Gedachten van een ander -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘gedachten van een ander’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘gedachten van een ander’.

Gedachten van ons zelf

In het boek ‘Tussen leven en Dood’ leidt priester Dectar zijn leerling Venry op in de Tempel van Isis in het oude Egypte.
Op een bepaald moment neemt hij zijn leerling volledig in vertrouwen en stort zijn hart uit.
In Dectar brandt het verlangen naar liefde.
Maar het samenzijn als man en vrouw is in de tempel verboden, de hogepriesters eisen dat elke priester zich uitsluitend aan de studie van leven en dood wijdt.
Elke priester die deze tempelregel overtreedt, riskeert de doodstraf.
Daarom wordt Dectar heel angstig, want hij weet dat hij zijn innerlijke brand snel moet smoren, voordat de hogepriesters het merken.
Venry vertelt hoe hij zijn leraar Dectar helpt door zijn aangeboren kennis van planten.
Ze wandelen in de tuinen van de tempel, waarin de vader van Venry vele geneeskrachtige kruiden heeft gekweekt.
Venry voelt aan welke plant de kracht heeft om de innerlijke brand van Dectar te dempen:
Dectar keek heel angstig om zich heen.
Wij betraden de tuinen van mijn Vader.
Hij vertelde verder, zijn hart deed hem pijn van verlangen en hoe jong ik ook was, toch voelde ik die smarten diep in mij komen.
In hem was een kracht bewust, die hem met een ander wezen één maakte.
Dit alles had met een ander leven te maken.
Hoe is het mogelijk, dacht ik.
Hij verlangt en weet waarom.
Hij voelt liefde, het verdriet van een ziel, de ziel, die hij in het een of ander leven heeft gekend.
Maar thans is deze ziel op aarde en verlangt zoals hij voelt en vraagt, dag en nacht, om bemind te mogen worden.
En deze liefde, dat voelen en denken en verlangen vond ik afschuwelijk.
Om diep te kunnen denken en voelen en gaven te mogen bezitten was een genade.
Maar om andere levens te moeten voelen en daarin bewust te zijn, was een kwelling.
Ik zou dit alles niet mogen weten, maar ik begreep hem volkomen.
Toen ik hem in zijn denken en voelen volgde, was het mij duidelijk, dat hij zich daarin niet kon vergissen, want zijn ziel, het leven, dat tot hem behoorde, leefde nu op aarde.
Ik verlangde er nu reeds naar voor hem dit geheim te mogen ontsluieren en mijn goede vriend gelukkig te maken.
Onverwachts scheurde ik van een plant enige bladen af.
„Eet dit, Dectar.”
Hij volgde mijn bevel op en zijn rust keerde in hem terug.
„Ook dat is aangeboren, Venry.
Je weet deze gevoelens te doden.
Ik zelf kan mij nu niet instellen, maar ik wist hiervan af.
In de tuinen van je Vader zijn heel veel wonderen te plukken.
Er zijn planten om te doden, om een brand als deze te smoren en om wonden en zieken te genezen.
Tussen Leven en Dood, 1940

