Alcar -- Bronnen

Bronteksten uit de boeken van Jozef Rulof bij het artikel ‘Alcar’.
Door Ludo Vrebos, gebaseerd op de boeken van Jozef Rulof.
Deze bronnen veronderstellen de voorafgaande lezing van het artikel ‘Alcar’.

Uniek contact

In het eerste boek dat Jozef Rulof mediamiek van zijn geestelijke leider heeft ontvangen, ‘Een Blik in het Hiernamaals’, wordt beschreven hoe Jozef die in dit boek André wordt genoemd de naam van zijn leider helderhorend verneemt:
Nooit in zijn leven had André een mens gezien, zo schoon als hij, die daar vóór hem stond en hij zou hem uit duizenden herkennen.
Nu werd het donker om hem heen en de gestalte was verdwenen.
Toch hoorde hij weer die zachte stem zeggen: „Ik zal je nu mijn naam zeggen; luister goed naar de klank van mijn stem, opdat je haar uit andere stemmen zult herkennen, wanneer een ander zich voor mij zou willen uitgeven.
Ook dat gebeurt.
Maar je zult dan dadelijk kunnen horen, dat niet ik het ben, die tot je spreekt.
Alcar is mijn naam, Alcar.
Onthoud hem goed.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Alcar bouwt een unieke vertrouwensrelatie op met André.
Zo neemt hij André mee naar zijn geestelijke woning in de lichtsferen, zodat André zijn geestelijke persoonlijkheid beter kan leren kennen.
In het artikel ‘vijfde lichtsfeer’ leren we deze geestelijke woning en het karakter van Alcar kennen.
Een belangrijk aspect van de vertrouwensrelatie is dat meester Alcar alleen bij André doorkomt en bij geen ander medium:
„Meester Alcar komt nergens anders, hij heeft slechts één instrument en dat is André – dat is Jozef Rulof.
Ge voelt toch dat indien hij waarlijk hieraan zou beginnen, hij het machtige contact tussen hem en zijn instrument zou verbreken.
Ge weet nu wat er voor nodig was een dergelijk contact op te bouwen.
In de eerste boeken van André zegt meester Alcar reeds:
„Denk eraan, André, ik kom nergens anders.
Later zal je dat begrijpen.”
Nu eerst begrijpt André dit.
Meester Alcar sprak dit toen al uit, om misverstand te voorkomen en bezoedeling van zijn heilig werk dadelijk te doen blijken.
Geestelijke Gaven, 1943
Alcar was tijdens zijn laatste leven op aarde een bekende kunstschilder:
Alcar droeg verschillende gewaden.
Wanneer zijn leider zich op aarde liet zien, dan aanvaardde hij meestal de toestand, zoals zijn laatste leven op aarde was.
Dan zag hij zijn leider als een schilder, de meester uit vroegere eeuwen.
Maar wanneer hij aan Gene Zijde was, dan zag hij langzaam zijn aardse kleed oplossen en hoe hoger zij gingen des te schoner werd Alcars gewaad, totdat hij zijn eigen sfeer was binnengegaan.
Daar eenmaal aangekomen, bleef zijn gewaad zoals zij droegen die daar leefden en was er geen verandering meer mogelijk.
Ook dat was wonderlijk.
Langzaam ging het geestelijke gewaad veranderen in duizenden tinten, van zachte kleuren.
Dat is het bezit van de geest, van de mens die liefde droeg en voor ieder leven openstond.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
In het boek ‘Het Ontstaan van het Heelal’ geeft Alcar de naam die hij tijdens zijn laatste aardse leven droeg:
