Dinsdagavond 10 april 1951

Goedenavond, mijn dames en heren, mijn zusters en broeders.
(Zaal): ‘Goedenavond, meester Zelanus.’
Wie van u kan me de eerste vraag stellen?
(Meneer in de zaal): ‘Meester, waarom heeft God de meesters de opdracht gegeven om de piramide in Egypte te bouwen, die de komst van Christus’ geboorte (voorspelde), Zijn lijden, Zijn sterven, dat valt er ook onder, en dat Christus geboren is in Palestina?’
Waarom?
Waarom hebt u een kerk gekregen?
Waarom hebt u de Bijbel ontvangen?
Wel?
Waarom?
(Meneer in de zaal): ‘Ik heb geen Bijbel ontvangen.’
Hebt u geen Bijbel ontvangen?
De piramide is gebouwd om de mens een natuurlijk, kosmisch, goddelijk beeld te geven voor de eigen evolutie.
Maar niemand kent de piramide.
Ziet u?
Die moet nog ontdekt worden.
De piramide is zo gebouwd ...
Men heeft eigenlijk de universiteit van de ruimte door stenen willen optrekken.
In de toekomst, later krijgt u de verklaring, die is stoffelijk, die is voordierlijk, dierlijk, grofstoffelijk; het prehistorische tijdperk, het ontstaan van de ruimte, van de kosmos, de macrokosmos, planetenstelsel ...
Hebt u ooit gehoord dat een egyptoloog over het planetenstelsel ...
Wij hebben er ook niet over gesproken in de boeken.
De kosmos, maan, zon, sterren, duisternis, nacht, licht, dier, mens, natuur – in de piramide – is vastgelegd.
Dus de piramide is eigenlijk een goddelijk fundament, een tempel, gegeven door de meesters, opdat de mens eens God zal leren kennen, niet alleen door de natuur, ook door de stenen.
Fundamenten voor ziel, geest, persoonlijkheid, astrale wereld, dat alles vindt u in de piramide terug.
Maar heeft nog niemand ontdekt.
Anders had u natuurlijk de boeken ontvangen.
De mens die erover schrijft is verkeerd.
De mens die erover spreekt, en die wetten niet kent ...
Meester Alcar heeft er met André ook niet over gesproken, omdat dat nog steeds te diep was.
Nu, in deze tijd was dat mogelijk.
De mens die erover spreekt, kent de geestelijke piramide niet, ook de stoffelijke niet.
De piramide is gebouwd volgens de kosmos, niet volgens de Bijbel.
Indien u door de Bijbel de piramide wilt ontleden, komt u in een doolhof.
De piramide begint bij het ontstaan van de maan.
Maar waar ligt dat punt, dat fundament?
Informeer eens.
Ik geloof niet dat er één mens is nu die de piramide als zodanig heeft gezien, heeft beleefd.
Voelt u wel?
Nog iets?
Weet u nu wat de piramide is?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, maar mijn vraag is, waarom?
Waarom of hij in Egypte gebouwd is?’
Omdat Egypte de kern is van en voor mystieke wijsheid, de kern van de allereerste menselijke gedachte.
Dus Holland, Europa, en alles wat er zo omheen ligt, is uitdijing.
Voelt u wel?
Dus er is een plaats geweest waar de meesters zijn begonnen.
Is dat duidelijk?
Precies zoals ook de maan in het eigen hart is begonnen – tot evolutie, het cellenleven – zo is er een punt geweest, het midden voor de aarde, het hart voor de wijsheid.
Duidelijk nu?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Dank u.
(Meneer in de zaal): ‘Meester, wat vindt u van het gegeven in ‘De stenen spreken’, dat is de ...’
Kunt u niet aanvaarden.
(Meneer in de zaal): ‘Jawel.’
Neen.
Ik zou het de man willen bewijzen dat hij verkeerd is.
Hij begint ...
Kijk, alles wat u door de Bijbel ontleedt, door de Bijbel, dat voert u tot onwaarheden.
Bij het begin van de Bijbel begint de Bijbel reeds met onwaarheden, want de schepping – weet u; en dat neemt de geleerde nu aan, zover is de geleerde – de schepping was reeds miljoenen tijdperken oud toen de Bijbel nog geschreven zou worden.
Voelt u wel?
Nu begint de mens de piramide te ontleden volgens de Bijbel.
En dan bent u verkeerd; u hebt geen houvast, geen waarheid, geen werkelijkheid.
U kunt berekeningen maken; die komen allemaal verkeerd uit.
Misschien bent u hier en daar raak, een treffer.
Dat kan een psychometrist ook.
Maar nu is het geen studie, nu is het geen geestelijke wijsheid meer, nu is het alleen voelen, denken.
Elke schrijver die de piramide ontleden wil door de Bijbel, loopt vast.
Informeert u maar.
Volg alles en u zult het aanvaarden.
(Tot de zaal): Nog meer?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus.
Welke waarde heeft de Bijbel dan voor de mensheid?’
De Bijbel heeft de waarde voor de mensheid, wat Christus heeft gebracht.
Het verhaal Mozes, het Oude Testament, waardoor God spreekt, is onwaarheid.
Neemt u dat aan?
(Meneer in de zaal): ‘Nee.’
Nee, dat neemt u niet aan.
God heeft nooit als mens kúnnen spreken.
Neemt u dat aan?
(Meneer in de zaal): ‘Nee.’
Dan kan ik niet met u praten.
Want God heeft nog nooit als mens gesproken.
Toen Mozes de taak kreeg, dat neemt u ook niet aan, leefde hij vóór die taak in een bewuste wereld, in een schemerland, en daar kreeg hij de taak om naar de aarde terug te keren en Mozes te worden.
U neemt wellicht ook niet aan dat Christus vanaf de maan door de macrokosmos dezelfde weg heeft moeten volgen als gij.
Neemt u dat aan?
(Meneer in de zaal): ‘Dat weet ik niet, dat kan ik niet beoordelen.’
Kijk, wanneer ik u dat zeg – en u kunt dit aanvaarden – neem ‘De Volkeren der Aarde’, neem ‘Het Ontstaan van het Heelal’, neem de boeken, dan blijft dat voor u nog altijd: is dat zo?
Nu kunt u dit aanvaarden, en dat naast u neerleggen; wij zeggen u: toen de Bijbel werd geschreven, dit woord, was de schepping reeds miljoenen eeuwen oud.
Dat neemt de geleerde aan.
De geleerde van uw universiteit kan de theoloog bewijzen dat hij verkeerd begint, en dat hij met onwaarheid begint, want de mens is in de wateren geboren.
En niet zoals de Bijbel zegt.
Neemt u dat aan?
(Meneer in de zaal zegt iets.)
Dan kan ik niet verder.
Ziet u?
Wat is nu waar van de Bijbel?
Dat de mens in de wateren is geboren, van planeet tot planeet komt, de aarde, reïncarneert, krijgt nieuwe levens, miljoenen levens, en gaat door om God als een zelfstandige God – u bent vonk van God – in de ruimte te vertegenwoordigen.
Dus God was nimmer mens; dat bent ú.
Dat neemt u niet?
(Meneer in de zaal): ‘Ja ...’
Daar hebt u het.
Dus kunt u enkele fundamenten aanvaarden, (dan) kan ik dieper gaan en kan ik u die wetten ontleden.
En dan moet u nog maar zeggen: zou dat?
Maar de wijsheid, de geleerde, uw astronoom, uw bioloog zullen het aanstonds moeten bewijzen.
En er zijn reeds fundamenten gelegd, waardoor, zei ik u, de bioloog de theoloog kan verklaren: kijk, wat daar staat, van de Bijbel, ik beleef dezelfde universiteit.
En gij ... u verkondigt men onwaarheid.
Ik kan u bewijzen dat wij reeds miljoenen jaren oud waren, en reeds mens.
En dat de mens anders is geboren dan de Bijbel verklaart.
Neemt u dat aan?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Ziet u?
Nu kunt u de macrokosmos beleven, en nu kunt u steeds verder.
Van planeet tot planeet, van mens tot mens, van vader- tot moederschap; en zo gaat u door om het Al, het bewuste goddelijke Al te bereiken en dan bent u een goddelijke zelfstandigheid.
Bent u nu ook, als mens; dat is heel iets anders.
Wat heeft de Bijbel nu te betekenen voor de mens?
Wanneer Christus sprak over de liefde ...
Die verhalen van het Oude Testament, dat God het ene leven bevoor(deelt), optrekt, liefde geeft, en het andere leven laat vernietigen; kan dat aanvaard worden?
Ziet u?
Wat is nu goed?
Alleen dan wanneer de Christus zuiver en duidelijk de liefde, de kosmische liefde vertegenwoordigt en uitspreekt.
Nu heeft men ook Christus nog woorden in de mond gelegd die Christus nimmer heeft gesproken.
Voelt u wel?
(Meneer in de zaal zegt iets.)
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘Hoe weten wij dat?’
Ja, dat is moeilijk.
Nu moet u de kosmische goddelijke wet voor geboorte, voor goed, voor rechtvaardigheid, harmonie, die moet u in verbinding brengen met het menselijke denken en voelen.
