De kinderen van Israël en hun oorzaak en gevolg

Mozes treedt de astrale wereld binnen.
Velen van zijn kinderen zijn hem voorgegaan.
Waar zullen zij in het eeuwige leven binnentreden?
Zullen zij plaats krijgen aan Gods rechterhand?
Zij hebben hun leven ingezet, al hun krachten gegeven om de mensheid een geloof te schenken en haar de weg naar God te wijzen.
Ze hebben daartoe zonden en fouten begaan, geweld toegepast en ménsen gedood.
God heeft bij dit alles toegezien en gezwegen.
Als een Vader van Liefde kan Hij niet dulden, dat wie van Zijn kinderen dan ook leed wordt aangedaan.
Zal Hij Mozes en de zijnen dan in Zijn hemelen kunnen toelaten?
Neen, als een rechtvaardig Vader is Hem dit niet mogelijk!
Mozes en de zijnen vernietigden Gods leven, aan hun handen kleeft bloed, zij overtraden de wetten van God.
Het gevolg ervan is, dat Gods hemelen voor hen niet opengaan.
Zo is Mozes martelaar van het volk van (het Huis) Israël, en met de wording van de mensheid schiepen zij zich oorzaak en gevolg.
Alles wilden ze geven voor dit heilige doel – ze gaven het en moesten tijdens hun leven door onnoemelijk leed heen om daarna, in de astrale wereld, te ervaren, dat de hemelen voor hen gesloten waren ...
Wij moeten nu aanvaarden, dat God met al de door de mens geschapen ellende niets uitstaande heeft.
Hij schonk ons een vrije wil!
De mens leefde z’n hartstochten uit en smoorde de stem in hem, die hem ervan terug wilde roepen.
Niet Gód voerde oorlog.
Hij staat buiten de aardse conflicten.
Evenmin grijpt Hij in, wetend, dat het ganse gebeuren behoort tot de stoffelijke evolutie, die de mens naar de geestelijke bewustwording zal voeren.
De meesters hebben dit enorme proces in handen.
Hier helpt de bewuste ziel de onbewuste!
Zij zijn het, die de mensheid door de dood naar het leven, door de duisternis naar het licht voeren.
Dit kost strijd en bloed, maar een ándere weg kunnen de meesters niet gaan, de mens zélf staat het niet toe!
Mozes móest sterk zijn en strijd kunnen voeren, of men zou hem en de zijnen onder de voet gelopen en afgeslacht hebben.
Maar deze strijd bracht Mozes en de zijnen op Aarde leed en smart en sloot in de astrale wereld de hemelen voor hen af.
En ook dat was weer niet te vermijden.
Gods wetten bleven intact, zij zijn eeuwig en onveranderlijk en geen mens kan eraan ontkomen.
Mozes en de zijnen evenmin, ook al dienden ze een heilig doel.
De miljoenen zielen na hen, die zich voor bewustwording van de mensheid zullen inzetten, komen voor dezelfde offers en dezelfde wetten te staan.
Ze zullen moeten goedmaken wat ze misdeden, terwijl ze hun beste krachten gaven voor de evolutie van de mens.
Maar na het beleven hiervan zullen ze zichzelf rijker, gééstelijker weten!
Mozes en zijn helpers ervoeren het!
Toen Mozes zijn ogen sloot, zijn ziel zich losmaakte van zijn lichaam, droegen de meesters hem naar de astrale wereld.
Hij lag in diepe slaap.
Het duurt even voor hij ontwaakt.
Hij kijkt om zich heen, probeert te denken.
Hij voelt zich nog op Aarde, maar dan begrijpt hij plotseling, dat hij gestorven is en de Aarde verlaten heeft.
„Waar is God, waar is Zijn licht?”
Mozes ziet, dat het schemerig is om hem heen, hij voelt zich vreemd.
Alle gevoel is uit hem weg.
De tranen lopen over zijn wangen, nu hij zich z’n toestand bewust wordt.
„Waar ben ik?
Heeft God mij alleen gelaten?
Op Aárde sprak Hij tot mij, volgde Hij mij in alles en nu, waar is Hij nu?
Waarom vocht ik, waarom is al dat bloed vergoten?”
Mozes weet niet vanwaar deze gedachten in hem komen.
Hij is er zich niet van bewust, dat men hem helpt te denken.
Aangekomen in het eeuwige leven staat hij voor de opgave los te komen van het aardse leven.
Nieuwe vragen wellen in hem op.
Waar zijn z’n volgelingen?
Velen gingen hem voor naar hier.
Hij roept om hen.
Dan treedt er een engel op hem toe en deze meester zegt:
„Mozes?”
„Wie zijt gij?”
„Ik ben een kind van God, Mozes.
Ik ken u.”
„U kent mij?
Waar ben ik, waar leef ik?”
„In de wereld na de dood, Mozes.”
„Waar is God, kunt u mij dat zeggen?”
„God zult gij leren kennen, Mozes.”
„Is mijn leven daar voorbij?”
„Uw leven en uw taak zijn ten einde, Mozes.
Gij zijt de astrale wereld binnengetreden.
Uw leven na de dood is begonnen.”
