De eerste openbaringen
Zo sprak God tot ons als een Vader van Liefde.
Het was op het ogenblik, dat wij als mensen onze kosmische weg geheiligd en lichtend aanvingen.
Maar hoe werd ons leven?
Hoe gedroegen wij ons?
Begrepen wij ons leven?
Handelden wij in alle graden naar Gods geboden?
De antwoorden op deze levensvragen kent u.
Niet één ziel in de ruimte onthield wat God tot haar sprak!
Wij bezoedelden daarentegen Zijn leven en besmeurden Zijn Heiligheid.
Ik ben mij er zeer wel van bewust, dat door deze vaststelling tal van vragen in u opkomen.
Toch zal ik hierop maar ten dele ingaan.
Zo God ons de genade schenkt zullen eens al de vragen, die in de mensheid omtrent de Goddelijke scheppingsdaad leven, duidelijk en afdoend worden beantwoord.
Het bestek van dit boek staat dit niet toe, nu zal ik moeten volstaan met u een kort en lang niet volledig beeld te geven van het proces en de ontwikkeling der schepping.
Miljoenen zielen op Aarde kunnen, hoe gelovig en godsdienstig ze ook zijn, onmogelijk langer het Bijbelse scheppingsverhaal als waarheid aanvaarden.
Hun gevoelsleven weigert nog maar één ogenblik in het zonderlinge verhaal omtrent het ontstaan van aarde, uitspansel, mens en dier te geloven.
De besliste uitspraken van de wetenschap over de onmogelijkheid van de Bijbelse gegevens steunen die zielen nog in hun verwerping.
De Bijbelschrijvers zeggen u, dat aarde en uitspansel, mens, dier en plant door God zomaar ineens werden geschapen.
Maar hoe anders is de werkelijkheid!
Het ganse Goddelijke scheppingsplan is gebouwd op geleidelijke ontwikkeling!
Niets in de ruimte was er zomaar ineens, alles evolueerde van graad tot graad naar zijn definitieve staat!
In grove trekken geschetst – want over élk stadium zijn reeksen boeken te schrijven – voltrok het scheppingsproces zich als volgt.
Toen God Zich openbaarde waren de nevelen de eerste zichtbare verschijnselen.
In een later stadium verdichtten de nevelen zich tot een wolkenmassa.
Hieruit – en we bevinden ons reeds in de stoffelijke openbaring – ontstond het embryonale menselijke leven.
God heeft Zich nu gedeeld: een Goddelijke openbaring door het stoffelijke leven aan de mens geschonken.
Het embryo – de door God bezielde en uit de verdichting van de nevels ontstane cel, staat voor de Goddelijke wetten en zal tot de evolutie overgaan en aan het scheppingsplan deelnemen.
Zijn menselijk bestaan nam een aanvang.
Het ene celletje gaf zich nu aan het andere, bevruchtte het, maar stond daardoor het eigen leven af, en terwijl uit het moedercelletje nieuw leven ontstond, onderging het mannelijke embryo de eerste dood.
Het binnentreden in de astrale wereld volgt, hier wacht dit leven in de wereld van het onbewuste op de tweede geboorte.
De eerste stoffelijke cel onderging een verrottingsproces en uit dit proces ontstond het dierenrijk.
Dit dierlijke leven begon nu aan zijn evolutie.
Hierna had God Zijn leven niets meer te schenken, Hij gaf het Zijn Eigen Bewustzijn!
Het God vertegenwoordigende embryo aanvaardde telkens een volgende levensgraad.
Het innerlijke leven als ziel ontwaakte hierdoor.
U kunt nu vragen, wáár ontstond en ontwikkelde zich de vonk Gods, het menselijk leven?
Het antwoord is: op de Maan, op Moeder Maan!
Door Gods manifestatie kon onze Moederplaneet aan haar verdichting en evolutie beginnen, daarbij geholpen door het centrale zonnestelsel, dat met Moeder Maan tevens voor een beschermende dampkring zorgde.
Vergeef mij, dat ik u al deze ontzaglijke wetten en gebeurtenissen in een handomdraai voor ogen zet, ik herhaal en herhaal, dat een heldere en aanvaardbare beschrijving van dit immense gebeuren meer ruimte vergt, dan er in het kader van dit boek beschikbaar is.
