Eén met het leven, dat God in alles heeft neergelegd

Veel heeft André door zijn prachtige gave mogen beleven.
Verschillende occulte problemen werden voor hem opgelost en duidelijk gemaakt, doch wat hij in deze toestand beleefde, was toch wel het ongelooflijkste van alles, wat hem in de geest werd gegeven.
De lezer zal zich daarom afvragen, of er wel mensen op deze wereld en aan Gene Zijde zijn die dit gebeuren kunnen aanvoelen of daarmee worden verbonden.
Velen zullen daarover hun schouders ophalen, omdat zij het niet kunnen aanvaarden.
Doch alles wat André vertelde, heeft hij mogen beleven, door hen, die achter de sluier leven.
Door zijn grote gave, door Gods heilig geschenk, is dit alles waarheid geworden.
Daarom nogmaals: alles is waarheid, niets dan de waarheid, alles heeft hij mogen beleven.
Op een middag, toen hij alleen in zijn kamer zat, werd hij in een toestand gebracht, waardoor hij het leven in alles aanvoelde.
Het was een wonderlijk gebeuren en voor hem is het een groots moment geweest.
Na dat ogenblik voelde hij een groot geluk in zich komen en liefde voor alles wat leefde.
Het was een ogenblik van zalig geluk, waarvoor hij God niet dankbaar genoeg kon zijn.
Hij vertoefde in gedachten aan Gene Zijde bij al zijn vrienden, die hij reeds had zien overgaan.
Hij dacht, hoe zal ik hen terugzien, want velen, dat wist hij zeker, zouden geluk bezitten en anderen diepe duisternis.
Aan de laatsten dacht hij het meest, zij hadden hulp nodig.
Innig voelde hij zich op dit ogenblik met hen verbonden en in deze toestand werd hem het wonder geopenbaard.
’s Morgens, toen hij wakker werd, voelde hij, dat hij zich in een voor hem onbekende toestand bevond.
Dit was hem dadelijk opgevallen.
Het was een rust, een stilte, die in hem lag, die niet op aarde was te vinden, waar men dan ook vertoefde.
Zijn eerste gedachten waren, dat hij was uitgetreden, maar hij zette deze gedachten opzij, omdat Alcar hem bewust liet uittreden en hem van tevoren zou waarschuwen.
Wanneer hij een probleem zou beleven, dan was ook alles anders.
Neen, hij was niet in de sferen geweest.
Die innerlijke geestelijke rust bleef hij de gehele morgen voelen, tot op het ogenblik, dat hij bemerkte, dat erop hem werd ingewerkt, waardoor hij de bedoeling ervan begreep en hij met het wonderbaarlijke werd verbonden.
Vroeger maakte hem een dergelijke rust zelfs angstig, omdat hij dan niet wist, wat er met hem geschiedde.
Dit was ook nu het geval, doch hij had geleerd af te wachten en zich niet meer angstig te maken, omdat hij door alle bewijzen dit vertrouwen had gekregen.
Het was gegroeid tot een krachtig wéten.
Thans maakte het hem niet meer ongerust en wachtte hij in overgave op de dingen die zouden komen.
Toen hij zo in gedachten was verzonken, voelde hij plotseling, dat erop hem werd ingewerkt en dat hij zich in een andere toestand voelde komen.
Toch bleef hij zich bewust van alles, wat er met en om hem heen geschiedde.
Hij dacht, wat zal dit nu weer te betekenen hebben, maar liet rustig op zich inwerken.
Op deze wijze, in volle overgave, zou Alcar hem kunnen bereiken.
Wat hij voelde en waarnam, was zeer merkwaardig.
Hij werd met iets verbonden, dat hij nog niet begreep.
Daarna kwam er een heerlijke geur tot hem, waardoor zijn belangstelling voor de onzichtbare machten, die om hem heen waren, steeg.
Hij keek om zich heen, of er in zijn kamer ook bloemen aanwezig waren, die deze geur verspreidden.
Maar er waren geen bloemen, alleen een vaas met rode tulpen en deze konden die geur niet verwekken.
Na deze verschijnselen hoorde hij een zacht geluid.
Het was alsof er fluisterend tot hem werd gesproken, echter niet duidelijk genoeg om te verstaan.