De engel toont Mozes zijn leven op Aarde en zegt hem waartoe hij daar geboren werd.
Mozes moet in het gezicht van de feiten de woorden van de meester aanvaarden, toch valt hem het geloven moeilijk.
„Waar zijn mijn kinderen?” wil hij weten.
„Het is Gods wil, Mozes, dat zij ontwaken, door de engelen zal elk van hen naar Gods openbaringen worden gevoerd.”
„En waar zullen ze dat beleven?”
„Gij zult hen ook leren kennen, Mozes.
Als ge zovér zijt, gaan we er tezamen heen en zal ik u van uw aardse levens overtuigen.
God wil, dat dit geschiedt.”
„Zeg mij thans, meester, was het God, die tot mijn leven sprak?”
„Is het gevoel van voordien in u teruggekeerd, Mozes?”
„Ik ga mijzelf voelen, ik ga mij zien.
Ik ga weten!”
„Rust wat, Mozes, en overdenk alles.
Ga uw leven op Aarde na en vergeet niets.
Roep mij dan wanneer ge gereed zijt.
Ge behoeft slechts aan mij te denken en ik keer terug om u Gods wetten te verklaren.”
De verpletterende teleurstelling, die ook zijn volgelingen gevoelden, toen zij zich in de astrale wereld niet door Gods hemel opgenomen zagen, ondervindt thans Mozes.
Waar is God, hebben ook zijn volgelingen zich afgevraagd, terwijl ze in het schemerland, verstoken van licht en warmte en Gods nabijheid ronddwaalden.
Waar is de Oppermacht, die Mozes en hen heeft geleid?
Het is allemaal zo duister voor hen.
Is deze mannen en vrouwen, deze kinderen van (het Huis) Israël niet beloofd, dat zij een hemel zouden betreden?
En thans?
Ze zitten neer in een vreemd, kil, schemerachtig land.
Waar is hun leider, waar is Mozes?
Hij zal hen zeker naar het beloofde land voeren!
Teleurgesteld, bestormd door pijnigende gedachten is Mozes na het gesprek met de engel opgestaan.
En als hij een tijd gelopen heeft, ontmoet hij de anderen van zijn stam.
Een grote vreugde vaart er door hen heen, nu zullen ze antwoord krijgen op al hun drukkende gedachten.
Zij klampen zich aan hun grote leider vast en overrompelen hem met vragen.
Maar Mozes moet bekennen, dat hij hen niet wijzer kan maken ...
Spoedig zal hij hun antwoorden, zo zegt hij, eerst moet hij zelf beleven!
Mozes wandelt alleen verder en verkent de ruimte, waarin hij leeft.
Achter de waarheid komt hij evenwel niet.
Dan keert hij in gedachten naar de Aarde terug en volgt zijn leven daar.
Nog verder gaat hij terug.
Wat was er vóór dit leven?
Langzaam maar zeker wordt ook dat leven in hem bewust.
Hij ziet zich weer in de sfeer, waarin hij ook thans is.
De verlangens, die toen in hem leefden, gaat hij weer kennen, zij waren het, die hem een nieuw aards leven schonken.
Nu komt de moeheid in hem terug en hij legt zich neer om te slapen.
Een grote stilte daalt in hem af.
Al mediterend slaapt hij in en toch blijft hij wakker.
Hij ziet en hoort opnieuw.
Hij is op Aarde en leeft onder zijn volk.
Allen, die om hem zijn, kent hij.
Hoort hij het goed?
Spreekt God tot hem?
„Ga, Mozes, ga en voer mijn volk uit het Egypteland.
De Heer spreekt!”
En Mozes ziet zich handelen.
Duizenden bevelen krijgt hij en voert hij uit.
Telkens lopen de heidenen storm tegen zijn stam, zonder dat zij die echter kunnen vernietigen.
God de Heer beschermt hem en de zijnen.
De jaren vliegen voorbij en alle gebeurtenissen daarin beleeft Mozes opnieuw.
Weer ziet hij de brand in het braambos en alle andere wonderen.
God geeft hem en zijn volk de Tien Geboden en niets is van dit ontzaglijk gebeuren verloren gegaan.
Dan voelt Mozes zijn einde op Aarde naderen.
God is bij hem.
God gaf hem tijdens zijn leven macht.
God deed hem zegevieren over de heidenen.
Mozes slaat de ogen op, er valt een groot licht over hem heen.
„Waar ben ik?” mompelt hij.
Hij kijkt op.
Er staat een engel voor hem en deze zegt:
„Is het weten in u gekomen, Mozes?
Zijt gij gereed om mij te volgen?
De God van al het leven heeft mij opgedragen u te helpen.”
„Is alles waarheid wat ik zag?”
„Alles, alles, Mozes.
Maar nu treedt ge de werkelijkheid binnen.”
„Overtuig mij van Gods wetten.
Indien de Heer het wil, laat mij dan weten.
Ik wil u volgen.”
Dan beginnen zij een grote reis.
De meester voert Mozes terug naar de Maan.
Daar leert hij Gods schepping kennen.
Hij ziet de eerste openbaringen voor zich.
Mozes schouwt in eigen verleden.