Het eerste leven in de ruimte is op de Maan ontstaan.
Bezield door de Goddelijke vonk treedt het in de eigen verkregen zelfstandigheid en wordt bezieling.
De vonk Gods gaat op weg om te evolueren, om graad na graad, wereld na wereld te scheppen, te verkennen en te beleven.
Eens zal zij volwassen zijn en God als mens vertegenwoordigen en de ruimte in bezit nemen.
Nadat vele vonken het leven ontvingen, want deze kosmische verdichting ging verder, ontstonden er graden, verschillende en opvolgende levensgraden voor het stoffelijk embryo.
En voortdurend gaat de vonk Gods verder, zij geeft zich aan het andere leven in de eigen levensgraad, sterft en treedt hierna de astrale wereld binnen om opnieuw geboren te worden.
Door deze evolutie krijgt dit leven meer gevoel en ruimte, het stoffelijke celletje wordt groter, de levensduur langer.
Het embryonale leven beleeft Gods stoffelijke openbaringen, een stoffelijk en geestelijk evolueringsproces.
Duizenden levensgraden zal dit cellenleven te volgen hebben om op Moeder Maan zijn hoogste stadium te bereiken.
Het celletje zal dan zijn uitgedijd tot het in vorm gelijk is aan een vis, een vorm, die nóg in het embryonale stadium in het moederlichaam valt waar te nemen.
De planeet Maan heeft zich nu verdicht, er is ruimte gekomen en de wateren zijn tevoorschijn getreden.
In deze wateren leven verschillende graden van de mens en het dier.
Zij beleven niets anders dan het bevruchten, het sterven en het opnieuw geboren worden.
In die tijd beleefde Moeder Maan een groot verrottingsproces, door het ene leven ontstond het andere en ook dit splitste zich opnieuw om daardoor de Goddelijke evolutie te bevorderen.
Het uiteindelijke stadium in de evolutie van Moeder Maan is de eigen stoffelijke verdichting.
In de wateren scheidt zich nu iets af, dit wordt dichter en het verhardt langzaamaan.
Nu ontstaat de begaanbare planeet.
Wat later zien we het plantenleven ontstaan, het zet zich in de bodem vast.
Moeder Natuur ontwaakt.
De oorsprong van het leven, de Godsvonk, de mens, leeft en evolueert nog in de wateren.
Ontstaan uit de Almoeder beleeft dit goddelijke leven het scheppend organisme én het moeder-zijn.
Het barende principe overheerst echter op Moeder Maan.
Elk vonkje is als de Almacht, Die het schiep.
Ook God overheerst hier als Moeder.
God schiep, maar gaf, doordat Hij Zich splitste, deelde, het leven aan miljoenen vonken.
Doet de Moeder anders?
Zó is de Moeder één met God en zó zal voor álle levensgraden het moederlijke de ziel overheersen.
Nu, in dit Maanstadium, volgt de menselijke vonk de wetten van God reeds op.
En ook het grotere lichaam, de Maan, dient als Moeder, in niets is zij schepper, het Moederinstinct overheerst in al deze levensgraden.
De evolutie, die de goddelijke vonk hier te beleven heeft, gaat van het stoffelijke leven uit.
Nog overheerst hier het stoffelijke leven, dit gaat vóór het astrale bestaan.
Wel beleeft de ziel een eigen evolutie, maar deze is niets anders dan werking, het beleven van het stoffelijke leven.
De vonk Gods zoekt en beweegt in de wateren, zij wil verder, dit is nog niet haar definitieve lichaam.
Deze werking deelt zich mee aan de ziel en hierdoor ontwaakt het innerlijke leven.
Ziel en stof zijn nu reeds volkomen één, doch de volgende stadia zullen te zien geven, dat de ziel het stofleven gaat overheersen.
Dit is nu reeds te volgen en te verklaren.
Als de ziel straks het bewuste, menselijke organisme zal binnentreden, overheerst de ziel het lichaam en dit is doordat het zieleleven eeuwigdurend is.
Op de Maan moet het zieleleven de werking van het organisme aanvaarden.
Hierdoor ontwaakt echter, zoals gezegd, het innerlijke leven, de ziel gaat er de ruimte gewaar worden, die in haar leeft, en zal straks de Moederplaneet volkomen overleven.