Soms was het van hem verwijderd en dan weer dichtbij, ook boven zijn hoofd was het hoorbaar.
Vaak was het zeer heftig, alsof er iets onaangenaams gebeurde, waardoor het in deze toestand geraakte.
Hij vroeg zich af, wat dit betekende.
Waren het wel geluiden, die hij hoorde?
Nu hoorde hij het weer en nog duidelijker dan de eerste keer en hij wist, dat het geen stemmen waren.
Op zijn donkere seances had hij de geesten horen spreken en hij kende hun stemmen, die hetzelfde waren als toen zij nog op aarde leefden.
Hun stemmen waren menselijk, maar wat hij nu hoorde, was zo heel iets anders.
Veel had hij op occult gebied beleefd, dit echter was vreemd en daarom nieuw voor hem.
Nogmaals trachtte hij het geluid op te vangen en luisterde aandachtig.
Neen, het waren geen menselijke stemmen, dit was iets zeer eigenaardigs.
Maar wat dan?
Hij wandelde de kamer op en neer om het nog duidelijker te kunnen horen.
Toen hij in een van de hoeken van zijn kamer stond te luisteren, voelde hij, toen hij weer terug wilde keren, dat hij werd tegengehouden.
Een onzichtbare macht belette hem verder te gaan.
Rustig liet hij zich beïnvloeden en hij voelde, dat men hem naar de tafel voortduwde, waar de tulpen stonden.
Hij begreep onmiddellijk de bedoeling en wilde er vlug heen gaan, doch dan voelde hij weer, dat hij tegengehouden werd.
Daarna duwde men hem zachtjes aan vooruit, schrede voor schrede naderde hij de vaas met tulpen.
Van alles was hij zich bewust en normaal kon hij denken.
Toen hij de tafel bijna genaderd was, schrok hij geweldig.
Het geluid, dat hij zo-even hoorde, werd door de tulpen veroorzaakt.
Hij dacht gek te worden.
Als een marmeren beeld stond hij voor de tafel.
Wat zou hij moeten doen?
Wat betekende dit alles?
Enige seconden verliepen.
Hij kreeg het gevoel, om tot de bloemen te spreken.
Een sterke drang lag in hem zulks te doen.
Toch durfde hij niet en dacht aan verschillende stoffelijke dingen om zichzelf te controleren, of hij nog normaal was in zijn gedachten.
Ja, zo dacht hij, ik ben normaal, mijn gedachtengang is perfect.
Het duurde niet lang of hij voelde zich geheel met hen verbonden.
Een wonder geschiedde.
Toen hij de tulpen met zijn handen aanraakte, voelde hij een eigenaardig gevoel in zich komen.
Bij één was het rust, die in hem kwam, bij een andere voelde hij angst, bij weer een andere kwam hij in opstand en zou hij alles kunnen vernielen.
Achtereenvolgens hun een andere plaats gevende, voelde hij verschillende gevoelskrachten door zich heengaan.
De drang om te spreken werd steeds heftiger en toen hij daartoe overging, voelde hij een algemene instemming.
Duidelijk voelde hij deze verschillende gevoelsovergangen.
Het mooiste en heiligste gevoel, dat in hem kwam, was, dat hij voelde, dat enkele tulpen spoedig zouden verwelken en afsterven.
Het was een zeer vreemd maar intens gevoel, het naderend einde van dit zo kort bestaan.
Een lichte duizeling en slaap overviel hem, in zich voelde hij een heerlijke rust komen, en droefheid door zich heengaan.
Enige minuten bleef hij met hen verbonden, totdat hij plotseling besefte, hoe onnatuurlijk zijn doen en laten was.
Angstig werd hij van zichzelf.
Hij, als aards mens, sprak met de bloemen en voelde hun bloemenleven.
Ook zij waren als de mensen en hadden hun anti- en sympathieën, zo ook hun verschillende gevoelseigenschappen.
Het was voor hem om ervan te duizelen.
Voor de tweede maal betastte hij zich, bevoelde zijn hoofd en armen, dacht aan andere aardse toestanden en constateerde, dat hij normaal was.
Ben ik nog op deze wereld, zo dacht hij, of ben ik in hun leven opgenomen?
