Mijn fysische gaven

Dectar was angstig, maar ik nam mij voor thans heel ernstig te zijn.
Mijn haat kon mijn innerlijk leven verwoesten.
Plotseling kwam die haat in mij op en dan kende ik mijzelf niet meer.
Nu ik in mijn eigen cel alles overdacht, kreeg ik andere gevoelens en ze werden mij toegezonden.
Het gevoel van slaap overheerste mijn gehele leven en ik zonk weg.
Ik bleef echter in mijn stoflichaam, doch daarna ging ik eruit, maar dit uittreden was mij niet bekend.
Ik bevond mij in een zeer eigenaardige toestand.
Toen ik in die andere wereld leefde kreeg ik het gevoel, dat ik vanuit deze wereld de stoffelijke dingen op aarde kon verplaatsen.
Het merkwaardige van deze toestand was, dat ik tevens met de stoffelijke wereld verbonden bleef.
Ik was half geestelijk en half stoffelijk en ik bleef daarin.
Als ik nu aan aardse voorwerpen dacht en mij daarop concentreerde, trilde dat voorwerp en het was alsof daar beweging in kwam.
Ik dacht aan verbeelding, doch ik hoorde mijn leider zeggen: „Je kunt het, beste vriend, deze gedachten zijn van mij.
Want je kent deze krachten niet.
Je bezit deze gaven.
Heb je je sprong vergeten?
Heb je toen niet gevoeld, dat iemand je droeg, Venry?
En dan die koude?
Ook nu leef je daarin.
Je moet niet twijfelen, of wij komen niet verder.
Je speelt met je eigen leven en dat van Dectar.
Als je zo doorgaat, dan kan ik je niet meer bereiken.
Dacht je, mijn vriend, dat je gereed was?
O, schrik niet, want dan wordt het nog ernstiger, ik heb zoals steeds mijn maatregelen getroffen.
Wij zullen een proef nemen, doch je moet mij beloven, dat je dit nimmer alleen probeert te doen.
Ik wil geheel één met je zijn, daarom spreek ik vertrouwelijk.
Voel je mij, Venry?”
„Ik zal mijn best doen, meester.”
„Hoe kinderlijk ben je nog, te denken dat je gereed bent.
Als je Isis kende, zou je al die gedachten, zo ook je haat uit je verbannen, maar het dringt nog steeds niet tot je door.
Bewaar al die krachten voor nuttiger werk, of ik keer terug en laat je aan je lot over.
Als je wilt, dan zal je wonderen beleven, want ik ben ook daarin gereed.”
„Kunt u mij vergeven?”
„Je kunt het beter voorkomen, dan is vergeven niet nodig.
Luister nu, Venry, wat ik je zeggen zal.
Je bent nu uit het stoffelijke leven, maar toch blijf je daarmee verbonden, je hebt het reeds gevoeld.
Je ziet daar voor je een vrucht.
Die vrucht behoort tot je wereld en bezit zwaartekracht.
Wat ik nu wil, is het volgende.
Je daalt in die vrucht af.
Daarna ben je één met dat leven en kan je de vrucht opheffen, maar vanuit deze wereld.
Voor de aarde zweeft dan de vrucht in de ruimte, doch jij zelf bent het die haar opheft en verplaatst.
Ik zal je daarmee verbinden.
Niet één priester heeft dit gekund; men weet echter van deze krachten af, doch de gaven moet men bezitten.
In deze wereld moet men die verbinding, het éénzijn, tot stand brengen.
Denk nu niet, dat jij de enige bent die deze gaven bezit, want ieder levend wezen bezit deze krachten, doch zij worden niet gebruikt, omdat men er daar geen raad mee weet.
Nu moeten deze wonderen geschieden, Venry, wat je eerst later duidelijk zal worden.
Alleen door mij geschieden deze wonderen.
De farao zal je ontvangen en zelfs heel verwonderd zijn en allen die dit mogen beleven.
Niet jij, maar ik zal Isis groot maken en wij beiden zijn instrumenten en dienen.
Wil je mij volgen?”
„Gaarne, o, heel gaarne.”
„Je moet nu aanvaarden dat dit mogelijk is.
Je bezit vele gaven, zodat ik je met al deze wonderen kan verbinden.
Je weet, dat wij in onze wereld bloemen bezitten en de natuur is zoals op aarde.
Hier, waar ik ben, bloeit en groeit alles en wel eeuwig.
Als je wilt, beste Venry, dan kan je onze bloemen naar de aarde brengen en ze zijn dan verstoffelijkt.