Het wordt de overwinning van de ziel op de stof en deze evolutie gaat nu reeds een aanvang nemen.
Het stoffelijke lichaam zal telkens sterven, de ziel daarentegen telkens verdergaan om de hogere levensgraden te beleven.
De ziel krijgt nieuwe organismen van Moeder Maan, steeds heeft deze een ander lichaam gereed, dat door de hogere stoffelijke graad is ontstaan.
Het innerlijke leven kán niet anders beleven dan deze werking, dan dit ondergaan van de stoffelijke cel in al deze graden, want die werking, dit ondergaan van de stoffelijke cel en later van het volwassen menselijke lichaam, is het door God opgelegd.
God, de Maan en de vonk zijn in alle stadia één, zij werken aan één doel.
De vonk Gods zal echter als bewúst goddelijk wezen tot Hem terugkeren!
In dit Maanstadium is van bewustzijn nog geen sprake, dit zal eerst later het geval zijn: op de tweede van de zeven kosmische levensgraden, die de mens voor zijn evolutie naar God te beleven heeft.
Daar zal dit leven zichzelf gaan voelen en dan iets gaan begrijpen van het eigen bestaan.
De vonk Gods heeft nu op de eerste kosmische graad, op Moeder Maan dus, de hoogste levensgraad bereikt, van cel is het tot visvorm uitgedijd, ontwikkeld.
Duizenden stadia volgden elkaar hierbij op, het zieleleven moest ze beleven om zich de Goddelijke wetten eigen te maken.
De ziel is reeds oppermachtig in dit bestaan, zij voelt dit, zij overheerst haar Moeder Maan.
Moeder Maan, dit geweldige lichaam?
De menselijke ziel is heerseres over dit machtige organisme!
De ziel leeft, zij schept, baart en ze is daardoor gekomen in een natuurlijke, zelfstandige staat, die Moeder Maan niet bezit.
Dit bewijst de macht van de menselijke ziel, zij bezit Moeder Maan.
Moeder Maan dient háár, zij bemoedert dit leven, geeft het eten en drinken, bezorgt het nieuwe organismen.
Maar achter dit alles leeft God.
Hij, Die Zichzelf splitste, Zich in biljoenen vonkjes deelde, Hij ziet toe, dat alles goed gaat.
Men noemt deze Oppermacht God.
Men zegt tevens, dat deze kracht wind is, regen, vuur, nacht en licht, natuur.
Op de Maan was God nog duisternis.
Toen ging Hij tot scheppen over, Hij schonk Zijn leven alles, gaf het Zijn Eigen-Ik, Zijn Eigen Bewustzijn.
Hij schonk Zijn leven ook een eigen wil!
De ziel kan thans reeds doen, wat zij wil.
Zij beweegt zich voort naar waar zij wil, zij voelt, waar zij haar eten moet halen, ze doet zo kennis op en verrijkt zich door al deze levensmogelijkheden.
Moeder Maan ziet dit, maar zij laat haar kinderen begaan, zij weet, dat zo het proces goed verloopt.
Zij voelt ook de machten en krachten, die de menselijke ziel stuwen, machten en krachten, waaruit ook zij ontstaan is.
Haar levenswetten gingen in de handen van de menselijke ziel over.
Zij weet, dat niets de evolutie van haar kinderen kan tegenhouden.
Zij wil hen blijven dienen, ze wil voortgaan de stoffelijke woning te zijn, waarin haar kinderen voorspoedig groeien en beleven kunnen.
Zij wil een goede Moeder voor hen zijn.
De wetten Gods worden door Moeder en kinderen nauwlettend opgevolgd.
Aan de oevers van de wateren ligt de hoogste levensgraad.
Hij is stervend.
Wat nu?
Zal de ziel thans opnieuw de astrale wereld binnentreden?
Dit leven, waarvan de ziel na het sterven loskomt, is als hoogste organisme gereed om verder te evolueren.
Maar Moeder Maan bezit geen organismen meer voor de ziel.
Toch moet zij verder, er moeten hogere, edeler organismen beleefd worden.
Maar waar?
Heeft de Oppermacht aan dit sterven op de Maan gedacht?