En wanneer er nu een onwaarheid, een tegenstrijdig iets komt, dan kan dat Christus nimmer hebben gezegd, en noch God verstoffelijkt hebben, want dat is niet mogelijk.
En dan komt u er langzaamaan uit.
Ik weet niet of u wilt lezen, maar neem ‘De Volkeren der Aarde’; u krijgt het begin van de scheppingen, de planeten, de stelsels.
U krijgt hierna het ontstaan van de hellen, die er niet zijn; dat zijn onbewuste sferen.
We spreken over hellen, maar de mens heeft het woord hel uitgevonden en bedacht.
Dus dat zijn allemaal wetten, levensgraden, ruimten, sferen.
U krijgt hierna de hemelen, u gaat naar de Vierde Kosmische Graad, de Vijfde, de Zesde, en de Zevende is het Al, het goddelijke Al.
Dan gaan wij door Mozes, hoe Mozes is geboren, naar Golgotha, van Golgotha naar Napoleon, daarna naar Adolf Hitler, dan gaat u deze oorlog uit, en dan betreedt u de nieuwe tijd.
Dat boek moet u lezen en dan kunnen wij wellicht verder.
Of hebt u andere vragen?
(Meneer in de zaal): ‘Nee.’
Bent u tevreden erover?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Dank u.
Dat is veel.
(Tot iemand in de zaal): Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, ik ben op het ogenblik bezig met het boek te lezen van dokter Whitland (?), en dat is een Amerikaanse dokter ...’
Ik ken dat boekje, kind, André ...
(Mevrouw in de zaal): ‘ ...die samen met zijn vrouw bevrijdings-seances houdt.
Nu zijn daar enkele dingen bij die mij kwetsen, en dat gaat hierom ...
Ik heb ook een vergelijking gemaakt met uw boeken.’
Neem de boeken ‘Een Blik in het Hiernamaals’ en u weet hoelang of het duurt – we hebben André die boeken laten lezen – hoelang of het duurt voordat de mens van een karaktertrek is bevrijd.
En daar komen de demonen door, en spreken, en worden door een klein verhaaltje zo tot de hemelen gevoerd?
Nonsens.
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, maar wat ik onjuist vind in dit boek, en dat wou ik u even voorleggen, is dit: in alle boeken staat, dat als men het hogere wil en hogerop wil, dan hebben de demonen hoe langer minder vat op je, omdat er dan zo’n blauw waas om je heen ligt ...’
Dat is waar.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ...waar ze niet doorheen kunnen dringen.
Maar nu bestrijd ik dit boek, en dat heb ik ook gesloten, ik wil er verder niet in lezen.
Daar is een opmerking die zeer impertinent is, want daar wordt gezegd dat, hoe goed men ook is, hoe goed men, zijn karakter ook is, hoe goed zijn wil is, hoe goed zijn gedachten zijn, op een gegeven ogenblik wordt men toch door een demon in bezit genomen.
En om dit voorbeeld te geven: daar was een vrouw die heel, heel gelukkig met haar man was getrouwd, en heel gelukkig met de kinderen was.
Maar op een gegeven ogenblik vindt de man haar aan een touw hangen.
En toen ze buiten haar lichaam was, toen begreep ze pas dat mensen die haar niet gunstig gezind waren, en die dus al overgegaan waren, en die jaloers waren op haar menselijk geluk met haar man, die hadden haar net zolang aangedreven tot ze zich ophing; en ze wist niet wat ze deed.
En dat begrijp ik niet, dat als men goed wil ...
Want zo kan iedereen toch, omdat ze het goede willen, gek worden.’
En dat bestaat niet.
Als u het goede wilt en u wilt van ophanging niet weten ...
Er is natuurlijk een mogelijkheid ...
Welke persoonlijkheid was die ziel, die geest?
Was zij te beïnvloeden?
Was zij bereikbaar voor de astrale persoonlijkheid?
Er geschieden vele moorden door Gene Zijde.
Dat weet u.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Maar wanneer u goed bent en u hebt het geluk, dan bent u zomaar niet te vernietigen.
Dan kunt u ...
Wanneer u het geluk bezit, is dat een ruimte van diepte, van denken, van voelen, van kracht.
Kunt u dan ineens in de diepste, allerdiepste, laagste duisternis afdalen?
Met andere woorden, kunt u uw gevoel, uw wil ineens verliezen?
Dat is het toch, de ophanging?
U kunt, door smart, leed, strijd kunt u een einde maken aan uw leven, zeer zeker.
Ik heb het ook gedaan.
Door de ellende, u wordt gemarteld, u zit daar alleen, is mogelijk.
Miljoenen mensen plegen zelfmoord; zijn er gekomen door ellende, door afbraak.
Maar er is nog altijd een wil.
En wanneer die wil geestelijk bewust is, voelt u nu, en u hebt dat fundament verdiend ...
U kunt wel zeggen: ik ben goed, en ik wil zo, maar men moet ... (onverstaanbaar).
U moet dat eens volkomen bewijzen, of u zo sterk bent, die gevoelens te kunnen opvangen.
De eerste sfeer is een sfeer van bezit.
De mens zegt: ik doe dit en ik zal zo, en ik zal morgen dat, en ik kan dat.
Wanneer de honderd procent wil, liefde, hartelijkheid, rechtvaardigheid van u wordt gevraagd, dan lost u volkomen in die wil op, en u bént wil, kracht, liefde, rechtvaardigheid en harmonie.
En is er vijf procent van de honderd niet in u, dan kunt u nog bezwijken.
Maar dat boek, dat hebben wij André laten lezen, ook andere boeken, dat boek is in strijd met de werkelijkheid.
Daar zijn mensen die worden overtuigd door een trancemedium, en men praat even tot de mens ...
Ik verbeeld me niet dat ik u in één avond, in tien, twintig, duizend avonden kan bereiken; u moet er zelf aan beginnen.
En de weg van het schemerland naar de eerste sfeer kan tienduizend jaar duren.
U kunt, voor één karaktertrekje kunt u duizend jaar nodig hebben, om die te overwinnen.
En kunt u dan door praten, door de boeken te lezen, kunt u daardoor uzelf verrijken?
Jazeker, u krijgt wéten in u.
Maar weten is bezit, en bezit is beleven, en beleven is het ondergaan van elke wet, gedachte, kracht, zoals God de scheppingen heeft vergeestelijkt en verstoffelijkt.
Dus de mens moet zichzelf in de natuur, voor de ruimte, door de liefde, – die vraag weer – overwinnen, en zich die ruimte als gevoel, als gedachte eigen maken.
Nu dijt uw gevoel uit, uw gedachte, uw daad, en stijgt boven het stoffelijk voelen en denken uit, en raakt, krijgt afstemming op de kosmos, op de goddelijke wet, harmonie, liefde, dienen, geven, gaat u maar door.
Maar dat boek heeft duizend fouten, onwaarheden.
En nu kunt u vergelijken, altijd maar weer naar Christus, altijd maar weer naar de ruimte, die kunt u vergelijken met uw dagelijkse leven.
Het astrale leven is niet zo diep indien u enigszins houvast hebt; en dat kunt u beleven in ‘De Blikken in het Hiernamaals’, ‘De Kringloop der Ziel’, ‘Tussen Leven en Dood.’
Ziet u?
U hebt boeken.
En dat is niet omdat wij die boeken hebben geschreven, maar u kunt hier menselijke, stoffelijke, geestelijke vergelijkingen maken, en nu staat u voor de wijsgerige stelsels, dat is en dat heet: wanneer ben ik liefde?
Wanneer ben ik waarlijk harmonisch één met de wetten voor natuur, door God, door Christus?
Nietwaar?
(Tot de zaal): Nog meer?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, nog even over dat boek verder, als u het goedvindt.’
Gaat u door.
(Mevrouw in de zaal): ‘Het gaat er hier ook over, laten we zeggen, dat als iemand was overgegaan ...
En in uw boeken lezen we, die komen in een sfeer waarin we hier op aarde een tijd vertoefd hadden.
Maar nou kwam in dat boek voor, dat een persoon die dus achter de kist was, op een gegeven ogenblik tot bewustzijn kwam, en dan was hij opeens verward in de aura van de levende persoon.
Nou, dat vind ik nonsens.
Is dat zo?’
Dat is mogelijk.
(Mevrouw in de zaal): ‘Is dat mogelijk?’
Jazeker.
Dan zit de mens aan die aura vast.
U kunt bijvoorbeeld ...
U komt nu, vanavond komt u achter de kist, en u zegt: ik heb met niemand meer te maken.
En dan komt, plotseling komen er duizenden mensen op u af, mensen, mannen en vrouwen.
Dat zijn mensen, niet van nu, in deze tijd, maar uit uw vorige leven.
Dus u hebt achter de kist niet alleen met die mensen te doen, met anderen, maar er kunnen nog werelden tot u komen.
Voelt u?
En dan komt u in die aura, en die aura die neemt u op, omdat u dat nog goed hebt te maken.
Bedoelt u dit?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, meester Zelanus, ik geloof dat u me even niet begrijpt.
