Door de Wedergeboorte naar de Vierde Kosmische Levensgraad

Onmiddellijk, nadat André is ontwaakt, begint hij te denken.
Ongelooflijk schoon was deze reis en ontzagwekkend de wijsheid, diep en heilig zijn de wetten en heel natuurlijk en zelfs te begrijpen, maar dat zal men op Aarde nog niet aanvaarden.
Wat wil de mens?
Wat wil deze wereld?
De mens is een godheid, de mens zal al die ruimten overwinnen; indien hij ernstig wil, wordt het leven op Aarde als een paradijs.
Doch de uren hier worden steeds moeilijker, het leven zwaarder en de angsten groter.
Hoe moet ik dit nu verwerken, denkt hij.
En toch moet het, al het leven zal mij helpen dragen.
Maar hij blijft met het Heelal in verbinding, de levensgraden willen reeds tot zijn persoonlijkheid spreken en wanneer hij zich maar even op de Maan instelt, komt er al:
„Geef je maar aan mij over, André.
Ik zal je helpen dragen.
Ik ben wel oppermachtig voor je leven, maar ik gaf je immers alles?
Ik zal je straks wel van je organische stelsels bevrijden.
Ga nu verder en maak je deze wijsheid voor de Aarde eigen, André, al mijn kinderen zullen je steunen.
Maak je gereed voor de volgende reis, mijn kind.”
„Ja, moeder, ik zal eraan denken.
Dank voor alles.
Ik ken je bijna.
Wat is het mooi om dit alles te mogen weten.
Hoe heb je voor het leven gezorgd?
Hoe machtig is je verdichting geweest.”
„En dat is nog niets, André.
Als je straks míj leert kennen, toen ik mij splitste, toen de mens aan zijn embryonale bestaan kon beginnen, toen de eerste menselijke liefde geboren werd en de mens zijn „zintuigen” kreeg, dat is iets machtigs, mijn zoon, waar je geen woorden voor hebt.
En dan al die andere miljoenen levenswetten.”
„Zal ik dat wel kunnen verwerken, moeder?”
„Natuurlijk, als je eerst maar de wetten kent, dan neem je al mijn leven vanzelf in je op.
De levensgraden brengen je naar je volgende stap.
En thans jezelf volgen, dat is het machtigste wat er is, André.”
„Ik weet het, moeder.
En dan zal ik tevens de ziel voor al het leven leren kennen, nietwaar?”
„Je zult de ziel leren kennen voor al het leven, voor élke levensgraad en zelfstandigheid, voor mens en dier, ook de ziel van al mijn kinderen die míjn leven aan Moeder Natuur schonk.
En dat is heel veel, André.”
„Dat begrijp ik, moeder.
Het water zal mij nu wel vragen willen stellen en dan kan ik antwoorden.”
„Zij weet alles, André.
Haar bewustzijn is kosmisch, vergeet niet, al mijn leven heeft zich niet versnipperd.”
„Dat begrijp ik.
En ik zal mijn best doen.”
„Heel goed, André, dat is het.
Zo moet het.
Je zult je niet meer afvragen waarom wij nu tot je leven kunnen praten, je weet het!
Je zult je niet meer afvragen waar al dit leven geboren werd, je hebt de ruimtelijke-gelegde fundamenten gezien.
En daardoor kun je thans verdergaan.
Ik weet alles van mijn kinderen, elke seconde zijn wij één.
Dat kan altijd geschieden, André.
Wanneer je de wetten kent, ben je één met al het leven.
Ook de lagere levensgraden openen zich voor je bewustzijn.
Bewust of onbewust heeft geen betekenis meer om dit éénzijn te ondergaan, het nietigste insect kan je alles van het eigen leven vertellen.”
„Hoor je die V2 ... moeder?”
„Natuurlijk hoor ik dat.
Al het leven hoort het gekraak op Aarde.”
„Wat moet God hier nu van denken?”
„God denkt niets, Hij legde het in handen van Zijn leven.
Heb je dit goed gevoeld?”
„Ja, moeder, de mens is God, Zijn leven is het, dat thans hier de boel op stelten zet en dat leven zal eens ophouden.”
„En dat komt, mijn zoon, onherroepelijk komt het.
Deze onbewuste massa zal thans leren hoe het niet moet en wat wél gedaan moet worden om vrede en rust op Aarde te brengen.
Wanneer het kind van God weet hoe de eigen wetten zijn ontstaan, zal dat leven veranderen.”
„Ik begrijp het, moeder.”
„Geef je wetten door, André, en je voert je eigen leven tot het „Albewustzijn” terug, waarvoor vele levensgraden reeds openstaan.
Denk over alles na en indien je mij beleven wilt, stuur je gedachten tot mij en ik zal tot je komen.”
„Dat is heel lief, moeder, ik zal het doen.”
Die Moeder Maan, toch, denkt hij.
Toch hoorde hij elk woord, het gaat van gevoel tot gevoel en dan verstoffelijken zich deze gevoelens.
Hierna weet je wat het leven te zeggen heeft.
Had je dit ook, Ramakrishna?
Pythagoras, heb je dit ook beleefd?
Oude Egyptenaren, waren jullie reeds zover?
Hebben de Tempels van Ra, Ré en Isis je deze heilige éénheid geschonken?
Néén, hè, dat was toen nog niet mogelijk, jullie waren nog niet zover.
Jullie hebben zo’n reis niet kunnen maken.
Mijn hemel, machtig is het, want ik zal ál de wetten van God leren kennen.
Ik kan mij alles eigen maken in dit leven en straks ga ik in de astrale wereld verder.
Is dat even ’n vooruitzicht?
Is dit even geluk, vrede en rust én geheiligde liefde?
Zou je zo’n kus niet willen beleven?
Ik kreeg zo-even van Moeder Maan een ruimtelijke kus.
Dat was een druk vanuit haar levensgeluk, haar levende hart voor mezelf.
Wereld, wat wil je toch?
Mensen, wat wil je toch?
Dienen voor Satan?
Je geven voor die narigheid en ellende?
Dacht je, dat je hierdoor het bewustzijn voor de ruimte kreeg?
Om je te geven voor haat, kwaad, afbraak?
De Maan heeft gelijk, denkt hij.
Ik moet dit machtige werk op aarde weten te dragen.
Het kind van de ruimte zal mij helpen.
De mens kan dat niet, omdat de mens die wetten nog niet kent.
De mens voelt deze ruimte niet en dan heb je niets te geven, je innerlijk leven weigert.
Bewustzijn is gevoel en dat is weer de liefde voor de mens.
Als je gevoel hebt, kun je het moederlijke hart optrekken en dan kom je tot deze ruimtelijke en natuurlijke éénheid.
En is dat niet het verlangen van de mens?
Leeft hij niet voor de liefde?
Is het leven op Aarde niet alles, wanneer je liefde hebt en beleven kunt?
Wat wil de vrouw als moeder geven, wanneer zij geen liefde bezit, geen gevoel?
Dan is het een dood meubel, onbewust en heeft zij zich die andere en verhoogde gevoelsgraad eigen te maken.
Ik ga begrijpen, dat élke gedachte je liefde en gevoelswereld als een ruimte smoort, wanneer je die zachtheid niet wenst te geven.
Mijn hemel, Crisje, wat ga ik een wijsheid zien, wat ga ik nu diep tot het leven, wat is dit toch machtig.
Het leven moet zich het gevoel eigen maken en dat doet de persoonlijkheid.
Ook die persoonlijkheid bezit zeven graden om het hoogste voor de menselijke liefde te beleven, eerst dan kun je zeggen: ik ben moeder.
Ik heb nu echt lief.
Hè, Socrates?
Hoor je het?
Wanneer ben ik liefde?
Wat is het, heb jij je tijdens je leven afgevraagd, als ik mij gelukkig voel?
Wat is gevoel?
Dat kan ik je thans vertellen.
Ik weet thans, waar het gevoel voor de mens is geboren.
Waar wij mensen aan dit gevoel zijn gekomen.
Maar dat heb jij tijdens je leven niet geweten, jij hebt die wetten en werelden niet gezien.
Is dat niet waar?
Ik heb de „Almoeder” mogen zien en beleven en hierna de vergeestelijkte en verstoffelijkte levensgraden voor de ruimte.
Aanstonds gaan wij naar het bewuste menselijke Goddelijke „AL”.
En dan?
Dat hebben jullie niet gezien, noch gevoeld.
Maar het denken gaat goed, Socrates, best gaat het, merk ik, ik zal mij nu álles van de „Almoeder” eigen maken.
En eerst dán zal ik gereed zijn voor de moeder van de Aarde om haar mijn liefde te geven.
Voel je deze ruimtelijke kus, Socrates?
Had jij deze niet willen beleven?
Nu brengen die lipjes je tot de reine klaarte, tot de „Almoeder” terug en is de „Moeder” van de Aarde een Goddelijk wonder, dat je met hart en ziel lief kunt hebben, omdat je de wetten voor ziel en geest hebt leren kennen.
Hoe is de man voor de moeder en hoe de vrouw voor haar schepper?
Dat zie je hier.
Dat kun je beleven.
Een dier bezit meer liefde dan de mens en de mens is het allerhoogste door de „Almoeder” geschapen.
De mens kent nog geen liefde, maar de man kent zichzelf niet!
Ze weten hier niet waarvoor ze leven, dit stel levensgraden, deze twee zielen.
Wanneer zijn ze van één kleur en één gedachte?
Hij maakt zich gereed en rent even later de straat op.
In één nacht is hij miljoenen eeuwen ouder geworden.
Zoals hij gisteren dacht en voelde, behoort tot het verleden.
Het leven lacht hem toe, ook al is de mens en het dier uitgemergeld, wordt dat leven geslagen en getrapt, het leven is machtig, mooi, ongelooflijk schoon.
Wat wil eten en drinken zeggen?
Niets!
Even later praat Moeder Water reeds tot zijn leven en bewustzijn.
„Dag, André?”
„Dag moeder.”
„Was het geweldig?”
„En of.”
„Heb je de levensgraden leren kennen voor de ruimte en die van mij, André?”
„Ja, moeder, honderdduizenden wetten heb ik leren kennen.”
„Is het niet om je leeg te schreien van geluk, André?”
„Ja, moeder, het is machtig.”
„Je gaat tot Loea?” (Later in dit hoofdstuk wordt duidelijk wie Loea was.)
„Ja, ik zal daar aanstonds schilderen.
Wij maken nu reizen en beleven veel en om dat te breken ...”
„Je schildert niet, André, je gaat straks de wetten verstoffelijken.
Meester Zelanus begint.”
„Je hebt gelijk, moeder.
Ik dacht in het verleden en dat moet niet.
Ik heb dat al beleefd.
Maar alles is best.
Ik ga mij, dat voel ik thans, op het ruimtelijke beleven instellen.
Ik moet dat eerst beleven.
Néén, wij zullen nu niet schilderen, ik heb kunst genoeg.
Jongchi leeft thans ergens anders.
Maar hij zal direct komen, wanneer wij hem nodig hebben.”
„Ik weet het, André.
Wat heb je nu machtige gedachten in je, André.
Zag je dat allemaal bewust?”
„Ja, moeder, élke levensgraad kan het je vertellen.
Het is als wij het thans beleven.
Wat wil je, mijn lieverd?”
„Hoe was moeder?”
„Best, ze keert rustig terug.”
„Ja, hè, daaraan kan geen mens iets veranderen.
Moeder lachte me gisterenavond toe.
Jij was daar al.
Ik zag je daar met de meesters.
De mens zag haar hier als het laatste kwartiertje.
Is het niet koddig, André?”
„Dat is het, moeder.”
„Als je straks één bent met haar, wil je haar dan zeggen, dat ik élke seconde haar leven kussen zal?”
„Dat weet ze immers.”
„Maar ik wil haar mijn bloemen schenken, André.
Hoe lief en goed is zij voor ons geweest.
Je weet nu zeker al, hoe ik en met mij al die andere graden van haar het levenslicht kregen?”
„Dat gaan wij straks volgen, moeder.”
„Ik begrijp het, dan zie je, hoe je zelf tot het leven bent gekomen.
En dat is toch wel de moeite waard.
Is het niet?”
„Zo is het, moeder.”
„Heb je gezien, dat mijn vriend boom z’n armen bijna kwijt is?
Die andere daar, waarmee je gesproken hebt, zei mij: ik zal zorgen, dat André vandaag of morgen een arm van mij krijgt.
Hijzelf, zegt hij, wil dat gezaag niet beleven, dat voel ik en dat kan ik begrijpen, maar nu zal ik er zelf voor zorgen.
En voel je, André, hoe hij dat zal doen?”
„Néé, maar ik denk het te voelen.”
„Wel, je zult het zien.
Morgen of overmorgen is het zover.
Dan staat zijn armpje voor je deur, daarvoor heeft hij mensen nodig en die heeft hij al ontmoet.
Je krijgt hout van zijn leven en daar willen wij nu voor zorgen.
Weet je en geloof je, dat wij dat kunnen?”
„Ja, moeder, ik weet thans, jullie kunnen alles.”
„Dat is fijn, André, vertrouwen is éénzijn.
Als je daarvan niets bezit, komen ook die wetten niet tot werking.
Is het niet natuurlijk?
Wij kunnen alles, indien je deze harmonie beleven wilt.
Praat tot het leven, geef je volkomen over en „hét leven”, waarvan de mensen denken dat het God is, zorgt altijd voor je.
Heb je nog andere verlangens, André?”
„Néén, moeder.”
„Geen honger?”
„Ook niet, moeder.”
„Heb je dan geen trek in mijn leven?
Wil je zien, dat ik leven bezit?
Wil je een visje, André?”
„Néé, moeder, ik zou je leven nu niet kunnen eten.”
„Kijk daar eens?
Dáár, dicht bij je.
Zie je z’n dikte niet?
Je zou hem zo kunnen vangen.
Het leven van mij komt je al tegemoet.
Is het niet wonderbaarlijk, André?
En toch zo eenvoudig.
Ik wil, dat ze tot je komen.
Is dat nu niet lief?
Já, ík, André, als de moeder van al dit leven, kan je met dit verbinden.
Als ik wíl, dat zij tot de mensen komen, eten zij uit je hand.