Aan de stranden liggen duizenden vissoorten, stervende, maar met het dwingende gevoel in zich hoger te gaan.
Maar waarheen?
Indien God aan Zijn leven geen verdergaan had geschonken, zou al Zijn leven op de Maan zijn gestikt.
Uit het niets is dit alles tevoorschijn getreden, thans is er een zichtbare ruimte ontstaan, een enorm lichaam heeft zich verdicht en tevens is er licht gekomen in de duisternis.
Een zwak licht bestraalt thans het Maanleven!
Het is als uw morgenlicht, krachtig genoeg om aan dit leven het bestaan te verzekeren.
Het licht uit de ruimte bestraalt Moeder Maan, zij voelt en weet, dat zij door dit licht haar omvang en haar levenswetten kreeg.
Dit licht komt uit de centrale bron en zo is het alsof God nog steeds Zijn Adem tot Zijn leven stuurt.
Er is thans geen duisternis meer, Moeder Maan ziet zichzelf.
Al van haar eerste barensweeën af, toen rillingen en trillingen haar doorvoeren, kreeg zij deze warmte toegezonden en hierdoor ontwaakte haar leven.
Door die bron van licht voelt Moeder Maan zich bij haar grote werk gesterkt, die steunt haar bij haar door God opgelegde taak, het jonge leven op haar ademt het in en ziet het zijn organisme ten goede komen.
Er is licht in de duisternis gekomen, lichtend is thans het leven, gezegend licht beschijnt en bestraalt nu de Goddelijke vonk, de mens.
Moeder Maan voelt haar zuster Zon (de zon is taalkundig vrouwelijk maar vertegenwoordigt in het scheppingsplan het mannelijke principe) – een ander deeltje van God – één, die een andere taak ontving, warmte moet geven, stuwing en geluk.
Deze centrale levensbron is ontstaan op dezelfde wijze als zij haar bestaan kreeg, door de duidelijke, bewust ingestelde concentratie van de Oppermacht.
Deze kracht schiep tevens andere planeten, ze zijn thans nog onzichtbaar, maar straks zullen ze zich verdichten en zichtbaar worden en dan aan het gigantische proces deelnemen.
Zon, Maan en andere planeten, al die vonken van God, groot en klein, hebben een eigen taak te volbrengen, de ene geeft licht, gene baart, andere scheppen.
Zij doen wat God deed en waardoor al het leven in de ruimte ontstond, ze zijn duister en licht, ze worden vader en moeder, maar allen werken aan één wezen, de Mens!
En zie, het vonkleven heeft zijn kringloop op de Maan volbracht, maar het zieleleven moet verder, steeds hoger en hoger, want het moet tot God terugkeren.
Het vonkleven is daarom uit de wateren gekropen.
Maar dit is vragen om een zekere dood!
Het zoekt niet meer naar eten, het legt zich neer om te rusten en wacht af.
Zo zal dit leven spoedig moeten sterven.
Waarom keert het niet naar de wateren terug?
Daar kreeg het bestaan, daar alleen kan het voortleven.
Toch komen steeds meer Godsvonken naar de oever, naar de begaanbare planeet.
Ze leggen zich neer en gaan de dood in.
Welke krachten leven er opeens in dit dierlijke bestaan, in dit onbewuste leven?
Door wat wil het verder?
Wil het bewust sterven of heeft de eigen wil geen betekenis meer?
Treedt hier een overheersende wilsuiting op, een kracht, die dit leven dwingt om te sterven?
Of is het doel: bewust de dood in te gaan?
Maar betekent dood dan niet algehele vernietiging?
De ziel schijnt bewust te voelen, dat dit niet zo is.
En het lichaam moet naar de ziel luisteren!
In Gods schepping zijn geen stoornissen, de ziel moet en kan verder.
Nu dit leven zijn hoogste stadium, zijn hoogste organisme voor de Maan bereikt heeft en het dus verder moet, zullen andere lichamen het zieleleven aantrekken: God schiep het eeuwigdurende voortgaan!
Op de Maan leefde de ziel eerst in het beginstadium, zij zal verder en hoger gaan om te evolueren: de ziel staat voor een Goddelijk wonder, een nieuwe openbaring Gods.
Rondom Moeder Maan leven andere lichamen en deze zullen zich verdichten.