Wat in dat boek staat gezegd: nog op aarde leeft die persoon.
Die had dan in zijn aura die persoon die al over was gegaan.’
Dat kan ook, ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat lijkt me absurd.’
Nee, dat is niet absurd.
Waarom?
Wij schilderen, wij schrijven, wij spreken, dus ik ben nu in deze aardse aura.
Is dat zo?
Nu?
Is dat absurd?
(Mevrouw in de zaal): ‘Nee, dat is bewust, u komt bewust hier.
Maar deze persoon die gaat over, dus, laten we zeggen ...’
Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘ ...iemand die net van het leven in het hiernamaals heeft gehoord.’
Ik heb u begrepen.
Voelt u?
Of u nu aan de overzijde leeft, of u komt op aarde, die persoon wordt teruggetrokken door een toestand, voelt u wel, die op aarde leeft.
En met dat leven heeft die aura te maken, dat is de persoonlijkheid.
Dus u wordt, u kunt, u behoeft niet te zoeken aan Gene Zijde wanneer u die sfeer beleeft, u kunt reeds door een aardse persoonlijkheid worden aangetrokken.
Dus niet alleen daar, maar ook hier; dat is één wereld.
Begrijpt u het nu?
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar de eigen persoonlijke wil dan, meester Zelanus?’
Die had u immers niet.
Ik zei u: indien u honderd procent wil heeft, en die wil vertegenwoordigt de geestelijke eigenschappen van u, dan kan u niemand meer aantrekken.
Maar indien u vijf procent mist, dan wordt u door miljoenen mensen wellicht leeggezogen, en trekken u aan; dat is Gene Zijde.
Want u kent die mensen, u hebt die mensen beleefd, en u hebt er nog voor te dienen, u moet goedmaken.
Dus elke verkeerde gedachte die u hier, in welk land, onder welk volk ook, beleefd hebt, blijft, indien die verkeerde gedachte niet door u is opgelost.
Dus elk verkeerd denken moet zich herstellen, moet geestelijke bewustwording krijgen, eerst dan komt u vrij van de aarde.
Daar beginnen we nu mee in Den Haag over, de lezingen: hoe krijg ik een geestelijke persoonlijkheid?
De goddelijke persoonlijkheid voor de mens.
Miljoenen wetten liggen nu voor u open en die moet u allemaal als mens overwinnen.
Daarvan beleeft gij de stoffelijke – vele mensen de voordierlijke, de dierlijke – de stoffelijke graad aan kracht.
Totdat de mens de dingen harmonisch geestelijk beleeft, zoals God de schepping, de mens, dier, bloem en plant heeft geschapen.
Duidelijk?
Alles hebt u in handen.
Wat wordt dat leven moeilijk, maar wat is het mooi, indien u het eenmaal hebt.
(Tot iemand in de zaal): Ja?
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus.
Met al uw weerleggingen is alreeds de wet van reïncarnatie heel goed belicht.’
Ligt reeds open.
(Meneer in de zaal): ‘Maar zoudt u misschien nog zo goed willen zijn om die directe wet voor minder ingewijden in de tempel een keer aan te geven nog?’
De directe wet reïncarnatie?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Vermoord uw vriend en u gaat terug naar de aarde.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, ik dank u wel.’
Dat is het.
Wanneer u moordt, wanneer u de mens het leven ontneemt, voelt u wel, dan zit u vast aan de planeet aarde.
Dit is een moeder.
En die moeder die geeft u het leven om uit te dijen, en u ontneemt, door haat, door wat dan ook, dat leven de tijd voor die bewustwording.
Dus u moet terug.
En dat is alleen de moord.
U kunt stelen, heb ik u verteld, en brandstichten, u kunt liegen en bedriegen zoveel u wilt, dat is oorzaak en het gevolg.
Dat gevolg komt, zei ik hier.
Maar de moord verbindt u direct en wordt karmische wet, dat wil zeggen: nieuw leven baren door te scheppen.
Indien u nu man bent – heb ik u verklaard, leest u in de boeken – zult ge moeder worden, om dat leven die tijd terug te geven die u daar hebt gestolen of hebt mismaakt.
Begrijpt u het nu?
(Meneer in de zaal): ‘Ik bedoel dat niet.’
Nee, maar dat is het.
U kunt er niet meer omheen praten.
Er is, er valt niets meer te praten.
Dit is de wet, en is het fundament voor moord en reïncarnatie.
Nu hebt u de harmonische reïncarnatie en de disharmonische reïncarnatie.
Voelt u?
Wilt u daar naartoe?
(Meneer in de zaal): ‘Nee, ik bedoel eigenlijk meer dat het voor minder ingewijden wat meer, wat makkelijker te aanvaarden is, de wet van reïncarnatie.’
Voor wat?
(Meneer in de zaal): ‘De wet zelf, de wet van reïncarnatie zelf.’
Wanneer ik zeg, wat?
Wat?
(Meneer in de zaal): ‘Voor uw gevoel.’
Maar waar moet ik nu nog over praten, als de moord u terugvoert naar de reïncarnatie, de nieuwe geboorte?
U hebt, zei ik u, de disharmonie als geboorte, dat is de moord.
U bent allemaal te lang hier op aarde, heb ik u verteld.
(Meneer in de zaal): ‘Jazeker.’
Neemt u aan?
De wetenschap vraagt zich af: waarom komen er zoveel mensen?
Omdat de mens kwaad doet, blijft de mens te lang op aarde om te evolueren, u neemt de tijd van een ander leven in bezit.
Waren de mensen, waren wij in harmonie gebleven, dan waren er niet zoveel mensen op aarde.
Dan behoefde de moeder ook geen tien, twintig kinderen te baren, dan baarde zij slechts twee levens, voor haar man en voor zichzelf, om de wedergeboorte te beleven.
U voelt wel, duizenden chaossen, duizenden problemen door de mens geschapen, die niets anders hebben gebracht dan disharmonie tussen leven en dood, astrale wereld, wedergeboorte, God, ruimte.
Is het nu duidelijk?
Nog niet?
Dan leest u eerst die achttien, negentien boeken, en dan gaat u die vragen stellen.
U weet het, maar ik kan niet terug tot de mens die ú bedenkt en bevoelt, die mens moet eerst gaan lezen.
Daar zijn die boeken voor geschreven, om u te helpen, om u een weg te geven, zodat gij die wetten kunt zien.
Is dat duidelijk?
Had u nog iets?
(Meneer in de zaal): ‘Nee, dank u wel.’
Nu niet meer?
(Tot iemand in de zaal): Daarzo.
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus, ik wilde u vragen: beleeft de aap alvorens hij overgaat in de gevleugelde soort nog andere organismen?’
De aap?
(Meneer in de zaal): ‘De aap.’
De aap is – moet u goed luisteren – de allereerste graad die al de andere graden heeft te beleven.
Dus de leeuw is verder dan de aap.
Had u dat gedacht?
(Zaal): ‘Nee.’
Neen.
U krijgt dus eerst de uitleving van de eigen levensgraad, en dan het afbreken van die graad.
Want het dier krijgt vleugelen.
Dat is voor elk dier het kosmische bewustzijn.
Het dier krijgt de vleugelen, zoals de mens innerlijk de vleugelen krijgt van bewustzijn.
Dus dat dier, dat aapbewustzijn is het allereerste stadium, en zal dat stadium moeten loslaten.
En wat nu?
Ineens naar het gevleugelde diersoort?
Kan niet.
Er komen nog duizenden soorten van dieren, organismen naar voren, die dat leven heeft te aanvaarden en te beleven, om uiteindelijk de gevleugelde soort te zijn; en dat is de ruimte voor het dier.
Duidelijk?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester.’
Tot uw dienst.
(Tot de zaal): Wie?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, is al vast te stellen waar die eerste mensen leefden?’
Waar ze nu leefden?
(Mevrouw in de zaal): ‘Waar die eerste mensen leefden.’
Ja, hier.
Hier waren ze vroeger.
(Mevrouw in de zaal): ‘En de wetenschap beweert dat ze het eerst in Azië leefden.’
Hier waren ze ook, vroeger.
Hier.
Azië en Holland is één.
Er was alleen aarde.
De eerste mensen hadden de aarde; hebt u ook.
Maar nu zegt men ...
Er waren geen grenzen, er was niets; er waren alleen bossen, oerwouden.
Dus heel de aarde was Azië.
Duidelijk?
Dus daarom zeg ik: híer leefden ze.
Nog iets?
(Tot de zaal): Wie van u?
Ja?
(Meneer in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus.
De wetenschap die is op het ogenblik bezig met een nieuwe zienswijze inzake de kosmologie.
En nu hebben de geleerden dan, die hebben de volgende hypothese opgesteld: de zichtbare ruimte wordt steeds groter volgens hen.’
Dijt uit.
(Meneer in de zaal): ‘Ja, dijt uit.’
Groter is er niet.
Dijt uit.
(Meneer in de zaal): ‘De zichtbare ruimte.
Maar nu sta ik voor de volgende vraag: er komt steeds nieuwe materie naar voren, en zij vragen zich af, waar komt die materie nu vandaan?’
