Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘Alziel en Albron’.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘Alziel en Albron’.
De diepte van onze ziel
Meester Zelanus herhaalt een vraag van een toehoorder die wil weten hoe alles ontstaan is:
Maar nu wilt u en nu wil een ander weten ...
Maar God is liefde, en die Albron is Alziel.
Maar wat is nu ‘ziel’ en wat is nu ‘Al’, en wat is nou dit?
Ja, maar waarom vraagt u eerst niet: waar ligt het begin voor uzélf?
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Meester Zelanus vraagt aan de toehoorder of hij zich kan voorstellen hoe al het leven uit het niets geboren is, en als eerste verschijnsel een plasma voortbracht.
Maar kan men als aardse mens iets voelen van dit begin van onszelf?
Ik kan zeggen: dit is plasma, en dat plasma ...
En nu moet ik, nu gaan we dat plasma volgen uit het niets.
En nu bent u niets, en nu moet u toch bewust zijn en álles beleven.
En kunt u dat?
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Om zich in gevoel te kunnen verbinden met het allereerste begin, moet men zich kunnen vrij denken van de maatschappij:
Daar moet u waarlijk voor die eenheid kunnen beleven, daar moet u waarlijk voor in die bron dit éénzijn kunnen aanvaarden en ontvangen, daar moet u een astrale persoonlijkheid voor zijn.
U kunt zich niet vrij denken van deze maatschappij.
Is dat zo?
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Om te voelen hoe de ziel was vóór de schepping, moet de mens al het menselijke denken kunnen loslaten:
En dan wórdt die mens dat leven, die ziel, dat gevoel.
Voelt u?
Maar nu bent u vrij.
Nu moet u uw bewustzijn verliezen – want u bent daar ... waren wij nog niet menselijk denkende – u moet dus het menselijk denken kunnen verliezen en toch in dat Alstadium bewust blijven, van voor de schepping.
Toen waren er nog geen menselijke gedachten.
Want nu, wij denken maar menselijk.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Pas aan Gene Zijde gaat de mens voelen dat hij verbonden is met de ruimte waarin hij leeft.
In de eerste lichtsfeer gaat men voelen dat de ruimte en het licht van deze sfeer opgebouwd wordt door alle bewoners:
Maar aan Gene Zijde, in de eerste sfeer gaat u waarlijk voelen: mijn hemel, ik ben één met deze ruimte.
Gaat u weg, gaat u uit die ruimte, dan kunt u zien dat dat licht van die ruimte voor u verzwakt, want u neemt uw licht mee.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Wanneer men in de eerste lichtsfeer vragen gaat stellen over het ontstaan van alles, dan toont de meester eerst de wijze waarop hij of zij het aardse leven verlaten heeft.
Eerst moet men kunnen voelen wat het stoffelijke leven op aarde betekent, en hoe men in de geestelijke werelden leeft.
En zo volgt de meester stap voor stap de weg naar onze bron:
Wie in de eerste sfeer vraagt, aan Gene Zijde: hoe was de schepping toen God begon?
Dan zegt de meester: vraag me eerst miljoenen andere karaktereigenschappen, die ik u zal geven.
Ik heb er trouwens (in het) verleden hierover gesproken.
Waar wilt u naartoe?
Dadelijk naar de allereerste bron?
Dan slaan wij miljoenen tijdperken over.
En dan vliegen wij door de ruimte en we weten niet of we van voor of van achter, of we links, naar rechts leven.
We hebben geen bestaan meer.
Maar wij leggen eerst de fundamenten waarvoor gij in die wereld zijt gekomen.
En dat is: waardoor hebt u ‘de kist’ verlaten?
En dan gaan we verder.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Meester Zelanus spreekt over het ‘goddelijke snoertje’ dat hij beschreven heeft in de biografie van Jozef Rulof, ‘Jeus van Moeder Crisje’.
Het volgen van dit snoertje is mogelijk omdat wij die miljoenen tijdperken van de Alziel tot het heden als ziel beleefd hebben:
U moet die wetten zien, dan kunt u miljoenen jaren terug.
U kunt, als u aan Gene Zijde bent en u hebt uw geestelijk astrale bewustzijn, kunt u in al die miljoenen tijdperken afdalen, want u volgt uzelf maar, u neemt dat goddelijke snoertje – zoals dat in ‘Jeus’ staat, dat Jeus heeft beleefd, nietwaar? – u houdt het vast, en uw goddelijke vonk brengt u telepathisch door dit éénzijn, dat leeft in u, brengt u terug van graad tot graad, totdat u ineens voor de onzichtbare schepping komt en bent u teruggekeerd in de Alziel, waarvan u deel bent.