Ze leggen zich neer, je kunt je hand uitsteken en je hebt weer te eten.
Ander leven als mens krijgt dat niet.
Wanneer ze de levensaura zien en voelen, vliegen ze weg, duiken ze onder, ze willen niet dienen voor ónbewustzijn, hoe geweldig ook voor hen het doodgaan is.
Immers, direct komen zij tot de levenswetten voor het verdergaan.
Zie je dat ook, André?”
„Ik zie ze, moeder.
Ja, ik zie thans de ruimte voor je leven.
Is dat even machtig?
De ziel als water.
De geest als water, mijn moeder, de ruimte ook én de vele levensgraden als verstoffelijkte werelden, gá ik in je zien en beleven.”
„Zie je, André, dat is nu éénzijn.
En mijn kinderen voelen dat.
Daarom komen ze tot je.
Wil je zien, dat ik heerlijke dikkerds bezit?”
„Ja, graag, kan dat nu?”
„Kijk zelf ... daar komen ze al.
Ik stuur ze tot je bewustzijn.”
„Waarachtig, moeder, ik zie ze.
Het is niet te geloven, maar ik zie ze.
Heb je ze nu waarlijk tot me gestuurd?”
„Natuurlijk, mijn André.
Weet je dan niet, wat Christus heeft gedaan?”
„O, je bedoelt dat met die vissers?”
„Dat van zijn apostelen, bedoel ik.”
„Dat voel ik.”
„Wel, hoe dacht je, dat Christus dat heeft gedaan, André?”
„Hij zag immers, dat daarginds vis leefde en toen konden de apostelen hun netten uitgooien.”
„En toen hebben ze netten vol vis uit de wateren gehaald.
Nietwaar?
Maar Hij sprak tot dit, mijn leven.
Hij vroeg aan mijn leven eerst of ik zo goed wilde zijn om mijn leven tot Hem te sturen.”
„En dat heb je toen gedaan, moeder?”
„Ja, dat hebben wij gedaan en gekund.”
„Waarom wij?”
„Omdat dit delen zijn van mijn „Oerbron” en levend bewustzijn is geworden, zelfstandigheden uit één levensgraad verstoffelijkt, spreken wij van „wij”!
Dat doet trouwens al het leven.
Jij spreekt toch ook over mensen en dieren, bloemen en planten en ruimten?”
„Je hebt gelijk, moeder.
En toen luisterde je leven?”
„Wij waren nogal niet gelukkig, dat de „Messias” ons vroeg Hem dat wonder te schenken.
Toen mochten wij voor het hoogste bewustzijn dienen, André.”
„Dat begrijp ik, moeder.”
„Karrenvrachten vol hebben de apostelen uit ons leven gehaald.
Maar zij wisten niet, hoe dat gebeurde.
Daarvan begrepen ze toch niets en hadden ze „HEM” achter Zijn rug uitgelachen.
Dat was te veel geweest voor het Goddelijke „IK”!
Dat voel je toch zeker?
Nietwaar, hebben zij later niet moeten bewijzen wat ze wisten en hadden beleefd?
En toen?
Toen kraaide er een haan, André!
Een ander liep van Hem weg.
En weer anderen dachten niet meer aan Goddelijk bewustzijn.
Jazeker, Johannes was een kei.
Die had meer gevoel in zichzelf.
Hij was de énige die alles onderging en aanvoelde vanuit de levensbron, waardoor ook hij het eigen leven had gekregen.
Maar wij zullen daar nog wel eens over praten.
In elk geval, je ziet nu, dat ik de macht bezit, om mijn eigen leven tot je te sturen.
En dat doen mijn kinderen gaarne.
Kijk maar, ze willen niet weg.
Maar wacht nu eens, als er andere mensen komen?
Eén wenk en ze verdwijnen.
Doch dat ben ik, André.
Ik waak over mijn leven en stuur ze, als het zover is, tot de mens.
Eerst dan mag je mijn leven vangen en eten.
Dacht je niet, dat er in alles de ruimtelijke orde is te zien en te beleven?
Maar meestal stuur ik mijn nágeboorte tot de mensen.
Dat is het kleine grut, André, het leven, dat tot mijn náscheppingen behoort.
Dat mogen ze vangen, omdat dit leven voor zichzelf wil oplossen.
Maar over mijn eigen levensgraden waak ik en moet ik waken of mijn levenswetten als graden komen in gevaar, sterven uit, dat je onmiddellijk geloven zult, maar waarvan die onbewuste massa géén wet kent.
Je begrijpt mij toch?”
„Ja, moeder, ik begrijp je.
Je bedoelt de náscheppingen.
Ik ken die levenswetten nog niet, maar ik kan ze volgen, omdat ik mijn eigen ontstaan mocht leren kennen.
Ik weet wat je bedoelt, maar de dierenwereld moeten wij nog ontleden.
Dat komt straks.”
„Zo is het.
En eerst dan weet je wat ik bedoel.
Maar ik zal je even zo’n beeldje geven, dan weet je het nu ook en is het wijsheid voor je dagbewuste „ik”, dan stoort het je niet.
Zie je het nu?”
„Ja, moeder, ik zie het.
Machtig is ook dat.”
„Zo is het, mijn zoon.
Zie je, André, dat zijn náscheppingen.
Of zouden de geleerden denken, dat zo’n worm een hemel te beleven kreeg?
Wat zijn vlinders?
Wat zijn rupsen?
Vliegen en al die levensgraden voor de náscheppingen, waarover de kleintjes hebben gesproken?
Dat zijn náscheppingen.
En daarvan bezit ik verschillende graden.
Dat goedje wil leven, natuurlijk, maar uit het laatste rottingsproces kwam het voort.
Mijn andere graden, dat weet je nog niet, maar je zult ook die leren kennen, kregen het eigen bewustzijn vanuit je menselijke levenscel.
Vanuit je „Oerbron” als lichamelijke wet, kwam het tot bewustzijn en dan eerst weet je welke vis je eten kunt.
Is dat nu niet eenvoudig?
Waardoor heeft een „koe” het leven en het bestaan gekregen?
Die wetten zul je leren kennen, maar ík ken ze!
Waardoor is de dierenwereld ontstaan, André?
Uit je zélf!
Waardoor mijn leven!
Uit onze „Almoeder”!
Maar moeder en moeder zijn is een groot verschil.
Dat weet je immers al?
Zo zouden wij verder kunnen praten, is het niet?
Maar ik zie, je wilt weg, je moet weg en ik heb dat te aanvaarden.
Zul je aan mij denken, lieverd?”
„Vanzelf, moeder.”
„En heb je „Wayti” al goedemorgen gezegd?”
„Nog niet, maar dat doe ik vanavond nog, moeder.”
„Zul je het niet vergeten?”
„Néé, dat nooit, ik vergeet jou ook niet meer.”
„Dan ben je een deel van mijn hart, André, en je zult het blijven.”
„Weet ik, moeder.”
„Dus géén visje, André?”
„Néén, moeder, maar ik dank je voor alles.
Ik zou je leven nu niet kunnen eten.”
„Begrijp ik.
En nu tot straks.
Goede reis, André.
Vergeet niet aan mij te denken, als je in het „AL” bent.
Kijk naar mijn leven als je voor mij staat en aanschouw dan mijn Goddelijk bewustzijn en mijn afstemming.
Ik zal daar zijn als kristal.
En op de Vierde Kosmische Levensgraad?
André, voel jij je thans gelukkig?”
„Ik kan het niet op, moeder.”
„Dat begrijp ik.”
„Dag nu, mijn lieverd.”
„Dag, André-Dectar?”
„Gedag ...
Ja, ik hoor je al niet meer.
Ons contact is verbroken ...!”
Ben ik even gek, valt er over zijn lippen en toch?
O, die moeder.
Moeder Water, wat ben ik toch gelukkig.
Ik zag die vis.
Ik voelde haar vis en dat leven had ik zomaar uit het water kunnen halen.
Was dit nu geen werkelijkheid?
Zag je die dikkerds?
Já, ik zag ze.
Waarom stak je je handen niet uit, je rammelt immers van honger?
Ik niet, boom, ik heb geen honger.
Maar je zag ze toch?
Já, ik zag ze.
Dan is alles in orde.
„Wat is nu in orde?”
„Ik zou het Moeder Water zeggen, als je dit niet geloven kunt.”
„Maar ik zag haar leven immers.”
„Dan is het goed, dan heb ik niets meer te zeggen.”
„Wat wil dit betekenen, boom?”
„Dat de mensen ons niet langer voor de gek moeten houden.
Dat is het waar wij nu zelf voor waken.”
„Dus jij wilt Moeder Water beschermen?”
„Ja, dat willen wij en zij beschermt mij, óns dan.
Ik wil alleen weten, of je zag, dat zij haar leven tot je zond.
Meer is er niet.”
„Maar ik zeg toch, dat ik haar leven zag.”
„En ik zei toen, dat het goed was.
Dan is alles in orde.
Dan begrijpen wij elkaar.
En je hebt geen honger?”
„Néé, ik niet, ik zou haar leven nu niet kunnen eten.”
„Dat is te begrijpen, maar je moet het nu niet te ver zoeken.
Waar moet nu ál dat leven blijven?
Waarvoor is het geboren?”
„Om gegeten te worden door de mens?”
„Néén, mijn vriend, dat is het niet.
Om de organen te dienen waardoor ze het leven hebben gekregen.”
„Is dat wat?”
„Já, dat is het.”
„En jij weet precies, waarover wij hebben gesproken?”
„Ben ik dan een stiefkind?
Heb ik mijn leven niet uit haar gekregen?
Is zij mijn moeder niet?
En kan een kind niet met de eigen moeder praten?
Denk maar aan je niertjes en je bent er al.”
„Mijn hemel, já, boom, je hebt gelijk.”
„Zie je, André, dát is het.
Maar dat leer je nog kennen.
Bedankt nu.
Ik ben blij, dat je mij zomaar niet voorbijliep.
Waarlijk, je wordt bedankt.
Ook ik zal je niet vergeten.”
„Weet ik, maar ik moet verder.”
„Ga dan gerust ...!”
„Goeie kerel, die je bent?”
„Goed mens, je maakt me blij.”
„Dan doen wij beiden iets goeds.”
„Voor vandaag já, maar morgen ook.”
„Begrijp ik, ik zal ervoor zorgen.”
„Dan is alles best.”
„Dag nu.”
„Geloof, hoop en liefde is machtig, André, maar het „weten” is de bezieling voor het geloof en dan heeft de hoop niets meer te betekenen.
Wat je nu overhoudt is de „liefde”.
Kus mij eens?”
„Voel je mijn kus?”
„Ja, vanzelf.
Mijn God, een menselijke kus is het.”
„Je laat me lachen, vriend.”
„Dat zeg je, maar dat doe je niet.
Hoe wil dat onbewuste kind mij kussen?”
„Ik begrijp het.
Gelukkig nu?”
„Já, en hoe.
Kom je gauw tot mijn leven terug?”
„Ik beloof het je.”
„Dán ... tot het zalige éénzijn.”
„Geluk, voorspoed en sterkte.”
„Van dit álles voor jezelf en je haalt het!”
„Dank je hartelijk.”
Weer even later rent hij de trappen op bij zijn vrienden.
Wanneer hij echter voor de mensen staat, voelt hij zich straatarm en maakt rechtsomkeert, dat natuurlijk niet begrepen wordt.
Toch is dat een fout, denkt hij, dat moet ik overwinnen.
Ik moet met de natuur kunnen praten en even later tot de mensen of ik haal de reis niet.
Maar eten kan ik niet, moeder, vriend boom, dat is já een heksenketel.
De natuur weer in, denkt hij.
De mensen zijn levend dood.
De mensen kijken je in je ogen en dan wordt je gestoken.
Wat is het leven van Moeder Natuur toch anders.
Moeder Water, ik houd het niet meer onder de mensen uit.
Heb je nog iets te zeggen?
En dan komt er tot zijn bewustzijn:
„Ben je al bij mij terug, André?”
„Ja, moeder.
Ik voelde me daar gestoken.”
„Dat kan ik begrijpen.
Moeilijk wordt het.
Maar dat mág niet.
Wat zullen de meesters hiervan zeggen, André?”
„Ik weet het al, moeder, het is verkeerd.
Ik zal ook dat moeten veranderen of ik houd het hier niet meer uit.
Bedankt voor je les, moeder.
Ik had die levens in mij op moeten nemen.
Nu denken ze natuurlijk over gekke dingen en heb ik nu iets geks gedaan?”
„Maar dat snappen ze toch niet, André?”
„Néén, dat begrijpen ze niet.
Ik zal maar teruggaan.”
„Ook dat is verkeerd.
Dat moet je nu niet doen.
Je doet maar alsof je ergens heen moest.
Verzin voor die levens maar een smoesje.
Begrijpen doen ze het toch niet.
Je moet het toch overwinnen, André.
Dat had je mij de eerste keer, toen wij dit contact beleefden eens moeten vertellen.
Dan had ik je tot mij getrokken en was je leven daar gans voorbij.
Nu ga ik je beschermen.
Hoor je dat?”
„Ja, moeder, ik dank je.”
„Wel, ik zal je iets anders vertellen.
Je zult mijn gedachten thans iets anders opvangen.
Dan beleef je mijn verschillende graden, André.
Voel je het al?”
„Ja, moeder.”
„Is het niet wonderbaarlijk?
En toch zo eenvoudig.
Doch de mensen kunnen dat niet.
En toch voelen ze, dat ze voor elkaar niet openstaan.
Heeft Loea je gestoken?”
„Néén, zij niet, maar die rukwind daar.
Dat armoedige mensje van haar is het.
Alles is het, die ganse omgeving trekt je je leven uit.
Ik kan dat niet hebben nu.”
„En toch moet het.
Als je dat eenmaal in je hebt, gaat alles vanzelf, André.
En dan leeft het antwoord onder je hart.
Zoals de goeie Aarde is geboren, krijg je het antwoord en die gevoelens in je.
En dan staat de mens voor de ziel én het leven.
Eerst nú nemen ze gedachten over, komen ze tot deze éénheid.
Maar dat als mens te voelen en te beleven, is weer heel iets anders.
Ik heb de mens als ziel leren kennen.