Twijfel nu niet, je zult dit wonder leren kennen.
Van al deze wonderen en gaven weten de meesters af, doch zij maken daarvan hoogst zelden gebruik, omdat zij deze wonderen niet begrijpen.
Het zal je dus duidelijk zijn, dat wij eigenlijk die wonderen laten geschieden, ook al bezit je deze gaven.
Om ze op eigen krachten tot stand te brengen is mogelijk, doch daarvoor heb je een geheel en lang leven nodig, die studie raakt het oneindige.
Maar ik leef in het oneindige en ken al die wetten, je kunt mij dus aanvaarden.
En thans instellen.”
Buiten mijn eigen organisme had ik naar mijn leider geluisterd.
Maar ik werd angstig van mijzelf en kon mij niet instellen.
Ik hoorde: „Als je op deze wijze denkt en voelt, kunnen die wonderen niet geschieden.
Ken je de kracht van Dectars woorden, als hij zegt: „Je zal slapen!
Alléén slapen, ik wil dat je slaapt, slapen zal je?”
Je kan er niet aan ontkomen en moet inslapen.
Op deze wijze geschieden al deze wonderen.
Stel je in, Venry, en wil dat ik je ga verbinden.”
Een wonderlijk gebeuren beleefde ik thans.
Toen ik mij op de vrucht instelde en aan het opheffen dacht, zweefde de vrucht plotseling in de ruimte.
Dit stoffelijk product kreeg vleugelen en bezat geen zwaartekracht meer.
De vrucht zweefde door mijn cel, doch ikzelf droeg haar en volgde dit rondzweven.
Toen ik mij op iets anders instelde, viel de vrucht naar de aarde terug.
De verbinding was verbroken.
Ik hoorde nu zeggen: „Je ziet het, Venry, alles is mogelijk.
Je moet echter alleen hieraan blijven denken.
Je innerlijke vreugde stoorde nu de verbinding.
Je gedachten, om dit alles aan Dectar te zeggen en je vreugde deed je onmiddellijk in iets anders overgaan.
Je ziet het, hoe nietig je vreugde ook is, toch verbreekt zij dit wonder.
Neen, Venry, als je in de natuurlijke, maar onzichtbare wetten opgenomen bent, moet je ze beleven, eerst dan geschieden deze wonderen.
Er mogen geen andere gedachten tot je en in je komen, je denkt alléén hieraan.
Wanneer je mij wilt volgen, dan is er geen vreugde en bestaat er geen Dectar voor je, alléén deze vrucht, of hetgeen je belangstelling heeft.
Je vergeet telkens je ouderdom.
Vader Taiti is nu niet in je, ook al denk je in dat bewustzijn te leven.
En thans opnieuw instellen.”
Ik stelde mij op de vrucht in.
Dadelijk trok ik haar omhoog en kon doen wat ik zelf wilde.
Ik liet haar dalen en opstijgen en tot mij komen.
Doch al die bewegingen volgde ik en moest ze beleven, anders was het stijgen en dalen niet mogelijk.
Nu hoorde ik zeggen: „Als je wilt, Venry, kan je deze vrucht door de stoffelijke muren heen brengen.
Je denkt nu aan het ogenblik, toen zij nog tot het onzichtbare leven behoorde.
Dan ben je met andere wetten in verbinding, doch ik volg je en breng ze in werking.
Je keert dus tot het niets terug, maar je houdt de vrucht door concentratie vast, zodat zij niet geheel oplost.
Je brengt haar in mijn wereld, ook dat is mogelijk.
Ze lost daar op en verdwijnt, maar zij leeft hier en is volmaakt.
Dan ga je verder en breng je haar door de muren, doch dan trek je haar naar de stoffelijke wereld terug en dan zal de vrucht zijn zoals ze is.
Een onnatuurlijk wonder?
Neen, mijn beste vriend, dit zijn geestelijke en stoffelijke wetten en die wetten heb ik mij eigen kunnen maken, het is dus mijn bezit.
Ik zal je dus helpen.”
Nog hoorde ik zeggen: „Ben je gereed?
Mijn concentratie is onfeilbaar.”
Ik stelde mij op de vrucht in en bracht haar in mijn wereld.
Ze loste voor de aarde op.
Ik wandelde met de vrucht door de stoffelijke muren en buiten mijn eigen cel.
Waarachtig, het wonder was geschied.
Nu hoorde ik: „Je keert nu weer met haar naar de aarde terug, Venry.
Breng haar heel vlug terug, je kunt het bliksemsnel doen.
