Echte helderziendheid en het gevaar van zien
André werd bij een dame geroepen, die hem wilde consulteren.
Hij vroeg aan Alcar, of hij het goedvond en deze antwoordde: „Welja, we gaan erheen”.
Op het vastgestelde uur was hij aanwezig.
De dames waren niet thuis maar konden elk ogenblik komen.
Degene, die hem wilde consulteren, kwam daarvoor van buiten de stad en logeerde bij een vriendin.
Hij wachtte enige tijd, maar toen het hem wat al te lang duurde, wilde hij heengaan, omdat hij thuis patiënten moest behandelen, doch Alcar zei, dat hij wachten moest; het zou iets bijzonders worden.
Hij dacht na.
Iets bijzonders worden!
Dan moest Alcar dit dus reeds weten.
Hij voelde een sterke inwerking; Alcar deed iets.
Wat dit was, kon hij nog niet duidelijk zien.
De dames kwamen thuis en hij werd aan de logé voorgesteld.
„Ik heb veel over u gehoord, mijnheer Hendriks, daarom wil ik u raadplegen.
Laten we naar boven gaan; we worden dan niet gestoord.
Boven gekomen legde ze een foto en een das voor hem neer en vroeg, of hij daarvan iets kon vertellen over de gezondheidstoestand van haar echtgenoot.
Hij nam de foto in zijn handen.
„Ik zal mijn best doen, mevrouw, maar u moet mij niets zeggen.
Alleen als ik u wat vertel van hetgeen ik zie, dan kunt u mij zeggen, of dit juist is, of niet.”
Na enige ogenblikken vertelde hij, welke indrukken hij kreeg omtrent haar man.
Een sterke drang om te slapen overviel hem en daarna kreeg hij het benauwd.
Toen deze drang op zijn lichaam inwerkte, deelde hij dit ook aan de dame mee en zij antwoordde, dat deze symptomen zich bij haar man voordeden.
„Ik heb dit dus goed aangevoeld, mevrouw?”
„Ja, zeker, dat heeft u.”
„Goed, dan zal ik u zeggen, waarmee dit verband houdt.
Ik zie enige doktoren bij uw man; ook zie ik, dat de medicijnen, welke zij hem geven, voor zijn hart zijn.
Is dat zo?”
„Ja”, antwoordde zij.
„Uw man zie ik zó, mevrouw”, en hij gaf een beschrijving van zijn persoon.
Ook nu kon zij niet anders zeggen, dan dat deze volkomen klopte.
Zijn karakter was eveneens juist getekend.
„Ik zie de plaats, waar u woont, de omgeving, waarin uw man elke morgen zijn wandeling maakt, de straten, welke hij moet passeren om zijn kantoor te bereiken.
Ook zie ik de naam van de straat, waar dit zich bevindt.”
De dame moest toegeven, dat alles juist was.
Daarna zag hij niets meer en wachtte op de dingen die komen zouden.
Na enige ogenblikken vroeg de dame: „Ziet u nog iets anders?”
„Neen, mevrouw, maar wacht u nog even.”
Zij werd ongeduldig, doch André was voorbereid en bleef rustig.
Alcar had hem reeds vaak gezegd, dat hij de invloed, die de mensen op hem afzonden, van zich af moest houden, anders zou deze hem in de war brengen en dan zou hij niet zuiver zien, maar door de mensen beïnvloed worden.
Rustig moest hij zijn, zei Alcar steeds.
De mensen zonden vele gedachten naar hem toe, welke hij telepathisch overnam.
Hij kon hun dan wel bewijzen geven, maar dan berustten deze op hetgeen zij zelf wisten en dachten.
Daarmee kwam hij niet verder.
Zo was het ook nu.
Met kracht weerde hij deze gedachten af.
Plotseling zag hij heel duidelijk vier mensen voor zich.
Het waren drie dames en een heer.
Zodra hij dit beeld voor zich zag, hoorde hij Alcar zeggen: „Dit zijn vier helderzienden, die zij geraadpleegd heeft.
Zij hebben de foto en de das in handen gehad en daardoor zit hun invloed nog aan deze voorwerpen vast”.
Hij gaf dit bericht door.
Ook dat was goed gezien.