Ik beleefde die ziel, André.
En de mensen mij niet.
Dat hebben ze nog te leren.
Zou je denken, dat ze dit kunnen geloven?
Ik weet wel zeker van niet.
Je wordt uitgelachen.
Maar ga nu eens even verder?
Ga terug tot mijn moeder.
Wat zullen ze nu zeggen?
Nu ben je géén mens meer.
Thans word je van links en rechts gestoken.
En dat noemen ze hun liefde!
Dat wil nu gevoel zijn.
Dat hebben ze elkaar te schenken.
Je moet er niet aan twijfelen, ze hebben dit nog niet.
Máár het is er!
Jij zult het aan de Aarde en haar kinderen doorgeven.
Goddelijke wezens zijn het in een menselijke toestand, waarvan de levensgraden voordierlijk, dierlijk en stoffelijk bewustzijn genieten.
Maar dit voert ons naar de geestelijke levensgraad, André.”
„Ik weet het, moeder.”
„Ben je daardoor ’n ietsje geschrokken?”
„Néé, dat niet, maar ik kan het mezelf nog niet vergeven.”
„Dat is dan je winst, André.
Zo moet je alles beleven, dan leg je voor jezelf nieuwe fundamenten.
Ik zou kunnen walgen van al die graden als mens.
Moet je nu die gulzige ogen bezien.
Kijk zelf, die man daar hunkert naar wat eten.
Maar voor hem komt er geen visje.
Dat zou hij wel willen, maar wat heeft hij ervoor over?
Niets.
Ik bereik er niets mee.
Daarvoor is ons bewustzijn en leven niet.
Als ze dit weten, schenken wij ons bewustzijn in liefde.
En dan krijgen ze terug wat ze ons hebben gegeven en wij het leven door kregen, mijn kinderen dan.
En toch, André, als ze zelf komen, die zwaarmoedigen, dan neem ik ze in mijn armen.
Hoeveel gaan er nu uit het leven weg door zelfmoord?
Ik zal je Kosmologie geven.
Indien de mensen wisten, André, dat de Maan als Almoeder ... voor deze ruimte dan ... mij heeft geschapen, dan kregen ze die wijsheid als voedsel te eten en te drinken.
Wat heeft Christus ze gezegd in die tijd?
En wat doen ze nu?
Eet en drink van Mijn vlees en bloed.
Dat kunnen wij ook, doch als levenswijsheid is dat bedoeld!
Doch dán zullen ze „HEM” leren kennen.
Ze zullen Hem anders liefhebben.
En dan eerst maken zij géén te vroeg einde aan hun levens.
Ze hebben geen begrip hoe het dan is.
Weet je nu, dat het leven van Moeder Natuur in mij en door míj geboren is?
Op de Maan kreeg al het leven een ziel.
En toen ging het verder.
Hoger en verdergaan door de stoffelijke, lichamelijke openbaringen.
En je weet nu, waarheen ik straks ga.
Hoe ongelooflijk ook, ik ga verder.
Als ik hier sterf, André.
Ik los op.
Ik dien hier nog miljoenen jaren.
Ja, zo lang duurt mijn leven, omdat ik ruimtelijk bewustzijn bezit.
Ik heb reeds mijn Vierde Kosmische Graad geschapen.
Is deze stem iets zachter, André?”
„Ja, moeder.”
„Deze bezit de kosmische afstemming.
Doordat ik zélf me van deze wetten vrijmaak, spreekt mijn ruimtelijk bewustzijn tot je.
Niets houdt mij tegen, André, niets, dat is tevens voor al het andere leven.
Daarom is het zo dom, dat de geleerden mij alleen als water zien.
Ik ben door duizenden werelden gegaan en moest mij die wetten eigen maken.
Waarom denken die geleerde zielen niet verder en wat dieper?
Jij denkt, dat kunnen ze nog niet.
Néén, ook Socrates heeft het niet gekund.
Maar eerst dan staan ze voor de ruimtelijke frisheid.
Voor mijn groei- en bloeiproces.
Groen als op de Vierde Kosmische Graad en bewustzijn als van Hem is.
Is dat nu niet jammer?
Je voelt nu zeker, dat ik ben als een kind.
Vind je me zo echt lief?”
„Ja, moeder.
Ik zou nu meisje willen zeggen.”
„Dat zou je kunnen, André.
En is niet zo verkeerd, want ik ben het immers.”
„Ik zie het, moeder.”
„Je weet nu, dat wij elkaar op de Vierde Kosmische Graad terugzien.
Bedenk nu eens, André, hoe daar ons leven is.
Ik ga eerst als ijle stof scheppen.
Ik ga tot de wetten van het Universum, maak mij intussen gereed voor het hoger gaan en ben één met al mijn zusters en broeders.
Ik zorg tevens voor al mijn verdichtingen en vóór alles, mijn moeder-zijn.
Ja, André, ik blijf hier, totdat er geen mensen meer leven.
Maar je zult zien, dat ik ook voor dáár reeds mijn organen schiep.
Dat is daar ziel van mijn ziel en leven van mijn gevoel.
Zag jij het anders?”
„Néé, moeder, zo is het.”
„Moet je luisteren, André.
Gisteren hoorde ik énige mensen tot elkaar praten.
Ik zeg je, ze leren niets!
Geloof me, wanneer deze oorlog straks voorbij is, stel je vast wat ze hebben geleerd.
Thans kun je ze onder je hoedje vangen.
Maar als ze alles bezitten, vergeten ze Hem opnieuw.
En dat hebben ze toch zélf in handen.
Waarom weigeren ze niet om te doden?
Voelen die mensen niet, wat ze nu doen?
Is dat weigeren zo moeilijk?
Het dierlijke gevoelsleven, André, dat doodt, dat staat voor alles open en kent geen liefde.
En toch zeggen ze, die mensen dan, dat ze liefhebben.
Je kent zeker het gepraat van die dominees.
Dat leven stuurt waarachtig de mens een oorlog in.
Dat is nu zíjn wijsheid voor God.
Dat mág, zegt dat ongelukkige kind.
Maar dat mág nu net niet!
Wat zou je denken van zo’n menselijk insect?
Voel je dat bewustzijn, André?”
„Ja, moeder, het is armoede.”
„Vertel ze, André, hoe God gezien en beleefd moet worden.”
„Dat doe ik immers, moeder.”
„Vertel ze vooral, dat God nooit goedvindt, dat Zijn ander leven vernietigd wordt!
Wij voelen ons ziek, wanneer wij horen, dat een geestelijke goedvindt, dat de ziel van God moordt!
Wij zijn ziek door al dat ge-siegheil, André.
Ook daar hebben wij verstand van.
Ze zullen erin stikken!
Maar dacht je, dat er één van die miljoenen aan de eigen verrotting denkt?
En dat komt omdat die gedachten „rottend” zijn ten opzichte van de Goddelijke schepping.
Ook die van de dominees én de kerk!
Ja, zij ook, die moeder is afschrikwekkend armoedig.
Ik riep die mensen toe: grote ellende die je bent, ga uit mijn leven weg.
Ga hier vandaan, want ik heb toch niets aan je bewustzijn.
Ik wil je zelfs beschermen.
Hoor je mij niet?
Maar ze hoorden mij niet, André.
En daarginds gingen ze overboord, ineens, schreeuwend hebben ze er een einde aan gemaakt en liggen thans in mijn armen te rotten.
Ze zitten vast aan dat verhongerde skelet, ze leven al die tijd in mij, totdat het eigenlijke uur van sterven komt en betreden ze hun voortgaans-wetten.
Jij kent dat immers?
Jij hebt ‘De Kringloop der Ziel’ van meester Zelanus gekregen.
Maar ik, André, heb die onbewusten op te vangen en kan niets beginnen, omdat ze mij nog niet kunnen beluisteren, zij deze éénheid niet beleven.
Dat is het enigste wat verschillende mensen kunnen, zichzelf van kant maken.
Maar wat dan, straks, als ze niets meer bezitten?
Dan zul je eens wat zien, André.
Toen ik riep: grote ellende, ga weg van mij, trok ik ze zelfs tot mijn leven ... iets heeft ze aangeraakt en dat was, André, omdat zij, zoals ik je al eens verklaarde, ín mij het eigen leven kregen.
En nu wordt het gevaarlijk.
Ik riep: je moeder zegt, doe het niet!
Ophangen vonden ze verschrikkelijk.
En dat is waar, André.
Nu blijven ze naast dat kleedje hangen, aan die houten balk, totdat het wettelijke einde komt en gaan ze verder.
Ik vind ophangen iets vies, dan is verdrinking beter.
Is het niet zo?”
„Je hebt gelijk, moeder, maar alles is erg.”
„Dat wil die wereld niet weten, mijn liefde.
Dat willen die mensen nog niet begrijpen.
Links en rechts gaan ze weg.
De één springt uit het raam en ’n ander zoekt het door z’n gas, z’n ruw geweld, maar élke zelfmoord is waanzinnig gedoe.
Als ze dat leren, André, dan heb je ze iets Goddelijks geschonken.
Van mij krijgen ze een gewaadje te dragen.
Ik stuur ze niet naakt weg.
En dat kleedje is dan om verder te gaan, meer betekenis heeft het niet.
Ze moeten nu zélf zorgen voor een ander en dat krijgen ze terug, wanneer ze voor hun karmische wetten komen te staan.
Je kent dat immers.
Dán kunnen ze hun ellende beleven.
Maar dan weten ze niet, vanwaar die narigheid tot hen komt, doch kijk eens even terug?
Zie eens enige levens terug, André?
Daar ben jij nu van af.
Ook jij hebt je meermalen doen verongelukken, totdat je het „weten” bewust in je voelde en is nu de angst, angst, door de ellende die je ééns hebt beleefd, die wetenschap kennen ze, voelen ze ook, sommigen dan, of héél deze mensheid zou er een einde aan maken.
Is het niet zo?”
„Ja, moeder, zo is het.
Dat is waarheid.
Er zijn mensen, die het niet kunnen doen.
Maar die zeggen ook: ik weet niet waarom, maar ik ben zo angstig.
Ik heb de moed niet om het te doen.
En dat is nu uit vorige levens overgebleven.
Já, je hebt gelijk, moeder.
Dat is het gevoel voor nú, maar dat „gevoel” hebben ze eens beleefd en dat sloeg een gat in hun zielen.
En nu komen ze niet meer tot die vreselijke zelfmoord.”
„Is het niet machtig, André, dat wij deze enorme wetten mogen beleven en bepraten?”
„Ja, moeder, het is ons weten.”
„Moet je horen ... André, ik zei nog tegen die armen van geest: élk stoffelijk minuutje zul je beleven, want dat is je eigenlijke wet.
Doch ook dat kreeg ik niet tot het gevoelsleven gestuurd.
Het dagbewustzijn weigerde beslist, ik kon niet verdergaan.
Ik zei ook nog, dat elk stoffelijk weefsel werkt en dient om verder te gaan.
En wil dat niet zeggen, dat de ziel éérst het organische leven en die ruimte moet beleven?
Eerst dan kan zij verdergaan.
En die mensen maken er een einde aan en moeten nu van voren af aan beginnen.
Zij beleven geen wetten, André, deze zielen willen stukken overslaan en dat kan niet.
En dan volgt de stilte, de stilte van de wereld van het „onbewuste” ... het gereedkomen voor het nieuwe leven, doch duizenden zijn hen voor, omdat die harmonisch verdergingen.
Heb je over de menselijke-harmonische wetten nagedacht, André?”
„Ja, moeder, maar ik moet nog aan deze ruimte beginnen.”
„Doe het, André, en je krijgt het „Kosmische-Bewustzijn” voor ál de levensgraden van God.”
„Ja, moeder, ik doe het.”
„En dan staan we voor de eigenschappen van zo’n ziel als mens.
Zijn dit nu bewuste eigenschappen?
Dit is armoedig gedoe.
Dat dagbewustzijn is nog niet menselijk, maar ónmenselijk-dierlijk en dan moet je onthouden en aanvaarden, dat een dier zulks niet eens doet.
Het dier zoekt geen zelfmoord.
Het dier kan dat niet, een mens wel.
En dat is nu het hoogste wezen?
De menselijke eigenschappen, André, bezitten bovendien de zeven graden voor het ontwakingsproces.
Is dat nu niet Goddelijke éénheid?
Je hebt alles van Hem!
En dan zijn er nog mensen, André, die er door elk wissewasje een einde aan willen maken.
Moeder Aarde roept ze toe: zeg wacht eens even?
Voor dat nietsje wil jij er al een einde aan maken?
En weer anderen gooien hun kinders van zich af.
In zakken gestopt smijten ze mij hun leven toe.
Is dat niet om je gek te ergeren?
Ze willen wél de pretjes, maar niet het leven en ook dat raakt de evenwichtswetten, de wetten voor harmonisch verdergaan, die voor ruimte en sferengeluk één taak vervullen.
Moeder Aarde is moe van al die ellende.
Ze heeft er bijna genoeg van.
Toen het „joodje” tot mij kwam, riep ik:
„Wil je je afkomst verloochenen?”
De man keek me vuil aan en ik meende het toch goed met hem.
Waren wij niet allen Joden?
En waarlijk, André, hij hoorde mijn stem en vroeg:
„Wie kan mij vertellen, wat ik niet mag en wil doen?
Jij soms?”
Eigenlijk had dit leven gelijk, maar hoe vind je zo’n joodse geschiedenis?
Ik riep tot hem terug:
„Splits je toch, stommerd?
Splits je leven en aanvaard Christus!
Aanvaard de „Messias” en je hebt nooit last meer van „nazi-narigheden”.
Verbind je met een christen.
Leg je joodszijn af en je hebt Hem.
Vermenigvuldig je met dat andere leven van God, je vertegenwoordigt immers maar ’n kale godsdienst?
Wist je dat niet, joodje?
Dan zal ik het je vandaag zeggen.
Je bent al een begenadigde ...” riep ik hem toe, André, „om dit te mogen en te kunnen beluisteren.”
En toen vroeg ik nog: „Ben je je afkomst aan het verbloeden?”
Toen kreeg ik te horen: „stik, wijf” ...
En toch was ik niet kwaad, André, omdat ik voelde en beleefde dat dit menselijke bestaan me voelde.
