Evolutie in het water -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘evolutie in het water’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘evolutie in het water’.

Verdichting tot stoffelijke materie

Toen de eerste planeet in de ruimte ontstond, was zij nog geestelijk ijl, zij had nog geen materie, nog geen stof-aarde.
Pas ontelbare tijdperken later zou deze planeet verstoffelijken tot de maan:
Weet u, hoe de Maan zich heeft moeten verdichten en wat iedere planeet onderging om de stof-aarde te scheppen?
De Maan zweefde toen in de ruimte en was nog steeds een onzichtbaar lichaam, de Zon had zich nog niet kunnen verdichten.
Maar de Maan had zichzelf reeds zover afgesloten en de dampkring was al ontstaan, of dit leven zou in de ruimte zijn opgelost.
De Maan was in dit stadium nog doorschijnend, bezat nog geen stoffelijk gewicht, of deze verdichting, deze verdichte stof, zou de astrale afsluiting hebben verbroken, waardoor de verdichte Maan door de eigen afsluiting zou zijn heen gezonken.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Ook het eerste cellichaam van de ziel was nog niet stoffelijk:
Ik zal u nu deze twee levens verklaren.
U houdt dat astraal vast, we hebben nog geen stof, ziet u?
We hebben nog geen stof, dat moet later eerst komen.
Dat komt straks, dan praten wij en spreken wij over het huidige stadium.
Onthoud dit.
Wanneer u mij hoort en ik zeg ‘huidige stadium’, dan heb ik met ú te maken, dan beleven wij de kosmos zoals die nu is.
Maar wanneer we spreken over het beginstadium van de schepping in embryonaal bestaan, dan zijn we híérmee bezig, en dan komt u niet in de war.
Lezingen Deel 2, 1951
De eerste verdichting op weg naar de materie ontstond op het moment dat de eerste cellen zich als vader en moeder gingen voortplanten.
Toen zij zich splitsten om hun kindercellen af te scheiden, kwam er een vliesje om de nieuwe graad van leven heen.
Dat vliesje was de eerste verdichting van deze geestelijke cel, en die verdichting leidde in volgende levensgraden tot stof, tot verstoffelijkte materie, tot een stoffelijk lichaam.
Toen de oudercellen naar de wereld van het onbewuste waren overgegaan, was er in hun kinderen een aanzet van de eerste menselijke stof ontstaan:
Vader en moeder – dus die eersten, dat is vader en moeder – die zijn nu weg.
Het stoffelijke ego, de eerste menselijke stof ...
Ziet u, ik noem het reeds stoffelijke cel, maar het is nog ijl en astraal en geestelijk, maar er is een vliesje omheen gekomen doordat er een nieuwe graad is ontstaan.
Dit is nog wel geen stof, maar we moeten reeds gaan spreken dat hier een verdichting komt op de maan in de allereerste minuten, en dat was reeds ingesteld voor de stoffelijke openbaringen.
Lezingen Deel 2, 1951
Op dat moment is de ziel begonnen met haar stoffelijke verdichting, die zou leiden tot een menselijk lichaam.
Door de ervaring van het eerste baren en scheppen kwam de eerste verdichting tot stand in de vorm van een dun vliesje.
Door meer ervaringen in haar volgende levens zal de ziel haar volledige stoffelijke levensvorm scheppen:
En de ziel had die hoogte niet kunnen beleven.
Hoe had zij haar lichaam ineens willen afmaken?
Nu wij weten dat zij dóór de ervaringen de stoffelijke wereld heeft geschapen, kunnen wij aanvaarden dat zij de eerste volgende levensgraad zou scheppen, volgens de Kosmische Harmonische wetten.
Archives, 1945
De eerste zielen reïncarneerden en beleefden zo hun tweede, hun derde, hun duizenden levens.
Ze bouwden hun lichaam uit en verdichtten het steeds meer tot stoffelijke materie.
Elk volgend leven gaf meer verruiming, zowel stoffelijk als geestelijk, omdat de ziel door het beleven van het verruimde organisme ook meer bewustzijn kreeg:
Wij beleven nu en gij hebt dat gezien, dat élk volgend stadium méér gevoel, meer verruiming, meer stoffelijk en méér geestelijk bewustzijn aan het embryonale leven schenkt, waardoor het leven van God ontwaakt.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 2, 1944
Zo bouwde de ziel haar lichaam uit tot een visachtige vorm:
Ook de maan gaat door, dus we krijgen daar reeds zeven verschillende organismen te zien: een cel als een vonk, maar ook al een visje zo groot, het zevende stadium, meer ruimte.