Toen zei Alcar: „Zie naar haar hoofd, André, concentreer je sterk en neem haar gedachten over”.
Hij keek haar aan en zag, dat uit haar hoofd een lichtstraal tot hem kwam.
Het was als een flits zo snel was het gebeurd.
Alcar vervolgde: „Je ziet nu haar gedachten in licht.
Telepathie, André, wees voorzichtig.
Al deze helderzienden hebben haar gedachten overgenomen en nu wil ik je laten zien, hoe een helderziende beïnvloed wordt, hoe hij de gedachten opvangt van de persoon, die hem raadpleegt.”
André wist, welke de betekenis was van het licht, dat naar hem toekwam.
En toen de dame hem vroeg, of hij nog iets anders zag, kon hij haar vertellen, wat hij gezien en overgenomen had.
„Ja, mevrouw, ik zal u zeggen, wat ik zie.
De vier helderzienden, die u raadpleegde, hebben u allen gezegd, dat uw man vóór december sterven zal.
Ik hoor duidelijk de woorden, die zij tot u hebben gesproken en die ik nu van u heb overgenomen.
Woordelijk zal ik ze herhalen: „Weet u, dat u spoedig weduwe wordt?”
Zij schrok en begon te snikken.
Het was nu voor de vijfde maal, dat dit door een helderziende werd vastgesteld.
Vier anderen hadden het haar reeds eerder voorspeld en een van hen was iemand van Europese vermaardheid.
Het moest dus waar zijn, daar zij allen de indruk hadden gekregen, dat haar man niet lang meer leven zou.
André had medelijden met haar, omdat men zo pertinent gezegd had, dat haar man spoedig sterven zou en omdat zij dat geloofde, maar hij ging verder:
„Dus, wat ik u verteld heb, is hetzelfde, wat de andere helderzienden voorspelden?”
„Ja, beslist, uw uitspraak klopt met hetgeen zij gezegd hebben.”
„Prachtig, mevrouw, maar ik verzeker u, dat zij slechts telepathisch uw gedachten overnamen en u vertelden, waaraan u dacht, omdat u een sterk concentratievermogen bezit en hen zodoende beïnvloedde.
Zij hebben u ook niets anders kunnen vertellen omtrent de gezondheidstoestand van uw echtgenoot, dan datgene, wat u zelf wist en waar u vol van was.
Ik sta nu alleen tegenover de vier andere helderzienden en ik voel, dat u mij niet gelooft.
Toch wil ik mijn best doen, mevrouw, en proberen, of ik de zuivere waarheid voor u mag ontvangen.
Ik zal aan mijn leider, die bij mij is, vragen of hij mij die kan laten zien.”
Hij vroeg het aan Alcar en deze antwoordde: „Geef je over en we zullen zien, wat de waarheid is.”
Hij gaf zich gewillig aan Alcar over, doch vóór hij zich concentreerde, bad hij God, of hij de waarheid, de geestelijke waarheid, zou mogen ontvangen.
Het kwam er nu op aan, om zuiver te zien, niet alleen voor de zieke, om wie het ging, doch ook voor deze arme vrouw, die reeds zulk een vreselijke angst had doorstaan door hetgeen men haar gezegd had.
Hij smeekte om kracht voor zijn leider, opdat deze, door hem als zijn instrument te gebruiken, haar de zuivere waarheid in alles zou mogen geven.
Naast zich hoorde hij Alcar eveneens bidden en om kracht vragen.
De vier helderzienden moesten eens weten, hoeveel kwaad hun werk reeds gedaan had en hoe voorzichtig zij met hun gaven moeten zijn.
De arme vrouw verkeerde in een zo grote zenuwspanning, dat zij, wanneer deze nog lang duurde, zeer zeker nog eerder over zou gaan dan haar echtgenoot.
Na zijn gebed viel hij in trance en in deze toestand werd de sluier, welke de waarheid bedekte, voor hem opgelicht.
Toen hij mocht zien, hoorde hij Alcar zeggen: „Vertel haar, wat je ziet.”
Hij verzocht haar eerst alles op te schrijven, wat hij zeggen zou en vervolgde toen:
„Luister, mevrouw.