Hoe sneller, des te volmaakter werken de wetten, doch blijf hieraan denken.
Wanneer er thans stoornissen in je komen, je concentratie niet volkomen is, treden er onnatuurlijke verschijnselen in je stoffelijk lichaam naar voren.
Deze kunnen je dodelijk treffen, ook hierin is het, „alles of niets”.”
Ik stelde mij in, mijn concentratie was geweldig en ik bracht de vrucht naar de aarde terug.
Een groot wonder had ik mogen beleven.
In niets was de vrucht veranderd.
„Prachtig, Venry, zo is alles volmaakt.
In het verleden waren al deze gaven in je bezit, thans zullen wij ze op andere wijze gebruiken.
Nu doe je deze wonderen door mij en met mij, straks alleen.
Want ik blijf met je één, ook al hoor je en voel je mij niet.
Vergeet echter nooit, mijn vriend, dat al deze wonderen tot mijn taak behoren en je eigen wapen zijn.
Voel je thans hoe machtig je wapen is?”
„Ik ben u zeer dankbaar, meester.”
„Je ziet, door je duidelijk in te stellen kunnen wij wonderen doen.
Wanneer het nodig mocht zijn, dan kan je je eigen lichaam op deze wijze laten verdwijnen.
Kan je mij volgen?”
„Is dat mogelijk?”
„Ook dat is mogelijk, Venry, en het zal geschieden.
Je kan je dan in korte tijd heel ver verplaatsen.
Al deze wonderen, mijn vriend, zullen Isis groot maken, doch ik heb daarvoor de wetten op te volgen.
Nu echter een andere proef, later zal je stoffelijk lichaam oplossen, wanneer je ook daarvoor gereed bent.
Zie nu, wat ik je zal tonen.
Wat zie je, Venry?”
„Ik zie bloemen, meester.”
„Heel goed, ze zijn in mijn omgeving.
Zie je al deze kleuren?”
„Ja, meester.”
„Welke bloem zou je willen bezitten, Venry?”
„Die paarsblauwe, daar voor mij, meester.”
„Prachtig, ik dank je voor je spoedig besluit, hierin moet geen twijfel bestaan, of je denkt verkeerd.
Trek haar tot je, Venry, ik zal je helpen, maar je concentratie moet heel diep zijn.”
Dicht in mijn bereik zag ik vele bloemen en plukte er een; ik stelde mij toen op het terugkeren naar de aarde in.
Mijn leider zei tot mij: „Ook jij zal terugkeren, Venry.
Je wordt daar wakker, doch in je handen is deze bloem.
Stel je open.”
Ik maakte mij geheel leeg en voelde, dat er een ontzaglijke kracht tot mij kwam.
Daarna daalde ik in mijn stofkleed af en werd wakker.
En zie, in mijn armen hield ik de geestelijke bloem, ze was als de stoffelijke bloemen op aarde.
Een groot wonder was er geschied.
De tranen van geluk rolden mij over de wangen, maar ik voelde mij doodmoe.
Een merkwaardige stilte was er in mijn cel en ik leefde daarin.
Ik dacht, dat ik mij reeds weer had vergeten, doch mijn leider zei: „Zie je, Venry, ook ik en vele anderen met mij, waren allen diep getroffen toen wij deze wetten leerden kennen.
Op Isis kent men dit wonder nog niet.
Dit geestelijke product is als haar zusters op aarde.
Zij behoort bij al die wonderen, Venry, die wij hier bezitten.
Ook ons eigen leven is een groot wonder.
Wij schreiden van ontroering toen wij begrepen, dat er geen dood is.
Wij allen maken deel uit van dit machtige, dat wij hier kennen en dat God is.
Als wij dit leven volgen, zodat wij „Hem” leren kennen, die ons het leven gaf, kan je alleen neerknielen en dankbaar zijn.
Maar ook deze ontroering moet je kunnen overwinnen, Venry, in geluk, leed en smart moeten wij ons zelf blijven, of de meesters volgen ons.
Als zij thans zouden beleven wat zo-even geschiedde, groeit hun haat en vergeten zij zichzelf.
Blijf dus jezelf, in alles jezelf, of men eist je bloed en ook dat is verkeerd.
Later zal je duidelijk worden wat ik bedoel.
Ik waarschuw je echter.
Er zullen tijden komen, Venry, dat men je bloed zou willen bezitten.
Nu zoeken zij naar innerlijk licht, doch voor hen allen is het alleen macht.
Ik kan je dit alles niet verklaren, doch je zal het beleven.