„Hier sprak God dus als een Vader van Liefde tot Zijn kinderen,” zo zegt hij, „kan al dit machtige waarheid zijn, meester?”
„Kunt gij twijfelen aan hetgeen gij voor u ziet, Mozes?”
Deze wonderen schonk God mij dus in het allereerste stadium van mijn leven, denkt Mozes.
„Hoe is ons leven geweest, Mozes?
Zó was het, hier ziet gij hoe wij ons leven begonnen.
Thans leert ge de wetten van uw leven kennen.
In deze stilte, in deze openbaringen leeft God als een Vader van Liefde.
Alle engelen hebben deze heiligheid moeten aanvaarden.
Dit is ons eerste bestaan, Mozes.
Maar thans zullen we terugkeren tot het lege, het heilige, de Goddelijke leegte van vóór de schepping.
Volg mij.”
Mozes ziet in de wetten.
Hij daalt af in de wereld van het onbewuste.
Maar de meester gaat nog dieper terug.
Er komt duisternis rondom hem.
Mozes durft niet te denken, er komt angst in hem om dit wonder.
Toch kan hij niet wachten en vraagt:
„Waarin leven wij, meester?”
„In God, Mozes!”
„Hier leven wij in God, zegt u?”
„Wij zijn ingegaan in Hem, Die ons en al het leven geschapen heeft.”
„Deze stilte is God?”
„Hierin leeft God, Mozes, de God van al het leven in de ruimte!
Laat ons neerknielen, Mozes, en ons aan Hem overgeven, ook nu zult ge mediteren.”
Mozes geeft zich aan de goddelijke stilte over.
Hij valt in slaap en is wakker.
Hij denkt niet, maar vóelt.
Hierin kan hij alles voelen.
Het wordt stil in hem, deze stilte draagt hem, hij wordt er één mee.
Hierin leeft God!
Hierin leeft álles!
Dit komt in hem.
Hij moet dit verwerken, hij wil het leren kennen.
Hij voelt God als een Vader.
Hij ziet en voelt, dat de onzichtbare God zich heeft verstoffelijkt, en dat hij een deel van Hem is, een vonk van Zijn vuur.
Hij geeft zich geheel over en laat die heiligheid in zich afdalen.
Dieper laat hij zich in de stilte en de duisternis wegzakken en lost volkomen op.
Toch kan hij blijven voelen.
Hij weet zich ruimtelijk diep, geholpen en gedragen door deze kracht.
Hij zal weten!
Enorme wetten beleeft hij.
Hij leeft in Gods stilte, maakt er deel van uit, hij aanschouwt leven en dood, duisternis en licht.
Hij weet zich man en vrouw, vader en moeder, zoals God is, Die hij hier voelt en in Wiens hart hij thans leeft.
„Kunt gij nog twijfelen aan de wonderen, Mozes?
Gij zult moeten aanvaarden, want de wetten zélf zijn het, die tot u spreken.
Dat ge zo diep in Gods schepping mag schouwen, is een geschenk van de hoogste engelen uit ons leven.
Ook zij hebben zich voor de stoffelijke mensheid ingezet.
Zij voerden de mensheid tot de hogere bewustwording.
Zij en wij, Mozes, hebben onszelf voor het andere leven willen geven.
Gód was het niet, Mozes, Die ons vroeg naar de Aarde terug te keren en daar het onbewuste leven te helpen.
Gód niet, we gingen uit onszelf, maar gehoorzaamden erdoor aan Gods hoogste bevel: Zijn Leven te dienen met alles wat in ons is! ...
Hoeveel geluk ontvingen we zelf niet van Moeder Aarde?
En staat zij niet in dienst van het Opperwezen?
Behoort het leven in Gods ruimte niet tot ons eigen leven?
Het zijn onze zusters en broeders, en voor hén hebben wij en hebt gij het leven ingezet.
Niet één ziel in de ruimte ontkomt eraan, ál het leven van God moet dienen en zo tot Hem terugkeren.
Dienen, Mozes, wát het ons ook kost!
Kom, wij gaan verder.”
De meester voert Mozes door leven en dood naar de Aarde.
Hij laat hem de levensgraden zien, die het zieleleven na de Maan moest doormaken om eindelijk naar de Aarde te worden aangetrokken.
Mozes beleeft thans z’n aardse levens en ook z’n laatste.
Nu ervaart hij tevens, wie daar tot hem sprak en hem inspireerde.
De meester naast hem kijkt hem aan en glimlacht.
Nu weet Mozes alles van zijn leven en zijn taak.
Hij kan nu neerknielen en dankbaar zijn.
De meester zegt:
„U ziet, Mozes, hoe het leven op Aarde voor ons is geweest.
Ook ík heb op Aarde gediend en moeten aanvaarden, dat niet God het was, Die tot mij sprak.
God spreekt niet als mens, Mozes.
God spreekt alleen tot ons leven van gevoel tot gevoel, in heilige eenheid!
Ik was het, die tot u sprak.
Ik, die u kent als Abraham!
Mij was het gegeven tot u te spreken, de meesters wilden het!
Gij zult mij aanvaarden, Mozes, want ook dat wilden de meesters.
Isaak en Jakob en de anderen, ze leven hier en ge zult hen ontmoeten.