En dat vergoedde alles, het gaf mij liefde te voelen.
Even zo’n aanraking, nietwaar – en je voelt de ruimtelijke kus in je en tot je komen.
En daarvoor sta je open en doe je alles, geef je alles, het is enorm wat je te beleven krijgt op zo’n ogenblik.
Daarom vraag ik je weer, André, zul je mij nooit meer vergeten?
Zal je mij nu voor eeuwigdurend blijven liefhebben?”
„Ik doe het, moeder, voor eeuwigdurend is het.”
„Ik voel het, André, het is alles.
En toen zei dat joodje tegen zichzelf nog: Wat moet ik in vredesnaam?
En ik gaf hem terug:
„Wil je ook nog in naam van „Vrede en Recht” praten, nu jij jezelf wilt laten verongelukken?
Foei, ga aan de ren en verdwijn hier.
Jeruzalem?”
En toen hoorde ik weer–„stik, wijf” ... en dat klonk nu anders, hard was het, maar dacht je, André, dat hij begreep wat ik bedoelde?
Ik vloog in zijn hart en legde daarin: „Ben je vergeten, dat je de „Vrede en het Recht” de „Vrede en zijn Naam” aan het kruis hebt geslagen?”
Je had hem nu moeten zien, André.
Giftig werd dit leven.
Maar ik kreeg er juist nu trek in en zei toen:
„Is dat soms niet waar?
Jullie als kinderen van Caiphas ... zien in Adolf Hitler je wederopstanding terug (zie artikelen ‘Hitler’ en ‘Joodse volk’ op rulof.nl).
Dóór Adolf sta je thans voor je „film de la Jeruzalem” ... Adolf slaat je, maar híj is Caiphas!”
Toen hij van mij wegrende, gaf ik hem als mens het laatste, mijn kus.
En toen, André, veegde hij z’n snuitje af, keek naar z’n ster en gooide me daarna terug:
„Je hebt toch gelijk.
Wie je ook bent, die tot mij gesproken heeft, je hebt gelijk.
Ik dank je.
Ben jij het, moeder?
Of ben jij het, vader?
Is het soms Nathan?
Leeft Isaak nog?
Of zijn jullie al vergast?
Ik dank je, mijn lieve moeder, maar ik ontneem me nu mijn leven niet meer.
Ik aanvaard nu alles.
Jij was het immers, moeder?”
Zie je, André, die dacht, dat ik zijn moeder was.
Dit was vorig jaar, eigenlijk net voordat wij tot elkaar kwamen.
Die dacht, dat zijn eigen moeder tot zijn leven sprak, maar ik was het!
Die moeder van dit kind, heeft Adolf weggesleept.
Z’n vader en zusje ook, ook zijn broer.
En hij begreep dat hij „Jeruzalem” niet verloochenen kon.
En dat zij zover komen, dat kan ik me begrijpen.
Toch zie je, hoeveel kracht ik nog bezit om mensen te helpen.
Dat is er een uit miljoenen.
Zullen de anderen voor hun schepping waken?
Je voelt het zeker, hij reageerde prachtig.
Já, André, mijn krachten zijn bewust, ik kan dát!
Geen uur later stond ik diezelfde dag voor een nieuw gebeuren.
Nu is het een mooie vrouw.
Ze weet het niet meer en wil zich in mijn armen werpen.
Wat dacht je, dat ik haar zei?
Ik zei, doe uw plicht.
Ontvang het christenkind.
Word moeder en laat Adolf begaan, je begrijpt immers toch niets van dit „oorzaak en gevolg”?
Schep een nieuw hart, mijn kind.
Doe het toch!
Fris is de wind, is het niet?
In mij is het nóg frisser!
En waarachtig, ze hoort mij.
Nu is het gekste van alles, ál die mensen denken, ineens komt het, ik meen dus de gevoeligsten, dat Hij het is die praat.
God horen ze praten, maar ik ben het!
Dit kind ging van mij weg.
Ze wist het ineens en zou moeder worden.
Hierdoor redde ik haar leven.
Moeder én moeder raken elkaar vlug, André.
Zij schreide van geluk, geloof ik, néén, dat weet ik.
Anderen zeggen eerst „stik”.
Doch even later liggen ze aan je voeten.
Ik heb haar toen gevolgd en ik zag, dat ze zich volkomen voor het moederschap heeft geopend.
Wat ík in haar tot ontwaking bracht.
Weet je, waardoor het zo heerlijk is, als je naakt tot mij komt en je wilt zwemmen?
Dan voel je mijn ruimte, André, en vele mensen weten dat reeds.
Já, dat is echt éénzijn.
Maar dát beleven wij thans van ziel tot ziel, is het niet zo?”
„Ja, moeder.
Ik vond dat van het joodje erg lief van je en van deze moeder ook.”
„Dat dacht ik wel, je kunt er iets van leren.
Ik heb haar, dat schone kind een halsbandje geschonken.
Je voelt het zeker al.
Dat ding zal ze nu niet meer missen en je kunt er beter een van mij krijgen dan van die „Magere Hein” ... die er niet is.
Maar nu eens wat anders, vanavond krijg jij je „arm” ... André.
Ik krijg dat teken nu.”
„Ik zal het je komen zeggen, moeder.”
„Maar wij beleven thans machtige gebeurtenissen.
Ook droevige taferelen.
Indien de jood dat „wolken gekijk” laten kan, betreedt hij de nieuwe bewustwording.
Nietwaar, hij denkt nu, dat „Christus” op de wolken zal verschijnen, doch dat denkt een katholiek ook, ook die arme dominees wagen er zo nu en dan een oogje aan, waar ze toch niets mee te maken hebben, doch zo zeker zijn ze nu van zichzelf, ze klampen zich overal aan vast.
Wat heeft die „joodse” strohalm nu te betekenen voor een christen?
Niets!
Maar je moet die levens maar eens volgen.
Het martelproces wat zij thans beleven is niet te vergelijken met hetgeen ze zichzelf opleggen wanneer ze er een einde aan maken.
Toen een ander joodje tot mij kwam maakte ik het korter en riep dat leven toe:
„Ga weg van mij, Christusverrader?”
Je had hem moeten zien rennen, André.
Ook een man; met de moeder heb ik een ander contact, maar die joodse mannen zijn hardhoriger en wilder.
Ze willen alles bezitten, omdat ze hun Bijbel kennen.
De moeder is anders opgevoed.
Ik meen het, riep ik hem achterna, je hebt Christus verraden en nu krijg je nooit geen rust meer.
Denk maar niet, dat straks de wereld medelijden (met) je heeft.
Dat dacht je, maar de tijden zijn veranderd.
Dat kon vroeger, maar nu niet meer.
Dat was in Jeruzalem mogelijk, maar dit is geen Jeruzalem meer, ook al beleef je dezelfde goedheid, dezelfde fundamenten.
Alleen het bewustzijn is anders, ’n ietsje veranderd.
Toen rende hij nog vlugger van mijn leven weg en hij dacht: thans gá ik naar het offerblok, ze willen mij villen en killen.
Maar zeg het nu zelf, André, is dat iets voor deze eeuw?
Hij dacht aan offers, aan zijn halsje, maar bloed van zijn bloed is oud leven en voedt niet langer het leven van de ruimte.
Wat hij mij nog toeriep luidde:
„Dat zal ik mijn eigen ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) zeggen.”
En ik riep nog: „Doe dat, dan ben je tenminste zeker van die „Dertig Zilverlingen” ... je krijgt je eigen leven de munt terug, bloedwraak?”
En die tijd, André, komt nu.
God kan niet goedvinden, dat zij Christus hebben vernietigd (zie artikel ‘Joodse volk’ op rulof.nl).
Nu kun je wel op de katholieke kerk schelden, zij heeft in elk geval het leven van Christus verdedigd en moeten toegeven, ook al is de rest van haar leven duisternis.
Een ander riep ik toe en ook dat leven mocht ik redden en waarschuwen: vergrijp je niet aan een ander leven van God, je staat dan voor het eigen verongelukken.
En die schold mij uit voor „rotvent” ... en dat is nu God, hij zag God als een man.
Moet je zo’n apenliefde, André?
Het is nu echt een tijd voor die ouwe Darwin.
Die met zijn „Ape” gedoe.
Het is net iets voor zijn leven.
Dit is erger.
Ik zei tegen die man nog ... dacht jij, dat je alleen geslagen werd?
En is het niet waar?
Worden de christenen niet geslagen en getrapt?
Je moet nu maar kijken, André.
Trouwens, jij kent deze wetten, jij hebt de ‘Volkeren der Aarde’ al in je handen gekregen.
De man of de vrouw, die het meeste en diepste karma bezitten, worden thans als volk geslagen.
Hierdoor krijgt het joodse kind zo’n vreselijk pak slaag (zie artikelen ‘Joodse volk’ en ‘Hitler’ op rulof.nl).
Het kind van het Joodse ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) kan nu wel kwaad worden, maar dit is heilige waarheid.
Christus was het, die men op Golgotha aan het kruis sloeg en kan dat God goedvinden (zie artikel ‘Joodse volk’ op rulof.nl)?
Waardoor heeft Adolf zijn haat tegen het jodendom gekregen?
Dacht je, dat een mens zo uit zichzelf kon haten?
Dat bestaat niet.
Je krijgt niets in je bewustzijn, dat er niet ingeslagen werd.
Dat is het, waardoor Adolf zijn eigen ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) achterna zit, maar dat wordt niet begrepen.
Een ander joodje wilde meer weten.
Hij vroeg mij, waarom zijn ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) zo geslagen werd.
En die kon ik antwoorden.
Toen ik zei, dat Christus ook voor hem op Aarde had geleefd en dat nu zijn ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) een pak slaag nodig had om goed te maken (zie artikel ‘Joodse volk’ op rulof.nl), gaf hij mij te horen, dat dit geen slaan meer was, dit was afmaken.
En toen kon ik hem gelijk geven.
Even later, de man voelde me ook, gaf hij mij echter:
„Vies wijf, vuile vent, wat kun jij toch kletsen.”
Toen wist ik het ook ineens.
Net wat ik eigenlijk dacht.
Als je denkt dat je ze hebt, ben je ze kwijt ook.
Als je denkt, dat je met eerlijke mensen te doen hebt, verkopen ze je bezit.
En toch ging ik hem achterna en wilde er alles aan wagen, om tot dat leven door te dringen.
Ik zei, dat dit de „Eeuw van Christus” was.
Je had hem moeten horen lachen.
Eeuw van Christus?
Bedoel je, riep hij mij toe: die Rabbi van Jeruzalem?
Dat was een charlatan, een dweper, als je het weten wilt.
Wat moet je nu zeggen, André?
Ik gaf hem nog: leef je dan maar uit.
Dan is er geen leven meer voor je eigen ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
Je hebt toch die charlatan straks te aanvaarden.
Hij schreeuwde mij nog toe, dat ik mij niet met een „legende” moest bemoeien en mijn kinderen de borst moest geven en of ik dat gehuilebalk niet eens hoorde.
Ik moest toen toegeven, André, dat dit leven knap met mij één was.
Natuurlijk voor zijn eigen probleem.
In elk geval, ik heb bereikt, dat ook hij de benen nam toen hij mijn stem hoorde.
Ook al denkt het joodse kind dat dit alles niet voor hem is, toch zul je zien wat Adolf klaarmaakt.
Dat zijn diepe wonden, André, néén, dat zijn vele honderdduizenden doden meer.
Ik heb ook nog gezegd: maak je vrij van je eigen symboliek, maar dat werd niet meer begrepen.
Hijgend kwam het leven thuis en zette zich achter die leeggebrande kachel neer om te denken.
Ook die man dacht, dat zijn broer hem te pakken had gehad.
Wel iets geks, als ze voor de waarachtigheden staan gaan ze occulte wetten beleven.
Dat dacht ik tenminste.
Dat zo’n man je direct voor wijf uitscheldt is armoedig.
Maar deze tijd, André, is het.
Wie gevoelig is kan veel leren.
Wie wil krijgt alles omdat thans de ruimte spreekt.
Een ander was gevoeliger.
Hoor je mij nog, lieverd?”
„Ja, moeder, ga verder, ik volg je in alles.”
„O, je was even zover van mij weg, zie je?”
„Dat klopt, moeder, want ik maakte mijn eigen vergelijkingen.”
„En heb ik gelijk?”
„In alles!”
„Dat andere leven vroeg me, André, ik ga dus verder, als je nog even tijd hebt ... of Caiphas nu soms op aarde was.
Ik zei, ja!
En toen kwam er direct: dán is het Adolf Hitler.
Zie je wel, dan heb ik toch goed gevoeld.
Ons ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) heeft zichzelf bezoedeld, riep die man mij toe.
En toen wist ik, dat ondanks alles toch alles goed is.
De mensheid ontwaakt.
Deze kern zal zichzelf uitdijen, André.
Geloof je ook niet?”
„Ja, moeder, zo is het.
Die man zal ervoor zorgen, dat de massa hem aanvaarden zal.”
„Weet je, als ik niet wist waar Judas leefde, zou ik hebben gedacht, die ís het!
Want die bewustwording is wakker, die man zal de eerste fundamenten leggen.
En daarom is er niets verloren gegaan.
En die man zei nog: als wij dit kunnen aanvaarden, dan leven wij morgen al in het paradijs.
Was dat even een goed antwoord, André?
Er komen er zoveel tot mij.
Ik kan ze allemaal niet bereiken, ze missen die gevoeligheid.
Maar hoe was Loea, André, je hebt met haar toch geen narigheid?”
„Nee, moeder, met haar krijg ik nooit narigheden, ze is immers mijn moedertje.”
„Ik weet het, herken je haar uit het oude Egypte?
Ik ken haar leven, haar ziel, André.
Zal ik je laten zien, wat ik weet en dat ik haar ken?”
„Doe het eens?”
André krijgt thans een visioen van Loea te zien.
Loea is de moeder van Dectar geweest, voordat Dectar naar de Tempel van Isis ging en door de hogepriesters werd ontdekt.
Het boek ‘Tussen Leven en Dood’ vertelt van Dectar.
Het is het leven van André in de Tempel van Isis, doch van zijn moeder wordt niets verteld.