En dat gaat vanzelf, als u gevoel bezit.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
Alziel
Voordat het heelal gevormd was, was er alleen Alziel:
Voordat de scheppingen begon – verklaarde ik u – was er alleen leegte, maar die leegte dat was de Alziel, het Alleven, het Alvader- en het moederschap.
Lezingen Deel 1, 1950
Onze individuele ziel is een deeltje van de Alziel:
Wat nu tot ons spreekt is dus, de „Alziel” splitste zich en dat deeltje werd de Goddelijke Ziel!
De Kosmologie van Jozef Rulof Deel 1, 1944
Wij hebben van de Alziel de scheppende kracht gekregen:
Wat heeft God als ‘ALZIEL’ bedoeld, toen Zij ons schiep?
Dat wij Zijn onmetelijkheid zouden vertegenwoordigen.
God wilde zich verstoffelijken.
Waren er andere wetten?
Néén!
Dit ís de Goddelijke Schepping!
Wij hebben ál deze wetten geschapen.
Archives, 1945
Albron
Meester Zelanus bespreekt de vraag: ‘Wat is niets?’
U zegt vaak: ‘Wat is niets?’
U weet niet wat niets is.
Er is niemand op de wereld, in deze maatschappij die die wetten kent, die kan zeggen en verklaren wat eigenlijk niets is.
Het niets zijn, is het álles.
Lezingen Deel 3, 1952
Hij vraagt aan de toehoorders van zijn lezingen zich in te stellen op de stilte van de ruimte:
Maar ik neem aan dat ge gereed zijt en nu uzelf, zoals u nu hier op aarde bent, wilt verliezen voor korte tijd en u met alle kracht en macht en gevoel instemt, afstemt, instelt op die bron, waar we de stilte van de ruimte zullen beleven, want daar was er niets anders. De stilte die de mens kan beleven in de diepe zeeën is niets in vergelijking met het gevoelsleven van daar, want élke gedachte, elk timbre zou daar nog geboren moeten worden.
Lezingen Deel 1, 1950
Er was geen geluid of licht toen de bron als Almoeder aan haar werking begon:
De allereerste werking en dan moet ik heel ver met u terug.
Dan moeten we terug tot in de stilte, in de diepte van de wateren.
U moet het geluid van de maatschappij volkomen kunnen uitschakelen.
U moet het licht zelfs kunnen uitschakelen, want dit licht is kracht, is bezieling, is baring, is schepping, is levende werking.
Licht.
En dat moet ook nog weg, wilt u de werking van dit licht waaronder ik hier nu sta, dat ik zie, uitschakelen voor de kosmologie, voor de Almoeder toen zij aan haar werking begon.
Zover gaat ge terug, toen er nog niets was.
Lezingen Deel 3, 1952
Als we gaan denken over deze bron, dan denken we ons al uit het niets:
U moet niet denken, want wanneer u denkt dan betreedt u reeds het huidige stadium.
Dan heeft de wil, de menselijke wil u reeds uit het niets-zijn uitgeschakeld en u moet nu niets zijn, want u bént álles.
‘U bent álles’, zegt Socrates, zei Christus, ‘indien u niets zegt, dan bent u alles.’
Lezingen Deel 1, 1950
In dat vormloze niets was er al gevoel aanwezig:
Dus voor de schepping was alles reeds gevoel en bewustzijn.
Er was geen, er waren geen zichtbare vormen, die waren er nog niet.
Vraag en Antwoord Deel 6, 1951
De meesters spreken over de Albron, om de onzichtbare wereld aan te duiden waarin er al een kracht leefde:
Maar in die Albron, die onzichtbare wereld, leeft de kracht, het denken en de persoonlijkheid die weet wat hierna zal geschieden.
Lezingen Deel 3, 1952
Wanneer Jozef Rulof door de meesters met de Albron verbonden wordt, voelt hij haar krachten in zichzelf:
Maar ik ben Albron, ik ben Allicht, Alleven, Algeest, Alvader-, Almoederschap, Alrechtvaardig, ik ga al deze wetten voelen, deze krachten, dit bezielende plasma leeft in mij.
Ik voel nu dat ik uit dit alles ben geboren.’
Lezingen Deel 3, 1952
De meesters stellen ons de vraag: hoeveel hebben wij van onze Albron al bewust verstoffelijkt?