Elk leven gaf meer gevoel, meer bezieling, meer stof, ruimte, werking.
Het vader- en moederschap blijft hetzelfde: splitsen, baren, terug naar de wereld van het onbewuste.
Lezingen Deel 2, 1951
Een ruimer organisme gaf niet alleen de lichamelijke ervaring van een groter lichaam, maar het bracht door deze uitdijing ook een geestelijke bewustwording, een innerlijke ervaring van een grotere stoffelijke ruimte:
En wat nu hierin dus ruimte blijkt te zijn’, mijn zusters en broeders, luister nu goed, ‘is voor ons als mens op aarde geestelijke en lichamelijke bewustwording, uitdijing.’
Lezingen Deel 3, 1952
Als ziel hebben wij de geestelijke substantie van de eerste planeet omgezet in stoffelijke materie, door de stoffelijke verdichtingen van ons lichaam.
Tijdens onze afsplitsing van de eerste planeet zogen wij ziel en geest op, en door het in stoffelijke materie om te zetten, gaven wij bewustzijn aan de moederplaneet.
En toen zogen wij zoveel van die maan op, werden cel, gaan sterven, en dat ging door, miljoenen, miljoenen, miljoenen malen, totdat wij visstadium werden, vis.
Toen hadden wij de maan overleefd.
En we hadden de maan ...
De maan gaf ons ziel, geest; en wij zetten dat ziel en geest als stof om, en zo hebben wij de maan bewustzijn gegeven, als een persoonlijkheid.
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Toen de zielen hun lichaam loslieten om naar de wereld van het onbewuste over te gaan, ging dat lichaam over tot ontbinding:
Dat krijgt u hier nog even en nu langzaamaan is die cel aan het daglicht verdwenen en ontstaat er een nieuw rottingsproces.
Want zoudt gij kunnen aanvaarden dat dit ego, dat is de eerste menselijke afgelegde schil nu, reeds het uiteindelijke voor de schepping heeft beleefd?
Dat kan niet.
Lezingen Deel 2, 1951
Nadat de menselijke ziel haar leven was begonnen, kwam er ook het begin van dierlijk leven en plantenleven.
Ook deze organismen gingen tot ontbinding over.
Uit de verrottingsprocessen van al deze miljoenen organismen ontstond langzaamaan de verdichte stoffelijke materie van de eerste planeet:
Op de Maan geschiedde het volgende.
Daar stierf het eerste leven en daar beleefden wij als mensen de eerste dood.
Een verrottingsproces van het cellenleven volgde en daaruit ontstaat het dierlijke leven.
Ook die levens leggen het stoffelijke kleed af en er komt verrotting na verrotting.
Miljoenen organismen beleven deze verrotting, deze evolutie gaat dóór.
In de wateren ontstaat het groen en blijft daarin, omdat de aarde als stof nog niet gereed is.
Langzaam maar zeker zet zich slib af, dat slib verdicht zich als het andere leven en zet zich vast.
Van oevers is er nog geen sprake, toch drijft daar het verdichte slib, dat eens stof zal zijn.
Hieruit zal de begaanbare planeet ontstaan, over miljoenen eeuwen is dat zover!
Deze evolutie heeft de stof als aarde moeten beleven, in niets was dit proces tegen te houden.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Toen de materie van de eerste planeet voldoende verdicht was, kwam die als stoffelijke aarde aan de oppervlakte:
Nu krijgen wij meer en meer verdichting, de maan komt zo ver, de maan werd groter en groter en groter, er komt al aarde uit.
De aarde (van de maan) komt door die rottingsprocessen van die cellen.
Lezingen Deel 2, 1951

Van cel tot zeeleeuw

De ziel ontwikkelde haar lichaam van cel tot bolvormig wezen:
Thans toon ik je het volgende stadium.
In die tijd zijn er intussen eeuwen voorbijgegaan.