Loea’s vader was een jager en dit kind simpel.
Op een tocht, de vader besloot om een nieuw terrein te zoeken, werden ze door leeuwen aangevallen, vader en moeder dood, Loea werd gevonden door een andere jager, die haar verzorgde.
Op zestienjarige leeftijd was Loea reeds verkracht.
In dit simpele leven komt echter door het moederschap bewustwording.
Het innerlijk komt tot een besluit en verdwijnt, alleen, met meeneming van haar eigen vee.
Dagreizen verder besluit Loea, aan de rand van een bos, haar bivak op te slaan.
De moeder inspireert haar kind van achter de kist.
Haar kind groeit in haar en dan wordt zij door priesters ontdekt, die haar zullen helpen bij de geboorte.
Dan wordt Dayar geboren.
Op zesjarige leeftijd zien de priesters, dat dit leven begaafd is.
Dayar vertrekt naar de Tempel van Isis, Loea krijgt haar verzorging, maar is haar kind kwijt.
Waar heeft zij geleefd en van welke volken der aarde heeft zij nieuwe levens mogen ontvangen?
Loea gaat verder, ook Dayar.
Nu leeft Loea op aarde.
Meester Alcar verbindt hem met deze ziel, hij geneest haar.
Dat was een machtig ogenblik voor André én Dectar, hij herkent haar onmiddellijk, toen zijn meester hem dit visioen schonk, dat Moeder Water hem thans opnieuw toont.
En dan vraagt deze moeder:
„En, André, heb ik goed gezien?”
„Ja, moeder, het is een wonder.
Alles is waarheid.
Hoe kun je dat toch?”
„Omdat ik élke ziel als mens, die lief is, volgen kan.
Maar jij hebt nu je moedertje terug.
Is ze lief voor je en kan ze alles begrijpen?”
„Lief is ze, zij is in alles liefde en ze gelooft het, maar kan zij de diepte voelen van deze machtige problemen, moeder?”
„Néén, want dan zou ze tot haar eigen verleden moeten kijken en dat kan zij niet, André.
Welk mens zou dat in deze tijd kunnen?
Jij kunt het, maar je weet hoe moeilijk het is.”
„Ik begrijp het, moeder.
Maar Loea is lief, nóg zie ik haar schuchterheid van vroeger.
Ik heb haar vele levens gezien, moeder.
Vreselijk was het.
Wat duurt het lang voordat de mens bewust wordt.”
„Zo is het, eeuwen zijn er nodig, vele levens, doch dán is de mens een Goddelijk kind.
Ik hoor nu zeggen, het komt vanuit de ruimte tot mijn leven: word een christenkind, doch door de wetten.
Niet door de kerk, want zij verdoemt je opnieuw.
Indien je de ruimte beleven kunt en het leven, dan stralen je ogen, dan leeft je menselijke hart en je ziel straalt, zoals de sferen van licht dat bezitten.
En er is slechts één ras op aarde en dat is de mens.
En je bent nooit meer alleen, nooit meer.
En eerst dán leef je voor „HEM” en de „Almoeder”!
Is dit het niet, André?”
„Ja, moeder.
Ik dank je voor alles.
Ik ga nu.
Ik ga mij gereedmaken voor de volgende reis.
Vannacht zal ik het Goddelijke „AL” zien, moeder.”
„Ik weet het, mijn zoon.
Ik zal je helpen dragen.”
„Dank, mijn moeder.”
„Dag, mijn kind, de zegen van mijn leven.”
„Mijn kus terug, moeder.”
„Heerlijk is het!”
„Laat het je dan sterken.”
„Voor eeuwigdurend, dat weet je zeker.
Ik zal Loea mijn gedachten zenden, ze is het waard.”
„Dank je, hemelrijk?”
„Als je maar weet, André, dat ik mijn hoofd buig voor je bewustzijn.”
„Ik weet het en nu ... tot straks.”
„Vergeet je vrienden niet.”
„Ik zal dat overwinnen, moeder.
Ik vind het jammer, maar ik mocht dit niet missen.”
„Dan is alles in orde, André.
En thans ... gá, maak je gereed.”
Van verre hoort hij haar nog praten.
Is dat even wat?
Hoe is het mogelijk.
Ben ik gek of is zij het?
Maar mijn hemel, hoe machtig mooi is het toch, die stem is zo duidelijk.
Het is éénzijn met de ruimte en het leven.
En dan stapt hij zijn woning binnen.
Nu kan „Jozef” antwoorden, toch blijft hij het dagbewustzijn bezielen, omdat hij zo nu en dan een ruimtelijk antwoord moet geven.
En dan valt er:
„Waar was je?
Ben je bij Loea geweest?
Hoe is het daar?”
„Best, mijn kind, heel goed, Loea voelt zich heerlijk.
Als het zo doorgaat krijgt zij haar kindje over drie weken, zegt ze.”
„Wat heb je gedaan?”
„Niets, ik heb een korte wandeling gemaakt, ik heb wat kracht opgenomen door de natuur.
En dat doet een mens goed in deze tijd.”
Wat moet hij zeggen?
Kan hij haar vertellen, dat hij gepraat heeft met Moeder Water?
Dat Moeder Water alles van Loea weet en dat er hout komt van zijn vriend boom?
Dat gaat te ver.
Dat is nog niet voor mensen en toch?
Mijn hemel, als ook zij dit eens kon beleven en dan tezamen zo’n wandeling maken, dit éénzijn genieten?
Dat is het paradijs, moeder.
Wayti?
Heb je mij kunnen volgen?
En onmiddellijk is er al:
„Ik heb immers die liefde gekregen.
Vraag het al het leven en het zal je vertellen, dat het élke kus ontvangen heeft.
Wanneer je tot één graad spreekt, André, dan beluisteren al die andere miljoenen graden het gebeuren en aanvaarden dan je liefde.
Dat heeft „HIJ” en onze „Moeder” immers bedoeld nietwaar?”
„Je hebt gelijk, lieverd.
Wayti?”
„Wat is er, André?”
„Ik maak mij gereed.”
„Ik weet het.
Zul je even aan mij denken in het „AL”?”
„Ik vergeet het niet, mijn „Wayti”!”
„Dan ben ik gelukkig.
Mijn Prins?”
„Mijn Engel?
Ik moet nu denken, hoor je het?”
„Ik weet het al, tot later, mijn leven.”
„Tot straks, mijn lieverd.”
„Moet je horen” ... komt er nu ... „Vanmorgen in de rij werd er verteld, dat de Duitsers vijf jongens achter een auto hebben gebonden en ze gewoonweg dood hebben gesleept.
Dus achter een auto vastgebonden, totdat ze dood waren.
Is dat nu niet verschrikkelijk?
Zo doet de mens op dit ogenblik, je zou angstig worden om te leven.”
„Ja, kind, dat is erg.
Maar wat hebben die jongens gedaan?”
„Ze hebben ergens eten willen halen en gingen aan de ren, toen die Duitsers ze wilden pakken.
Niets anders, zeggen de mensen, is er gebeurd.
Is dat niet des duivels?”
„Dat is het, maar ja, dat hadden die jongens anders moeten doen..”
„Waar dit naartoe moet, dat weet geen mens meer.”
„Naar een hogere bewustwording, mijn kind.”
„Het is afschuwelijk.”
„De mens moet thans zorgen uit handen te blijven van demonen.
Dat is alles, meer is er niet.
En als je dat kunt, kom je erdoor, anders niet.
De mens moet nu aan zichzelf denken.
Duizenden mensen worden er afgeslacht, dat toch niet nodig is.
Velen zoeken hun smarten en ellende zelf.
Wat wil thans het leven van God beginnen?
Wat wil de mens?
Sluit je aan bij deze bende en je dient Satan.
Maar wist je dat niet?
En dat gesnauw van die Duitsers heeft niets te betekenen.
De mens heeft te leren en dat wil hij niet.
Hij moet kleur bekennen en dat wil hij niet.
Hij zál er toch aan moeten beginnen.
Dat is deze tijd, God wil het niet, heeft er ook niets mee te maken, dit is mensenarbeid.”
De middag gaat voorbij door te mediteren.
Het is avond.
Hij zit op het platje.
Er wordt gebeld, iemand loopt hard de trappen af.
Wat is dat?
Voor de deur staat er een zak met hout.
De complimenten van je vriend boom.
Sleep dat maar binnen, stook wat, heb ik woord gehouden, André?
Dat leest en hoort hij – vanuit dit leven komt het tot in zijn hart.
Hij kan wel schreien van ontroering, maar hij doet het niet.
Zeker een lezer van onze boeken gedaan, komt er van daar uit de keuken.
Zal wel.
Maar dit is een wonder.
Dit is God Zélf!
Hoe is het mogelijk, mijn boom, jullie kunnen denken.
Je weet wonderen te verrichten.
Mijn leven zal je danken.
Ik zend je mijn kus, mijn beste kus.
Bijna is het tijd.
Er gaan V2’s over, drie, vier, allen op Londen gericht.
Adolf schiet zijn persoonlijkheid de ruimte in en weet niet wat hij doet.
Maar dat komt nog!
Hij zal leren, dat het zo niet moet.
Hij takelt af!
Hij verliest het.
Hij steekt zichzelf.
Dat van de nederige boom, ís het!
Iets anders is er niet te beleven.
Dát is hetgeen God wil.
Je éénzijn beleven met alle levensgraden en dan eerst kan het leven je dienen.
Dan komt er eten en drinken en vet, je zult het zien en beleven, kindje, zo zeker als jijzelf er nog bent.
Dít is het!
Dit wordt het ook!
En dan zal het leven als ín het paradijs beleefd worden en heeft de God van ál zijn leven bedoeld!
Is er nog iets anders te beleven en te bedenken?
Néén, dan gaan wij rusten.
En direct hoort hij Wayti zeggen:
„Kom je, André?
De meesters verwachten je al.
Ja, ik ben het.”
„Ik kom aanstonds, mijn lieverd.
Wij gaan verder voor de Kosmologie.
Steeds dieper en dán kan meester Zelanus ook deze reizen vastleggen.
Hij rust al.
Nog wordt er gepraat, doch dat houdt zo op, daarvoor zorgen de meesters.
Hij is niet van plan zijn uittreding te storen.
Maar dat doen de meesters, dat hoort erbij, ook zij zal heerlijk slapen, maar hij zal tot het „AL” gaan.
Hoe zal ik mij morgen voelen?, denkt hij.
Anders, ruimtelijk en Goddelijk, wellicht.
Het kan niet anders.
Toch komt er nog over zijn lippen:
„Ja, mijn kind, het is bar.
Maar wie thans leed en smart beleven moet, staat voor zijn eigen oorzaak en gevolg.
Natuurlijk, wij moeten voorzichtig zijn.
Dat eten van gisteren was geen eten meer, je hebt gelijk.
Ik kan er niet meer tegen, ik denk dat ik aan water al voldoende heb.
Ja, ik weet het, ik zag die katten- en hondenstaarten onder de drek op straat liggen, de mensen eten hun dieren op.
Dat is jammer?
Men zegt, dat een kat lekkerder is dan een konijn, zal wel, maar je ziet het, elk woord van de meesters is nu voor ons heilige waarheid.
Adolf schijnt haast te hebben, daar gaat er weer een.”
Stilte.
Ook hiernaast is er stilte, de mensen leggen zich neer, in bed is het het beste.
Moeder Maan roept al.
Zijn leven staat open, de eerste verschijnselen voor de uittreding voelt hij reeds in z’n voeten.
Toch denkt hij nog stoffelijk, aards, doch dan krijgt zijn innerlijk leven vleugelen en voelt hij zich vrij van de stelsels, de bloedsomloop mindert.
De Maan is het nu, die hem vrijmaakt van de Aarde en geeft hij zich aan over.
Waar zijn de meesters?
Tot hem komt:
„Stel u in op de Wedergeboorte.
Wij zijn gereed, André.”
Achter de kist staat hij voor de meesters.
Weer ziet hij de Aarde onder zijn voeten verdwijnen, de ellende is voor hem opgelost.
Wij zweven weer in de ruimte van Gods oneindigheid.
Meester Alcar denkt, ook wij mediteren.
We komen tot éénheid met de Kosmische stelsels, wij vliegen.
Telkens weer is dat voor ons leven een openbaring.
André kan dat beamen.
In de ruimte wordt het lichter, wij komen boven de dampkring van de Aarde uit.
En wij weten wat dit alles te betekenen heeft.
Dat zegt, dat wij de sfeer der Aarde hebben verlaten.
Wat is de mens machtig.
Dit is ons en uw bezit.
Wij zijn waarlijk Goden.
Wat wij thans voelen en beleven is de wedergeboorte voor dit Heelal en zullen thans die wetten volgen, die ons met de Vierde Kosmische Levensgraad en het „AL” stadium moeten verbinden.
Steeds dieper dalen wij tot die wetten af, waardoor wij het aardse, dus stoffelijke en geestelijk-menselijke bewustzijn afleggen.
Dat doen wij bewust!
Omdat wij weten!
En dan hebben wij de afstemming voor de wedergeboorte bereikt en spreekt meester Alcar:
„Hier waren wij, mijn broeders, toen wij naar de aarde moesten terugkeren.
In deze toestand, tussen sterren en planeten, het ogenblik, dat het universum zou veranderen, ijler en ijler wordt en wij verbinding kregen met het volgende stadium, de wedergeboorte.
Ik voel mij thans één met dit wonder van God.
Zegenend geluk komt er tot mijn leven.
Deze atmosfeer, u ziet het, wordt ijler.
Wij dalen tot dit Goddelijke wonder af en beleven nu de hogere levensgraden voor de macrokosmos.
Bent u gereed, André?”
„Ja, meester.”
„Aan u, ons met de volgende levensgraad te verbinden.”
En André-Dectar is gereed en kan zeggen:
„Deze ruimte en atmosfeer is geboren, mijn broeders, doordat elke ster en iedere planeet, héél deze ruimte nieuw leven heeft geschapen.
Door de wedergeboorte heeft al het leven moeten baren en scheppen en voor de vooruitgang moeten zorgen, waarvoor de openbaringswetten zijn geschapen.
Omdat élke vonk de Goddelijke zelfstandigheid zou ontvangen.
Ook deze ruimte!