Ik zie 1 december voor me; achtereenvolgens zie ik alle data van december aan mij voorbijgaan.
Het gelijkt haast een film.
Nu zie ik januari en ook zie ik uw echtgenoot, die er nog gezond uitziet, terwijl hij, volgens het zeggen van de helderzienden, reeds gestorven had moeten zijn.
In januari zie ik ook niets gebeuren, maar uw man zie ik wel.
Telkens wordt mij getoond, hoe het met hem is.
Nu komt februari aan de beurt en de eerste week gaat langzaamaan mij voorbij.
Acht februari staat de film stil.
Dit betekent iets.
Nu zie ik uw man ziek, hij ligt te bed; maar maakt u zich niet ongerust, de film gaat weer draaien.
Tien, twaalf, veertien, zestien februari; nu zie ik, dat hij weer beter is.
Het was slechts een kleine ongesteldheid.
Nu is februari voorbij.
Ik zie vier maart; achtereenvolgens de overige dagen van deze maand.
April.
Nu gaan de dagen en de maanden steeds sneller voorbij.
Niets, niets gebeurt er.
Nog steeds zie ik uw man naast u, fris en gezond.
Ook de maand november gaat aan mij voorbij en het is nu een jaar later, dan de vastgestelde datum, waarop u weduwe moest worden, doch ik zie, dat het nog niet zover gekomen is.
De film wordt opgerold, mevrouw; mijn leider zegt, dat dit voldoende is.
Alles is voorbij.
Ik zie niets meer en u kunt weer gelukkig zijn.”
Doch de dame wist niet, wat zij ervan denken moest.
Zij had ook bitter weinig opgeschreven; alleen: 8 februari.
Zij keek André aan, maar zei niets en hij voelde, dat ze hem niet geloofde.
Hij stond hier als een tegen vier en wie moest zij geloven?
De anderen konden in haar ogen ook gelijk hebben en daarvan scheen zij overtuigd te zijn.
Het was een onhoudbare toestand voor hem en Alcar zei: „Maak er een eind aan, mijn jongen.
Het heeft voor haar geen waarde en al zien wij nog zo veel, het helpt ons niets.”
„Luister eens, mevrouw, u kunt denken, wat u wilt en aannemen, wat u verkiest, maar ik verzoek u vriendelijk: schrijf mij alles, wat er ook met uw man gebeuren zal.
Het is voor mij van zeer veel belang, te weten, wie hier goed gezien heeft.”
„Ik beloof u dat.”
„Dan zal ik u vertellen, wat er gebeurd is.
Wat de andere helderzienden telepathisch van u overnamen, heeft met echte helderziendheid niets te maken.
Echt zien, mevrouw, is doorgeven, wat we van onze leiders ontvangen.
Wij moeten ons sterk concentreren, om zuiver datgene te kunnen ontvangen, waarmee onze leiders ons verbinden.
Wanneer mijn leider mij niet had gewaarschuwd voor uw sterk concentratievermogen, dan zou u mij ook beïnvloed hebben en had ik eveneens verkeerd gezien.
Wat ik gezien en u verteld heb, neem ik als waarheid aan.
Het zal niet spoedig gebeuren, dat men mij beïnvloedt, mevrouw.
En waarom niet?
Omdat ik nooit zal trachten, bewijzen te geven door telepathie, d.w.z. door het overnemen van gedachten.
Zoals ik u zei, is dit geen zien, doch alleen aanvoelen.
Een helderziende moet zeker weten, of de indrukken, welke hij ontvangt van zijn leiders, dan wel van stoffelijke mensen afkomstig zijn.
Dit moeten we uit elkander kunnen houden, want hierin schuilt het grote gevaar.
Vooral bij ziekte is het nodig, de telepathie absoluut uit te schakelen en alles te controleren, wat onze leiders ons geven.
Dit mag immers niet verkeerd zijn.
Voelt u, hoe gevaarlijk het is?
Wanneer we dat niet doen, zal ons zien zeer gevaarlijk worden voor degenen, die bij ons om raad komen.
Ziet u nu zelf het gevaar niet in van hetgeen die mensen u verteld hebben?
Misschien nog niet, omdat u mij niet gelooft, maar later zult u aan mijn woorden denken, aan alles, wat ik u nu gezegd heb.