Je ziet nu dat de planeet vaster is geworden en naarmate dit geschiedde, ontwikkelde tevens het embryo en ging in andere vormen over.
Ook dit verdichtte zich en groeide in al die eeuwen tot een klein krachtig bolvormig wezen op.”
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Het organisme kreeg een staartje om zich voort te bewegen:
Want de cel als mens was dit, met een staartje zoals we zo’n klein visje zien.
En dat hoofd, dat bolletje, dat lichaampje dat bezat alles: stof, ziel, geest, gevoel.
Lezingen Deel 2, 1951
Net zoals in het huidige stadium op aarde ontwikkelde de stoffelijke vorm van de ziel zich van cel tot een uitgegroeid volwassen lichaam.
Op de eerste planeet had de ziel daar miljoenen tijdperken voor nodig, in de huidige tijd beleven we dat groeiproces in versneld tempo in minder dan twintig jaar.
Toch blijven de essentiële processen hetzelfde.
Ook op aarde moet de ziel om te reïncarneren terugzinken naar het allereerste stadium van bezieling, om de tere cel te bezielen tot groei:
Waarom zinkt de vonk Gods tot het allereerste stadium terug?
Omdat in de Moeder het goddelijke openbaringsproces leeft, de Moeder schept, zoals God het in het oneindige heeft gedaan.
De volwassen mensen begrijpen hun eigen schepping niet eens, hiervan is de mens onbewust!
Maar het vruchtje in de Moeder is als het embryonale leven van Moeder Aarde, toen zij aan de schepping begon en deelnam aan dit grootse werk.
Hierin is niets veranderd, alleen geschiedt het thans ín de Moeder.
De éne cel heeft zich vermiljoenvoudigd, het menselijk lichaam heeft zich opgebouwd door biljoenen cellen en is geworden tot wat het nu is.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Op de eerste planeet ontwikkelde de ziel de lichamelijke zintuigen om het verstoffelijkte leven buiten haarzelf stoffelijk te kunnen aanvoelen:
Deze „Smaakcellen” nu, voor de „Tong”, zijn het gevoelscentrum, vanuit het gevoelsleven gevoed.
Deze „smaakpapillen” zoals men ze op Aarde noemt, zijn echter de voelhorens voor de ziel als mens, het zijn de vergeestelijkte kernen óm het leven aan te voelen!
De voelhorens als cellen dus, om het eten te beleven of wij verstikten, vergiftigden ons zélf.
Dat is dus bewustzijn, dit is echter een orgaan óm het eten te bevoelen.
En nog iets anders, zodat u ook dit wonder duidelijk wordt.
Deze „smaakcellen” vertegenwoordigen als het ware een stoffelijk zintuig voor de mens, voor het organisme, om zich te beschermen voor het voedsel.
De „smaakcellen” bevoelen de stof!
De „smaakcellen” zijn geestelijk bewust ingesteld op het voedsel!
De „smaakcellen” bezitten de gevoelsuitstraling van het gevoelsleven en geschiedt vanuit het levenscentrum!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 5, 1944
Het bevoelen van trillingen verstoffelijkte het gehoor:
En na het gevoel, na de smaak, na de ademhalingsorganen kregen we verruiming.
Kregen we verruiming en verruiming wil zeggen: aanvoelen daar welke trillingen er tot ons kwamen en ging zich het gehoor voor de mens – direct ontstaan dus uit het gevoelsleven – opbouwen en verstoffelijken.
Zo is, zo zijn de menselijke zintuigen ontstaan: uit het gevoelsleven, uit die bron, door de werking, het één na het andere.
Lezingen Deel 2, 1951
Zo ontwikkelde zich ook het oog.
Omdat de vrucht van twee cellen samengesteld is uit twee delen, kwamen er twee ogen tot ontwikkeling:
Maar nu krijgen we dit: die cel hier (bord), die dus door twee cellen is geboren.
Hadden deze twee cellen nu elkaar hier – deze twee die ik u daar liet zien – hadden die twee cellen elkaar niet aangeraakt en hadden die geen afscheiding gegeven, hier, dan had de mens maar één oog gekregen voor dit leven.
Dit ogenblik is het tweede oog voor de mens, maar ook de tweelingziel.