Ons gevoel gebruiken

Een toehoordster vraagt zich af of ze in haar volgend leven nog iets zal herinneren van wat ze in de boeken van Jozef Rulof gelezen heeft:
De vraag is nu: Als ik terugkom, weet ik dan van hetgeen ik nu beleef, deze wijsheid, de wetten van God, reïncarnatie af?
Of is dit alles dan uit mijn leven weg?”
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Jozef kan haar geruststellen:
En nu het antwoord.
Ja, als u terugkomt en u bent over de puberteitsjaren heen, dán weet u het al.
Langzaam maar zeker, en wel onfeilbaar, keert dit weten als „gevoel” in uw dagbewustzijn terug.
En dan, dame, zult gij naar uw gevoelens handelen.
Dat doen de mensen ook nu reeds.
Velen moeten hun leven inzetten om dit te mogen volgen, omdat de rest er nog niet voor bewust is en niet dorst, geen gevoel heeft voor de ontwaking.
Maar gij zult bewust ontwaken en als u hier terug bent, om weer van het leven te kunnen genieten, dan, dame, zult ge het heel anders doen!
Ge zult dan bovendien mijn boeken zoeken, want die zijn er dan nog, die sterven nooit uit!
Maar ik ben dan aan de overkant, omdat dit mijn laatste aardse leven is.
Toch zullen wij elkaar later zien en terugkeren tot deze avonden.
Wanneer u dán aan Gene Zijde bent en uw levens mag zien, dalen wij af tot hier en zien wij onszelf terug.
Dit is mogelijk, want dat heb ik – door mijn meester – duizenden malen beleefd en dit kunt ge thans van mij aanvaarden.
Ook al zoudt ge het mannelijke organisme krijgen, dan nóg is in uw verlangen naar geestelijke wijsheid niets veranderd en uw persoonlijkheid zal spreken!
De moeite waard, dame?”
Dame: „Ik dank u, mijnheer Rulof, bedankt u ook de meesters, zij nemen elke druk van de mens weg!”
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Wie de inhoud van de boeken aanvoelt, kan die ook aanvaarden:
„Mijn meester en vader, wie gij ook zijt, ik aanvaard alles, maar hoe zal de mens op aarde dit kunnen aanvaarden?”
„Zij moeten het voelen, goed doorvoelen, anders is het niet mogelijk.
De Kringloop der Ziel, 1938
Een toehoorder zegt tegen Jozef Rulof dat vele lezers van zijn boeken geen enkel bewijs krijgen:
Voor velen van uw gehoor die uw boeken hebben gelezen, is en blijft dit een geloof zonder enig bewijs.
Afwachtend tot de tijd dat zij dit alles zelf zullen zien.’
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Jozef gaat in op de bewijzen:
Bewijzen?
Ja, bewijzen zijn er genoeg.
We hebben de boeken gekregen.
Ik heb genezen.
Ik heb met genezen wonderen meegemaakt, beleefd, de mensen hebben beleefd, tien-, twintigtal wonderen à la Christus.
En dacht u dat de mensen mij nu geloven en pertinent aanvaarden door dat wonder?
Ja, even.
Hè, meneer, over twee, drie jaar bent u vergeten.
En nu begrijp ik waarom de meesters niet aan die wonderen wilden beginnen.
Want u bereikt niets.
U beleeft alleen de menselijke armoede die in de knoei is door leed, smart, lichamelijke ellende.
Is dat voorbij ...
Toen kreeg de Messias Zijn stenen achterna.
‘Hij heeft mij ziende gemaakt’, zeiden ze.
‘Hij heeft mij ziende gemaakt.’
Ja, want toen begonnen ze te stelen.
Toen wilde de mens die zag ook alles bezitten.
‘Had Hij het nu maar niet gedaan’, zei vader, en moeder, ‘dan was dat kind van ons geen slet geworden.’
En dat krijgt nu de Christus op Zijn dak.
Meneer, wonderen zeggen nu niets.
Maar wij hebben bewijzen door de boeken.
Het kan niet uit één mens vandaan komen wat wij daar hebben, want dat wat ik heb is op de wereld nog niet te koop.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
En dan benadrukt Jozef het belang van het gevoelsleven van de ziel:
Maar er zijn hier mensen, meneer, die worden aangeraakt, en die zijn aangeslágen door deze wetten.
Zij voelen pertinent: dát is het.
En dan is er geen bewijs meer nodig, want hun ziel, hun gevoelsleven uit het verleden heeft zich geopenbaard.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Wanneer men tempels in het oude Egypte heeft beleefd in vorige levens, dan geeft dat innerlijk de herkenning van bepaalde inhoud van de boeken van Jozef Rulof.
Dat betekent nog niet dat men genoeg gevoel heeft ontwikkeld om de occulte wetten uit te leggen:
(Mevrouw in de zaal): ‘Als wij nu de tempels beleefd hebben, omdat wij tot deze leer aangetrokken zijn, waarom zitten we dan nu allemaal nog als leerlingen?
Hebben wij dan nog zo weinig wijsheid opgedaan?’
U hebt wijsheid voldoende, maar nog niet het gevoel.
(Mevrouw in de zaal): ‘O ja.’
Wat is nu een wet, een occulte gave?
Het woord, het antwoord wat ik u gaf op die vraag daar, is niemand toe in staat op de wereld, ook al gaat u naar de yo­gi’s, naar de ingewijden in het Oosten, om u dat antwoord te geven.
Het is kosmisch diep.
Het is een kosmisch verantwoorde wet.
U hebt het gevoel nog niet.
En voor vijf gram sensitief gevoel voor deze gave, spreken, wijsheid, hebt u dertig levens nodig, dertig volle levens.
Wat leert u in dit leven?
Niets.
U weet alleen.
Wanneer u er niet aan begint, leert u niets.
U moet beginnen het lichaam te onderzoeken, te leren kennen, de geest, de ruimte, God, Christus, alles.
En dat doet u niet eens.
De mens wil dat niet.
U leert alleen dogmatische stellingen, meer niet.
Maar u moet beginnen met: ja is ja, en neen is neen, liefde, rechtvaardigheid, harmonie.
Dan legt gij fundamenten voor uw westerse persoonlijkheid.
Maar nu de geestelijke; en die voelt, die ziet, die hoort, die kan deze wetten verklaren.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951