Ja, wisten ze dat nu maar.
Heb ik u niet verteld, en leest u niet in ‘Het Ontstaan van het Heelal’ dat de aarde eerst dertien jaren oud is?
En de macrokosmos is juist op de tijd gekomen van de puberteitsjaren.
De macrokosmos, zon, maan en sterren, zijn eerst dertien en veertien jaar oud.
Dus tot zesendertig jaar, achtendertig jaar, volgens menselijke berekening, is voor de macrokosmos en de aarde zesendertig miljoen jaren aan tijdperken, zo oud wordt de aarde nog.
U bent eerst begonnen.
De macrokosmos is vijf seconden oud in vergelijking met de oneindigheid voor uitdijing, voor dat bewustzijn dat wij en dat de macrokosmos krijgt, de geestelijke graad is en bezit.
Dus er komen, er zijn nog astrale geestelijke bronnen, die zijn nog onaangetast, die moeten de tijd nog krijgen van evolutie.
Maar dat zijn alleen maar de vonkjes, de kruimels, dat zijn nascheppingen.
U hebt ...
Is er een geleerde onder u, dan kunnen we verdergaan.
Ik heb er niets aan om u die stelsels te verklaren, want ge verliest uzelf, ge hebt geen houvast.
Doordat ge de kosmologie volgt en de boeken hebt gelezen, is het enigszins mogelijk.
Maar dan krijgt u dat u vrijkomt van de aarde.
Ik heb u verklaard de nevelvlekken, de graden van sterren, de graden van planeten.
U hebt bewust moederschap en vaderschap in het universum.
De maan is de Almoeder voor de ruimte.
Wat weet men van die Almoeder af?
Een dood wezen, de maan is dood; de maan heeft de kosmische taak reeds volbracht.
Ziet u?
Zo oud bent u nu.
Eén tijdperk is er voorbij in de ruimte, en dat is: de maan als moeder heeft haar taak volbracht.
Dus dat leven ...
De eerste dood ...
Terwijl de mens, de kosmos, miljoenen doden heeft te aanvaarden en zal beleven.
Waarheen gaan we nu?
Er zijn dus ruimten, dat is een graad van leven die nu nog halfwakend geestelijk en halfwakend stoffelijk is.
Dat wil zeggen, de ruimte straalt uit; die krachten, die ijle kracht, die geestelijke kracht, dat nog goddelijke substantie is, dat is nog als het ware protoplasma, dat is reeds bezield, zoals wij u de planeten, de bijplaneten voor de maan hebben verklaard.
Toen de maan begon, schiep zij onmiddellijk nieuw leven voor de ruimte en kon de mens verdergaan.
Hebt u gelezen.
En dat is volmaakt af.
Er kan geen planeet meer geboren worden, want die verdichtingen zijn er niet meer; dat had reeds miljoenen jaren terug moeten geschieden.
Voelt u wel?
Dus die zelfstandigheid heeft een bron vertegenwoordigd als lichaam.
Nu hebt u nog werelden als astrale kracht, waarvan de geleerde zegt: hé, dit zijn luchtledige ruimten.
Wij moeten nu vaststellen dat er geen luchtledige ruimten zijn.
Er is een kracht daarin, die als het ware nog zichtbaar moet worden.
Wist u dat niet?
U kunt nu, vanuit het zichtbare – dus de zichtbare stoffelijke kosmos – daalt u in zeven verschillende bewuste, zichtbare werelden af, totdat u in die wereld komt waar die kracht leeft.
En dan bent u even uit het ogenblik, toen de Almoeder ging baren.
En nu kunnen wij graad na graad beleven, maar dan moet ik met u door dit ganse bewuste stoffelijke stelsel, door de macrokosmos heen, om dan weer terug te gaan, om u die halfbewuste stoffelijke – halfbewust, ziet u; want u ziet ze nog niet, en ze zijn er – dus die deeltjes, die celletjes, om u die te verklaren, als graden en levenswetten voor macrokosmisch bewustzijn, als stof, als leven, als ziel, als geest, als licht.
Als vader- en moederschap?
Dat is er al niet meer.
Ziet u?
Waar gaan we naartoe?
Dus de geleerden zullen duizenden werelden vaststellen later en toch uiteindelijk alles in eigen handen krijgen, omdat vader- en moederschap de goddelijke wetten zijn die de Albron vertegenwoordigen.
En alles is maar bijzaak.
Dat zijn de niertjes van uw lichaam.
Het licht in de ogen is de zon.
Het zijn de hersens.
Het is het astrale geestelijke zenuwstelsel voor de macrokosmos.
U vindt daarin al de delen terug die u in uw lichaam hebt ontvangen.
Maar nu ...
Dus u hebt ...
Het licht in de ogen kregen wij van de zon, omdat de zon uitstraalt; licht is vaderlijk.
Dus dit licht is verstoffelijkt vanuit de geestelijke Alziel, de bron ... werd zon om uit te stralen en licht te geven.
Maar u kijkt erdoor.
En nou moeten we die ontwikkeling weer volgen alleen voor uw licht, dan voor uw gehoor, dan vanuit uw gevoelsleven; dat is kosmologie.
Maar de geleerde nú kent de maan niet.
Kent de maan niet; hoort u dit?
Ze hebben de kijkers, ze kunnen zien dat het een dood lichaam is, maar dat lichaam begrijpt men niet.
Men begrijpt het lijk mens, en dier, ook niet.
Wat gebeurt er met het lijk, als het lijk daar ligt?
Leeft het nog?
Heeft het nog betekenis?
Men weet het niet.
Men laat zich cremeren, wat ontzagwekkend verkeerd is, omdat u aura’s nodig hebt aan Gene Zijde, die u uit dat lijk neemt.
Dat weet de wetenschap niet.
Men zegt: het is hygiënisch, het is machtig mooi, het is zo gebeurd.
Maar voor de macrokosmos een ontzettende schok, heb ik u verklaard, en duidelijk verklaard, dus ge kunt het weten.
Wat weet de geleerde nu van de onzichtbare stelsels in de macrokosmos, terwijl men zon, maan, sterren, Jupiter, Venus ...
Wat is Venus?
Wat is Saturnus?
Wat is Uranus?
Waarom heeft Saturnus een ring gekregen?
En waarom is een andere planeet in dát stadium, en die daar ...
En waarom leeft de aarde tussen zon en maan?
Ze weten het niet.
Ze denken, de mens, de geleerde denkt dat in de macrokosmos hoger bewustzijn aanwezig is; wij hebben u verklaard, en ge kunt dat aanvaarden, dat de aarde het hoogste bewustzijn heeft in de macrokosmos.
Men verwacht dat er raketten zullen komen van Mars of ergens vandaan.
En op de aarde bezit men het hoogste bewustzijn.
Wat hebt u nog te verwachten?
U kunt miljoenen jaren wachten; er komt niets uit de ruimte, want de ruimte leeft onder uw bewustzijn, als planeet.
Door de ruimte hebt ge licht gekregen.
Dus, met andere woorden, de aarde verandert, het groen verandert, uw persoonlijkheid verandert, uw zonnelicht wordt ijler, milder, u krijgt een klimaat zoals het geestelijke klimaat is in de sferen van licht; zo wordt dus het stoffelijke uitdijen voor de mens.
De menselijke lichamen veranderen en worden mooier, want u bent nog niet schoon.
De kosmische afstemming van en voor schoonheid als lichaam, dat duurt nog een half miljoen jaar.
Eerst dan ziet u de volmaakte zuivere kosmische mens.
Hoe oud is dan de mens?
Hoe oud wordt dan de mens?
Ziet u?
Er is een kosmische reine zuivere harmonische tijd om te sterven.
U gaat allemaal te vroeg over.
Weet u hoe oud de mens op aarde had kunnen zijn indien de mens natuurlijk en harmonisch had geleefd?
Wat denkt u?
(Zaal): ‘Honderd.’
Honderd zevenenvijftig; niet honderd achtenvijftig.
Om dat getal weer te ontleden en te verklaren, moet ik weer die kosmos door.
Maar honderd zevenenvijfig jaar en wellicht twee seconden, niet langer.
En nu dertig, twaalf, tien, vóór de geboorte reeds.
Allemaal disharmonie.
U gaat door ziekten over, te vroeg.
U gaat, het ergste, door moord, door brandstichting, door leugens en bedrog gaat de mens over.
De mens heeft toch geen contact met Christus?
U kunt wel bidden, maar het helpt u niet.
Christus is de andere dan de Bijbel, dan de katholieke kerk en het protestantisme de Christus verklaart.
Christus is een heel andere.
(Mevrouw in de zaal zegt iets.)
Wat zegt u?
Voelt u wel?
U krijgt de reine goddelijke ruimtelijke Christus te zien.
En die ging vanaf de maan door al de wetten heen.
Hij wist het.
Hij weet het.
Hij heeft het beleefd.
Hij was er.
Hij kwam terug uit het Al.
Nu verandert alles.
En nu gaat u buiten uw denken en voelen om.
U hebt nu met Bijbel niets meer te maken, want de scheppingen waren er reeds, de goddelijke wetten waren reeds af, de mens was reeds geschapen.