Moeder Maan zendt haar eigen energie uit en helpt mee aan deze verdichting.
De Zon straalt steeds sterker uit, geeft naarmate de tijden verstrijken voortdurend meer licht af en steunt met haar voedende krachten Maan en bijplaneten.
Zo overheerst de Zon in de Goddelijke ruimte, zij staat direct ingesteld op de levensadem van mens en dier.
De bijplaneten komen gereed, de verdichting zal geschieden, het zieleleven kan verder!
Miljoenen vonken worden nu niet langer door Moeder Maan aangetrokken, maar door deze bijplaneten.
Miljoenen levens, de ziel als massa dus, scheppen thans een nieuw bestaan.
Verdergaan blijkt mogelijk, God zorgde ervoor.
Deze nieuwe planeten dienen het zieleleven, ze zullen zich, gelijk Moeder Maan deed, geheel verdichten en het zieleleven een nieuw en hoger organisme schenken.
Weer beleeft de ziel wereld na wereld, levensgraad na levensgraad, lichaam na lichaam, ze beleeft het scheppende organisme en het barende principe, ze sterft en keert opnieuw en opnieuw tot het stoffelijke leven terug.
Dit zijn de wetten van God, die beleefd moeten worden en waaraan niet één ziel in de ruimte ontkomt.
Maar dit blijkt keer op keer: Een dood is er niet!
Het sterven is het terugkeren naar de astrale wereld, het gereedmaken voor de nieuwe geboorte.
God overzag dit alles en de ziel aanvaardt de Goddelijke wetten, er is alléén leven voor haar, haar wacht het uiteindelijke!
Tijd bestaat nog niet, die heeft hier nog geen bestaansmogelijkheid gekregen, hij komt eerst later.
Veel is al door de ziel beleefd en gewonnen, maar er wachten haar nieuwe werelden, met andere verten, diepten en hoogten.
En keren we nu in gedachten terug, dan zien we, dat niet alleen het menselijke embryo door de Goddelijke wetten te volgen kon ontwikkelen, ook de grote lichamen in de ruimte leefden naar die heiligende wetten.
De ene planeet ontstaat door de andere, schept en baart, werkt en dient, gehoorzamend aan de wet, waarnaar het kleinste diertje in de ruimte luistert en handelt!
De tweede kosmische graad zal hard aan het organisme werken, Moeder Maan stond vooral ingesteld op het zieleleven en het zal Moeder Aarde zijn, die als behorend tot de derde kosmische graad dit organisme zal afmaken en verfraaien.
Deze ruimte is door drie planetenstelsels tot stand gekomen.
Uw fonkelende sterren en planeten dienden voor Moeder Maan, voor de tweede kosmische graad en voor Moeder Aarde, elk ervan heeft een eigen taak te volbrengen.
Er is reeds kosmische, Goddelijke orde gekomen in de ruimte.
Wat is het uiteindelijke stadium?
Wanneer is het vonkleven van Moeder Maan mens geworden?
Daar bezat het nog een vorm, die aan de vis herinnert, deze zal nu gaan veranderen.
Daaraan werken de planeet Mars en de bijlichamen, de tweede Kosmische graad.
Wet na wet beleeft de ziel, zij komt van de ene wereld in de andere, als man en vrouw wordt zij steeds weer opnieuw geboren, want de stoffelijke levensgraden volgen elkaar onophoudelijk op.
Groot zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor het organisme, er groeit een hoofd, ledematen ontwikkelen zich.
Uit het celletje, dat op Moeder Maan aan zijn evolutie begon groeit een mens!
Nog is het een dierlijke levensgraad, die niets menselijks bezit.
Het krijgt intuïtie, dierlijk instinct.
Het maakt zich het instinct eigen, dat afstemming heeft op het verkregen organisme.
Het stoffelijke lichaam vertegenwoordigt het instinct, de ziel kan niet hoger of verder voelen dan haar stoffelijk kleed aan kracht en aan werking bezit.
Lichaam en ziel zijn dus volkomen op elkander ingesteld, zij zijn één in alles, de één is niet verder dan de ander of er zouden stoornissen ontstaan en zulks is nog niet mogelijk.