Wij betreden het geestelijke vader- en moederschap in stoffelijke toestand en met het verkregen verhoogde bewustzijn, de bewustwording voor het Universum.
Ik zie nu, deze ruimte heeft een ander gewaad ontvangen.
Dat is de „Reïncarnatie” voor het Universum.
Al dit leven volgt dus één weg.
Zoals ons de Goddelijke Openbaringen hebben aangetoond.
God heeft dat gewild, maar de „Almoeder” heeft dit leven bezield, wij vertegenwoordigen haar leven.
Aldus, door de wedergeboorte naar de „Vierde Kosmische Levensgraad”!
Door het vader- en moederschap hoger en dieper, tot het „AL” terug!
Die levensgraden verwachten ons, mijn meester, omdat wij als mens die ruimten in bezit zullen nemen.
Dit Universum schiep een ander.
De Derde Kosmische Levensgraad baarde de „Vierde”!
Gij ziet het!
Gij ziet nu, dat het opnieuw duister wordt, omdat dit de overgang betekent om vanuit de Derde de Vierde Levensgraad te betreden.
En toch zijn beide werelden één.
Tussen licht en duisternis leeft de Goddelijke energie, zoals gij die kent in de sferen van licht.
Deze werelden zijn één, omdat ze door elkaar zijn ontstaan, de Derde Kosmische Levensgraad leefde voor de Vierde, omdat dit leven „dood en leven” te beleven kreeg.
Wij hebben die wetten leren kennen.
En dit is de reïncarnatie voor deze ruimte.
Het leven van deze ruimte zien wij dus aanstonds vergeestelijkt terug.
Toen de menselijke ziel de zevende sfeer in het leven achter de kist had bereikt, was de Vierde Kosmische Graad gereed.
En toen ging het leven verder.
Dat zegt nu, dat al het leven van God de ruimtelijke levensgraden heeft moeten aanvaarden.
Maan en Zon en al die andere lichaamsdelen, zonden die krachten de ruimte in.
Toen die taak was volbracht, mijn meester, ontstond daardoor de Vierde Kosmische Graad.
Het Goddelijke verdichtingsproces openbaarde zich opnieuw.
De uitdijingswetten zorgden ervoor, waarna de verdichtingswetten volgden.
Wij beleven thans, dat het leven van de ruimte menselijke levensrechten heeft geschapen.
En die zullen wij beleven en ontvangen, dat is onze ruimte.
Dat is een nieuw en volgend Universum voor ons verdergaan.
Iets anders zie en beleef ik niet.
Die nieuwe ruimte ontstond dus, doordat al het leven van God nieuw leven kon scheppen en baren.
En dat is onze evolutie!
Toen de Derde Kosmische Graad die levenskrachten uitzond, nam deze incarnatie een aanvang.
Zo heeft de Vierde Kosmische Levensgraad zich kunnen verdichten.
Doch de ziel als mens ging verder en betrad die ruimte, dat u straks duidelijk wordt.”
„Wij danken u, André-Dectar, voor dit antwoord.
Dit is waarachtig, het zijn de levenswetten die wij nu zullen volgen, zij zullen ons met de Vierde Kosmische Graad verbinden en beleven wij dat éénzijn.
Wij gaan dus verder en dieper en zijn ook daarvoor gereed.
Gij zult nu de levenswetten zien veranderen voor deze ruimte.
Zoals wij dat in de sferen van licht beleven, komt er straks steeds meer licht tot ons leven en eerst dan hebben wij die verhoogde bewustwording bereikt.
Maar voelt gij nu, hoe wonderbaarlijk het leven op Aarde is, indien de mens dit alles wil begrijpen?
Voelt gij, hoe ontzagwekkend het leven van Moeder Aarde wordt?
Straks, natuurlijk, dat duurt nog even, maar komen doet het, beleeft de ziel als mens op Aarde het paradijsbestaan.
Die bewustwording betekent liefde!
In mijn leven komt nu deze éénheid.
Al het leven spreekt tot mijn bewustzijn en leren wij thans kennen.
Het volgende stadium trekt ons tot die bewustwording.
U ziet het, wij verlaten de Derde Kosmische Levensgraad.
Oneindig is deze ruimte en toch, wij beleven hét einde voor dit leven en keren tot God terug.
Aanstonds komt er nieuw licht tot ons denken en voelen, als de dageraad voor de Aarde manifesteert zich de Vierde Kosmische Levensgraad.
En dat licht is bewustzijn, is geestelijk voelen en denken en wil zijn „liefde”!
Wij gaan verder, mijn broeders.
Spoedig zullen wij thans de Vierde Kosmische Levensgraad bereiken.
Deze stof wordt ijler.
U ziet het aan de uitstraling die tot ons komt.
Het blauwachtig waas van de Derde Kosmische Graad heeft plaatsgemaakt voor het violetachtige bewustzijn, maar door een gouden licht als zilverachtig groen overstraald, waardoor wij het kleurenrijk vertegenwoordigd zien.
Elke levensgraad bezit thans verhoogd bewustzijn, nieuw leven en gevoel, het Uitspansel evolueerde.
Dat is het teken en het verschijnsel, dat wij de Derde Kosmische Graad hebben verlaten, mijn broeders.
De Moederplaneet zal ons opvangen en de verbinding schenken, die zij met de bijplaneten bezit.
Het licht, dat wij zien, is door het verhoogde liefdeleven geboren.
Gij ziet nu reeds het vaderlijke gezag van de Vierde Kosmische Levensgraad tot u komen.
Een Zon van ongekende schoonheid is het, die levenslustig het moederbewustzijn dient.
En dat zullen wij als mensen mogen aanschouwen.
Stralend en gelukkig is dit leven, mild en zacht, volkomen één in liefde.
Ingesteld om te baren en te scheppen.
Alléén de hoogste meesters uit de „Zevende Sfeer” hebben de Vierde Kosmische Graad beleefd.
Voelt u, mijn broeders, wat dit voor ons zeggen wil en te betekenen heeft?
Wij beleven een Goddelijke genade, doch vertegenwoordigen daardoor de „Universiteit van Christus”!
Aan het uitstralende licht, zult gij de verhoogde bewustwording vaststellen en uzelf kunnen oriënteren, wilt gij het verdergaan bewust in uw leven opnemen.
Thans kunt ge reeds vergelijkingen maken met de Derde Kosmische Levensgraad en komt ge tot éénheid met deze wereld als Universum.”
Wij voelen thans, geachte lezer, dat dit Universum ín ons komt.
Hoe is het mogelijk, denken wij, maar wij staan voor deze waarachtigheid en beleven het Goddelijke wonder.
De Derde Kosmische Graad schiep nieuw bewustzijn.
Wij beleven de vaderlijke krachten van dit Universum, wij staan wéér open voor het moederschap.
Dáár is de „Vierde Kosmische Graad”!
Wij kijken!
Wij beleven het wonder!
Wij zijn niet in staat om één woord te verstoffelijken of te vergeestelijken, zo machtig is het, wat wij nu waarnemen.
Om de Zon liggen de planeten verspreid.
Wij tellen zeven planeten, waarvan het „Moederlichaam” het bewuste en hoogste gevoel bezit.
Al die organismen hebben hun taak weer aanvaard en dienen „de Mens”!
Deze gigantische éénheid spreekt tot ons leven, de helderheid van dit bewustzijn lacht ons toe.
Wij zijn wéér één en dan zegt meester Alcar:
„Gij ziet het, mijn broeders, wat de Derde Kosmische Levensgraad voor zichzelf door de wedergeboorte geschapen heeft.
Om de Zon als het vaderlijke bewustzijn, zien wij tevens zes andere Zonnen, zodat het vader- en moederschap thans één is, dat door de uitdijingswetten is geboren.
Al de planeten beschrijven ook nu een eigen baan, doch deze afstemming is ruimtelijk bewust en wil zeggen, dat het leven die ruimtelijke éénheid tot één wereld heeft gevoerd.
In de Derde Kosmische Levensgraad zagen wij verschillende werelden voor het Zonnestelsel, hier is alles één.
Ik bedoel dus, dat nu het leven één bewustwording dient, één liefde bezit, één licht, dat wij voor de Derde Kosmische Levensgraad niet konden beleven, omdat daarin de eerste fundamenten werden gelegd.
Die wetten zult gij aanstonds beleven en zien.
En denkt ge, meester Zelanus, dat de Moederplaneet zich ook hier maar aan één kant laat bewonderen?
Is het mogelijk, dat wij de wetten van de Derde Kosmische Levensgraad hier terugzien?
Of zullen wij andere harmonische geboorten beleven?
Zullen wij veranderingen ontvangen?”
„Wat ik zie, mijn meester, is voor deze ruimte van Goddelijke strekking en zal ik aanstonds aanvaarden.
Wilt u ons met die wetten verbinden?
Of zullen wij ook nu het Goddelijke visioen ontvangen?”
Meester Alcar ontvangt die éénheid.
En wij nemen waar, dat die heilige bezieling tot hem komt.
De hoogste meesters volgen ons, aan de uitstraling die meester Alcar ontvangt, kunnen wij dat zien.
En dan zegt de meester:
„Wij moeten ons op verschillende kosmische veranderingen instellen, mijn broeders.
Dat komt er nu tot mijn leven.
Niet alleen voor het planetenstelsel, ook voor mens en dier, bloem en plant, voor het leven, licht en de liefde, voor élke levensgraad.
De vonk van God heeft zich verruimd en beleeft nu de geestelijke-stoffelijke afstemming voor het terugkeren tot de „Albron”!
Dat wil dus zeggen, dat al dit leven ijler is geworden.
De leeftijd van de mens en al het andere leven dijt uit.
Wij gaan immers tot de Goddelijke oneindigheid.
Dat zegt, dat wij voor ontzagwekkende verschijnselen komen te staan als levenswetten en geboorten.
Op de Maan is dat begonnen, zo verder en naar de Aarde, waarna wij als ziel de ruimte mochten overwinnen.
Al het leven heeft deze wetten te aanvaarden en te beleven gekregen.
U ziet, dat de planeten dichter bij de Zon leven en (zo)als de Aarde heeft moeten aanvaarden.
Ze liggen om het scheppende gevoelsleven verspreid.
Hierdoor die harmonische éénheid.
De planeten hebben die afstand voor het leven geschapen en beleven die verbinding.
De stof evolueert, ook Moeder Aarde zal eens, ook al duurt dat nog miljoenen jaren, haar vergeestelijkte bewustwording beleven.
Omdat al dat leven ijler wordt, de wedergeboorte beleven moet, werd de Vierde Kosmische Graad geboren.
De planeten liggen voor de Derde Graad verspreid, hier bezitten ze die éénheid.
Is dat juist, meester Zelanus?”
„Ja, meester, ik heb u begrepen.”
„Dat is inderdaad juist en aan de verschijnselen vast te stellen.
De ziel als mens is tevens zover, zij heeft de hoogste sferen bereikt en is gereed om verder te gaan.
Is die harmonie niet machtig?
De wetten voor de verdichting, de afkoeling zijn anders, omdat de planeten dichter bij het vaderlijke gezag liggen.
Die vergelijking kunt ge maken door de Aarde te beleven en dan geestelijk verdergaan.
De Aarde beleeft het hoogste bewustzijn, doch deze stof is ijl als wij in de vierde sfeer beleven.
En toch stof!
De bijplaneten bezitten in deze ruimte de bestaansgraad, hier bevinden zich dus „zes” overgangsstadia als graden, als bewuste planeten en levenswetten en dat wil ons zeggen, André-Dectar?”
„Dat de éénheid van de Derde Kosmische Graad hier, zoals wij al mochten vaststellen, door één levensgraad vertegenwoordigd wordt.
De overgangsstadia voor de Derde Kosmische Graad bevinden zich hier in één organisme en dat zijn de zes bewuste planeten, die thans door de Zeven Kosmische Graden die ene wereld en ruimte vertegenwoordigen en waarvan de Moederplaneet de hoogste graad bezit.
Dat is dus ook hier de „Moeder” voor de ruimte als Universum.”
„Ook dat is waarheid, mijn broeders.
Wij beleven ook hierin dus de zeven levensgraden, doch als één groot lichaam, voor deze ruimte.
Hierdoor heeft zich het vaderschap verdicht, ook die zeven overgangen als levensgraden heeft hier het vaderschap ontvangen.
En dat zegt ons meteen, dat er géén nacht meer beleefd wordt, want dat is nu niet meer mogelijk en niet noodzakelijk, omdat dit leven die weerstand bezit.
Het leven van dit Universum ligt en leeft dus óm het vaderschap, doch al deze graden voor de evolutie hebben die bewustwording door de Derde Kosmische Graad verkregen.
En dat is te begrijpen.
De bijplaneten vertegenwoordigen dus hier, als éérste bewustwording, ook de eerste planeet, waarna de andere volgen óm het Moederlichaam heen en niet verspreid, maar door direct contact met elkaar verbonden.
De eerste planeet is dus hier tevens de eerste bewuste levensgraad, maar nu bewust, omdat de mens zijn Derde Kosmische Graad overwonnen heeft.
Alles is dus anders, maar dat andere voert ons tot het „AL” terug en is te beleven.
Dit is nu kosmische orde en harmonie, waarvoor dit leven het eigen bestaan kreeg en wij mensen moeten overwinnen.
Doordat dus de ziel als mens de „zevende sfeer” had bereikt, ook voor deze ruimte de wereld van het onbewuste betrad, de wereld voor de wedergeboorte, was er opnieuw harmonie gekomen tussen Universum en de Microkosmos.
Het is de Eerste Levensgraad die gereed is voor de ziel als mens.
En dat is nu ook voor deze ruimte het moederschap.
Maar ruimte en mens zijn thans volkomen één, het leven van de ruimte is niet verder, niet bewuster, dan het bewustzijn van de ziel, de mens, het dier en Moeder Natuur.
Al dit leven bezit één afstemming, is van gevoel tot gevoel één en omdat de Goddelijke wetten in niets zijn veranderd, kan het leven ook hier beginnen.
Deze wereld nu als een lichaam gezien, voert ons terug naar de sferen van licht.
Wij bezitten deze afstemming in de vierde sfeer en weten, dat wij zeven graden bezitten om het hoogste te bereiken.