Ik was daar Anthony van Dyck en mocht mijn kunst, die ik mij aan deze zijde eigen maakte, daar brengen.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Alcar is niet ‘toevallig’ de geestelijke leider van Jozef Rulof.
Ze kennen elkaar al vele eeuwen.
Om dit te illustreren laat Alcar André een tafereel zien waarin Alcar als Anthony van Dyck een levensgroot portret maakt van zijn vriend, die later reïncarneerde als Jozef Rulof:
Zie, André, hier ben ik op de plaats waar ik tijdens mijn leven op aarde woonde.
Eens, honderden jaren geleden, was dit een van mijn ateliers.
Ik voerde je naar deze plaats, waar ik hem die mijn vriend was, ontmoette.
In dit huis leefde ik en maakte ik mijn grootste werken.
Neem plaats, André en stel je op mij in.”
André deed wat Alcar van hem verlangde en voelde zich wegzinken.
Voor zich zag hij enige wezens.
Hij wist hoe dit tafereel tot leven werd gebracht.
Links en rechts zag hij verschillende schilderijen en hij herkende Alcars kunst.
Hij zag, dat zijn leider aan een groot doek bezig was.
Het was een mannenfiguur en hij begreep onmiddellijk de betekenis van dit tafereel.
Het was Alcars vriend, die hij schilderde en het portret was bijna gereed.
Hij voelde tevens de grote gaven van zijn leider.
Alcar daalde diep in het wezen af en André voelde de hevige concentratie, die hiervoor nodig was.
Hoe dankbaar was hij, dat zijn leider hem dit liet beleven.
Dit behoorde tot het verleden en toch, opnieuw zag hij dit gebeuren, niets was er immers te vernietigen.
Wat de mens tot stand had gebracht bleef.
Wonderlijk, dacht hij, is alles wat Alcar mij toont.
Hoe groots was dit tafereel.
Meermalen had hij dit beleefd, maar steeds voelde hij het wonderlijke van deze verbinding.
Dit was het verleden en toch opnieuw tot leven gebracht.
André voelde een innige band.
Zijn leider bezat een grote liefde voor hem, die hij uitbeeldde en ook uit de mens, die daar poseerde, straalde eenzelfde liefde, doch zijn leider bezat meer licht, wat hij kon waarnemen.
Innig waren zij verbonden.
Hier voelde hij de stilte des geestes.
In stille bewondering nam hij waar.
Door hevige concentratie had zijn leider zich in deze verhoogde toestand gebracht.
Jong en schoon was Alcar op aarde geweest en hoe was hij zich bewust van zijn kunnen!
Dit was scheppen.
Levensgroot werd zijn vriend geschilderd.
Dan vervaagde het visioen en keerde hij tot zichzelf terug.
Alcar zag hem aan en zei: „Dit is eens geschied, André.
Dit werk wordt in een museum bewaard.
Mij gaat het echter alleen hierom, dat je zult voelen, dat ik innig met hem verbonden was.
Iets dreef ons bijeen, waarvan wij beiden niet bewust waren.
Van hem hield ik, zoals ik van mijn eigen kind zou gehouden hebben.
In mij lag deze kracht en hoewel ik mij daartegen verzette, kon ik mij daar toch niet van bevrijden.
Een kracht, die sterker was dan ikzelf, bracht mij steeds met hem in verbinding.
Zijn leed was mijn leed, zijn gevoelens waren de mijne.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939
Jozef Rulof (Jeus) was in dat leven een astronoom:
Jeus heeft eerst in Londen met meester Alcar gezien, dat hij daar heeft geleefd en een astronoom was, dat meester Alcar Anthony van Dyck is en zij vrienden zijn geweest!
Jeus van Moeder Crisje Deel 3, 1952