Uw vriendin kent mij reeds lang en zij weet, dat ik eenvoudig wil zijn en slechts als instrument wil dienen.
Ik ben geen dweper, mevrouw.
Het gaat mij er alleen om, u te helpen met alles, wat in mij is.
Alles, wat wij in een geval als het uwe zien, moet geestelijk zijn.
Dit zegt mij, dat een leider, een geest, een van onze helpers dus, door wie we alles doen en van wie we alles krijgen, ons moet bijstaan.
Ik zeg u dit alleen, omdat ik op mijn leider bouw; dat betekent, dat alles waar is, wat hij u gegeven heeft, omdat hij mij steeds het zuivere in alles geeft.
Maar ook, omdat hij nooit de spot drijft met de gezondheid van een mens, welke hem heilig is.
Ik vind het vreselijk voor u, dat men u zo van streek heeft gemaakt.
De helderzienden, die daaraan schuld hebben, weten zelf niet goed meer, of ze in zuiver contact met hun leiders zijn, anders hadden ze u dit nooit mogen vertellen.
Een hogere geest, die in het licht is, zal zoiets niet doorgeven.
En al was het de waarheid en al waren de gegevens ook betrouwbaar, dan nog zou ik u nooit gezegd hebben, dat u spoedig weduwe zou worden.
En wanneer deze mensen durven beweren, dat zij het zien, dan spreken zij onwaarheid en schakelen hun leiders uit.
Wij mogen nooit vergeten, dat wij werktuigen zijn en wij moeten oppassen, dat onze eigen gedachten niet op de voorgrond komen, niet naar voren dringen.
Dit is een zware taak voor de mediums.
Elk medium werkt met een geestelijke dokter, maar die hebben zij in dit geval uitgeschakeld.
En wanneer de helderziende niet eerlijk blijft, ik bedoel, wanneer hij geen verschil kent tussen helderziendheid en telepathie, dan wordt onherroepelijk alles een mislukking.
Dan geeft hij u bewijzen van datgene, waarvan uw gedachten vol zijn.
Begrijpt u nu, mevrouw, hoe eenvoudig alles is?
Wanneer u niet door uw angst, uw man te zullen verliezen, deze vier mensen beïnvloed had, dan zouden ook zij u andere mededelingen hebben gedaan.
Zo werd deze angst u noodlottig.
De helderzienden namen uw gedachten over en meenden dat ze goed hadden gezien.
Daarvoor moest ik waken.
Uw gedachten hadden mij op een dwaalspoor kunnen brengen; daarom houd ik gedachten, welke naar mij toegezonden worden, van mij af.
Voelt u, wat ik bedoel, mevrouw?”
„Ja, ik begrijp u.”
„Ik zal u nog een prachtig bewijs van mijn leider vertellen.
Enige tijd geleden kwamen – op een zaterdagmiddag – een heer en een dame bij mij en de heer vroeg, of ik iets over de gezondheid van zijn vrouw zou kunnen vertellen.
Om contact te krijgen, nam ik haar hand in beide handen; dan gaat mijn leider zien en geeft het geziene mij door.
Wij controleren dit drie keer, want dat is nodig, om telepathisch overnemen van gedachten, waarvan men zich vaak niet bewust is, uit te schakelen.
Ik ontving de mededeling, dat zij aan het rechteroor doof was en op hetzelfde moment werd het stil aan mijn rechteroor.
Daarna zag ik haar inwendig en toen volgde de derde controle; dan zegt mijn leider mij, of ik goed gevoeld en gezien heb.
Deze controle passen wij op onszelf toe en wanneer mijn leider zegt, dat het goed is, dan kan ik ervan op aan, dat alles, wat ik gezien heb, juist is.
Ik vertelde die dame dan ook, dat ze rechts doof was en ze gaf toe, dat het zo was.
Ze vond het prachtig; maar dit was nog niet alles.
Ik moest haar helpen en magnetiseerde haar oor vijf minuten.
Gedurende de tijd, dat ik haar behandelde, liet mijn leider mij zien, dat het abces in haar oor maandagmorgen, om kwart voor negen zou doorbreken en zij dan genezen zou zijn.