Na alles te hebben nagegaan, was hij zich bewust, dat alles normaal was en hij als een aards mens kon denken en voelen, zien en horen.
Daar stond de radio, daar hing een schilderij van hem, dat Alcar voor hem had gemaakt.
Dit was een bruin kostuum wat hij aan had, dat een tafel, op straat hoorde hij de mensen spreken en zag hen voorbijgaan.
Alles was normaal en toch voelde hij zich in een andere wereld dan zijn bewustzijn op aarde.
Hij leefde en was zich van alles, wat om hem heen was, bewust, maar toch was hij met een ander leven verbonden.
Na dit alles te hebben gecontroleerd, begon hij weer met de bloemen te spreken.
En thans nog inniger dan de eerste keer voelde hij zich met hun leven verbonden.
In zijn gevoel daalde hij van de aarde af en maakte het gehele proces mee.
Van zaad tot bloem voelde hij waar het leven heen voerde, welke reis het had gemaakt, totdat zij hier in zijn vaas een plaatsje hadden gevonden.
Het heiligste was wel, toen hij beleefde, dat de knop als bloem zou opengaan.
Een zacht gekreun, een pijnlijk gevoel kwam in hem.
Dit ontwaken was ook voor hen pijnlijk.
Hij voelde zich innerlijk samentrekken, alsof zijn lichaam op het punt stond uiteen te springen.
Het was een intens gevoel, dat hij zuiver gewaar werd.
Daarna kwam er iets schoons in hem, het was het gezang van het ontwaakte leven.
Het voelde, dat het was geboren en ook hij voelde dit geluk.
Daarop zag hij als in een visioen, dat zij werden afgeplukt en een koude rilling doorvoer hem.
Snijdend was het en hij beefde van innerlijke ontroering.
Het was een angstwekkend gevoel, dat hem het leven benam.
Daarna voelde hij, dat zijn gevoel verduisterde in een wachtend overgeven, het einde van een bestaan.
Een floers lag om alles, het einde zou spoedig komen.
Innig sprak hij met hen allen.
Vooral zij, die spoedig zouden verwelken, voor hen koos hij zoete en krachtige woorden, om hun het heengaan gemakkelijker te maken.
Zij treurden, duidelijk voelde hij het.
„Kom”, zo sprak hij, „uw leven is kort, en ik voel zeer goed, dat de mens het vervroegt.
Toch moet u rustig zijn en het leven, dat u bezit, tezamen delen.
Waarom in opstand?
Is ook in dit leven disharmonie?
Verdringt de één de ander?
Zijt gij allen niet ten dode opgeschreven?
Moet gij elkander het leven nog zwaarder maken dan het reeds is?
Kom, rustig en gelukkig zijn.”
André voelde het leven, dat God in hen had neergelegd, zeer duidelijk.
Naarmate hij tot hen sprak en de één na de ander een ander plaatsje had gegeven, waren allen in een rustige toestand gekomen.
„Zo”, zei hij, „nu is beter.
Thans volgt u de weg, die ook wij mensen te volgen hebben, maar nog steeds niet willen.
De mens voelt zich te veel en te sterk en is te veel met zich zelf ingenomen.
Laat er rust zijn in uw midden.
Het leven is voor u kort; dat weet ik, omdat ik dit proces zo-even heb mogen volgen.
Is er dan nergens vrede en geluk?
Ook niet in uw wereld?”
Alle luisterden naar hem en hij hoorde hun stemmen; hun gevoelsveranderingen, alles voer door hem heen.
Zo zou hij wel uren willen doorspreken, het was een heilig ogenblik voor hen en hem geweest.
Plotseling hoorde hij zich bij zijn naam noemen en zei Alcar hem, dat de verbinding werd verbroken.
André schrok ervan en kreeg het gevoel hen te demagnetiseren, wat hij dan ook deed.
Toen beleefde hij een ander wonder: De tulpen, die ver naar beneden hingen, gingen, op hetzelfde ogenblik, dat hij hen demagnetiseerde, omhoog en stonden als stijve kaarsen in de vaas.
Hoe is het mogelijk, dacht hij, dit is toch wel een bewijs, dat ik met hen was verbonden.
Welk wonder was hem geopenbaard?