Wat wilt u?
Elk woord uit uw woordenboek, houd er rekening mee, is niet door God opgebouwd.
Want elk woord kan een wet betekenen.
Maar gij hebt die woorden bedacht, de mens.
En de wet natuur is voor ‘ja’ ...
Wat is dat?
Als u zegt: ja, ik heb waarheid, wat zegt de wet natuur dan?
Wat is dat?
Weet u dat niet eens?
Als u geboren moet worden, krijgt u het leven.
Als u aangeraakt wordt en u moet terug naar de aarde, dan is de reïncarnatie ‘ja’, het goddelijke ‘ja’.
Ziet u?
Maar een wet.
U moet terug om vader, om moeder te zijn, om te evolueren.
Waar moeten we heen?
Allemaal boeken; elk woord is een boek nu, om u die wetten te verklaren.
Voldoende?
(Meneer in de zaal): ‘Ja.’
Dank u.
(Tot de zaal): Is er nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Maar, meester Zelanus, het is toch niet altijd disharmonie?’
Wat?
(Mevrouw in de zaal): ‘Het is toch niet altijd disharmonie.
U kwam toch ook naar de aarde terug om het moederschap te beleven?’
Ja, maar dan bent u zover.
U bent, aanvaard het, als u schrikt zal ik het niet zeggen, maar aanvaard het: er is niet één mens op aarde, nu – of u hebt uw kringloop volbracht en u leeft aan Gene Zijde; maar u bent hier – er is niet één mens op aarde die vrij is van disharmonie.
Is er niet.
Want dan wás u er niet meer.
U bent er nog.
Ziet u?
Want u had reeds, u bent zeker een miljoen jaar, u bent zeker, u hebt zeker tienduizend levens te veel beleefd hier.
Voelt u?
Te veel beleefd, omdat u zoveel – elk mens, ik ook, iedereen – omdat wij zoveel kwaad, zoveel verkeerd hebben gedaan.
God schiep ons in liefde, in harmonie, maar wij gingen eisen, wij wilden alles bezitten.
Het bewustzijn ‘ik wil dat’, en ‘ik wil dit’, kwam omhoog, en toen begon de afbraak.
Dat wist God.
Men vraagt ook weer: waarom heeft God de mens dan zo geschapen?
God schiep de mens in harmonie, in rechtvaardigheid, in liefde.
En nu zijn wij die goden, die zichtbare goden.
Voelt u wel?
Dus als ik nu verder ga ...
Het uiteindelijke beeld voor deze stelsels; die had Socrates willen beleven, en uw Kant, en de grote, wijsgerige denkers op aarde hadden dat willen beleven.
Maar nu het uiteindelijke waarvoor we nu staan.
En wat wil dat nu zijn?
Wat wil dat zeggen, voor u?
Nu?
Wie weet het?
Dan ontleed ik in één woord: waarom heeft God de mens niet volmaakt geschapen?
Kunt u daarbij, daar inkomen, dat voelen?
Kunt u niet.
Kijk, u moet het weten, want zoveel lezingen hebt u al meegemaakt, ik heb u die wetten verklaard.
U bent God zelf.
Waarom doet u dat verkeerd?
Dat is geen verkeerd-zijn, dat is ontwaking en evolutie.
U denkt toch, als u die en die levensgraad voor bewustzijn bezit, u denkt immers dat u goeddoet?
Dus dat is allemaal ontwaking, evolutie.
Zo hoort het.
Zo is het.
U moet niet kwaad zijn op de mens die moordt, dat zal hij wel goedmaken.
Hij moet ook alles goedmaken.
Maar wanneer u gaat voelen ...
En nu hebt u die zekerheid gekregen door de Messias, door de Christus, Hij zegt: maar gij zult niet doden.
Waarom laat gij u voor moordenaar gebruiken?
Gij zult alles liefhebben.
Hoe vals is uw rechtvaardigheidswet?
Hoe vals is de maatschappij, dat ge naar mensen moet gaan luisteren die zeggen: doden!
Gij doodt.
Men dwingt uw kind om te moorden.
En wat zegt Christus?
God?
(Zaal): ‘Niet doden.’
Niet doden.
Waarom vindt uw koningin dat goed?
Dat is toch het hoogste voor God, nietwaar?
Jazeker ... morgen.
Voor God is zij, en zijn al die mensen, al die grootheden, slechts vonken, cellen en levensgraden.
God heeft met uw Holland, uw Frankrijk, uw België niets te maken, want België, Frankrijk en alle volken der aarde, elk insect is een deel van Zijn hart.
God bevoordeelt geen mens boven het andere.
En wat wilt u nu?
Voelt u wel?
Die aardse maatschappij lost toch eens op.
U laat alles uiteindelijk achter.
En alleen het leven, dat bent u, een levensvonk van de schepping ...
U vertegenwoordigt uw eigen godheid.
In het Al leven nu de mensen, dat zijn goden.
Die goden leven thans op aarde en vernietigen het eigen leven; dat is uw kind, uw vader, uw moeder.
U kunt aan uw eigen familie niet meer ontkomen, want ge hebt heel deze mensheid reeds beleefd.
En u, hoe voelt u zich voor deze kinderen?
Hebt gij deze levens lief?
Als ze u bestelen, laat ze dan maar gaan, dan moet u wachten.
Wanneer ze u afbreken en vernietigen, kwaadspreken, dan moet u met die levens niet te maken willen hebben.
Ge zult toch eens die levens moeten aanvaarden.
Maar ge behoeft niet in leugen en bedrog te gaan leven, te willen leven, indien u weet dat het verkeerd is.
Daarom kwam Christus, alleen met de liefde.
Voelt u?
Toch eenvoudig.
De reine liefde van Christus vangt alles op.
En dat is de wet, de wet: ik leef.
U bent moeder.
Als uw kringloop voorbij is, gaat u naar een nieuwe wereld, de astrale geestelijke bewuste wereld, duisternis of licht.
Dat licht kunt u verdienen, want gij handelt, gij doet uw daden volgens de goddelijke harmonie, en dan komt uw goddelijke afstemming omhoog.
Voelt u wel?
Dus die persoonlijkheid in u ontwaakt; voordierlijk, dierlijk, stoffelijk, geestelijk, kosmisch.
Is het niet eenvoudig?
Wat weet de geleerde daarvan af?
Niets.
Ze kennen de mens niet.
Ze weten niet dat ze door eigen denken en bidden en schreeuwen en zingen niets kunnen bereiken.
Men zingt nog altijd, en men haat dat de stukken eraf vliegen.
Men haat daar het katholieke kind, het protestantisme, het katholieke kind terug, de jood wordt verkracht en mismaakt; het is zijn eigen schuld (zie artikel ‘Joodse volk’ op rulof.nl), natuurlijk, hij had in Jeruzalem de waarlijke Christus moeten aanvaarden.
Waarom, schrijven wij in ‘De Volkeren der Aarde’, wordt het joodse kind in uw tijd zo vervolgd?
Leest u ‘De Volkeren der Aarde’ maar, dan krijgt u kosmische, goddelijke beelden die waarachtigheid bezitten.
(Tot de zaal): Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, ik vind het wel erg verdrietig ...’
Verdrietig?
(Mevrouw in de zaal): ‘ ...mensen handelen zo uit onbewustzijn.
Dat ze zoveel verkeerd doen.’
Dat is geen onbewust ..., dat is evolutie.
Kunt u dan het kind in het oerwoud het kwalijk nemen dat het nog scalpeert, en dat het trek heeft in uw beentjes?
Ze weten niet beter.
Maar straks, wanneer we voor Christus – dat is het geestelijke bewustzijn voor de mensheid – komen te staan, dan houden wij op.
Want God straft niet, God heeft niets te vergeven, u moet het toch goedmaken.
U maakt het ook goed.
God zegt: aan Mij is de winst.
U kunt moorden zo hard u wilt; u gaat toch naar de aarde terug.
En dan zegt Moeder Aarde: jazeker, wacht eens even.
Rekeningen: terug.
Kom maar, kind.
En zo bent u, zo is heel deze mensheid.
Nu de vraag van de geleerde: waarom leven er zoveel mensen?
Er komen nog meer mensen, want er wachten tweehonderdduizend zielen op één organisme.
En toen, voor wij aan die afbraak begonnen, waren wij in zeven weken terug op aarde.
En nu duurt het zevenduizend en zeventigduizend jaar voordat ge een nieuw lichaam ontvangt.
Waarom?
Omdat er honderdduizenden u, in die en die harmonie, voorgaan.
Dus breek maar af en vermoord de mensheid maar, dan kunt ge ook zoveel duizenden eeuwen wachten voor elk mens.
Zo lang duurt het nu voordat ge een nieuw lichaam krijgt.
Wat gebeurt hier nu op aarde?
De mens leeft te lang op aarde, omdat de mens de goddelijke wedergeboorte voor de geest heeft verknoeid en bezoedeld.
Wij hebben die wetten te aanvaarden, want zo is het.
Droevig.