Ook dit vertelde ik haar, zonder aan mijzelf, noch aan mijn leider te twijfelen.
„We zullen zien, of het uitkomt”, zei ik.
De volgende dag – zondag – dacht ik veel aan die dame.
Wel zat ik in spanning, maar ik vertrouwde volkomen op mijn leider.
Het werd maandag, en in de morgen, kwart over negen, werd er gebeld en mijnheer kwam mij vertellen, dat alles precies gebeurd was, zoals ik gezegd had en dat zijn vrouw weer horen kon.
Hij vond het heerlijk en was zeer gelukkig, dat de voorspelling was uitgekomen.
Deze mensen ontvingen wel een prachtig bewijs, niet alleen van het zuivere zien van mijn leider, maar ook van de spontane wijze van genezen.
Vele doktoren hadden, zonder succes, hun krachten aan haar gegeven en hier was in enige minuten de ziekte van haar weggenomen.
Vindt u dit niet prachtig?
En dacht u dan, dat ik twijfelen zou aan wat u nu gezegd is, terwijl ik reeds honderden bewijzen van de kunde en het zien van mijn leiders aan de mensen heb mogen geven?
Neen, mevrouw.
Ik vertel u dit, om u meer zekerheid te geven en meer vertrouwen in hetgeen u is meegedeeld, want het gaat hier om uw rust.
Ik vind het onverantwoordelijk, dat de andere helderzienden u hebben meegedeeld, dat uw man van u heen zal gaan.
Het is onvergeeflijk, te durven zeggen: „Weet u, dat u spoedig weduwe wordt?”
En wanneer het ook werkelijk zo was, dan nog is het niet nodig, u dat maanden van tevoren te voorspellen.
Ik voel uw angst en begrijp uw toestand zo goed.
Ik kan mij niet indenken, dat een dergelijke mededeling van „Gene Zijde” afkomstig zou zijn.
Dit is geen helpen, maar afbreken.
Het pleit niet voor hun mensenliefde.
We hebben onze gaven ontvangen, om de mensen, die tot ons komen, te steunen.
Maar in plaats van u te helpen en te steunen, heeft men u onnodig een grote angst bezorgd, welke nog twee lange maanden zou moeten duren.
O, mevrouw, zet die angst toch van u af.
Geloof me, het komt niet uit, wat ze u voorspeld hebben.
Bid, dat God u mijn overtuiging moge schenken, bid veel; u kunt het zó niet uithouden.
Het gebed zal u troost geven en u helpen.
Ik kan niet meer voor u doen en andere bewijzen kunnen u niet gegeven worden.”
André ging heen en buiten gekomen, voelde hij zich opgelucht, omdat hij zijn lieve leider naast zich zag, die hem zei, dat hij goed gesproken had.
„Je hebt je best gedaan, mijn jongen, maar ik vrees, dat zij door onze gegevens niet te overtuigen is.
Wees echter niet ongerust; alles zal uitkomen, zoals ik het je heb laten zien.
Ik zal je vertellen, waarom het uitkomt.
Ik wist van tevoren, waar het om ging.
Hun gedachten bereikten mij en je weet, dat ik die kan opvangen.
Ik zag alles en zorgde, dat ik onmiddellijk contact kreeg met mijn meester.
Ik kon het je op dat moment niet zeggen, doch mijn meester liet het mij zien.
Omdat het iets geestelijks betreft, mocht ik het hem vragen.
Zo gaf ik het jou en jij gaf het haar.
Dit is de grote keten, waarvan wij allen schakels zijn.
Mijn meester ziet het en kan de waarheid geven.
Mijn vraag en mijn gedachten bereiken bliksemsnel degenen, die het weten kunnen en gaan vervolgens tot God omhoog, daar alles, wat geestelijk is, door Zijn hulp gegeven wordt.
Wees steeds bereid, het te ontvangen.
Bid veel om wijsheid, waarheid en kracht.
Je ziet, ze worden ons gegeven, omdat wij om geestelijke steun, vrij van stoffelijke belangen, vroegen.
Vraag daar steeds in alle eenvoud om.”
Een maand ging voorbij en André hoorde niets.
Het geval liet hem geen rust.