Eens zullen onze levens tot het volk van (het Huis) Israël spreken.
Zij zullen van betekenis zijn voor de gehele mensheid.
Dit weten moet ons heiligen.
En God zal in onze daden de dankbaarheid zien, die wij voelen jegens Hem, om wat Hij aan ons geschonken heeft.
Elkeen op Aarde zal in de komende tijden zijn eigen leven voor Gods schepping inzetten.
Als we de wetten van onze Schepper in liefde opgevolgd hadden, zou ons leven met het Zijne in harmonie geweest zijn.
Maar ge hebt kunnen volgen, Mozes, hoe wij op Aarde geleefd hebben.
Op de Moederplaneet waren wij rein en goddelijk, als ménsen echter vergaten we het goddelijke in ons en bezoedelden het.
Desondanks is de mens tot God kunnen terugkeren.
Hij leerde z’n fouten inzien en begon z’n evennaaste te dienen.
Ge ziet thans in uw eigen leven, Mozes.
Het waren uw eigen verlangens, die u naar de Aarde deden teruggaan om er een taak te volbrengen.
Niemand dwong u ertoe, als ú niet gegaan was, zouden er aan deze zijde miljoenen anderen gaarne die taak verricht hebben.
Niet één ziel heeft uw leven dus overheerst of u tot daden gedreven, die strijdig waren met uw wezen, voor God is dat niet mogelijk.
Zo gij de taak niet aanvaard had, zoudt ge aan deze zijde zijn verder gegaan.
Ge zoudt dan echter nimmer in korte tijd zóveel wijsheid hebben opgedaan.
Doordat we ernaar verlangden om te dienen kregen we de genade van een nieuw leven op Aarde en door alles van onszelf te geven, kwam in ons het geluk en de ruimte van God.
Deze taak is thans voorbij, mijn zoon, gij kunt nu aan een hoger leven beginnen en met u allen, die u gevolgd zijn en God liefkregen.
Het Huis Israël is gevestigd.
De mensheid zal ernaar opzien en er innerlijk door veranderen.
En dat hebt gij op Aarde gebracht.
Gij ging vanuit een schemerachtige wereld naar de Aarde en na het volbrengen van uw grootse taak keerde gij in diezelfde schemerachtige wereld terug.
Helpt het u nu, neer te zitten en bedroefd te zijn?
Helpt het u te vragen waar God is?
Thans, nu ge Zijn wonderen en wetten leert kennen, kunt ge u Zijn wetten eigen maken.
Eerst dan behoort de Goddelijke ruimte u toe!
Ge moet eerst goedmaken, Mozes, wat ge tijdens het volbrengen van uw taak misdreef.
De wijsheid die u opdeed zal u echter hierbij helpen.
Ge kunt nu aan een hoger leven beginnen.
Mijn taak was in vergelijking met de uwe, Mozes, slechts gering en toch heb ik me de reine hemelen erdoor eigen kunnen maken en met mij de velen, die me op Aarde volgden.
Ik was het, Mozes, die tot u heeft gesproken als God en u wonderen toonde.
Ik gaf u de helderziendheid en het weten en verbond u met de brandende braambos.
De hoogste meesters van deze zijde gaven u de „Tien Geboden”, zij waren het, die zich als engelen aan u vertoonden.
Wij allen leidden u door de gevaren heen, niets kon ons tegenhouden, dat zal de mensheid op Aarde eens moeten aanvaarden.
Eens komt het eigenlijke weten onder de massa, maar dan treden we het laatste stadium van de strijd voor (het Huis) Israël binnen.
Dan zullen de heidense volken overwonnen worden!
Hebben wij er verkeerd aan gedaan, Mozes, door de mensheid een geloof te schenken?
Alleen door het zwaard wil de stoffelijke mens ontwaken, er was voor ons dus geen ander middel.
Hij stond ons geen ander toe!
Deden wij er verkeerd aan, Mozes, vraag ik u nogmaals, of zal God ons om ons werken en dienen zegenen?”
Lang dacht Mozes na.
Toen vroeg hij:
„Maar waarom is die massa onwaarheid gegeven, meester?”
„Hebt ge dan niet gezien, dat de meesters het eerst op een andere wijze probeerden.
Zij spraken door de gevoeligen en maakten zich bekend als mensen, die de Aarde voorgoed hadden verlaten, die opgenomen waren in het leven na de dood.
Maar wat deden de mensen?
Aanvaardden zij ons?
Ze sloegen de goedgelovigen dood en beroofden ons zo van onze instrumenten!
Zouden wij zelf op Aarde het astrale wezen aanvaard hebben?
Weet de stoffelijke mens iets van deze persoonlijkheid en z’n denken en voelen af?
Neen, Mozes, wij kónden niet anders handelen en moesten ons voor God uitgeven.
En God-Zélf stond ons dit toe!”
„Zal de mensheid dit eens weten, meester?”
„Vanzelfsprekend komt het zover.
Anderen, die na ons komen, zullen deze wijsheid op Aarde brengen.
Dan zal elk kind van (het Huis) Israël weten, dat God nimmer oorlog heeft gewild, maar dat het de mens was, die zich zo vergat.