(Tot de zaal): Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Meester Zelanus, al resumerende wat u zegt: is het begrip goed en kwaad toch erg relatief, zolang je de kosmische betekenis er niet bij inschakelt.
Want als ik nu, om een voorbeeld te nemen, iets bedenk, en dat ik denk dat ik goed handel, is het vanuit kosmisch oogpunt ...’
Verkeerd.
Kan verkeerd zijn.
Elke geleerde, als godgeleerde van uw kerk, welke kerk ook, die is voor de macrokosmos een leerling in die wetten.
Al uw dominees zijn zo ontzagwekkend arm ten opzichte van de kosmos.
Ze kennen de Bijbel, zeer zeker.
Maar de Bijbel is geen macrokosmos, en bezit geen goddelijke wetten.
Want u kunt moorden zo hard u wilt in de Bijbel.
Uiteindelijk, daarna komt een woord: ‘Gij zult niet doden.’
Men doet het toch.
De dominee die gaat zelfs naar het slagveld en bebidt daar de mensen.
Waarom dient hij hier niet?
Waarom voorkomt ge dat bidden niet op het slagveld en zeg: moord niet.
Want Christus bracht de tien geboden: ‘Gij zult niet doden.’
Nee, men gaat naar die mensen die moorden, gaat men zitten, en bidt.
‘En Vader vergeef het hun, wat ze doen’?
Neen, ze krijgen eerst hun medailles, van uw maatschappij.
En dan hebben ze nog goed gedaan.
Ziet u?
Dat was niet verkeerd, dat moorden.
Maar dat ‘Gij zult niet doden’, van Christus en van God, heeft nu geen betekenis.
Is het niet zo?
Mooie maatschappij.
Uw maatschappij denkt nog altijd voordierlijk.
Want was u maar dierlijk bewust, dan was er dat kwaad niet eens meer.
Een dier doet dat niet.
Ja, een dier eet.
Maar de mens moordt bewust.
Een dier doet het alleen omdat het dier eten moet in het oerwoud.
Maar de mens niet.
Dus gij hebt het dierlijke bewustzijn nog niet eens in uw maatschappij.
En ge zult u het geestelijke voelen en denken ten opzichte van God en de natuur en ál de geboden eigen moeten maken.
Hoever bent u?
Hoever is de mensheid?
Door het gepraat en het gezing van uw dominee?
Ziet u?
Wat is de Bijbel, meneer?
Er blijft weinig van de Bijbel over indien u voor Christus en God staat.
Hij zegt: ‘Zing niet langer, want in de hemelen houden wij de vingers in onze oren.
Want ge zult daden bewijzen.
Zing niet langer.’
Denkt u dat Christus en de meesters en de mensen aan Gene Zijde naar dat valse gekraai willen luisteren?
Dat menen de mensen immers niet?
Wilt u zeggen dat ...
Indien u waarlijk geestelijk waarachtig wilt zijn, en beleven, zing dan, dan heeft het waarde.
Maar houd dan eerst op om te haten, te vernietigen.
Want de katholieke kerk, dat zijn de kinderen van God, en het protestantisme, het joodse kind, en elke sekte; elk insect is van God.
Waarom zult ge haten?
Wanneer gaat ge het leven begrijpen, dominee?
Ja, dat bent ú niet.
(Tot de zaal): Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus.
Nog even over goed en kwaad.
U hebt verleden week, of, twee weken geleden had u het over vivisectie, proeven op dieren, en dat als men waarlijk wilde dienen, dat men het op zichzelf moest toepassen.’
Wilt u dienen, ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.
Maar uiteindelijk zijn vele geneesmiddelen van Gene Zijde doorgegeven, zoals bijvoorbeeld, professor Ehrlich had paardenserum nodig om difterie te kunnen genezen.’
Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Daar had hij speciaal het paard voor nodig; had hij mij niet voor kunnen hebben, geen mens kunnen hebben.’
Jazeker.
Voor elke ziekte ...
U zoekt de natuur niet genoeg en voldoende af.
Maar voor elke ziekte leeft er een kruid in de natuur.
En daar hebt u geen dieren en geen mensen voor nodig.
De homeopathie is universeel bewust.
Dierlijk voedsel, een injectie, een serum van welk dier ook, is nog altijd onwaarschijnlijk, ook al helpt het u.
Maar de reële duidelijke natuurlijke genezing vindt u in de natuur.
De homeopathie die stijgt ook aanstonds boven al die wetenschappen uit.
Want dan komt de meester, en zegt: dát moet u nemen, en dit voor dit, en dat voor dat.
En gebruikt u dat maar.
En het is gebeurd.
Waarom?
U komt straks voor het dier.
Het gif van een slang, bij wijze van spreken, is een genezing voor die en die ziekten.
Waarom neemt u het niet in?
Men doet het al.
Ziet u?
Ik heb gelijk.
Straks dan ...
Want de slang heeft, dat weet de wetenschap nog niet, en u, mensen, denkt niet zover, maar de slang heeft het gif om de mens te genezen voor dat en dat en dat.
Wanneer een slang u bijt, is het maar om u te genezen. (gelach)
Wanneer een slang u bijt, dan zegt het dier: ik heb voedsel voor u, medicijn.
Maar u kunt er niet tegen.
Is het niet zo?
Maar de slang, het gif van de slang, vindt u het niet merkwaardig, gebruikt men nu reeds om andere ziekten te genezen.
En zo heeft het dier alles in zich als normaal voedsel, een normale wet, als kracht, uit het dier ontstaan, gif.
En dat gif is te gebruiken voor die en die en die en die ziekten.
Vindt u het niet leuk?
En de wetenschap is er reeds mee bezig.
Waar krijgt men dat door?
Van de Tempel der Medici.
Ziet u?
U moet zich niet vergrijpen aan een dier, een konijntje en al die dingen meer; in de natuur leeft het voedsel, en het dier zal het u geven.
Toen de mensen nog in het paradijs leefden en iemand ziek werd, zei de meester daar, de bewuste: ‘Ga naar uw broeder.’
En zie, de cobra kwam en gaf het gif, en de mens werd beter.
Dat is gebeurd.
Die mensen hebben er geleefd.
Wat weet de maatschappij, dit bewustzijn, dat niet anders dan uitleving, moord en brandstichting kent, wat weet de universiteit van de ziel, de geest, de astrale persoonlijkheid in de mens af?
Niets.
Uw psychologen moeten nog ontwaken, moeten nog beginnen om de eerste fundamenten te leggen.
Is het niet zo?
(Tot de zaal): Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, maar die professor Ehrlich, die dat doorgekregen heeft om daar de externe delen van het paard ... die kreeg dat toch van Gene Zijde door?
Dus als alles zo bij elkaar ...’
Dat zegt hij.
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, is het dus niet zo?’
Als de meester uit de eerste sfeer – niet? – als die hem gezegd heeft, gebruik dat paard om die serum tot stand te brengen, is de meester een vervloekeling.
U vergrijpt zich altijd, en dan, aan een edel dier.
Waarom is het paard het hoogste edele dier in de ruimte, voor alles op aarde?
U kunt nergens een hoger voelen en dieper denken, hartelijkheid en liefde beleven dan in het paard.
Weet u dat?
Waarom?
Omdat het niets zegt en altijd dient.
En dat maakt u stuk.
En moet de meester van Gene Zijde komen om de geleerde te zeggen: u moet dat paard nemen?
Neen, neem uzelf.
(Een andere dame in de zaal): ‘Dat kan je maar één keer doen, dan gaat hij dood.’
Meer is er ook niet nodig.
U moet niet in de rede komen.
Meer is er niet nodig.
Dat had zíj moeten zeggen, niet u.
Kwaad?
Nee.
(Tot de zaal): Had u nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus.
U hebt altijd gezegd, wij moeten leren te denken.
Nou tracht ik te denken.
En daarop voortgaande, u zegt: dat had de meester niet gedaan.’
Neen, ik niet.
(Mevrouw in de zaal): ‘Goed.
Maar dan heeft, de zwarte genius, zal ik maar zeggen, heeft hem beïnvloed.
Maar dan had diezelfde zwarte genius toch een goede beurt, want er zijn een heleboel mensenkinderen door dat serum gered.’
Zo.
En dacht u waarlijk dat dat redding is?
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat ze blijven leven.’
Zoudt u dat denken?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.’
Waarom sterft u niet op uw eigen tijd?
U gaat toch geen seconde te vroeg.
(Mevrouw in de zaal): ‘Moet je dan niet helpen als je iemand ziet lijden?’
U kunt de mens niet eens helpen.
Dat zijn immers wetten?
Wij staan voor de karmische wet van oorzaak en gevolg, als ziekten.
U komt door de kosmos in disharmonie indien u zich vergrijpt aan een andere leven, om het ene leven op te bouwen, en het andere breekt u stuk.
Dat kán niet.
Wij beleven dus, wij ontleden dus de reine zuivere goddelijke harmonische wet: hoe moet u doen.
Nietwaar?
Wij hebben het er niet over dat de aarde, de mensheid dat doet en bezit; dat is allemaal diefstal.
En dat kunt u ...
De geleerde die zegt: ja, maar wat hadden wij moeten beginnen?