December was voorbij; de fatale tijd, waarin de man zou overgaan, was aangebroken.
Hij kreeg echter geen bericht.
Toen belde hij de vriendin van de dame op en ontving het geruststellende antwoord, dat alles nog goed ging.
Zij begon aan de fatale voorspelling te twijfelen en zei, dat zij al dadelijk voor zijn uitspraak gevoeld had.
Januari ging voorbij; nog hoorde hij niets.
De achtste februari belde hij weer op, maar men kon hem niets zeggen.
Eindelijk, in maart, kreeg hij een schrijven, dat luidde:
„Waarde André.
Volgens mijn belofte van laatstleden najaar, ten huize van Mevr. V., zend ik eens even bericht, dat ge, wat de gezondheidstoestand van mijn echtgenoot betreft, toch blijkbaar goed gezien hebt.
Hij slaapt wel heel veel, maar verder zijn er geen verontrustende symptomen.
Indien een van de helderzienden gelijk heeft met het getal drie, dan zou dit over drie jaar kunnen betekenen.
Ge kunt mij niet rechtstreeks schrijven, daar mijn echtgenoot natuurlijk niet van mijn onderhoud met u op de hoogte is.
Met vriendelijke groeten,
B. v. H.”
Alcars voorspelling was weer uitgekomen.
Waarom moest men zich nu aan fantasieën, welke kant noch wal raakten, overgeven!
Omdat een van de helderzienden het getal drie genoemd had, moest er „over drie jaar” iets gebeuren!
Mensen, die hun verbeelding vrij spel laten, zijn niet te helpen.
In het begin van zijn ontwikkeling had Alcar gezegd: „Je zult zien, wat ik je wil laten zien”, hetgeen toch wel bewijst, dat een medium zelf niets kan doen.
Het grote vertrouwen van een medium in zijn leider, de wil, om alleen als instrument te dienen, zullen het voor fouten en verkeerde berichten behoeden.
In het bijzonder moeten zij, die de gave van genezen bezitten, zich daarvoor wachten, daar de dood ermee gemoeid kan zijn.
Deze mediums dragen een zeer grote verantwoordelijkheid.
Alcar zei tegen André: „Eenvoud is de kracht van deze grote gave.
En dan: waarheid boven alles.
Geen gebruik maken van telepathie, om de mensen door hun eigen gedachten te overtuigen.
Ziehier het grote gevaar van zien.
En word niet ijdel, want dan zou je binnen zeer korte tijd verloren zijn, hoe groot je gave ook moge zijn, omdat je geen zuiver onderscheid meer tussen hetgeen ik je geef en je eigen gedachten zou kunnen maken.
Het is je niet mogelijk, een gedachte in licht te zien, wanneer ik je niet help.
Wees voorzichtig, wanneer je voor grote dingen komt te staan, omdat er mensenlevens mee gemoeid kunnen zijn.
Naar ons luisteren, dat is de hoofdzaak voor allen, die deze gave bezitten.”
Eens werd hij bij een jongen van acht jaar geroepen en toen hij er enige keren geweest was, zei Alcar, dat hij hem niet meer helpen mocht.
Hij luisterde niet en dacht: „Waarom mag ik hem niet meer helpen?
Het kind gaat toch vooruit?”
Toen hij zich niet aan de waarschuwende stem stoorde en toch nog een keer naar hem toe was gegaan, zei Alcar: „Je moet luisteren, André.
Je deed net, alsof je mij niet hoorde, maar je zult niets doen buiten mijn wil.
Dit kind gaat over en om je alle onaangenaamheden te besparen, trek ik je terug.
Er is een dokter bij de jongen en dat is voldoende.
Wij kunnen daar niets meer doen; ons werk is afgelopen.
Leer hieruit en doe alles, zoals ik het wil, hoe vreemd dit je ook moge schijnen.
Ik zie door alles heen en heb met alles mijn bedoeling.”
Veertien dagen later ging de kleine over en Alcar sprak: „Je ziet, mijn zoon, dat het uitkomt.
Wij, aan onze zijde, zien door alles heen.
Door groot vertrouwen moet je de band, welke je met mij verbindt, steeds sterker maken, totdat hij eens een liefdeband geworden zal zijn.