Lezingen Deel 2, 1951
Onze twee ogen hebben een verschillende uitstraling:
Omdat het twee deeltjes zijn – ziet u wel? – die afscheiding; nu is hier het oog en aan de rechterzijde is het oog.
En wilt u nu weten welk oog van u vader en moeder is?
In uw ogen liggen twee verschillende uitstralingen, de één is bewust en de ander is onbewust.
En als u nu goed kijkt, dan vraagt de mens zich af: waarom is dat ene oog van de moeder, van de mens toch anders?
En dat is nu de splitsing van het oog.
Daar kunt u aan zien dat die wetten zelfs nog in het dagbewustzijn van uw leven te zien zijn, maar niemand weet dat.
Lezingen Deel 2, 1951
Het moederlijke oog ligt aan de hartkant:
En u heeft het menselijke vaderlijke oog en u hebt het moederlijke oog.
En als u weten wilt waar het moederlijke oog leeft, én is voor de vader, dan is dat altijd de linkerkant, uw hartkant, want daar leeft het moederschap.
Lezingen Deel 2, 1951
De ziel schept niet alleen de zintuigen, maar ook de organen voor de stoffelijke voortplanting:
Toen wij op Moeder Maan waren en vaststelden, dat wij onze eigen geslachtsorganen moesten scheppen, stond toen reeds vast, dat deze organen later een eigen stelsel, een ruimte en een levensgraad zouden vertegenwoordigen.
Om te willen scheppen, te willen liefhebben, vormde zich een deel van deze stelsels als uiterlijke hoedanigheid voor het scheppen, waarop héél de ruimte stond ingesteld.
De Zon trok ons leven op, Moeder Maan verzorgde het wíllen baren.
En in de volgende levensgraden bezitten wij deze stelsels reeds en vertegenwoordigen daardoor nu het menselijke scheppende en barende wezen!
Archives, 1945
We vormden de ademhalingsorganen voor ons leven in het water:
U komt vanuit het water naar het landelijke, stoffelijke gevoelsleven.
Wij kwamen uit de wateren en uw schildkliertjes hier achter de oren – uw kieuwen kan de dokter, kan de wetenschapper u aanwijzen – hier hebt u nog de verschijnselen van de kieuwen.
Waarlijk, wij zijn in de wateren geboren.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
We zorgden voor onze voortbeweging in het water:
Wij hadden die zwemvliezen nog en dat zouden armen en benen moeten worden.
Lezingen Deel 2, 1951
Het uiteindelijke stadium dat we op de eerste planeet bereikten, leek op een zeeleeuw of zeehond:
Het is een groot, machtig lichaam.
Wanneer u een vergelijking wilt maken met úw tijd daalt u in de wateren af.
U ziet uw zeeleeuw, u ziet uw zeehond en in een dergelijke soort waren wij, het lichaam was bijna niet anders.
Lezingen Deel 1, 1950
Op de volgende planeten konden we een landelijk lichaam scheppen, maar op de eerste planeet beleefden we alleen ons leven in het water:
Want we hebben landelijk ... een landelijk lichaam gekregen – is dat niet zo? – maar u had ook een waterleven, een waterlijk organisme en toen was u, toen waren wij als uw zeeleeuw, uw zeehond, die het gevoel bezit om elk ding dat u wilt te bespelen.
Lezingen Deel 1, 1950
De ziel heeft op de eerste planeet zeven stoffelijke levensgraden geschapen om tot het organisme te komen dat op een zeeleeuw leek:
Er zijn zeven graden ontstaan op de Maan om te kunnen ontwaken, ook hier zal de ziel deze levenswetten scheppen.
Zeven graden, zeven overgangen dus om tot het hoogste te komen.
De embryonale levenswetten behoren tot de wateren, de lichamelijke tot de bewoonbare planeet.
Wat zal zij dus in handen krijgen en voor zichzelf scheppen?
Zeven stoffelijke levensgraden als lichamen, die zij beleven moet.
Archives, 1945
Het zeeleeuwachtige organisme was het eindstadium voor deze eerste kosmische levensgraad:
Het uiteindelijke van een lichaam is beleefd.
De eerste vonken die tot ontwikkeling zijn gekomen, dat embryonale leven, die hebben het uiteindelijke stadium van deze planeet, dit moederschap.
Voelt u?