Dat is nu noodzakelijk.
Voelt u wel?
De maatschappij kan dat laatste, uiteindelijke stadium immers niet aanvaarden, dat bewustzijn is er nog niet.
Maar gelooft u niet dat de mensheid over honderdduizend jaar zegt: ik kom niet meer aan het dier, wanneer u de wetten kent?
Ziet u?
Dan vindt de mens dat in de natuur terug.
Dus u vergrijpt zich momenteel aan levens.
En daardoor kunt u iets opbouwen, omdat het ene orgaan het andere dient, of u bent weer verkeerd.
Dus de wetenschap, de dokter, de chemicus kan veel, veel, en veel meer bereiken, indien hij de natuur volgt.
Want het ene dierlijke, dat is ook weer waar, breekt het andere orgaan af.
Als u in de wateren komt en de dieren zouden u het leven geven ...
Wanneer de meesters daar u het dieet zouden geven zoals de ruimte eet en drinkt, nietwaar, dan was het leven immers heel anders.
(Tot de zaal): Nog meer?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja.
Met de atoomenergie die nu wordt aangewend, dat ze die nu proberen dusdanig om te vormen dat kanker daardoor bestreden kan worden, dat heeft dus een kosmische betekenis, en dat is dus goed?’
U voelt wel, de technische wonderen zullen verruimen.
De technieker, de dokter, dat zijn de enige mensen die vooruit kunnen; elke andere faculteit staat op een dood punt.
De atoomenergie is alleen om de mens het koninkrijk Gods in zich, en uiterlijk, te geven en te schenken.
Dat wil zeggen, u behoeft over duizend jaar hier niets meer te doen: ge zult waarlijk als kinderen, als goden leven.
U behoeft u niet meer af te beulen voor vijfentwintig cent.
Geld heeft dan geen betekenis meer.
U krijgt uw eten, u kunt het halen, want de aarde, Moeder Aarde heeft genoeg.
U werkt met u allen, met duizend mensen, voor uw land, één dag, en de rest wandelt.
U doet hier iets, natuurlijk.
Om dat te bespoedigen, om dat vooruit te helpen, doet u iets.
Maar u krijgt een voedsel, dat wordt zo eenvoudig en zo mooi en zo machtig, omdat die geleerdheid geestelijk bewustzijn wordt, en nu toegepast wordt voor het organisme.
Dus wij gaan uit de ziekten, naar de reine klaarte en de volmaaktheid.
U kunt aan de ziekten, aan de ellende die nu nog op aarde beleefd wordt, kunt u vaststellen hoe de persoonlijkheid mensheid is.
Leest u weer in ‘De Volkeren der Aarde.’
(Tot de zaal): Nog iets?
Bedankt voor uw vragen.
(Meneer in de zaal): ‘Maar ik wou ...
U had zo-even, dat de aarde vol is van kruiden, die dienen ter genezing der mensheid.
Zijn operaties dan uit den boze?’
Hebben operaties met kruiden te maken?
(Meneer in de zaal): ‘Nee, maar die dienen ook.’
Die vraag heeft geen contact met deze vragen die hier zijn gesteld.
(Meneer in de zaal zegt iets.)
Een kind van zeven ...
Dat moet u niet meer doen.
U moet doordenken, anders kan ik u geen antwoord geven.
Nu gaat u vanuit de realiteit naar onreële dingen.
Een kind van zeven jaar kan u vertellen, indien u een blindedarmontsteking hebt, moet u geopereerd worden.
Niet?
U vraagt dus wat u weet.
Heb ik niets aan.
Heb ik gelijk?
(Het blijft even stil.)
Nee natuurlijk.
Nee, natuurlijk niet.
Ik krijg van de anderen gelijk.
U vraagt iets dat u weet.
Heb ik daar iets aan?
(Meneer in de zaal): ‘Er zijn operaties die vermeden hadden kunnen worden, maar er zijn ook operaties die onontbeerlijk zijn.’
Ik geef u immers gelijk, honderdduizendmaal gelijk?
Dus ik zeg: u vraagt iets wat u reeds weet.
Is dat noodzakelijk?
U stopt de werking.
Dus u denkt niet, u stelt een vraag, zomaar.
En u denkt hier niet over na.
Heb ik gelijk?
(Zaal): ‘Ja.’
Dank u.
(Tot de zaal): Wie van u?
(Meneer in de zaal): ‘Meester Zelanus, de ziekten die zijn ontstaan doordat de verschillende levensgraden één werden met elkander.’
Daardoor zijn ze niet ontstaan.
Maar waar wel door?
(Iemand in de zaal zegt iets.)
Ook niet.
Disharmonie, zegt men hier.
(Meneer in de zaal): ‘De verschillende ziekten ...’
... zijn ontstaan doordat de mens zich met een andere graad heeft verbonden.
(Meneer in de zaal): ‘Juist.
Dat bedoel ik.’
Daar zijn ze niet door ontstaan.
Maar waardoor wel?
Wat weet u?
(Het blijft stil.)
Ja, u hebt ‘Het Ontstaan van het Heelal’ gelezen?
(Meneer in de zaal): ‘Jawel.’
Weet u het.
Dus doordat ...
Het is er wel bij; maar dring nu eens tot die kern door, en gij staat voor de aftakeling van een orgaan.
U mist de reine energie die de zevende, de vijfde, de vierde graad als oerafstemming bezat.
Duidelijk?
(Iemand in de zaal): ‘Ja.’
Dus uw maag, uw ogen, uw gehoor, uw darmen, uw zenuwstelsel, is door deze splitsing van reine natuurlijke goddelijke kracht gesplitst, verzwakt.
En nu komt het beeld: de organen bezitten dus die krachten niet meer om koude, regen, warmte te kunnen weerstaan.
We zijn in de wateren geboren.
En nu?
Kunt u ertegen om in de winter dag in dag uit ...
U moest dat kunnen.
Gij hebt, de mens heeft die kracht gehad.
Maar doordat de mens, nu kom ik weer tot uw vraag, van zeven naar de vijfde graad ...
Voelt u?
Er zijn zeven graden van organismen, vanuit het oerwoud naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Dus u gaat vanuit de zevende graad hier, gaat u naar een eskimo-moeder (zie artikel ‘Mens of ziel’ op rulof.nl), u baart een kind.
Maar uw eigen natuurlijke graad lost op in de vierde.
Duidelijk?
Dus láter, dat kind ook weer, dijde uit, kwam, verbond zich daar ...
Dus de natuurlijke goddelijke levenswet voor het organisme is verknoeid.
Die hebben wij mensen verbroken, omdat wij ons verbonden met andere graden.
Dus elk orgaan van uw organisme – de uiteindelijke vraag – is verzwakt, verknoeid.
U kunt nergens meer tegen.
Maar in het oerwoudstadium hebben wij de koude, de Noordpool, de Zuidpool en al de graden van de kosmos overwonnen.
Neemt u dat aan?
(Meneer in de zaal): ‘Dat neem ik aan.
Maar ik wil vragen: de ziekten die nu ontstaan zijn, bijvoorbeeld bij de papoea’s op Nieuw-Guinea ...’
Al de ziekten nu van de aarde, is het gevolg van die splitsing.
(Meneer in de zaal): ‘Maar dat is toch ...’
Nu hebt u door en van elke klimatologische omstandigheid een ziekte gekregen.
De ziekten die u hier in het Westen hebt, die hebben de oerbron beleefd eerst in het oerwoud, daar, en zijn langzaam – ziekten evolueren, weet u dat? – en zijn langzaam uit de pest en de zwarte pokken geëvolueerd.
Pokken en pest, dat is allemaal rotting.
En nu hebt gij er de naam aan gegeven: ik heb kanker.
Is een wet, een graad van die, van die, van die en die ziekten.
Voelt u dit?
Heel duidelijk.
(Tot de zaal): Nog iets?
Ja, denkt u nu even na.
Dan ziet u dat daarginds, ergens in de ruimte op de aarde dus, de kern is gelegd voor uw tbc, uw kanker.
Uw epilepsie?
Is dat zo?
(Meneer in de zaal): ‘De epilepsie dacht ik niet.’
Neen.
Mooi.
Dank u.
Want dat kan niet, dat is weer iets persoonlijks.
Mooi voor uw denken.
Ziet u?
Zo komt u verder.
En zo krijgt u ruimte voor elke kern, als u doordenkt.
Dan doe ik moeite om u dat te schenken, die wijsheid te geven.
En u kunt ...
Zolang zal ik praten, totdat ge zegt: ja, er kan geen omweg, geen links, geen rechts meer zijn, er is maar één weg.
En dat voert u uit de bron die daar en daar is ontstaan, tot de evoluerende graad voor ziekten.
Voor krankzinnigheid?
Kan dat?
Waarom is het oerwoud nu niet krankzinnig?
Waarom is het oerwoud niet bezeten en niet apathisch?
Een enkeling misschien, jazeker.
Nu voelt u wel, hoe hoger gij komt, des te moeilijker wordt het?
Neen, des te meer afbraak beleeft de mens.
Zei dat Christus niet?