Ik zie nu ver vooruit en mijn waarschuwing is oprecht, vergeet dit nooit.
Je kan de bloem tot Dectar komt behouden.
Dan keert zij terug naar mijn wereld en moet je alles weer vergeten.
Je bent nu heel flink, Venry, maar nog inniger en dieper denken, vooral zorg dragen, dat er heilige ernst in je is en dat de ouderdom in je leeft.
Begrijp je mij in alles?
Je jeugd is zeer gevaarlijk, ook voor Dectar.
Ik ga nu heen, Venry, Dectar komt.
Geef hem voor korte tijd de bloem, zodat ook in hem vreugde is.
Ik wil nu, dat je wacht en geduld hebt.
Je weet thans, dat ik er steeds ben en op je wacht.
Ik groet je, mijn vriend.”
* *
*
Dectar trad mijn cel binnen.
Onmiddellijk zag hij, dat er een wonder was geschied en hij zei: „Venry, o, Venry, wat zie ik?
Zijn deze gaven in je ontwaakt?
Want deze bloem is niet van deze aarde.”
Hij keek mij aan en zei: „Je bent vele eeuwen ouder geworden, Venry, en dat in die korte tijd?
Ik zie nu mijn meester.
Mag ik de bloem zien, Venry, en haar aan mijn hart drukken?
De Goden komen tot ons, nu reeds beleven wij wonderen.
Wat dan, Venry, als je ontwikkeling gereed is?
Wat zal er geschieden over enige jaren?”
Dectar nam de bloem in zijn handen en schreide van geluk.
Hij zette zich neer en zonk weg.
Ik volgde hem en zag dat hij uit zijn lichaam ging.
Dectar viel in een merkwaardige toestand.
Zijn mond sprak en ik hoorde hem zeggen: „O, heerser, leider en meester, gij kunt mij martelen, nu ik dit wonder heb mogen aanschouwen.
Ik ben gereed u in alles te volgen.
Onzichtbare hulp, mag ik u danken?
Ik buig mij diep neer en ben heel gelukkig in uw schaduw te mogen leven.”
Toen trad Dectar uit en ik zag, dat hij door een andere macht opgenomen werd en op een wolk plaats nam.
Dectar zweefde nu reeds in de ruimte en beleefde één van zijn allergrootste verlangens.
Naast Dectar zag ik een andere kracht.
Of het een wezen was, kon ik niet zien.
Maar een groot licht kon ik waarnemen en daarin leefde Dectar.
Daar in de ruimte werd gesproken, ik zag en voelde, dat Dectar luisterde.
Ik kon hem heel duidelijk zien.
Dan zag ik, dat zijn gelaat heel ernstig werd, maar uit hem straalde geluk, hemels geluk.
Mijn lieve vriend zweefde in de ruimte.
Het was wel merkwaardig, heden waren er wolken, sneeuwwitte wolken en daarop had hij plaatsgenomen.
Dan zag ik, dat hij naar de aarde terugkeerde en wakker werd.
Hij zei tot mij: „Beste Venry, mijn broeder, aan mij is gegeven op een wolk plaats te nemen.
Heb je mij kunnen volgen?
O, hoe machtig is deze meester.
Hoe moet ik de Goden danken.
Welke offers zal ik thans kunnen brengen?
Ik ben gereed, beste Venry en zal hem in alles volgen, hoe moeilijk het ook voor mij zal zijn, ik ben gereed.”
„Wat is er, Dectar, heb je iets?”
„Zou er in mij geen ontroering mogen zijn, Venry?
Ik heb zo-even een wonder mogen beleven.”
„En toch is er iets, Dectar.”
„In mij is de stilte gekomen, beste vriend, alleen rust en blijdschap.”
Ik vond hem vreemd en voelde iets merkwaardigs, doch wij beiden hoorden tot ons zeggen: „Kinderen van Isis, de Goden zijn met u.
Vergeet nu alles.”
Dectar hield nog steeds de bloem in zijn handen.
„Ze keert nu terug, Dectar, zie hoe ze oplost.”
Wij beiden zagen, dat de bloem in zijn handen oploste.
Toen ze voor onze ogen verdwenen was, zonken wij bijna ineen.
Opnieuw hoorden wij tot ons zeggen: „Als je zo doet, keer ik niet weer tot je terug.
Zo bewaart men geen geheim, eenieder voelt je geluk en leest het van je gelaat af.
Ben je vergeten, dat je op Isis leeft?
In je is lichtzinnigheid, het gebrek aan volwassen bewustzijn.”
Wij herstelden ons en gingen heen.