische wijsheid en heilig.
De Kringloop der Ziel, 1938
Als de hoogste lichtgeest uit de zevende lichtsfeer, meester Cesarino, dit proces zou beleven, zou hij in een flits naar zijn vorige geestelijke bewustzijn kunnen terugkeren:
Een Mentor nu als Cesarino kan op aarde terugkeren en de bewustwording beleven, zo ook daar opgroeien tot de gewenste leeftijd, wanneer de ziel met de natuurwetten in harmonie blijft.
In een flits kan de ziel, dus dat hoog afgestemde wezen, naar zijn eigen sfeer teruggaan en in zijn vorige afstemming overgaan.
Hoe hoger dus de mens is gekomen, des te sneller voltrekt zich dit proces en geschiedt naar de innerlijke en wel de liefdekracht die het wezen bezit.
De Kringloop der Ziel, 1938
Hoe hoger de lichtsfeer waar de ziel op is afgestemd, hoe sneller zij het vorige geestelijke bewustzijn terug kan bereiken.
Daarnaast is het voor een hoger afgestemde ziel ook mogelijk om dit groeiproces langzamer te beleven.
Zo vertelt Jozef dat hij van meester Alcar weet dat zijn eigen doodgeboren kind Gommel het groeiproces vlug had kunnen doen, maar verkoos om het langzaam te doen:
Mevrouw, als een kind naar de kindersferen gaat ... dat kan in zeven minuten gebeuren, zeven uur, zeven maanden.
Wanneer een kind bezit heeft, dat wil zeggen, de eerste of de tweede sfeer, u voelt wel, dan is dat kind, wanneer het vrijkomt van ‘de kist’, geen kind meer, maar een mens, en een mens is het ook niet, maar het is een graad van leven, waarin God Zelf leeft.
Wij zijn goden.
En wanneer dat kind daar aankomt ...
U kunt het lezen in de drie boeken ‘Een blik in het hiernamaals’, in II en III.
Ik heb daar mijn eigen kind gezien en in de handen kunnen nemen.
Toen zegt meester Alcar: ‘Over korte tijd, ze kan het vlug doen, ze doet het langzaam ...’
Maar dat kind was al geestelijk bewust aan het denken, want het is geen kind, het was een meester.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Jozef vergelijkt het verschil in het groeiproces met het verschil dat we op aarde kunnen ervaren tussen mensen die een bepaald gegeven onmiddellijk begrijpen en andere mensen die hier maanden over ploeteren:
En dan zal ik u iets moois vertellen, dame, en dat is er ook bij.
Als u nu straks ...
Ja, dan is het misschien niet meer nodig.
Maar hier – er zijn toch altijd moeders die hebben een kind verloren – hier is een dame bij, heeft haar kind kwijt, andere mensen zijn het kwijt.
Als u dát nu kon meemaken, als u ook direct meeging.
Maar dan moet het kind daar opgevangen worden, en u weer door iets anders, want u hebt een ander bewustzijn, en u krijgt precies dat gevoel naast u, zoals u zelf voelt.
Met andere woorden: uw kind wordt daar opgevangen door een andere persoonlijkheid.
En als u dan later komt dan is dat kind al tot rust.
Als het kind tenminste, als die ziel tenminste als kind sterft en dóórgaat, vijf, zes, zeven jaar.
Dan is het al een volwassen mens.
En dan moeten ze weer terug naar het verleden, om te laten zien: ‘Ja moeder, ik ben ook gegroeid.’
En dat is ook logisch, als een kind van u van zeven jaar weggaat, en over veertig jaar komt u aan Gene Zijde, dan is dat kind ook oud en volwassen.
En daar ben je heel oud; als u geen gevoel, geen liefde en geen ruimte bezit, bent u daar stokoud.
Als u licht hebt dan daalt u onmiddellijk naar het kind-zijn, het jeugdige, en dan komt u tot vijfentwintig, achtentwintig.
Er zijn daar meesters ... als u meester Alcar nu zou zien, dan is dat een jongen van achtentwintig jaar, dertig jaar, met een enorm wijs gezicht natuurlijk.
Uit die ogen komt een enorm bewustzijn.
Maar het kind groeit op, en het kan jaren en jaren duren, dan is het nog een kind, want dan moet dat gevoelsleven nog ontwaken.
Dus naar uw voelen ... en dat is weer precies hetzelfde als hier de mensen dat beleven.
U, u bent volwassen.
De een komt erin, een ander kan er niet inkomen, en een ander zegt: ‘Ja, ik begrijp niet wat nu zo moeilijk is.
Waarom is dat zo moeilijk?
Ik begrijp dat onmiddellijk.’
En een ander die ploetert daar maanden en maanden en jaren over, en komt er maar niet in.
En dat is alweer, de sensitiviteit van uw gevoelsleven voor dat en dat en dat.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Uiteindelijk zijn we allen op weg naar de universele liefde:
Als een kind, als een kind, een kind, vrijkomt van u, uw kind zit vast aan de moeder en de vader, maar vooral aan de moeder, en het gaat het kistje in, het kind komt vrij, dan kunt u dat kind in de sferen zomaar niet tot rust brengen.
En dan neemt men het kind mee, als ze sterk al zijn – dat kan alleen wanneer ze dat verwerken kunnen, dat ziet men in dat gevoel, en in de uitstraling van het kind – dan neemt men het kind pertinent mee naar de bron waar de toestand leeft.
En een kind is niet zo’n kind meer, dame, om daar niet op in te gaan, want het ziet onmiddellijk de fouten, en dan kan de meester dat, of de moeder die dat kind tot evolutie brengt, behandelen, en dan krijgt dat kind zuiver te zien waardoor het verdrietig is.
En dan zakt het weg.
Hij zegt: ‘Straks komt moeder.’
En als er meer wijsheid komt straks in dat kind, in dat gevoel, dan zegt de meester: ‘Je moet universeel liefhebben en dan ... want ik zal je nog eens een andere moeder laten zien.’
En dat is al een moeder die ernaast staat, en dan krijgt dat kind de reïncarnaties te zien, en dan staat ze voor tien, twintig, honderden moeders.
En dat krijgt u te zien naarmate u die ene moeder kunt loslaten.
Komt u niet van uw eigen moeder van de aarde los en vrij, dan blijft u er ook arm vóór staan.
Is dat zo?
U moet universeel leren liefhebben.
En dat leert men dan een kind.
Duidelijk?
Mooi.
En dat is mooi werk, dame, kinderen opvangen.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952