Geen planeet ... we hebben met planeet niet meer te maken.
Voor dit moederschap heeft de kern, die ziel, dat vonkje dat als een embryonaal deeltje begon, het uiteindelijke stadium beleefd voor deze graad van en voor de ruimtelijke bewustwording.
Dit is de Eerste Kosmische Graad voor menselijk voelen en denken, voor het ontwikkelingsstadium voor mens, dier en Moeder Natuur, want na ons komt er méér leven.
Lezingen Deel 1, 1950

De vorming van onze persoonlijkheid

Het zoeken naar stoffelijk eten gaf onze beginnende persoonlijkheid stoffelijk bewustzijn:
Nog voelt de ziel zich astraal, is zij in harmonie met de Goddelijke Openbaringen, maar haar leven zal zich verstoffelijken en (dan) komt zij tot werking, tot het zoeken van de stof voor haar leven op deze planeet.
En die werking is bezieling, is evolutie en zal worden bewustzijn.
Archives, 1945
Door wat er zich in het lichaam afspeelt, ervaart de persoonlijkheid een inwendige ruimte:
Op de Maan moet het zieleleven de werking van het organisme aanvaarden.
Hierdoor ontwaakt echter, zoals gezegd, het innerlijke leven, de ziel gaat er de ruimte gewaar worden, die in haar leeft, en zal straks de Moederplaneet volkomen overleven.
Het wordt de overwinning van de ziel op de stof en deze evolutie gaat nu reeds een aanvang nemen.
Het stoffelijke lichaam zal telkens sterven, de ziel daarentegen telkens verdergaan om de hogere levensgraden te beleven.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
De persoonlijkheid voelt zich, zoals het lichaam te beleven geeft:
Zoals het lichaam is, zal zij zich voelen en trekt zij haar voedsel tot zich.
Archives, 1945
De persoonlijkheid ervaart de stoffelijke voeding:
Wat ik moet waarnemen is, dat de menselijke ziel in haar zevende levensgraad aan de stoffelijke voeding begonnen is en dat zij daartoe in staat was, omdat de wateren zich vulden door vele soorten van dieren, die uit het dierenrijk zijn ontstaan.
Archives, 1945
Het bewustzijn om eten te zoeken is in een vroeg stadium ontstaan:
Toen de menselijke ziel haar verdichte organisme had geschapen, was er voedsel in haar omgeving en kon zij haar stoffelijke leven voortzetten.
Het zoeken naar voedsel schonk haar bewustzijn.
Dit bewustzijn is nog steeds embryonaal.
Archives, 1945
Door eten te zoeken, doet de persoonlijkheid kennis op:
Zij beweegt zich voort naar waar zij wil, zij voelt, waar zij haar eten moet halen, ze doet zo kennis op en verrijkt zich door al deze levensmogelijkheden.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Wanneer er geen voedsel gevonden wordt, ontstaat de eerste angst:
Waar is de eerste menselijke angst geboren?
Op de Maan, mijn meester.
Indien u de menselijke eigenschappen wilt ontleden, wilt vaststellen waar ze zijn ontstaan en hoe diep angst wel is, dan moeten wij ook daarvoor tot Moeder Maan terugkeren, want het is daar, dat de menselijke angst geboren werd.
Archives, 1945
Op de Maan kreeg de ziel angst, dat haar voedsel ontnomen werd en vele andere eigenschappen zijn ontstaan, werden er geboren, die zij zich eigen maakte.
Archives, 1945
Door deze eerste gewaarwordingen en gevoelens begonnen we een gevoelsleven op te bouwen:
Nu kunnen de meesters natuurlijk vanzelf direct naar dat beginstadium van de maan gaan, en dan krijgt u het eerste beleven als mens, als embryonaal leven, dat is de mens in de wateren.
Wat is daar nou gebeurd?
Wat heeft zich daar opgebouwd?
En dat werd het gevoel.
Gevoel, gevoel, gevoel.
Toen het eerste leven voorbij was, het tweede, het tiende, het dertiende, het twintigste, het honderste, op de maan ...
We hebben daar miljoenen levens gehad.
Vraag en Antwoord Deel 4, 1952
Ons gevoelsleven hier was nog een natuurlijk beleven en aanvaarden van wat het leven ons bracht.