Ze zullen weten, dat niet God, maar de meesters tot ons spraken.
Maar ook zullen ze weten, dat de wonderbaarlijke machten en krachten, die de meesters geschonken zijn om de aardse gevoelsgraden als mens in goede banen te leiden, om op Aarde het geloof in de Ene, ware God te vestigen en het innerlijke leven te doen ontwaken, dat die krachten door Gods liefde ontvangen zijn.
God volgde ons op onze weg.
Hij wist, dat wij ons als mens zouden vergeten, maar liet ons begaan, want Hij wist óók, dat we door te vallen zouden léren en dat het ene zieleleven het andere zou helpen om tot Hem terug te keren.
De mensheid op Aarde zal eens aanvaarden, dat God een Vader van Liefde is.
Dan zal daar het „Koninkrijk Gods” een aanvang kunnen nemen.
Zij zal dan overtuigd worden van de machtige wonderen en wetten, die van Gods Schepping deel uitmaken.
U, Mozes, zullen ze thans aan deze zijde getoond worden.
Met veel bracht ik u al in verbinding.
Gij leerde God reeds als een Vader van Liefde kennen.
Maar als ge Hem nog dieper wilt leren kennen, keer dan terug tot het allereerste stadium op de Maan en ge zult Hem als Moeder zien.
God als Moeder, ja – waarlijk!
Als Moeder schiep God een verbinding met de méns als moeder.
Het is de moeder, die Zijn leven, Zijn schepping beleeft.
De moeder doet, wat Hij in het groot deed, zichzelf delen, zichzelf weggeven.
Wie de moeder leert kennen, leert God als „Almoeder” kennen.
Gij zult beleven, Mozes.
Met mij zult gij in de moeder afdalen en het groeiproces in haar beleven.
Wat voor de hoogste meesters is, zullen ook wij kunnen beleven, ook zij gingen in de moeder en beleefden bewúst alle stadia tot de geboorte toe.
Door dit te ondervinden leren we de moeder kennen en worden we ervan overtuigd, dat God Vader én Moeder is!
Gij en ik en anderen met ons hebben de weg bereid voor de komst van de allerhoogste meester op Aarde.
Door Hem zullen de mensen God als Vader en als Moeder leren kennen.
Daarna zal (het Huis) Israël nog vele oorlogen moeten voeren om de gehéle mensheid in het hogere bewustzijn op te trekken, hetwelk eerst geschikt is om de woorden van de allerhoogste meester ten volle te kunnen begrijpen.
Onnoemlijk veel leed zullen deze oorlogen over de mensheid brengen; zij zullen ook hen kunnen treffen, die een leven leiden zoals God het bedoeld heeft.
Zulke mensen kunnen dit leed en deze ellende niet ontlopen, doordat ze zich in vorige levens hebben vergeten.
Dit moet door hen worden goedgemaakt, eerst dan kan het zieleleven hoger stijgen.
Geen ziel in de ruimte of zij heeft zich vergeten.
Maar door het vallen werden we wakker en gingen we ertoe over ons op ons leven te bezinnen.
Er kwam wijsheid in ons en de liefde gaf ons vleugels.
We leerden eindelijk zonder vallen voort te gaan.
Ook gij hebt fouten gemaakt, Mozes, maar wees niet bedroefd.
God weet, dat ge gehandeld hebt om het aardse leven te helpen ontwaken.
De vonk Gods in u zal ook u tot uw Schepper doen terugkeren.
Ge waart eens een Koning over een heidens volk en in latere levens de slaaf van hen, wier lichamen gij eens liet verbranden.
Zo spreken de wetten van God tot onze levens!
Maar in die jammerlijke omstandigheden begon u te denken, toen ontwaakte in u het verlangen de ellende uit de wereld te verbannen en de mens geluk te verschaffen.
Die verlangens om te dienen maakten dat u opnieuw hier op Aarde geboren mocht worden.
Indien ge mij in alles hebt kunnen volgen, Mozes, moet het u duidelijk zijn, dat er voordien nog geen geestelijk licht in u was.
U bezat nog slechts het verlángen om te dienen.
Maar nu is het dienen beleefd en er is licht in u gekomen.
U hebt thans afstemming op een sfeer, welke ligt boven die, waarin u vóór uw laatste aardse leven verbleef.
Nog kunt u die sfeer van licht, de eerste hemel aan onze zijde, niet binnengaan.
Eerst moet u zich uw toestand bewust worden en goedmaken wat misdreven werd.
In u leefde niet het gevoel om te moorden, Mozes, noch schiep u er behagen in te vernietigen.
In uw leven lag het gevoel van liefde, maar deze liefde was nog stoffelijk.
Gij zult u thans de geestelijke liefde eigen maken en daarna uw hemel kunnen binnentreden, waarvan ge zélf het licht schiep.
Gij begeerde naar de Aarde terug te keren en daar te dienen, welnu, dat is geschied.
Niets kon ons hierin tegenwerken, want wij volgden de Goddelijke evolutie.
Gij wilde dienen, uw volk de weg wijzen naar Zijn Vader en liet daarbij het bloed vloeien.
Is dit niet met elkander in tegenspraak?