Doel van Alcar

Alcar was al op aarde van een eeuwig voortleven overtuigd:
Op aarde, André, was ik kunstschilder, in de tijd, dat de meesters op aarde leefden.
Nog worden mijn schilderijen in musea bewaard, al zijn er enige honderden jaren voorbijgegaan.
Op aarde was ik van een eeuwig voortleven overtuigd, omdat ook ik voelde, dat ik werd geholpen.
Iedere kunstenaar is tevens medium in meer of mindere mate.
Ik wist, dat een kunstenaar zijn aspiraties uit hogere bronnen kan ontvangen, naarmate hij zich zelf afstemt.
Ik voelde soms heel duidelijk de inwerking van voor mij onzichtbare machten.
Een enkele keer zag ik die machten en krachten in de vorm van een gedaante en trachtte ik mij met die macht te verbinden, waardoor mijn kunnen ontwikkelde.
De waarheid zag ik echter eerst aan deze zijde.
Op jeugdige leeftijd ging ik over.
Ik was tweeënveertig jaren oud, toen ik het aardse met het eeuwige verwisselde.
In mijn loopbaan schilderde ik meest religieuze onderwerpen, zoals de vlucht naar Egypte, Golgotha, het Laatste Avondmaal en vele andere, te veel om op te noemen.
Mijn kunst was mijn leven.
Eerlijk mag en kan ik zeggen, André, ik ging niet ten onder.
Ik heb mijn leven niet verknoeid.
Aan deze zijde begreep ik de grote genade van mijn vroege overgang.
Hier leerde ik mijzelf kennen.
Hier begreep ik de betekenis van mijn leven op aarde en tevens, welk een genade het is, om op aarde een gave Gods te mogen bezitten.
Hier leerde ik ook, dat in geen duizend jaren deze meesters zullen terugkeren en dit geldt tevens voor hen, die de gave van toonkunst bezitten.
Er zal dus geen Beethoven meer geboren worden, omdat die kunst, die op de tweede sfeer afstemming vindt, daar is gegeven.
Doch ook hierover later meer.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Aan Gene Zijde moest hij ervaren dat de mens op aarde moeilijk te bereiken was voor de realiteit van een eeuwig voortleven:
Toen men mij overtuigd had van vele toestanden aan deze zijde, keerde ik terug naar de aarde.
Tot mijn schrik zag ik, dat vele van mijn vrienden een duistere weg volgden en als verloren waren te beschouwen.
Ook mijn leermeester bevond zich in een dergelijke toestand.
Het deed mij pijn, hen te zien ondergaan, waardoor ik besloot hen te helpen.
Ik trachtte hen van hieruit te helpen, doch moest mijn plannen opgeven, omdat zij op deze wijze niet te bereiken waren.
Dit te weten, berokkende mij veel verdriet.
Zij, die ik liefhad, waren aan demonen overgeleverd.
En ten einde raad keerde ik naar de sferen terug.
In de derde sfeer leerde ik, hoe op de mens te kunnen inwerken.
Jaren gingen voorbij.
Ik leerde tevens het menselijk lichaam kennen, daar men zich ook deze studie aan onze zijde kan eigen maken.
Ik maakte mij deze wetenschap eigen, om eens weer naar de aarde terug te keren, om de mensheid te helpen.
Weer spoedde ik mij naar de aarde en bleef daar geruime tijd en wandelde op aarde rond.
Ik beleefde alles wat mij interesseerde als onzichtbare toeschouwer.
Daarna keerde ik terug naar de sferen en daalde ik af, om in de donkere sferen te helpen, waardoor ik ook dat leven leerde kennen.
Het zal je nu duidelijk zijn, waarom ik daar zo goed de weg weet te vinden.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Aan Gene Zijde kan het overtuigen makkelijker zijn:
Mijn vrienden kwamen één voor één over.
Enkelen waren gelukkig, anderen echter in een donkere toestand.
Ik kon hen spoedig van dit leven overtuigen, daar zij wisten, dat ik reeds vóór hen was gestorven.
Ik maakte hun duidelijk hoe zij zich zouden ontwikkelen, om in een hogere afstemming te kunnen komen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936
Maar meester Alcar wilde in de eerste plaats de mens op aarde van een eeuwig voortleven overtuigen:
Weer keerde ik terug naar de aarde.
Duizenden toestanden, waarvan ik je er vele heb getoond, beleefde ik vanuit mijn eigen toestand.
Ook daar heb ik ongelukkigen geholpen.
Ik leerde tevens de krachten kennen, om op aarde nuttig werk te kunnen verrichten.
Ik zag hun noden en ellende, hun armoede aan geestelijk voedsel en hun onwetendheid van een eeuwig voortleven en voelde duidelijk aan, dat de mens het eerst nodig had zichzelf te leren kennen.
Jaren achtereen leefde ik als geest op aarde.
Daarna keerde ik weer terug en vroeg mijn meester, om mij te helpen.
Het was Ubronus, die mij in alles steunde.
Hij heeft mij geholpen om op aarde een goed bruikbaar instrument te vinden, waardoor ik al de door mij opgedane wijsheid wilde doorgeven, om het op aarde bekend te maken.
Ik wilde hen in de eerste plaats van een eeuwig voortleven overtuigen.
Een Blik in het Hiernamaals, 1936