Pas veel later zouden we ons door ons denken uit dit natuurlijke beleven verwijderen:
(De zielen van) die eerste cellen nu, mijn zusters en broeders, die zich losmaakten – dat waren op dat ogenblik miljoenen cellen – kwamen in een andere wereld en kwamen daar tot rust, ze wáren reeds tot rust.
De afscheiding, het uiteindelijke dus, dus het uiteindelijke voor dat gróéiproces – dat is een groeiproces – dat is nu een natuurlijk beleven en aanvaarden, meer is er niet.
Het andere, het latere denken en voelen als mens, dat komen wij vanzelfsprekend in deze ruimte menselijk tegen.
Menselijk zullen we dan beleven hoe de mens zichzelf tot het denken en tot die werking heeft gevoerd, heeft gebracht en daardoor zijn fundamenten heeft kunnen leggen.
En dan blijkt het dat elke gedachte een fundament is, een steen is voor uw goddelijk gebouw als een tempel gezien.
Dan bént u een tempel; ja, voor vader- en moederschap en dan gaat u beleven hoe heilig, hoe machtig, hoe diep, hoe goddelijk bewust uw gedachten kunnen zijn.
En dan bent u niet meer zo speels met woorden, dan bent u niet meer zo speels en zo hard en zo ondoordenkend met uw gedachten.
Dan gaat ge juist op uw gedachten letten en dan zegt ge: ‘Een mens is een goddelijke gestalte.’
Dan eerst gaat ge het vader- en moederschap waarderen en nu spreekt de menselijke kus tot uw hart.
Dan krijgt ge de rechtvaardigheid voor de ruimte te zien en te beleven en dan gaat ge voelen wat die rechtvaardigheid als Albron-instinct tot uw levens heeft te zeggen.
Lezingen Deel 1, 1950
Hier zijn de ervaringen nog beperkt tot het zintuiglijk beleven van de stof, later zullen de ervaringen karaktertrekken opbouwen:
En nu is er in die ruimte iets waardoor het leven zich beschermt.
Ik sprak over gevoel en dat gevoel is de Albron, maar dat gevoel is ook de goddelijke persoonlijkheid, die in deze ruimte leeft, rondtast – nietwaar? – als cel; dat gevoel voelt.
Als u in de dierenwereld komt, moet u de sprinkhanen en de insecten eens kijken, dan heeft de geleerde het over de uiterste voelhorens van een diertje, die zich ook hebben verstoffelijkt.
De menselijke voelhorens leven hier en de verstoffelijking van die voelhorens hebt u weer als karaktereigenschappen, nietwaar?
U voelt reeds in de ruimte.
De één heeft verlangen om een boek te lezen van de meester en een ander zegt: ‘Heb je weer zo’n vuil ding in je vingers?’
De één verlangt naar een God, een ander zegt: ‘Wat doe je in die smerige kerk?’
De ene mens heeft behoefte om zich die ruimte te vergeestelijken en te verstoffelijken, een ander mens gaat liever naar dancings en al die andere dingen.
Dat zijn dus de karaktertrekken.
Maar wanneer u gaat voelen in een hoger stadium, zoals u vanmorgen beleeft, wil dat zeggen: u laat uw voelhorens daar reeds heengaan om die geestelijke graad te beleven.
Te beleven ... u beleeft het door het voelen.
En wat gebeurt er nu?
Dat was voor de allereerste werking het ontwaken van de smaak, het gevoel om aan te voelen: wat neem ik daar, wat is dat?
Blind kan het leven niet eten, het leven moet voelen en zien.
Dus die innerlijke intuïtie van die bron, die gevoel is, uit de Almoeder is ontstaan, gaat voelen en gaat leven inademen.
Lezingen Deel 2, 1951
Uiteindelijk bereikt de ziel de levensvorm die op een zeeleeuw lijkt, en kruipt het land op.
Hierdoor stikt dit wezen, want dit lichaam op deze planeet kan nog niet buiten het water ademhalen:
Ik vraag u: waarom kruipt dit leven uit de wateren?
Het organisme bezit nog niet het landelijk bewustzijn en wil zeggen, dat dit het onherroepelijke einde is voor dit wezen.