Druist het een niet tegen het andere in?
Het geestelijk leven verbiedt zulks te doen, maar de wetten van het stoffelijk leven eisen u ervoor op!
God kan u niet een hemel schenken, want om uw doel te bereiken handelde u tegen Zijn wetten.
Zulks hebben wij en alle Engelen in de ruimte moeten aanvaarden.
Door de duisternis moesten we naar het licht gaan.
Ge zoudt ook anders hebben kunnen handelen en bijvoorbeeld een minder machtige en ingrijpende taak hebben kunnen verkiezen.
Ge waart dan reeds in de hemel gezeten.
Maar Mozes, zoudt ge de mensheid hebben gediend, als ge nu deed?
Zoudt ge de wijsheid bezitten, die thans uw deel is?
Trouwens, u kón niet anders handelen dan u deed, u richtte zich naar het verlangen en het weten in u!
Zoudt ge thans nog willen terugkeren om hier op Aarde te leraren en zo nodig oorlog te voeren?
Uw gevoel zegt neen, nu wilt ge verder en hoger gaan of uw leven staat stil.
Met de ondervinding, die ge opdeed, kunt ge dat ook.
Maar eerst, ik zeg het u wéér, moet door u alles worden goedgemaakt, ja, zelfs een verkeerde gedachte moet worden rechtgezet.
Voor deze Goddelijke wet staan u en uw volgelingen, staat al het leven van God!
In u was niet het gevoel om te moorden of te vernielen.
Maar in vele van uw volgelingen leefden de lage driften wél.
Zij genoten ervan als er bloed vloeide en de vlammen van de vernietiging hoog oplaaiden.
Zij doodden bewúst en volgden de demonen van de hel.
Diep zijn zij gevallen en eens zullen ze naar hier moeten terugkeren om er te helpen opbouwen wat door hen vernietigd is.
Door het kwade te doen schept de mens zich een eigen hel, de duisternis, waarin ook wij hebben geleefd.
God heeft het kwaad niet gewild, Mozes, Hij gebood ons Hem in liefde te zoeken.
En wat deed de mens, die toch beter wist?
We lieten ons door de lichamelijke wetten overheersen, het lichaam eiste te beleven en wij gaven maar al te gauw toe!
En toch werden ons steeds weer nieuwe lichamen geschonken.
Druist het een alweer niet tegen het andere in?
Neen, Mozes, want vergeet niet, dat wij door deze lichamelijke wetten door al die lichamen hoger zijn gekomen.
Doch elk stoffelijk organisme kreeg de ziel te beleven, kwaad en goed, leven en dood.
En dan moeten we nu nog jammeren over de ellende, die we om het kwaad dat we deden over onze hoofden riepen?
Door het beleven zijn we geestelijk ontwaakt, Mozes.
Het kwaad en de dood hebben we erdoor overwonnen, de ruimte van het weten is in ons gekomen en God hebben we als een Vader van Liefde leren kennen.
Het gevoel in ons is thans onbegrensd, het is ruimtelijk diep.
Het is ons eigen bezit geworden en niemand is in staat het ons te ontnemen.
En we verkregen dit geluk door te dienen, gij en ik en iedere Engel in de ruimte.
Het ogenblik is thans gekomen, dat ik u het allerlaatste probleem kan verklaren.
Wij keren daartoe naar de astrale wereld terug.
Uw volgelingen ontvangen van hun meesters hetgeen ik u mocht verklaren.
Allen zullen hun God zien en Hem als een Vader van Liefde leren liefhebben!”
Zij maken zich los van de Aarde en Mozes beleeft, dat de stoffelijke wereld hem ontzinkt.
Hij zweeft in de ruimte en aanschouwt de sterren en planeten en het zonnestelsel.
Hij is nu weg van de Aarde, hij is ruimtelijk diep geworden.
Diep ontroerd is Mozes.
Hij denkt na en zou vragen willen stellen.
Naast hem zweeft zijn meester, een vader van het Huis Israël.
Twijfel of ongeloof bestaat er nu niet meer voor Mozes.
Er is diep ontzag in hem voor al het leven in de ruimte.
Nederig buigt hij het hoofd, hij is bereid álles van z’n innerlijk te geven voor de Goddelijke wetten, waarvan hij een deel is.
„Kijk Mozes,” zegt zijn meester, „dit alles behoort u toe.
Dit wat tot de ruimte behoort.
Deze planeten en sterren, zonnen en werelden, ze zijn van u en mij en van elkeen op Aarde.
Er zal een tijd komen, dat de mens dit alles wil leren kennen en zich eigen maken.
Ik zie ver vooruit, eeuwen verder zie ik, dat de mensheid God wil leren verstaan en begrijpen.
Wij kennen God, wij leerden Hem zien en voelen, wij hebben Hem begrepen, als Vader en Moeder.
Voor ons is Hij de zichtbare God, in Wie wij leven.
Zoals God onzichtbaar is voor de mens op Aarde, is onze astrale wereld dat voor hem.
In de eeuwen, die komen, zullen de mensen God zoeken en Hem trachten te peilen en aan te voelen.
Ik zie mensen, die hun levens ervoor inzetten en toch, wat zullen ze beleven?