Leiding

Meester Alcar vindt zijn werk via Jozef Rulof veel belangrijker dan zijn vroegere kunst:
Toen meester Alcar tegen mij zei ... hij zegt: ‘Als ik één mens overtuig, waarlijk overtuig van leven en dood en God, dan heb ik meer bereikt dan in al de jaren van mijn kunst’, en hij was Anthony van Dyck.
En het is waar, dame, Rembrandt die kunt u in de sferen terugzien.
Ik heb Rembrandt daar gezien.
Ik heb velen van die grote meesters hier gezien.
Hij zegt: ‘Had ik maar gehad dát en dit, dan had ik het nog anders gedaan.’
Zeker, wij kijken naar die schone dingen, het is iets van de mens om uit te beelden.
‘Maar, te wéten hoe ons leven is, dát zijn scheppingsproducten’, zegt meester Alcar als Anthony van Dyck en dat zegt Rembrandt, dat zegt Titiaan en Leonardo da Vinci en de groten, ‘dát is zo ontzagwekkend voor de mens, om dat te bepenselen, om dat te verstoffelijken, te ontleden, dat is het gezag van de ruimte, en het hoogste bezit voor de mens.’
Vraag en Antwoord Deel 2, 1951
Door zijn vroegere kunst heeft hij immers ook disharmonie veroorzaakt:
Meester Alcar zegt: ‘Zie, ze verkopen ze nu voor miljoenen en de mens ... ik heb de mens zover gebracht om die dingen te stelen.
En er zitten, er zijn mensen opgesloten door míjn kunst.
Maar we moeten – God schiep al het leven, God die bracht alles tot vergeestelijking en verstoffelijking – nu moeten wij in Zijn harmonie leven en dan schildert u niet meer, want dan weet u: er is nog een onbewuste die gaarne die kunst wil bezitten en sluit zich dan voor jaren in een gevangenis af, dus ik breng stoornis.
Ik heb door mijn kunst stoornis gebracht.’
‘God zij gedankt’, zei Bach, Beethoven en Mozart, ‘dat ze die kunst van ons alleen maar kunnen vertolken en dan vliegt het terug naar de ruimte.’
Maar verstoffelijk de goddelijke gevoelens eens hier op aarde en hang ze aan een muur en de mens vindt ze mooi en hij steelt ze weg – en u hebt disharmonie geschapen.
Lezingen Deel 1, 1950
Meester Alcar werkt nu niet meer voor een koninklijk hof op aarde, maar voor de kosmos:
Jozef zei nog: „Meester Alcar werkt voor de Kosmos, meester Zelanus voor Gene Zijde en is de eerste adept van meester Alcar in die ruimte.
Ik ben voor de Aarde hun instrument en niets anders!
Mijn boeken geven u daar het bewijs voor.”
Vraag en Antwoord Deel 1, 1950
In zijn huidig werk staat meester Alcar niet alleen.
Ook hij staat steeds onder leiding van de hogere meesters, waardoor hij bijvoorbeeld André kan verbinden met de ‘Vierde Kosmische Levensgraad’:
Omdat dit nu mogelijk is, André, en anderen die daarvoor openstaan zover zijn gekomen en dit begrijpen, kan ik je thans met de vierde graad verbinden, omdat ik door de meesters word verbonden.
Dit behoort bij mijn werk en is mijn taak, of het zou ook mij niet worden gegeven.
Ik sta dus steeds en ook thans onder de leiding van de meesters en zij geven mij die krachten, waardoor ik jou kan verbinden.
Het Ontstaan van het Heelal, 1939