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 3, 1944
Toch handelt dit wezen naar het gevoel om verder te gaan, hoger te evolueren, het bewustzijn in het water te verhogen naar landelijk bewustzijn.
Wanneer Jozef Rulof in gevoel met deze toestand verbonden wordt, voelt hij de innerlijke stuwing van de ziel op dat moment:
Ik voel op dit ogenblik een ontzaglijke kracht in mij komen.
Dit wezen wil verder, maar verdergaan is niet mogelijk.”
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Meester Alcar legt Jozef (André) uit waar die stuwing vandaan komt, en dat de ziel op dit moment naar de volgende kosmische levensgraad moet om verder te kunnen evolueren:
Van het eerste ontwaken af reeds is deze kracht in werking getreden.
Dit is het machtige en onverklaarbare dat men, de mens dan, op aarde beleeft.
Eenieder wil voort, steeds maar voort en zij weten niet waarom die drang in hen is.
Eenieder heeft haast om alles te beleven wat men op aarde beleven kan, maar zij vergeten, dat men in de eeuwigheid leeft en dus alles wat op God afstemming heeft, beleven moet.
Maar die stuwing, waar het mij om gaat en die ik je liet voelen en die duidelijk in je kwam, is de Goddelijke vlam die in ons ligt, waardoor wij met God verbonden zijn.
Die kracht, André, die je voelt, is het diepste bezit van de mens, zo ook van al het andere leven, dat tot het dierenrijk behoort; maar het dier volgt zijn weg en is zich daarvan niet bewust.
Voor de mens echter betekent dit de oerafstemming en de verbinding met het allerhoogste.
Van het eerste ogenblik af, zo ik reeds zei, ligt dit in de mens.
Het is het allesomvattende, het is bezieling, het opwaarts gaan, is kracht en persoonlijkheid, het is het goddelijke dat in ons is en het is het terugkeren in het Al.
Als dit niet in ons was, stond de schepping stil en was uit het eerste stadium geen nieuw leven geboren.
Dit geldt voor mens en dier, voor planeten en sterren, al het leven zal en moet tot God terugkeren.
Ik zei zo-even, als dit niet in ons was, stond de schepping stil, doch iets deed ons opnieuw ontwaken, dreef ons en al het andere leven voort, en ging in duizenden toestanden van het stoffelijk organisme over, totdat wij dat daar voor je hadden bereikt.
Voel je ook dit alles, André?”
„Ja, Alcar, het is wonderbaarlijk en natuurlijk.”
„Ook dit behoort bij het evolueringsplan en is dus het tot God terugkeren.
Doch je voelt tevens, dat al het leven één weg, één werking te volgen heeft en dit in het leven aanwezig is.
Hier voor je liggen nu duizenden wezens en toch kunnen zij niet verder.
Hier roept iets hen een halt toe en dit halt en die kracht is het hoger gaan naar de tweede kosmische graad.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Toen de eerste zielen de eerste planeet verlieten, was het licht van de eerste zon nog als ons ochtendlicht:
Uit het niets is dit alles tevoorschijn getreden, thans is er een zichtbare ruimte ontstaan, een enorm lichaam heeft zich verdicht en tevens is er licht gekomen in de duisternis.
Een zwak licht bestraalt thans het Maanleven!
Het is als uw morgenlicht, krachtig genoeg om aan dit leven het bestaan te verzekeren.
Het licht uit de ruimte bestraalt Moeder Maan, zij voelt en weet, dat zij door dit licht haar omvang en haar levenswetten kreeg.
De Volkeren der Aarde door Gene Zijde bezien, 1941
Door dit zwakke licht konden er toen nog geen kleuren in de stof ontstaan:
Alles was anders, grauw en mistig.
De vele kleuren, die men in de natuur op aarde waarneemt, al die prachtige tinten, waren hier niet aanwezig.
Dat was niet mogelijk, omdat deze planeet in alles de eerste graad van het leven bezat.
Alles, wat het ook was, leefde ver onder dat, wat men op aarde bezit en kent.
Niets is met dát, wat op aarde is, te vergelijken.
De dieren waren gedrochten en niet volmaakt, lomp en log, alles moest nog ontwaken en ontwikkelen.
Wat men hier bezat was voor voortgang bestemd en in een beginstadium dus van ontwikkeling.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939

Wanneer begon ons eerste leven?