Had de Messias in het oerwoud moeten gaan prediken en zeggen: hier is Mijn beeldspraak, en Ik voer u tot Mijn Vader?
Dan hadden ze Hem heerlijk gekookt.
Neen, de Christus kwam tot het hoogste bewustzijn op aarde, en dat was weer Egypte.
Of wist het Westen iets daarvan af?
Waar kwam de Christus; hier in uw Rotterdam, of uw Amsterdam?
Dat was er nog niet.
Voelt u wel hoe eenvoudig of het wordt, mijn vriend?
(Tot de zaal): Nog iets?
(Mevrouw in de zaal): ‘Ja, meester Zelanus, om nog op deze vraag ...’
U bent een pracht van een adept voor mij.
Als u straks komt, zal ik u opvangen en dan gaan we verder.
Wat is er nu?
(Mevrouw in de zaal): ‘Om op deze vraag door te gaan: hoe komt het ...
U zegt: het bederf komt vanuit het oerwoud, en de ziekte.
Maar hoe komt het dan dat, de oervolkeren hebben een prachtig gebit.’
Ja, hebt u ook.
(Mevrouw in de zaal): ‘Hoe komt het dan dat we in medische tijdschriften horen en lezen dat, juist doordat wij niet genoeg korsten bijten, de korsten ervan afsnijden, dat ons gebit achteruitgaat?
Dus dat klopt toch niet?
Want die oervolkeren, die hebben dan een streep voor op ons.’
Jazeker.
U hebt uw lichaam ...
Hoe hoger u komt ...
Als u in de eerste graad van het oerwoud komt, is dat een dierlijke graad, nietwaar?
Maar die versnippering die moet toch nog komen?
Want u gaat over de aarde heen, u doet dit, u doet dat, u krijgt duizend ziekten.
Daar hebt u dit.
Een oerwoudbewoner heeft ook, kent ook zijn ziekten, melaatsheid, en al die andere vreselijke directe fundamentele bronnen voor ziekten.
Ziet u?
Dat heeft dat en dat en dat ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl); ook alweer door klimatologische omstandigheden, door de zon, door de hitte, door rotting.
U hebt hier – u kunt dankbaar zijn – u hebt hier alleen uw influenza en andere dingen.
Maar, voelt u wel, door de koude waarin u leeft, herkent ge die ziekten niet.
Daarom noem ik, zeg ik: klimatologische omstandigheden hebben ziekten, pest en al die fundamentele bronnen voor andere ziekten geschapen.
Maar in het oerwoud ...
De mens dus – niet de neger (zie artikel ‘Anti racisme en discriminatie’ op rulof.nl), u weet dat, de kleurling – maar de bron, de natuurlijke bron, de natuurlijke graad als oerwoudkind, dat kind heeft die versnippering nog niet beleefd.
En daarom komt ...
En omdat u door duizenden dingen uw bloed ...
U zegt wel als geleerde: dat bloed is zuiver.
Maar dat bloed heeft geen kosmische zuivere kern.
Doordat, en dat is het, doordat in de eerste plaats de lichamelijke stelsels door familieleden opgebouwd zijn ...
(Tot de mevrouw die de vraag stelde): Uw overgrootvader had zeker mooie tandjes; want ik zie uw schoonheden.
Nu kan het zijn dat één lichaamsdeel, voelt u, dat aan verzwakking lijdt, uw gebit vermoordt.
En nu bent u ... nu is die ene mens daar uit, en de andere mens wandelt daar juist in door lichamelijke afbraak.
Want de mens zou volmaakt zijn geschapen.
En de mens was volmaakt, indien de mens weer niet aan lichamelijke afbraak was begonnen.
Kunt u allemaal aanvaarden.
Ziet u?
Nog iets?
Bedankt.
(Tot de zaal): Wie van u?
U kunt goed denken.
(Het blijft stil.)
Ik zal wel wachten.
(Meneer in de zaal): ‘Mag ik misschien nog iets vragen over die leeuw, die verder is dan de aap?’
Ja.
(Meneer in de zaal): ‘De Darwinistische theorie zegt dat de aap verder is dan de leeuw.’
Darwin die kan daar geen waarheid voor gegeven hebben, want Darwin was ernaast.
Indien Darwin zegt dat de mens uit de aap is geboren, kan Darwin in de volgende stadia geen waarheid beleven, want zijn grondig natuurlijk kosmisch fundament is zoek.
Waarheid?
(Meneer in de zaal zegt iets.)
Dank u.
Voelt u hoe natuurlijk dat allemaal is?
Darwin zegt: de mens is uit de aap geboren.
Nee, de aap is het schaduwbeeld van de mens.
Vele mystieken hebben zich vergist; die waren er ook, en zeiden ...
Maar ze hebben niets gezien, uw Blavatsky niet, Pythagoras niet.
Ziet u?
Deze tijd kan eerst die verklaring als ontleding ontvangen.
Indien wij voor vijftig jaar waren begonnen, had men ons instrument, waardoor wij spreken, op de brandstapel gelegd.
Nietwaar?
Eerst nu ...
Dus Darwin kán geen waarheid als opvolgend stadium beleven en zien; hij kent de eerste niet, de oercel niet, waaruit dat leven is ontstaan.
Duidelijk, mijn vriend?
Dan dank ik u.
(Tot iemand in de zaal): Daarzo.
(Mevrouw in de zaal): ‘Hoe komt de katholieke kerk aan haar ceremonies?
Hebben die werkelijk betekenis?’
Die hebben geen betekenis, dat zijn allemaal franjes.
Vele sekten hebben franjes.
Voelt u wel?
Dat moet allemaal weg, allemaal weg.
Valt allemaal weg.
Uw gezang ook.
Het gereformeerde kind ...
De Bijbel vertelt dingen die, dat zijn geen natuurlijke kernen meer, dat worden franjes, gezoek.
Het mooier maken van de wet kunt u toch niet; de wet zelf, als leven, als bron voor vader- en moederschap, is zoek.
Want de katholieke kerk die breken wij niet af.
U kunt geen, u mag geen geloof afbreken indien dat geloof niet over verdoemdheid spreekt.
Als dat geloof over verdoemdheid spreekt, zoals de Bijbel ...
Hoe kan God de mens, Zichzelf – u bent dat – verdoemen?
Ziet u?
En nu gaan we eromheen.
Nu moet u eens kijken hoeveel franjes ...
Nietszeggende, maar hemelhoog opgebouwde dingen hebben nu betekenis en zeggen niets voor de macrokosmos, noch voor God noch voor de schepping, niets, niets, niets, niets.
Wat blijft ervan over?
Is dat te vlug?
Wat blijft ervan over?
Het leven en de universele liefde.
Want God kent geen protestantisme, God kent geen katholicisme, geen boeddhisme; God kent alleen een wijsgerige wet.
U krijgt van mij geestelijke wijsheid.
Ziet u?
Dit moet de wetenschap straks allemaal aanvaarden.
Wij krijgen onherroepelijk gelijk.
Ik kan de aarde niet vooruitstuwen, ik kan de psycholoog het bewustzijn niet geven; maar achter de kist is er voortgang.
Dat neemt hij nog niet.
Dus wij krijgen ook voor die duizenden en miljoenen problemen ...
U kunt me miljoenen problemen voorleggen, u krijgt het antwoord.
Nu, nu is dat mogelijk.
Hoeveel vragen hebt u mij in die vijf jaar reeds niet gesteld?
Hoeveel?
(Tot de zaal): Nog één vraag van u.
Wie?
Niemand meer?
(Tot iemand in de zaal): Ja.
(Mevrouw in de zaal): ‘Dat lelijke, slechte weer, heeft dat een oorzaak, dat nu al zolang is?’
(Er wordt gelachen.)
Ja, dat heeft die oorzaak, dat de kosmos is bezwangerd door die en die krachten.
Maar meer ook niet.
Ziet u?
De macrokosmos voert u regen aan.
Hebt u er te veel van?
Zal straks wel weer goed zijn, ergens voor.
(Meneer in de zaal): ‘Juist.’
Wat zegt u?
(Meneer in de zaal): ‘Juist, zei ik.’
Dank u.
Alles is verantwoord wat de kosmos u schenkt.
Had u geen regen morgen?
U krijgt nu te veel, u zegt, te veel.
Maar dacht u dat het universum niet wist hoeveel u dit jaar nodig hebt?
Ziet u?
Die wetten krijgt u immers niet in handen.
De mens zegt: waarom moest ik daar naartoe gaan, en ik ... en mijn man moest sterven?
Waarom is hij niet thuisgebleven?
Ik heb nog zo gezegd: waarom moet je nu die reis maken, man?
Maar vaderlief ging naar zijn dood.
En nu zegt de maatschappij, de mens: had hij nu maar ... had hij nu maar ... en, had hij nu maar ...
Maar dat bestaat er niet.
Ziet u?
Dus u krijgt nog enige regen.
Ik wens u ...
(Er wordt hartelijk gelachen.)
Ik dank u voor uw blijmoedige belangstelling.
En tot over veertien dagen.
Bent u tevreden?
(Zaal): ‘Ja, meester Zelanus.’
Dank u.