Wanneer we dit kennen, wanneer we dit gevoel, deze ontwikkeling voor ons zien, dan zijn we in staat om het menselijke leven te aanvaarden, om het te volgen, het ontstaan van de mens te beleven door miljoenen stadia.
Alles ligt nu voor ons open en dat zal ik u aanstonds, straks door de volgende lezing zal ik het u bewijzen, ik zal het u voortekenen, opdat gij die klaarte in u krijgt.
Wanneer we die wetten betreden, die levensgraden, die fundamenten, waardoor de Almoeder, de Albron als vader en moeder zichzelf heeft gemanifesteerd, dan moeten we ook aanvaarden dat wij – als deel uit dit alles – God hier in deze onbewuste maatschappij zullen vertegenwoordigen en dat elke gedachte die u opmerkt en verstoffelijkt die bron raakt.
We komen nu ...
We kunnen nu onmiddellijk een vaart nemen naar Egypte en vragen wij: wat hebt u van die bron bewust verstoffelijkt?
Hebt u zich los kunnen maken, hebt u ook die substantie in u opgetrokken?
Want een handeling blijkt later te zijn: een handeling voor de maatschappij.
Een handeling als taak gezien is niet anders: wat geeft u aan uw taak?
Hoeveel gevoel trekt u op om die daad aan de maatschappij te schenken?
En nu niet alleen voor de maatschappij – dat is dus een stoffelijke daad – maar thans voor uw ziel, uw geest, uw vader- en moederschap.
Het wordt zo eenvoudig, dit wordt zo doodeenvoudig, mijn kinderen, dat u indien u niets – dat zal ik u bewijzen – indien u niets met deze maatschappij zou te maken willen hebben, u toch in het Al komt!
Ik zal u verklaren en dat zult ge begrijpen, dat het maatschappelijke leven, Bijbel, alles wat de aarde bezit, u niet kan helpen om er te komen, want alles leeft in u.
Dit wordt moeilijk en dit wordt heel kinderlijk eenvoudig, omdat de bron, de stuwing, de werking u terugvoert naar dat bewuste Al, ziet u?
Omdat u een deel, omdat wij een deel zijn van dat moeder- en dat vaderschap, wetten en levensgraden die wij door het embryonale bestaan hebben gekregen.
Lezingen Deel 1, 1950
Alle levensvormen zijn evolutiegraden van de Albron:
De mens zegt: u bent mens en u bent pastoor, u bent geleerde en u bent dit en u bent dat.
Néén, wij hebben te maken met een levensvorm als een graad voor de Albron.
U vertegenwoordigt hier op deze wereld uw Albron als een lichamelijke en geestelijke afstemming.
Vraag en Antwoord Deel 5, 1950
De stuwende bezieling van de Albron is in onze zonnevlecht te voelen:
Nu gaan we verder, die evolutie gaat door.
Dan zal ik u even laten zien: de mens is licht, de mens is leven, de mens is vader- en moederschap, de mens is ziel en geest, maar de mens is ook gevoel.
En dat is het gevoel van de Almoeder.
En gevoel is stuwing, is bezieling, is ook baring, dat is ook de Albron in ons.
De Albron in iets is, zeg maar wat bij u mensen de zonnevlecht is, het gevoelscentrum.
Dat gevoelscentrum is dus als kern van de Albron in die cel aanwezig.
Duidelijk?
En dat gevoel voelt, beleeft.
Lezingen Deel 2, 1951
De Albron bezat al alles wat er later uit geboren is:
We zullen nu even gaan kijken wat die Albron bezit.
Want dat kunnen wij, omdat we nu een vergelijking kunnen maken wat de macrokosmos bezit en wat gij op aarde hebt leren kennen, wat Moeder Natuur heeft geschapen voor zichzelf, de dierenwereld en de mens.
Lezingen Deel 1, 1950
In eerste instantie is al het macrokosmische leven van sterren en planeten uit de Albron geboren:
Van hieruit, door de „ALBRON” zijn Zon, Maan, de sterren en planeten geboren, ál het leven!
Jeus van Moeder Crisje Deel 3, 1952
De Albron kan ook de Oerbron genoemd worden:
Dit is het eerste stadium waarin echter álles leeft en de „Oerbron” is!
Jeus van Moeder Crisje Deel 3, 1952
De Albron blijft elke levensvorm bezielen:
En dan kan ik nu al duizenden vergelijkingen maken met u, want die Albron is in u, leeft in de mens, leeft in de plant, leeft in de wateren, leeft in de natuur.
Overal ziet u die Albron terug.
Een boom geeft een appeltje.
