Het raadsel leven en dood
In geen maanden had ik mijn vrienden gezien en wilde hen bezoeken.
Ons gesprek ging onmiddellijk weer over al deze problemen.
Juan vroeg: „En, Alonzo?, is er een voortleven?”
„Ik ben nog niets verder, Juan.
Maar hoe is het met jou?
Leven je gedichten?
Ik vond je allerlaatste verzen prachtig, Juan.
Zie je thans door de problemen heen?
Ben je wat dichter tot jezelf en het leven gekomen?”
„Jij bent de gevoeligste van ons allen, Alonzo,” zei Carlo, je kan het dus weten.
Of kom je niet verder?”
„Soms denk ik dat ik het weet, Carlo, soms, maar dan is weer alles uit mij weg en ben ik geheel leeg.
Maar het komt van binnenuit mijzelf.”
„Je bent dus wat dichter tot jezelf gekomen, Alonzo?”
„Ja, Juan.
Je verklaart mij voor krankzinnig, maar ik, die thans spreek, die moet ik leren kennen.
Daarin ligt het geheim van alles en hij is degene die denkt en voelt en spreekt, hij, die Alonzo heet.
Doch dit sterft, maar „ik” blijf eeuwigdurend in leven.
Hoe dat leven is, dat weet ik nog niet, maar ook dat zal ik te weten komen.
Soms zie ik mijzelf in andere landen, Carlo.
Ik weet niet hoe of dat in mij komt, maar ik zie het duidelijk voor mij.”
„Je verliest jezelf, Alonzo, straks ben je krankzinnig.”
„Ik heb je van tevoren gewaarschuwd, Carlo, als je zo denkt dan ben je onnatuurlijk.
Ik weet het en toch, in mij voel ik al die problemen, in mijzelf ligt het machtige raadsel.
Jullie lachen, maar ik verzeker je, dat het zo is.
De bewijzen daarvoor geven kan ik natuurlijk niet, ik voel slechts, meer ook niet.”
„Het zijn je eigen verlangens, Alonzo.”
„Ook dat is mogelijk, Juan, maar wie beleeft die gevoelens?”
„Jij, natuurlijk, wie anders.”
„Maar wie is die „ik”, Juan?
Je kunt mij daar geen antwoord op geven.”
„Jij bent het, wie anders.”
„Mijn hersenen, Juan?
En die hersenen sterven als ikzelf sterven moet?”
„Ik geloof waarachtig, dat je wat verder bent gekomen, Alonzo.”
„Ik ben niet verder, Carlo, maar dichter tot mij zelf gekomen.
Verdoemdheid is er niet.
Eeuwigdurend branden?
Een verschrikking, doch slechts om de mensen angstig te maken.
De ziel is een zelfstandigheid, is het essentiële van ons gehele wezen en dat blijft in leven en kan niet verbrand worden.
In dit korte leven kan je je hemel niet bereiken, dié niet, waar het volmaakte door God aan ons mensen geschonken wordt.
Geraldo is het dichtst bij de natuur en voelt het.
Is het niet Geraldo?”
„Vertel mij, Alonzo, hoe kom je aan al deze gevoelens?”
„Ik denk en voel, Geraldo, dag in dag uit en tracht er op deze wijze te komen.
Iets leeft er in mij, dat mij zegt hiermee verder te gaan om het raadsel te leren kennen.
Wat het eigenlijk is, daar kan ik je niet op antwoorden.
Maar soms voel ik alles en begrijp ik ook alles.
Ik praat dan met mijzelf en met de dieren.
Mijn hond geeft mij dan antwoord en zij begrijpt mij volkomen.
Jullie denken, die wordt gek, maar ik ben nog steeds mijzelf en geheel normaal.
Als ik alles dieper ga voelen, dan ben ik mijzelf niet meer en heb ik mijn bewustzijn afgelegd, maar leef dan in een ander.
Ook dat is heel vreemd.
Doch ik zal er komen.”
„Je wilt een ziener worden, Alonzo?”
„Neen, Juan, dat niet, als je waarachtig wakker bent kan je door de dingen heen zien.
Maar wij zijn levend dood, wij allen.
Dit heeft met zien niets te maken.”
„Weet je al iets over het sterven, Alonzo?”
„Neen, Geraldo, weten doe ik nog niets, maar ik voel iets.”
„Wij zullen een afspraak maken, Alonzo.
Wie het eerst van ons sterft en daar leeft en bewust is, moet ons, de anderen, die nog op aarde zijn ervan komen vertellen.”
„Ik neem onmiddellijk die afspraak aan, Juan.”
„Een prachtidee is het, Juan.”
„Dan komen wij tenminste iets verder, Geraldo.”
Ik ging heen.
Van een zigeuner had ik gehoord, dat men met de doden kon spreken en op welke wijze men dat moest doen.
Na enige weken bezocht ik mijn vrienden en sprak erover.
Ik haalde hen over bij mij te komen en proeven te nemen.
Wellicht kwamen wij verder.
Op het vastgestelde uur kwamen zij bij mij en zouden wij beginnen.
Daarvoor had ik een houten kistje en dat kistje was van mijn Vader.
De afgestorvene zou, zoals die zigeuner beweerde, het kistje in beweging brengen en dan kon je met vragen-stellen beginnen.