Een heilig warm gevoel doorstroomde hem en hij voelde, dat het contact was verbroken.
Hij knielde voor de vaas met bloemen neer, om God en zijn leider Alcar voor dit geluk te danken.
Lang bad hij en toen hij was opgehouden, vloog hij naar zijn moeder, om haar het grote gebeuren te vertellen.
„Kom, moeder, ga met mij mee, er is een wonder gebeurd.”
Zijn moeder keek hem aan en schudde haar hoofd.
In zijn ogen zag zij die eigenaardige glans, die ze reeds zovele malen daarin had gezien en die zij kende.
Wanneer haar jongen in trance was, of wanneer hij met andere machten, die door hem werkten, werd verbonden, dan lag in zijn ogen een zachte, maar tevens een verziende glans.
Daaraan wist zij, dat hij weer iets vreemds had beleefd.
Samen gingen zij naar zijn kamer.
De eerste woorden die zij tot hem sprak waren: „Maar jongen, hoe kun je zó die tulpen in de vaas zetten.”
En om haar woorden in daden om te zetten, wilde zij de vaas anders opmaken.
André begreep, dat ook op haar werd ingewerkt en met een sprong was hij bij haar en belette haar, om ook maar met één vinger de vaas aan te raken.
Zij keek hem aan en dacht, o, hij is weer in een andere wereld.
„Ga daar zitten moeder en luister naar wat ik u zal vertellen.”
Gewillig deed zij, wat haar kind verlangde en nam plaats.
„Luister naar mij moeder, zoals u nog nooit naar mij heeft geluisterd.
Als u mij ooit wilt aanhoren, doe het dan nu.
U weet, dat alles wat mij door Alcar en alle andere intelligenties wordt gegeven, voor mij heilig is, nietwaar?
Wanneer ik een diagnose mag stellen of een zieke mag genezen, zal ik alles zo doorgeven, en er nooit iets bij maken, omdat ik Alcar zou bedroeven.
Dat weet u, nietwaar?
Ik zal, wanneer ik iets zie, het nooit verfraaien.
Ik weet, moeder, wanneer ik dat wel zou doen, ik het eens zal moeten goedmaken.
Vele geesten zien op mij neer, hoe ik mijn gave gebruik en omdat ik dat weet, is mij alles heilig, wat met het leven na de dood heeft te maken.”
Zijn moeder, die hem wilde tegenspreken, omdat zij dat alles reeds lang wist, kreeg daar echter geen gelegenheid voor, omdat hij het haar belette.
„Neen moeder, laat mij uitspreken.
Ik moet u nog meer vertellen.
Zeg mij eerlijk en vergeet niet, dat het mij heilige ernst is, zeg mij, denkt u moeder, dat ik normaal ben, als een normaal mens met u spreek?”
Zijn moeder, die toch, ondanks zijn heilige ernst, wilde lachen, hield haar lach in, omdat zij hem zag wegzinken en van kleur veranderen.
Zij knikte met haar hoofd ten teken, dat alles goed was.
„Luister nu goed.
Ik heb zo-even met de bloemen gesproken, moeder.
O, ik ben zo gelukkig.”
„Wat zeg je, met de bloemen gesproken?”
„Ja moeder, vindt u mij niet abnormaal?
Ik weet de betekenis er nog niet van, doch ik heb met de tulpen gesproken en hun leven gevoeld.
Maar één ding weet ik, dat ik niet alleen weet, maar intens voel, en dat is, dat ik alle leven dat leeft wel zou kunnen omhelzen.
O, een heerlijk gevoel ligt in mij, dat er voordien niet is geweest.”
Zijn moeder stond uit haar stoel op en ging heen, zonder iets te zeggen.
André hoorde haar binnensmonds spreken.
Wonderlijk, wonderlijk toch.
Voor haar en het moederhoofd was dit alles te veel en te diep.
Reeds lang kende zij haar jongen niet meer en waande hem ver, heel ver van haar vandaan.
Iedere dag voelde zij deze afstand groter worden, totdat hij voor haar niet meer was te bereiken, wat haar soms verdrietig deed stemmen.
André, die alleen achtergebleven was, hoorde zijn leider tot hem spreken.
„Is mijn jongen gelukkig en ben je wat kalmer, André?