Eens zal de ziel echter dit onnatuurlijke stadium binnentreden en ernstige stoornissen veroorzaken.
God schonk haar het natuurlijke, volmaakte éénzijn met het stoffelijke leven, er was tot nu Goddelijke harmonie in de door de mens bewoonde werelden.
Maar straks zal de ziel met haar kosmische wil gaan overheersen en eisen gaan stellen.
Zij zal de wereld, die haar tot woning dient, in bezit nemen, ze zal zichzelf vernietigen, doordat zij deze wetten voelt noch begrijpt.
Het organisme voor dit leven gééft slechts, het heeft geen andere taak dan het zieleleven.
Het menselijk organisme is, zoals Moeder Maan dit heeft moeten aanvaarden, dienend.
De ziel is de persoonlijkheid, deze kan alleen eisen stellen.
Nog is deze persoonlijkheid van de tweede kosmische levensgraad voordierlijk en onbewust.
Het zal Moeder Aarde zijn, die de vonk Gods bewustzijn en een fraai organisme zal schenken.
Op de hierboven geschetste wijze zijn er zeven kosmische graden ontstaan en het is door het beleven van al deze bestaanswerelden, dat de ziel als mens tot het Alstadium, het Góddelijk stadium kan terugkeren!
Moeder Aarde trok het zieleleven van de tweede kosmische graad tot zich.
Zij doet het zeven stoffelijke graden doormaken.
De geleerden van uw tijd spreken in dit verband over rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
De laagste graad hiervan wordt beleefd door de oerwoudbewoners, die u koppensnellers noemt, terwijl de blanke rassen (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en verscheidene Oosterse rassoorten tot de zevende stoffelijke graad behoren.
In deze gradenverdeling ligt de verklaring van het bestaan van uw rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), zij beantwoordt logisch en duidelijk de door miljoenen denkenden onder u gestelde vraag, waarom de ene door God geschapen mens een donkere huidskleur heeft en in het oerwoud leeft, terwijl de andere een Aziaat is of een blanke.
Uw vele rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) wijzen op de evolutie, die de vonk Gods stoffelijk en geestelijk door te maken heeft.
Niets gaat in de Goddelijke schepping met sprongen, niets is er zomaar ineens!
Mens, dier en plant, Maan, Zon en ster, ál het leven in Gods ruimte doorliep een evolutie vooraleer het het volgende stadium kon binnentreden!
Voor het innerlijk leven van de mens schiep God de voordierlijke, dierlijke, grofstoffelijke, stoffelijke en geestelijke graden.
De ziel gaat van de voordierlijke naar de geestelijke graad.
Terwijl zij zich de tussenliggende graden eigen maakt, zien we gebeuren, dat de ziel de Goddelijke wetten overtreedt, de persoonlijkheid leeft zich uit en begaat fouten, die, nu de ziel het nodige bewustzijn bezit, tot goedmaken ervan dwingen.
Hoe de ziel tijdens het volbrengen van haar aardse kringloop heeft gehandeld, zullen we in het verloop van dit boek uitvoerig volgen.
De ziel, die die kringloop volbracht en de wetten van Moeder Aarde beleefde, staat nu voor een nieuwe wereld, zoals zij dat vroeger op de eerste en tweede kosmische graad gewaar werd.
Wat zal zij in die wereld beleven?
Wij zullen dat aanstonds volgen en dan leert u het ontstaan van hellen en hemelen kennen.
Alles wat ik u in de vorige bladzijden over het verloop van het Goddelijke scheppingsproces verhaalde, was zeer beknopt.
Dit is ook de oorzaak dat veel u niet duidelijk zal zijn en vragen bij u zal doen opkomen.
Indien u er meer over wilt weten, raad ik u aan de trilogie te lezen, waarin mijn meester u uitvoerig over al deze wetten vertelt.
(voetnoot in eerste druk: „Het Ontstaan van het Heelal”, een trilogie door Jozef Rulof, eveneens van Gene Zijde ontvangen).
En zo God ons de genade wil geven, zullen wij straks in staat zijn de ganse Goddelijke schepping in haar onmetelijke diepte op een voor het menselijk bewustzijn begrijpelijke wijze te verwoorden en duidelijk te maken.
Tot beter begrip van Gods Liefde en Almacht, en van uzelf!