Zo’n levensgraad is nu dus een planeet geworden, waardoor de mens ook voor deze wereld het hoogste kan bereiken.
Hierdoor leren wij echter kennen, dat de Derde Kosmische Levensgraad niet meer is, niets meer wil en kan zijn, dan een wereld, die voor het evolutieproces als mens en ander leven, deze fundamenten heeft gelegd.
De Derde Kosmische Graad behoefde niets anders te scheppen.
De Derde Graad is voor het leven van God een ontwakingsruimte, mijn broeders, en deze Vierde Kosmische Graad is ruimtelijk bewust ontwaakt!
Voelt ge, hoe eenvoudig alles toch weer wordt, nu wij de levensgraden kennen?
Het leven zélf bezit die afstemming en gaat rustig verder en hoger, dit Goddelijke Evolutieproces is ook niet tegen te houden, omdat het leven als „GOD” tot Zijn bewuste stadium zal terugkeren.
Doordat dus de ziel, komt er tot mij, als mens gereed was en de sferen van licht had bereikt, had zich tevens de Vierde Kosmische Graad verdicht en kon hier het leven beginnen.
De moederplaneet voor deze ruimte, is hier niet door de eerste levensgraad vertolkt, doch door de zevende.
Dat wil dus zeggen, mijn broeders, dat de Maan als Moeder hier reeds haar „AL” taak vervult.
Zij heeft zichzelf door de Derde Kosmische Graad dit moederschap eigen kunnen maken.
Zij heeft die moederlijke gevoelens ook hier verdicht, doch thans door de mens, omdat wij het zijn die haar weer zouden overwinnen, doch zij is het, die haar leven gaf om die baring in te gaan en te ontvangen.
Hierdoor is het „Moederlijke Gevoelsleven” vanzelfsprekend het allerhoogste, dat wij ook voor deze en de volgende ruimten zullen beleven, maar waar wij géén veranderingen meer zullen zien.
Ook het „AL” bezit deze afstemming, deze éénheid!
Toen dus het leven in deze ruimte begon, werd al dit leven alléén door het vader- en moederschap gedwongen het leven te aanvaarden.
En zie, de Zon als de scheppende en Centrale bewustwording, is gereed, omdat ook de „Albron” dit leven opvangt.
Dit hebben wij te aanvaarden en u ziet de werkelijkheid voor u.
De Mens beleeft nu zeven ruimtelijke levensgraden om hier het hoogste te beleven en eerst dan betreedt de ziel als mens en met haar al het andere leven, de Vijfde Kosmische Graad.
De zeven levensgraden om de Goddelijke evolutie te beleven, zijn dus gereedgekomen als bewuste planeten voor vader- en moederschap.
Gij kunt u thans reeds een beeld vormen hoe het Goddelijke „AL” is.
Alleen het licht zult gij veranderd zien, élke levenswet is daar als wij voor de Derde en deze Vierde Kosmische Levensgraden kennen.
Maar het leven dijt uit en keert terug naar de Goddelijke afstemming!
Eerst in het „AL”, de Zevende Kosmische Levensgraad is de mens Goddelijk bewust.
Elke vonk van de Derde Kosmische Levensgraad zien wij dus hier terug en maakt deel uit van dit macrokosmische organisme.
Zoals Moeder Aarde voor de Derde Graad dient, is hier het hoogste, de „Moederplaneet”!
En daar zult ge beleven, dat de mens duizenden eeuwen te beleven heeft, voordat hij kan zeggen, dit zal eindigen, thans ga ik verder, niets houdt mij tegen.
En dat zegt bovendien, dat de mens naar het eeuwigdurende wakkerzijn evolueert.
Hij zal hier door één leven duizenden tijdperken beleven, eerst dán komt het stoffelijke einde, zoals wij op aarde door de „dood” kennen en ook daar evolutie is en betekent.
Voelt gij dit, mijn broeders?
Gij ziet daarginds de grootste planeet en de andere lichamen, die tezamen voor deze ruimte de Vierde Kosmische Graad vertegenwoordigen.
Rondom de Zon, de vaderlijke krachten, zei ik u zo-even, hebben tevens de scheppende krachten een eigen plaats en taak te vertegenwoordigen en ingenomen, om het ontwaakte menselijke en dierlijke leven van de Kosmische Derde Graad op te vangen.
Deze lichamen wentelen allen om de eigen „as” ... doch de zeven bewuste graden voor de scheppende harmonie, vertolkt en vertegenwoordigd door zeven Zonnestelsels, maken, dat er hier geen nacht beleefd kan worden.
Aanstonds zult gij dit machtige wonder aanschouwen.
Hoogstwaarschijnlijk zult ge volgen en willen beleven, dat dit mogelijk is, doch de wetten van deze ruimte willen u overtuigen.
Dit Universum schiep dus de zeven overgangsstadia, maar is in verbinding met de geestelijke Astrale wereld van de zevende sfeer aan Gene Zijde, de mentale gebieden, zoals wij de ruimte voor deze wedergeboorte noemen.
En dat moet ons nu duidelijk zijn.
Hoe hoger wij aan Gene Zijde, dus ín onze eigen geestelijke wereld kwamen, des te bewuster werd ons denken en voelen voor vader- en moederschap en de verdichtings- en uitdijingswetten.
Wij kunnen dus zeggen en aanvaarden, dat de zevende sfeer voor ons leven niet bewuster kan zijn dan de Vierde Kosmische Levensgraad aan bewustwording bezit.
Maar met dat verschil, mijn broeders, dat wij hier opnieuw een stoffelijke ruimte betreden.
Voor ons leven zijn dus de sferen geestelijk bewust, voor deze ruimte stoffelijk bewust, zodat wij opnieuw door de wedergeboorte een Goddelijke wereld mogen overwinnen en ons, door het vader- en moederschap deze oneindigheid eigen kunnen maken.
Heeft de ziel als mens dus de zevende sfeer aan Gene Zijde bereikt, dan maakt zij zich gereed om de Vierde Kosmische Levensgraad te betreden en aanvaardt opnieuw het „Embryonale” bestaan.
Hoe deze persoonlijkheid als mens deze wetten thans beleven zal, dat volgen wij op de volgende reizen.
Eerst dan leren wij het bewustzijn van de mens op deze planeten kennen.
Zo nu en dan kunt ge voor uzelf en voor de Derde Kosmische Graad vergelijkingen maken, opdat ge dit zult begrijpen.
Maar het bewustzijn van de mens heeft deze ijlheid bereikt en is in harmonie met élk weefsel van deze ruimte, mens én ruimte dus zijn opnieuw in harmonie gekomen?
Néén, beide werelden waren in harmonie!
Er zijn nimmer stoffelijke, noch geestelijke stoornissen ontstaan.
Wij zien, dat de zeven levensgraden om de scheppende kracht liggen verspreid.
Elke planeet bezit thans een bewuste levensgraad.
Ook de Zon.
Hierdoor heeft het stoffelijke leven en organisch voelen en denken, ook deze harmonie kunnen verstoffelijken.
Vanzelfsprekend is, dat de scheppende kracht als Zonnen milder zijn dan die van de Derde Kosmische Levensgraad, doch daardoor bewuster!
Waardoor ál het leven een hogere bewustwording heeft betreden.
Het stoffelijke leven heeft hier een vergeestelijkt karakter gekregen.
En dat is te begrijpen.
Het leven is bezielder en het kleurenrijk Gods zal voor deze ruimte alles van de Aarde overstralen.
De mens en het andere leven van God gaat tot het volmaakt Goddelijke.
De mens nu, mijn broeders, komt er tot mij, die de zevende sfeer heeft bereikt, dus vanuit ons astrale geestelijke leven, betreedt de mentale gebieden, zinkt terug tot het embryonale bestaan en wordt ook voor deze ruimte door het vader- en moederschap aangetrokken.
En dan gaat het leven voor de Vierde Kosmische Graad beginnen.
Eerst over miljoenen eeuwen zal de mens deze ruimte hebben overwonnen, doch die biljoenen levens worden thans in vrede en rust, door de geestelijke-macrokosmische liefde, beleefd.
De mens kent hierin geen stoornissen meer, het leven is thans Goddelijk harmonisch, doch voor het bewustzijn van de Vierde Kosmische Graad.
De sterren en zonnen bezitten hier dus meer bewustzijn en kracht en milder licht, dan op de Derde Kosmische Levensgraad.
Hierdoor is al het leven stralender, de stof doorschijnender geworden.
Door de ijlheid van deze stoffelijke substantie, is het licht en het leven in deze ruimte bovennatuurlijk vergeestelijkt, bezielender dan ooit tevoren werd beleefd.
Wat wij dus in de sferen van licht bezitten en ons eigen mochten maken, mijn broeders, is voor deze wereld stoffelijk bewustzijn geworden.
Deze wereld is één afstemming, één gevoel, één weten, één liefde, als zeven levensgraden en ruimten verdeeld, waardoor wij het verhoogde bewustzijn voor deze wereld verstoffelijkt zien.
Nietwaar, de Derde Kosmische Graad wordt vertegenwoordigd door drie opvolgende ruimten als planeten en één bewustwerkend Zonnestelsel.
Hier zien wij de zeven levensgraden tot éénheid gekomen en wil hier dus één organisme zijn, één leven bezitten en vertegenwoordigd door het vader- en moederschap als één ruimte, één lichaam.
De Derde Kosmische Levensgraad heeft slechts de drie eerste levensgraden voor de ruimte en als Universum kunnen beleven.
De vonk van God bezit de zeven levensgraden, natuurlijk, maar die levensgraden zien wij hier macrokosmische éénheid beleven, zodat dit universum die verhoogde bewustwording ook beleven kan.
Vanzelfsprekend is thans, dat het leven van God als mens en het andere leven zich die verruiming eigen kan maken, doch dat voor ons Universum en voor de Aarde dus, niet mogelijk was, waardoor wij kunnen aanvaarden, dat de Derde Kosmische Levensgraad, zoals ik u reeds zei, de fundamenten heeft gelegd voor deze wereld.
Deze wereld als universum schenkt ons dan ook een heel ander beeld dan de Derde Graad bezit.
In de Derde Kosmische Graad liggen al de planeten verspreid door het Universum, voor deze wereld hebben ze die ruimtelijke uitdijingswetten bereikt en zich eigen gemaakt.
Hier hebben ze allemaal een directe plaats in de omgeving van het Zonnestelsel ontvangen, waardoor deze hogere evolutie is geboren, doch het leven zélf heeft die weerstand door de Derde Graad gekregen.
De Centrale bron stuwt al dit leven tot het hoogste stadium, dat het „Almoederlijke” bewustzijn voor deze ruimte is.
Wat Moeder Aarde dus beleeft, hebben zich al deze levensgraden eigen gemaakt, doch thans voor de geestelijke-stoffelijke bewustwording.
Hoe ongelooflijk ook voor de geleerde op Aarde, maar de Derde Kosmische Levensgraad schiep dit Universum!
Het wonderbaarlijke is nu, dat het Zonnestelsel de zeven levensgraden voor deze eigen evolutie in handen gekregen heeft en dat de zeven overgangsstadia in deze ruimte die zelfstandigheid kunnen beleven.
Elke levensgraad voor het vader- en moederschap heeft zich dus losgemaakt van die verbinding, die éénheid, die wij in de Derde Graad mochten beleven.
Zo zien wij nu dat élke vonk als macrokosmisch geheel een eigen taak te vervullen heeft gekregen, omdat het leven zou evolueren.
Door deze evolutie kreeg elke zelfstandigheid als planeten en Zonnen een graad te vertegenwoordigen voor het ruimtelijke én menselijke bewustzijn.
Sluit een planeet zich nu voor het Universum af, dat de Aarde doet en de nacht valt, wordt het leven hier opgevangen door één van de Zonnen, zodat wij hier alléén ’n schaduwbeeld beleven, wat voor Moeder Aarde de nacht is.
Hier is die afkoeling niet meer nodig, want het leven is geestelijk-stoffelijk bewust, van verbranding en afkoeling is er nu geen sprake meer.
Het leven heeft hier een hogere bewustwording bereikt.
En dit Universum stuwt het leven hoger en verder, tot het „AL” terug.
Wij gaan dus tot het eeuwigdurende wakker zijn!
De Maan kende geen andere wetten, hier zijn die uitdijings- en verdichtingswetten verruimd, omdat al het leven uitdijt.
Voor deze ruimte zijn thans die wetten herboren, zodat deze evolutie naar voren trad.
En dit alles wil alléén zeggen: Goddelijke Ontwaking!
Maar de mens, het dier en het leven van Moeder Natuur, van de „Aarde” dus, heeft de Vierde Kosmische Graad bereikt.
Dit universum is dus volkomen in harmonie met de menselijke ziel.
De mens heeft zich gereedgemaakt, hij schept voor zichzelf geen stoornissen meer, er zijn hierin geen ziekten te beleven, graad én graad voor de stoffelijke wetten, vader- en moederschap, bleven zuiver.
Dat wil dus zeggen, dat de mens thans zíjn eigen levensgraad beleeft en dat hier niet meer mogelijk is, dat de vierde met de zevende levensgraad voor het menselijke organisme baart en schept, de eerste graad dient de éérste en niets anders!
U weet immers, dat wij mensen tijdens ons oerwoudbewustzijn de levensgraden hebben mismaakt?
Daardoor zijn er op Aarde zoveel ziekten ontstaan.
Dat is hier nu niet meer mogelijk, omdat de mens de wetten heeft leren kennen.
Hij leeft in deze ruimte in volkomen harmonie, zoals ook de planeten en sterren het aan ons bewustzijn tonen.
Is dit nu niet wonderbaarlijk?
En toch eenvoudig, omdat wij ons Universum, de Derde Kosmische Levensgraad mochten leren kennen.
Hier behoeft de mens niet meer te wachten voor de nieuwe geboorte, ook die stoornissen kan hij voor deze ruimte niet meer beleven.
Hier is geen moord, noch bezoedeling te beleven, al het leven bezit Universele harmonie.
Ga in gedachten terug naar de Aarde en u kunt voor uzelf vergelijkingen maken, doch later volgen wij deze wetten voor de ontwikkeling als mens.
Hier keert de ziel als mens ná haar heengaan onmiddellijk terug.