Heeft het je niet te veel aangepakt en krachten gekost?
Was de emotie niet te sterk voor je?
Is André overtuigd van dit grote wonder?
Voel je, mijn jongen, dat er een heilig geluk in je is gekomen?
En zou je onze grote Vader, wat je reeds hebt gedaan, niet van uit het diepst van je ziel willen danken en uitroepen: Vader, wat hebt U mij gegeven?
Hoe kan ik U danken?
Zou je niet voor alles wat leeft je leven kunnen geven, wanneer men dat verlangde?
Voelt André thans geen liefde voor alles wat leeft?
Kun je thans alle mensen niet liefhebben en zou je niet willen uitroepen, hoe gelukkig je bent?
Vindt mijn zoon het zo onbegrijpelijk, dat ik hem met het leven, dat God in alles heeft neergelegd, heb mogen verbinden?
Dat God je wil, om ons werk te doen, kent en je gebeden om wijsheid, kracht en liefde heeft verhoord?
Luister André: Lang geleden, toen wij voor het eerst tezamen waren, toen je hen leerde kennen, die aan deze zijde in geluk leefden, kwam er een sterk verlangen in je op, om een dergelijke afstemming te mogen bezitten.
Je knielde iedere dag, ieder uur neer, en bad, dat God ons de kracht zou schenken, om jou als een zuiver instrument te mogen ontwikkelen.
Toen, André, wist ik reeds, dat je eens deze heilige genade zou ontvangen.
Dat God het ons zou toestaan, je met het leven te verbinden.
Dit is nu geschied.
Je bent in de geest ontwaakt en voelt zuster- en broederliefde.
Steeds zul je dit heilige gevoel blijven voelen, het is je bezit geworden.
Thans zal je strijd geen strijd meer betekenen en zul je je kruis dragen, dat God je te dragen heeft gegeven.
Je zult het leven, dat tot je komt, kunnen aanvoelen en naar je liefde handelen.
Nu nog dit: Om dit grote gebeuren rustig op je te kunnen laten inwerken, bracht ik je, toen je nog in een diepe slaap lag verzonken, in deze rusttoestand.
Ik kon dit alleen bereiken door mij met je te verbinden en deze verbinding in stand te houden.
Je voelde dus mijn innerlijke rust, mijn eigen afstemming.
Je weet, dat wij in onze afstemming het leven in alles voelen.
De bloemengeur bracht ik tevens tot je, om je gevoel en interesse op dit gebeuren af te stemmen, waardoor ik je kon verbinden en je gehele concentratie hierop afstemming zou vinden, om je het proces te laten volgen.
Dit alles is mij volkomen gelukt.
Ik hield je tegen en bracht je schrede voor schrede naar de tulpen, om de verbinding niet te storen.
Daarna liet ik je voelen, dat ook in de natuur disharmonie heerst.
De gevoelskrachten van het leven, wat een leven aan kracht bezit, liet ik je tevens voelen en ik liet het wordingsproces in je gevoel aan je voorbijgaan.
Duidelijk heb je alles kunnen volgen.
Wanneer de mens de eerste gelukkige sfeer aan deze zijde binnentreedt, dan eerst kan hij het leven in alles aanvoelen, omdat zijn gevoel in de geest afstemming vindt.
Is je dat duidelijk?
De mens op aarde kan niet in deze toestand leven, daarom moest ik mij met jou verbinden en kon ik het je op deze wijze laten beleven.
Wat je beleefde, was dus door mijn wil, mede door je innig smeken, om voor ons als zuiver instrument te willen dienen.
Buiten ons dus zou je het leven niet hebben gevoeld.
Dit gevoel, André, dat nu in je is, zul je verder ontwikkelen en eens zal het op onze toestanden afstemming vinden, wat eeuwig geluk voor je zal zijn.
Verbind je in liefde, dan zul je alles kunnen aanvoelen, zoals het leven zich voelt op het ogenblik van verbinding.
Deze liefde, mijn jongen, is je bezit.
Het leven is aan jou, mijn jongen, wees gelukkig en laat anderen je geluk voelen.
Ik ga heen.
Je Alcar.”
Hoe machtig was liefde.
Het éne wonder na het andere werd hem geopenbaard.
En dit alles door het heilige spiritualisme.