Ze trekken over de Aarde en beklimmen de hoogste bergen om zo dichter bij God en Zijn wezen te komen, maar Hij blijft desondanks onzichtbaar voor hen.
Ik zie er onder hen, wier gevoel door hun zoeken en denken verdiept is, ze zijn hierdoor God zeer nabij gekomen.
Ze schenken de mensheid, wat zij wonnen aan geloof en inzicht en helpen het aardse bewustzijn veranderen.
Maar toch, Mozes, blijven God en Zijn werken ook voor hen onverklaarbaar, want geen onder hen vermag in het eerste en laagste stadium van Gods scheppingsplan te zien.
Die krachten en wetten kan niet één stoffelijk organisme beleven en verwerken, de mens zou moeten bezwijken.
Op Aarde zal men God zoeken, Die zichtbaar en onzichtbaar is.
Maar men zal Hem eerst vinden en kennen, als men zich voor óns leven wil openstellen!
Wij zien in het oneindige, Mozes, wij zijn het levende beeld van Hem, Die ons geschapen heeft.
Waarlijk, de ruimte en haar wetten horen u toe, wij hebben haar ons eigen gemaakt.
Wij leven niet meer in gedachtenbeelden, maar staan in de werkelijkheid, die we zelf hielpen opbouwen.
Ons leven is onmetelijk diep geworden, doordat we het richtten op Hem, die onze Schepper en onze Vader is.
Door Hem te dienen en lief te hebben, zijn we toch tot deze hoogte opgeklommen, en vandaar hebben we een oneindig vergezicht over het leven in de ruimte.
Door ons aan Hem te wijden, is in ons gekomen het kinderlijk blijde, allesomvattende gevoel nimmer meer alleen te zijn.
Hij waakt over Zijn leven met een aandacht, die nimmer verflauwen of eindigen kan.
Wij, die in deze hoge, blijde staat mogen leven, zouden alles willen doen om de mens op Aarde van God en ons leven te vertellen en ernaar op te trekken.
En dit zal geschieden naar het plan van de meesters.
Uit het Goddelijke-zijn daalt straks de hoogste meester naar de Aarde om er de mens in Zijn heiligheid te doen delen.
Hij zal hem leren, dat het leven aanvaard en beleefd moet worden, zoals Gods wil en wetten luiden.
En nog eeuwen later, als de mensheid gereed is het Koninkrijk Gods in te gaan, zullen de meesters het kosmische weten op Aarde brengen.
De mensheid zal dan openstaan voor Gene Zijde en het bewuste astrale zieleleven.
En eens – ja, zover reikt mijn blik – eens zal de Aarde oplossen.
Al haar graden en wetten zijn dan door de mens beleefd en hij verlaat haar om de astrale wereld binnen te treden.
Zoals gij thans, Mozes, maakt dan de laatste mens zich los van de stoffelijke wetten om het astrale, het geestelijke als ziel in te gaan, en te beleven, hoe de sferen van licht tot stand kwamen.
Zo overwint de mens de ene wereld na de andere, voorgegaan door de bewuste zielen legt hij kwaad en wanbegrip af en leert hij zichzelf en God kennen.
Zie om u heen, Mozes.
Is er wijsheid in uw leven gekomen?
Geluk?
Zeg mij, gelooft ge nog, dat God haten, verdelgen en oorlogvoeren kan?
Hij, die als Moeder ons baarde, zal Hij Zijn Eigen kinderen, die Hij waarachtig liefheeft, kunnen vernietigen?
Zoals gij Hem nu hebt leren kennen, zal de ganse mensheid Hem eens begrijpen en aanvaarden.
Ga zien in dit, uw nieuwe bestaan en beleef de wonderen, ge zult de mensheid dan – en thans van deze wereld uit – opnieuw daadwerkelijke hulp kunnen geven.
Ge zult zelf ziende worden en het de mensheid maken!”
Mozes begrijpt.
Hij ziet zijn eigen levensafstemming voor zich en neemt waar, dat de mensheid nimmer alleen gelaten is!
Anderen zetten zijn taak voort.
Hij kan tevens een blik slaan in de verre toekomst en ziet, hoe de meesters van Gene Zijde steeds meer ingrijpen in het lot van de mensheid.
Indien hij wil, kan hij opnieuw deelnemen aan hun plannen.
Maar eerst wil hij alles weten van zichzelf en zijn volk.
Hij voelt zich gedragen door God, in hem leeft het liefdegevoel.
Het maakt hem licht en bewust.
Zo zal hij ingaan in Gods wonderen.
„Mag ik de hemelen zien, meester?”
„Ga met mij, Mozes, ik zal u tonen wat u wacht.”
De meester voert Mozes naar de eerste sfeer.
Hij spreekt:
„Daar voor u, mijn zoon, leeft God, leven de mensen als God in een eigen wereld.
Vele van deze werelden heeft God geschapen.
Dit is de eerste geestelijke sfeer.
Ik mag u deze heiligheid tonen, doordat gij uw leven ingesteld hebt op de wetten van deze wereld, of het was niet eens mogelijk.
Deze sfeer is ontstaan, doordat miljoenen zielen aan een hoger leven begonnen.