Dan zal je werken, zoals ik het wil en dan kan ik je in alles helpen, al lijkt het je ook nog zo gevaarlijk.
Blijf eenvoudig; dat zal je ontwikkeling ten goede komen.
En vergeet nooit, dat je een werktuig bent, zoals allen, die deze gave bezitten.
Eenieder moet zijn eigen strijd strijden en zijn eigen weg vinden.
Maar niet alleen in je daden, maar ook in gedachten.
Hierover zal ik je iets vertellen.
Dit geldt voor iedereen, want voor de een is die weg het pad naar de duisternis en voor de ander is het de weg, welke langs vele kronkelingen naar Gods Licht voert.
Ik heb je reeds zo dikwijls gezegd en zo vaak uitgelegd, hoe moeilijk die weg voor je kan zijn.
Gij, aardbewoners, die uw werk te verrichten hebt, gij, die de weg naar het Licht zoekt en de heilige wil, om het goede te doen, in u draagt, ik zeg u vanaf deze zijde, dat gij nog zo dikwijls dwaalt en zoekt en dat uw wegen nog vol kronkelingen zijn.
Maar hoe zal de weg van degenen, die het grote licht niet zoeken, dan wel zijn?
Zijn dat geen arme mensen.
Velen dwalen en zoeken.
Ik zeg dit niet als een verwijt, want wij, aan onze zijde, weten, dat ge dolen zult en dolen moet.
Want wanneer ge eenmaal de weg naar het licht bereikt hebt, dan behoort ge tot een van ons en dan hebt ge met het aardse leven afgedaan.
Dit dolen is niet een opzettelijk langs verkeerde wegen gaan.
Neen, het is meer een afdwalen van de gedachten van de goede weg.
Niemand belet u, te denken, wat ge wilt.
Zo kunnen uw gedachten in een verkeerde richting uitgezonden worden; dan doolt ge en ge weet dat vaak niet eens.
Maar wanneer ze in de goede richting gaan, dan zult ge gelukkig zijn en het ons gemakkelijk maken, u te bereiken.
En zijn de menselijke gedachten wel altijd goed?
Zit er niet in u allen een drang naar het kwade, naar het slechte?
En is er, als ge zo’n gedachtenbeeld gevormd, dus uitgezonden hebt, niet iets, dat u van de verlichte weg naar het goede afvoert?
Is het dan zo vreemd, dat ik op deze wijze spreken moet?
En doe ik dat niet, om je te helpen, de rechte weg te blijven volgen en je, door reine gedachten bezield, te blijven geven voor het goede?
Is het dan wreed, wanneer ik tot eenieder zeg, dat ge, ondanks uw goede wil, om de weg naar het licht te volgen, doolt?
En dan, wanneer gij, die het hogere wilt, reeds zoveel moeite hebt met u zuiver af te stemmen, u een met ons te maken, hoeveel moeilijker is het dan niet, om de weg van het licht te volgen.
En hoe oneindig moeilijker moet het dan niet zijn voor hen, die niet met geheel hun ziel de weg naar het hogere willen bewandelen.
Wij, bewoners van de geestenwereld, roepen u toe: Gij allen, die op aarde leeft, wees niet alleen voorzichtig met uw daden, maar ook met uw gedachten.
Want gedachten, die ge uitzendt, zijn als wolken zo groot en vooral je slechte gedachten, ze rollen als zwarte massa’s langs en over de aarde.
Ze zijn ondoorzichtig en voelen koud, klam en vuil aan.
Dit maakt u mensen angstig, wanneer ge in zo’n zwarte wolk terechtkomt.
Wanneer ge die zwarte massa’s ziet, schrikt ge hevig.
Dan zullen, wanneer ge dit zuiver hebt aangevoeld, uw eerste gedachten zijn: Hoe kon ik zo denken?
En het is noodzakelijk, dat ge u dit afvraagt.
Dan komen er lichtende gedachten over de zwarte wolken en verlichten die door hun glans.
Dat is het goede, dat ge innerlijk draagt en waarmee ge op het geestelijke zijt afgestemd.