Nadat de eerste zielen de eerste planeet hadden verlaten, ging de maan nog miljoenen jaren door met het verdichtingsproces waarbij andere zielen aan hun eerste leven begonnen:
Wij zijn verder, we weten wanneer we hier – hier dat is de maan, deze grote ruimte waarin u bent, dat is de maan – wanneer we terugkijken, dan zien wij dat de maan nog miljoenen jaren bezig zal zijn voordat haar Algeest, haar Alkern is verdicht, begrepen?
Haar Albron zal zich omzetten.
Zij is een deel van de Albron, zij is Alziel en elk vonkje dat zich afscheidt uit haar lichaam – dat is het baringsproces, dat is het moederschap – zuigt zoveel Alkern in zich op en dan komt de verdichting, dan komt het uiteindelijke proces voor deze geboorte, voor ons ruimtelijk denken en voelen, het terugkeren tot God.
Lezingen Deel 1, 1950
De zielen die het eerst leefden op de eerste planeet hebben nu het Al reeds bereikt, de zevende kosmische levensgraad.
Zij hebben hun evolutie op de eerste planeet ontelbare tijdperken geleden afgesloten, en ze hebben hun evolutie op Moeder Aarde ook al miljoenen tijden geleden voleindigd.
Zij zijn ons, de mensen die nu op de aarde leven, ontelbare jaren vooruit:
Maar het duurde miljoenen jaren voordat de maan zich volkomen had gesplitst.
Dus er zijn er mij, en er zijn er u, mensen, miljoenen tijdperken vooruit.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
En ook na ons zijn er nog vele zielen op de eerste planeet aan hun eerste leven begonnen.
De laatste zielen moeten nu nog naar de aarde komen om hun eerste leven op Moeder Aarde aan te vangen.
Omdat de volledige evolutie die de ziel op aarde doorloopt vele miljoenen jaren duurt, zijn de zielen die nu reeds de aarde hebben verlaten die laatste zielen miljoenen jaren voor:
Dus het kan zijn dat ik u en een ander tien miljoen jaren voor ben.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
Het verschil in seconden in het begin op de maan is nu uitgegroeid tot eeuwen:
Wellicht een tiende of miljoenste seconde op de Maan eerder uw graad van het leven kreeg.
Nu gij op Aarde zijt, zijn die seconden door levens veranderd.
Maskers en Mensen, 1948
De eerste planeet is zich blijven splitsen totdat ze al haar geestelijke plasma aan het individuele zielenleven geschonken had:
Maar wanneer die maan het uiteindelijke stadium voor zichzelf heeft beleefd, dan moet al dat plasma daar – is u dit nu duidelijk? – dan moet al die plasma daar, deze plasma, dat de maan als moeder is, móét zich splitsen.
En nu kunt u zien, nu zult u beleven dat de maan zichzelf door God heeft gekregen, heeft beleefd, en dat de maan nu door zichzelf te splitsen het zieleleven heeft geschapen voor al de werelden die na haar zullen komen.
Want wij kregen ziel en geest van de maan als moeder, omdat de maan de Almoeder is voor deze ruimte, dit universum waarin wij leven.
Maar dat duurt nog biljoenen jaren.
Voordat de maan zich volkomen heeft gesplitst, dus die cellen een deel van haar leven in zich hebben opgezogen en aan een eigen leven gaan beginnen, moet die geestelijke maan, die moet oplossen.
Duidelijk?
En dat duurt ...
En dát ogenblik – dat kan ik u nu verklaren – dat ogenblik komt als de mens gereed is hier, de mens nu, ú.
Toen de maan gereed was om zichzelf te geven en volkomen was opgelost en aan haar stervensproces kon beginnen – dat is dus het einde van deze ruimte – toen was de mens klaar en gereed voor de zevende sfeer aan Gene Zijde, hier.
En betrad de mens hier – die ruimte die was daar, maar die leeft hier ook in, daar kan ik natuurlijk niet op ingaan – toen was de mens gereed voor de Vierde Kosmische Graad.
Dus toen de maan ging sterven, gereed was, toen was ook de vierde nieuwe, stoffelijke wereld gereed voor de mens om tot zijn Alstadium terug te keren.
Lezingen Deel 2, 1951