Deze mensen staan voor het kwaad niet meer open, zij kunnen geen onrechtvaardigheid begaan, hun zielen zouden weigeren.
Zij hadden uw taak niet kunnen volbrengen.
Voelt gij dat?
Voelt gij, waarom God toestond, dat u ging?
Deze zielen hebben zich losgemaakt van het kwade en zouden daarom ingaan in het Koninkrijk Gods.
Gij zijt nog niet zover, spoedig echter zult gij hun geheiligde toestand bereiken, zoals dat straks met de gehele mensheid het geval zal zijn.
Houd de heiligheid, die u hier waarneemt, in uw binnenste vast.
Denk en verwerk en keer dan terug naar de Aarde, mijn zoon, en volg daar al het leven en spreek dan van onze wereld uit als God tot de mens.
Wij mogen dat doen, Mozes!
Wij zijn Goden, Mozes!
In ons leeft Zijn kern en we zijn geestelijk bewust geworden.
Leer al het leven van God kennen, ga in uzelf na wat goed en verkeerd is, gij weet nú, hoe God u het leven gaf.”
Mozes weet reeds wat hij doen gaat.
Hij kijkt naar zijn meester op en zegt: „Ik zal dienen, meester, en ga terug naar de Aarde.
Voor mijn Vader doe ik dat.
Ik wil mijn taak voortzetten.
In mij is het weten gekomen en het grote verlangen om te willen dienen.
Ik zal mijn leven losmaken van de stoffelijke wetten, ik wil geestelijk ontwaken en alles van mijzelf geven voor God.
Gij, die mijn voorvader zijt, hebt mijn leven geopend.
God zal mij de kracht en de steun geven om mijn taak te kunnen voortzetten.
Hij is waarlijk een Vader van Liefde.”
„Voor God doen wij alles, mijn zoon!
Ik ga thans heen.
Indien u mij nodig heeft, stel u dan op mijn leven in.
Door aan mij te denken, kom ik tot u terug, nimmer zullen wij bij ons werk alleen staan, miljoenen aan deze zijde zijn gereed om ons te helpen.
God zegene u en de uwen.
Op ons leven rust Gods zegen.”
Mozes begreep nu.
Hij voelde de heilige betekenis van zijn leven, dat een schakel was tussen God en de mensheid op Aarde.
Hij gaat diep in op de goddelijke wetten en maakt zijn „oorzaak en gevolg” goed.
En zo doen zijn volgelingen.
Ook zij zoeken het goede, vechten tegen hun verkeerde eigenschappen.
Zij worden liefdegeesten, in wier leven het weten is gekomen, de rijke schat van het geestelijke bewustzijn, dat eeuwigdurend blijft.
Zij, kinderen van (het Huis) Israël, hebben hun taak begrepen!
Mozes en de zijnen maken zich los van de Aarde en zijn dan gereed om de eerste sfeer, hun verkregen Koninkrijk Gods, binnen te treden.
Als astrale persoonlijkheid leidt Mozes het leven op Aarde door vele gevaren verder, omhoog naar het licht.
Ook hij spreekt nu als God tot de mensheid.
Mozes ziet als zijn meester ver vooruit, vele eeuwen, weet hij, zullen er nog voorbijgaan, voordat de mensheid bewust is en zij God in Zijn Wezen en Schepping kent.
De volken van (het Huis) Israël zullen de mensheid voorgaan naar het geestelijke bewustzijn.
Bij hun laatste en verschrikkelijkste strijd zal hij, Mozes, zo ziet hij, zijn kinderen bijstaan en naar de eindoverwinning voeren.
„Dan, ja, mijn God, zal ik weer met de mijnen op Aarde zijn.
Dan komt de mensheid tot het licht!
Zal (het Huis) Israël dan alles mogen weten?
Mogen de volken dan de wijsheid ontvangen, die hier mijn deel werd?
Zullen zij eens mogen weten, hoe U Uw ruimte schiep en instand houdt?
Ik ben gereed mijn aandeel ervoor in te zetten.
Alles wat ik van U kreeg, mijn God, ben ik bereid te geven, als het de volken der Aarde van nut kan zijn!”
Mozes en alle andere bewuste zielen in de ruimte dienen en helpen het onbewuste leven om te ontwaken voor de wetten van God.
God weet daardoor, dat ondanks de oorlog, de haat en de wraak op Aarde, toch alles goed is.
Al Zijn kinderen zullen tot inzicht komen en tot Hem terugkeren.
En mét Zijn bewuste kinderen waakt God over hen, als een Vader van Liefde!
Mozes weet nu, dat hij alleen door het goede te doen, alléén door de liefde de sferen van licht kan betreden.
Hij voldeed aan zijn eigen verlangen, máár kreeg er ondervinding door en het bewuste gevoel, hoe hij het Koninkrijk Gods kon bereiken.
Toen boog hij zijn hoofd voor God, knielde neer voor het leven in de ruimte en zo ontwaakte de God van al dit leven in zijn menselijke-ik!
Géén ziel zal eraan ontkomen, de wetten van God eisen de volle inzet van het menselijk bestaan.
Ook de ménsheid kan er niet aan ontkomen!