Als u de appels van de bomen haalt, blijft de Albron in de grond, in de bodem en schept nieuw, ziet u.
Die Albron is al verstoffelijkt te zien en waar te nemen indien u deze vergelijkingen al wilt maken.
De Almoeder leeft al daarachter, maar stuwt door, stuwt nu nóg door, ook al is de schepping af.
De Albron blijft al het leven bezielen.
Lezingen Deel 3, 1952
Toen Jozef (André) in de tempel der ziel samen met meester Alcar verbonden werd met de stilte van vóór de schepping, voelde hij het leven dat in de duisternis aanwezig was:
Onmiddellijk trad er een diepe duisternis in.
Wat zou dit betekenen, dacht André.
Hij kon geen hand voor ogen zien.
Alcars hand hield hij in de zijne, doch hem waarnemen was niet mogelijk.
Toch dacht hij in deze duisternis het diepe blauw te herkennen.
Een ontzaglijke stilte trad in.
Nog nergens had hij dit gevoeld.
Wat betekende deze stilte?
Toch voelde hij, dat er leven om hem heen was.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Wanneer meester Zelanus zich instelt op dat leven, voelt hij die innerlijke kracht stralen:
Neem aan en voel aan: waarin wij zijn, is er alleen stilte en die stilte moet leven zijn.
Leven ...
Maar wat is leven?
Wij spreken over protoplasma, maar wat is plasma?
Dan kan ik u vertellen: indien u zich daar één mee voelt, krijgt u als het ware het gevoel om te willen uitdijen, om tot werking, tot gevoel, tot daden te komen, tot manifesteren.
Het is een kracht die van binnenuit u komt, het gevoelsleven omvat en dan een opwekkend realisme geeft, een rechtvaardigheidsgevoel.
Het is een gelukzaligheid die u overstraalt, die u opneemt, die u inzuigt; en dan raakt u op dat ogenblik het levensbloed van de Albron.
Lezingen Deel 1, 1950
Onze ziel is een afzonderlijk deel van het leven uit de Albron:
Eerst het leven, dat is het leven, dat is de Albron.
Als u spreekt over leven, dan hebt u de Albron al in u.
Maar de ziel als een afzonderlijk deel van dat leven, uit die Albron ... dat leven is nu Albron, Allicht, Alvader-, Almoederschap, Alziel, Algeest, elementale wetten, en dan komt u tot de persoonlijkheid en dan heet het rechtvaardigheid, harmonie.
Vraag en Antwoord Deel 3, 1952
Goddelijk leven
Het woord God vertegenwoordigt al het leven van de Albron:
Dus ... de „Albron” is nu „GOD” en „GOD” is de „Albron”.
Dit woord God nu, vertegenwoordigt ál het leven van de „Almoeder”, als Ziel en Geest, Vader- en Moederschap en al die andere levenswetten, die wij door de boeken en de lezingen mochten leren kennen.
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
Dit machtige, deze duisternis is God en uit die duisternis zijn wij en al het andere leven geboren.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Toen er duisternis heerste waren wij er ook, want er was leven en dat leven was God, (dat) waren wij, het dier en al die planeten en sterren.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
God gaf de mens alles, Zijn eigen Goddelijk leven.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Meester Alcar verklaart aan André de goddelijke levensvonk:
De Godsvonk, dat zal je nu duidelijk zijn, is in wezen energie en die energie kwam uit dat, wat God is, wat men God noemt, voort.
Ons gehele zijn als mens, André, is die Godsvonk en dat zijn tevens al die planeten, alles wat in het universum leeft.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
In ons ligt de goddelijke kracht:
Zoals wij ons concentreren om in iets over te kunnen gaan, iets te kunnen bereiken en er met ons gehele innerlijk aan moeten denken, om datgene wat onze aandacht heeft te kunnen bereiken en tot stand te brengen, zo schiep God ons en al het leven dat er is, dat voor ons dient en dat wij nodig hebben, om in die Goddelijke toestand bewust te kunnen binnengaan.
In ons ligt die Goddelijke kracht, wij zijn die kracht en het is aan ons er iets van te maken, dát van te maken, om het bewuste Goddelijke wezen te worden.
Is het je nu duidelijk wat de Godsvonk is?”
„Ja, Alcar, volkomen.
Ik ben het dus zelf.”
„Zo is het, mijn jongen.
Jij bent die Godsvonk, jij bent een deeltje van God, jij bent uit dat wat God is, voortgekomen, jouw leven vertegenwoordigt Gods eigen leven.
Alles wat tot de schepping behoort is God of een deeltje daarvan.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939