Uw zuivere gedachten werpen dan hun lichtschijn op de donkere en verlichten dan al dat duistere, maar dan komen toch nog steeds van die donkere gedachten, van dat zwarte, tevoorschijn, totdat het licht, het licht van het goede, ook dat heeft weggevaagd.
Zulke slechte gedachten kunnen als zwarte wolken een ander omstuwen en vernietigen.
Maar gelukkig zijn er ook de schitterende stralen, welke vanuit het diepste des harten naar God gaan.
En liggen er tussen die blauwe, witte en gouden stralen geen duizenden nuances?
Wanneer een donkere wolk door deze heilige kleuren, dit licht van het goede, beschenen wordt, dan hebt ge weer een kromming van de weg achter u en kunt ge moedig voorwaarts gaan.
En langzaamaan zullen alle donkere gedachten voor het goede wijken.
Dit is dan uw strijd om het hogere te vinden.
En al denkt gij vaak, dat ge het licht bezit, toch zeg ik u vanaf deze zijde, ge doolt en ge zoekt nog zo dikwijls.
Vergeet dit nooit mijn zoon, want het is niet goed dat er zwarte gedachten zijn en daarmee bedoel ik niet alleen gedachten, die onrein en slecht in je ogen zijn, maar ook die van hovaardij, van ijdelheid en waan.
De gedachten van het godmensje.
De drang om sensatie te geven, de drang om iets te willen zijn, wat je toch niet bent.
Al deze gedachten, die ook donker zijn, mogen niet van je uitstralen.
Donkere, slechte gedachten kunnen zo oneindig veel onheil stichten.
Denk hier steeds aan, gij allen, die aan uzelf moet werken, uzelf moet leren kennen en vergeet niet, dat juist zulke boze gedachten die Ene omringd, die Ene gekruisigd hebben; de grote figuur, de eenvoudige mens, voor wie wij ons in deemoed moeten neerbuigen.
Al die donkere wolken pakten zich samen boven het hoofd van Gods Zoon.
Maar toen men Hem gekruisigd had, scheurde boven Golgotha de zwarte wolkenmassa vaneen en Gods Heilig Licht vertoonde zich aan de Hemel.
O, mensenkind, wanneer binnen in u duisternis heerst, vouw dan de handen en bedenk, dat ge in deze duisternis de weg naar God moeilijk zult kunnen vinden.
Vouw de handen, buig het hoofd, dank Hem voor Zijn gaven, bid, dat Hij u, door de donkere wolken heen, de weg naar het Licht moge wijzen en dat dit, nog tijdens uw aardse leven, van u moge uitstralen, omdat de wereld het zo nodig heeft.
Ook wij zullen u dan in alles helpen; vergeet dat nooit.
En wanneer het dan licht in u geworden is, moet ge God smeken, om dat licht voor altijd in u te doen schijnen.
Geve God, dat deze woorden, welke uit het diepst van mijn ziel kwamen, u de kracht mogen schenken, om steeds het hogere te willen doen.
Vraag Hem, dat blauwe, dat witte en dat gouden licht steeds in uw ziel te doen schijnen, opdat het ook anderen, die tot u komen, moge verlichten en het hen nader brengen tot Gods Eeuwig, Heilig Licht.
Mijn lieve jongen, wanneer ge alleen zijt, geheel alleen en het hoofd deemoedig buigt, vraag dan jezelf af, of je elke dag meer licht gaf dan duisternis.
Maar zeg ook, dat je geestelijk wilt stijgen; zeg het eerlijk in jezelf.
Voel dit goed aan en zeg dan: „Vandaag was ik beter dan gisteren.”
Bid God om hulp en zeg, dat je morgen beter wilt zijn dan heden.
Verheerlijk jezelf niet, maar schat je ook niet te laag.
Onze Vader weet alles, ziet en begrijpt alles.
En wanneer ge dan met geestelijke vragen tot ons komt, dan kunnen wij omhoog, tot onze meesters gaan, opdat wij door hen de waarheid zullen ontvangen en doorgeven.
Mediums, gebruik uw gaven in liefde voor God.
Dan zal de wereld door uw hulp, uw kracht en uw liefde vooruitgaan, het spiritualisme steeds meer verbreid en de mensheid op de weg naar het Licht gebracht worden.”