In zeven uur, volgens de aardse berekening, krijgt zij een nieuw leven.
Zo harmonisch is nu haar leven als mens geworden.
Daardoor overwint zij deze ruimte.
Dus ook voor deze ruimte is zij vader en moeder, die wetten van God zijn in niets veranderd.
Nietwaar, de ziel komt uit de zevende sfeer tot deze wereld en is nu een vorst van liefde!
Zij bezit die ruimtelijke liefde en is één met al het leven van God.
De mens in deze ruimte leeft alléén voor zijn eigen Goddelijke bewustwording en heeft niets anders te beleven.
Die levensgraden zullen ons later van deze Goddelijke waarachtigheden overtuigen.
Betreden wij thans, mijn broeders, de levensduur van de mens en het leven van God, dan staan wij voor ongelooflijke heiligheden, die door de „Almoeder” werden geschapen, doch waardoor wij de eerste openbaringen mochten beleven voor de Derde Kosmische Graad.
Dan moet het u duidelijk zijn, dat de mens hier reeds het uiteindelijke beleven kan en dat hij voelt, dat het eeuwige bestaan ín en onder zijn hart ontwaakt, waardoor hij in staat wordt gesteld zijn Goddelijk bewustzijn te aanvaarden en te vertegenwoordigen.
Dat wordt het Goddelijke levensplan voor de mens als ”GOD”!
De mens in deze ruimte gaat voelen, dat hij waarachtig een godheid is en dat ál dit leven voor hem geschapen werd.
Hij staat thans voor zijn godheid op deze afstemming en heeft die dan ook te aanvaarden.
De levensduur voor de mens en al het leven van God, krijgt hier dus reeds Goddelijke betekenis, krijgt hier „Albewust” voelen en denken.
En dat blijft vader- en moederschap, dat ís echter de „Liefde” waardoor de mens ál dit geschapen bewustzijn vertegenwoordigen moet, omdat hij als mens een godheid als leven en ruimte is geworden.
Dat is wel heel iets anders dan de mens er op Aarde van maakt en voor zijn leven voelt.
U kunt thans dit machtige verschil van bewustzijn beleven en volgen, waarvan op Aarde echter nog niets begrepen wordt, omdat de mens dáár eerst voor het menselijke-Goddelijke ontwaken moet, waarna, ook dat is u duidelijk, de geestelijke bewustwording volgt en gestalte krijgt.
Deze mens, mijn broeders, die op de Maan heeft geleefd en die miljoenen levenswetten als ruimten heeft leren kennen, bezit thans een bewustzijn, die geen vergelijking meer met de Aarde bezit, maar die thans kan zeggen: dit heb ik mij eigen mogen maken!
Deze ruimte heeft de mens zich geschapen.
Dat is zijn bezit geworden en toch, hij moet nog verder en hoger.
Dit is de ruimtelijke bewustwording voor de ziel als mens en met haar ál het andere leven, dat wij op Aarde kennen en door de „Almoeder” werd verdicht.
Wat wij thans beleven, mijn broeders, is wonderbaarlijk voor het kind van Moeder Aarde.
En toch te begrijpen, immers, wij gaan tot onze Goddelijke afstemming terug.
Ook hier zal de mens deze planeten overwinnen.
Wat de planeten voor de Derde Graad mochten ontvangen, is hier niet meer te beleven.
Die ruwe en harde atmosfeer heeft zich verijld en vergeestelijkt.
Aan het einde voor Moeder Aarde, dus over miljoenen eeuwen, zal ook Moeder Aarde even deze afstemming bezitten.
Omdat ook ons Universum evoluerend verdergaat.
Is u thans duidelijk, dat de bijplaneten van de Derde Kosmische Graad, hier bewuste levensgraden geworden zijn?
Dan voelt ge tevens, dat het leven de uitdijingswetten verstoffelijkt en verruimd heeft.
Doch altijd doordat de Derde Graad de fundamenten heeft gelegd.
En dán, mijn broeders, zien wij dat ons Universum hier ... luister nu goed en volg dit alles, de „Eerste Levens” graad te vertegenwoordigen heeft gekregen.
Al het leven nu uit onze ruimte, dat bewustzijn, schiep de „Eerste Moederplaneet” en eerst daarna, ontstonden de „Tweede, Derde, Vierde, Vijfde, Zesde en de Zevende” Graad voor deze ontwikkeling, waarvan de Zevende het „Almoederlijke” te vertegenwoordigen heeft.
Máár, u ziet het nu, van stukken overslaan was ook hier geen sprake.
De bewustwording van de Derde Graad, ons Universum, schiep het allereerste stadium en uit dat leven begon de „Tweede Graad” als voor de Maan nu de bijplaneet, maar hier een bewuste en volgende levenswet, aan het eigen bestaan, waarna de volgende graden het levenslicht ontvingen.
Ook kunt ge nu aanvaarden, dat wij hier geen donkere rassoorten (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) meer zullen zien, want dat is niet mogelijk.
Het bewustzijn van het menselijke en dierlijke weefsel heeft zich die ruimte eigen gemaakt.
Het lichaam is dus van een verhoogde, geestelijk-stoffelijke substantie, de bewustwording van ons Universum is overwonnen, omdat Moeder Aarde die mogelijkheid reeds heeft beleefd.
De eerste planeet stuwt nu het leven naar de volgende graad, dat de Tweede Levensgraad is en alleen door vader- en moederschap beleefd wordt.
Maar in al de levenswetten is de ziel als mens bewust, ook het leven van Moeder Natuur.
Een vogel hier bezit ruimtelijk bewustzijn en dat leven zal tot de mens als het hoogste bewustzijn spreken, dat André en wij reeds beleven.
Doch nu voor hem in de sfeer der Aarde.
Beleeft de ziel, komt er tot mij, haar Eerste Levensgraad, dan betreedt zij bovendien de rechten van haar zelfstandigheid, die voor deze ruimte tevens Goddelijke rechtvaardigheid bezitten en zegt, dat ál dit leven haar toebehoort en zij tot de ontwaking heeft gebracht.
Het hoogste beleven hier is thans, het bewuste éénzijn met God!
En nu, mijn broeders, zie ik, dat de ziel als mens dóór haar bewustzijn thans haar eigen levensduur bepalen moet.
Wat wij nu op Aarde hebben beleefd, wat de ruimte voor ons leven heeft willen aantonen, hebben wij thans te aanvaarden als Goddelijke realiteitswetten, die zeggen, dat wij naar ons bewustzijn de duur van ons leven bepalen, doch dat dit een Goddelijke rechtvaardigheid is!
Op Aarde heeft de (ziel als) mens zichzelf uit die levensharmonie geslingerd, door afbraak en bewuste en onbewuste vernietiging van haar leven, zijn al die vroege overgangen, als voor haar de sterfbedden zijn, ontstaan.
Hier is dat voorbij, waardoor zij nu als mens haar ruimtelijke levensduur beleven kan.
Hier, op de Eerste Levensgraad (de eerste fase van de vierde kosmische levensgraad) beleeft zij reeds honderden jaren voor één leven, zodat zij op de zevende graad (de zevende fase van de vierde kosmische levensgraad) duizenden jaren beleven zal voordat zij dat leven kan beëindigen.
Het spreekt vanzelf, dat haar levensduur verruimen moet, omdat zij tot het eeuwigdurende evolueert.
Straks, wanneer wij deze wetten voor de „Ziel als Mens” volgen, zult ge al deze scheppingen leren kennen.
Ouderdom bestaat hier niet, in deze ruimte, alleen bewustzijn.
En dat is gevoel, leven en voor alles, liefde!
Doordat zij de levenswetten in liefde beleeft, gaat zij rustig verder en hoger.
Eindelijk zal zij haar dag beleven als een eeuwigdurende waarachtigheid, doch dan heeft zij het „ALbewustzijn” bereikt.
In deze ruimte behoeft zij niet meer te ploeteren, zij geniet van haar leven en bezit alles als mens.
Dat is de menselijke ziel als een ruimtelijke persoonlijkheid, maar al het andere leven leeft ín haar hart en voelt zich nu door de mens gedragen.
Dat is het menselijke dienen en liefhebben.
Rust en slaap voor de mens van de Aarde is nu dus zwakte, is ónbewustzijn.
Elke gedachte wordt Goddelijk bewust, elk verschijnsel, de ziel als mens voor deze ruimte heeft zich zover gebracht, zij bezit in alles het ruimtelijke bewuste denken en voelen, ook de planeten en Zonnen hebben die evolutie verstoffelijkt en vergeestelijkt.
In alles is die éénheid te beleven.
U voelt zeker, mijn broeders, dat de nacht voor de Aarde ónbewustzijn is.
Zo zien wij élke levenswet tot bewustzijn komen, want wij gaan tot de Goddelijke, eeuwigdurende waarachtigheid, voor het scheppen en baren, als mens, ook dáár in het bewuste „AL” zullen wij dienen en ons geschapen leven verzorgen.
Ook deze ruimte lijkt onmetelijk, toch beleeft het leven een einde.
Wij weten waarom.
Het leven van de Derde Kosmische Graad verdwijnt hier voor uw ogen, omdat élke levensgraad een kosmische verruiming heeft gekregen.
Al dit leven dijt uit, de levensduur, de gedachte, élke trek door de mens beleefd, is ruimtelijk diep en bezit Universele afstemming.
Wat weet men op Aarde van al deze Goddelijke zaken af?
En zo zien wij al het leven verruimd en bewuster terug.
Elke levensvonk is thans „liefde”!
Elke wet baring en schepping, licht, ziel en geest, doch verstoffelijkte levensadem voor mens, dier, bloem en plant.
En dit is eerst de „Vierde Kosmische Graad”, hoe is nu het leven in het bewuste Goddelijk-Menselijke „AL”?
Gij zult ook die wereld zien, mijn broeders.”
Meester Alcar keerde terug tot zijn eigen bewustzijn.
Nu konden wij onze gevoelens ruimte schenken en dit alles beleven en in ons opnemen.
Wij hebben gevoeld, dat het bewustzijn tot ons leven sprak, dat deze ruimte zélf zich aan ons bewustzijn wilde openbaren, doch door de stem van een mens die tot deze ruimte behoort.
Wij overdenken al deze wetten en in deze ruimte zien wij de Goddelijke waarachtigheid.
En nu komt er opnieuw tot ons leven:
„Gij hebt dit alles kunnen volgen?
Ook uw leven is één met deze wetten.
En gij ziet het, dit leven is waarheid, dit leven is ziel van Zon en Maan en ziel van Zijn ziel.
Dit is menselijke bewustwording.
Wij hebben onze kringloop der aarde volbracht, wij leefden tijdens de prehistorische tijden van Moeder Aarde, doch gingen verder en kregen universele éénheid.
Waarlijk, wij vertegenwoordigen Zijn weg, Zijn waarheid én het Leven!
Gij ziet het, wanneer de mens Zijn leven wil volgen, zich al de levenswetten van God openbaren, verruimen en vergeestelijken.
Omdat gij de levenswetten voor de Derde Kosmische Levensgraad hebt leren kennen, kunt gij thans de opvolgende harmonie volgen.
U zult ze als levensgraden zien.
Zeer juist is, dat u begreep, dat gij dóór uw Universum als vader en moeder de openbaringen stoffelijk onderging en waarvoor ge daar zoudt leven en sterven, ook hier hebben wij diezelfde wetten te aanvaarden gekregen.
De menselijke intuïtie op Aarde wordt eens bewust weten, de Vierde Kosmische Graad heeft ons dat weten geschonken.
Dat is hier eeuwigdurende bewustwording!
Waardoor het Heelal zich heeft verdicht!
De geestelijke afstemming van de stof kunt gij volgens uw eigen levensgraden en uw bewustwording in de sferen van licht ontleden en voor de Aarde vergelijkend volgen.
Dat wil zeggen, dat elke vonk zich macrokosmisch verruimen moet en daarna de eigen zelfstandigheid zal vergeestelijken.
Indien gij dit voelt en aanvaarden kunt, schept gij voor uzelf menselijke bewustwording, voor het leven, vader- en moederschap en de liefde.
Eerst dán kunt gij verdergaan.
God schonk ons Zijn leven, doch wij weten thans, dat wij Hem door de ruimten en ons bewustzijn hebben te vertegenwoordigen.
Wij zijn nu zover gekomen.
De Vierde Kosmische Levensgraad bevindt zich reeds in de Goddelijke reine, geestelijke én stoffelijke klaarte.
Dat is bewustzijn, harmonie, waarvan de wateren u de wetten zullen verklaren.
Zegevierend gingen wij vanuit de zevende sfeer ons leven tegemoet en ons bewuste vader- en moederschap heeft ons daarvan overtuigd, omdat de Derde graad deze wereld heeft geschapen en verdicht, betraden wij deze ruimtelijke harmonie.
En dat was het ogenblik, dat de menselijke ziel door deze wereld aangetrokken werd en zagen wij opnieuw ons embryonaal bestaan, doch wij beleefden thans die uren bewust.
Voelt gij, wat dit zeggen wil?
Wij bleven bewust ónze geboorte volgen en beleven, bewust in alles, één met onze moeder, vanaf de allereerste seconde.
Is dat op Aarde te aanvaarden?
Toch zal de mensheid straks al deze wetten leren kennen.
Het toekomstige beeld voor ons eigen bewustzijn spreekt nu reeds ín ons hart, waardoor wij ons verhoogde verdergaan beleven en ons éénzijn is met de Vijfde Kosmische Graad.
Het behoort tot onze ruimtelijke ontwaking.
Hoe verder wij dus komen, des te welsprekender is de God van al het leven voor onze persoonlijkheid.
Voor vader- en moederschap.
Voor ons leven, licht en onze liefde!
Wij gaan Zijn macrokosmische gestalte zien, omdat wij Zijn scheppingen vertegenwoordigen, kregen wij Zijn éénheid.
Ook Zijn kleurenrijk vertelt ons van de eigen openbaringen en al het andere leven van Moeder Natuur volgt ons.
Het wil zeggen, dat, wat gij tijdens de eerste openbaringen mocht aanschouwen, de zeven ruimtelijke levensgraden eigen heeft gemaakt.
Herkent gij mijn stem, mijn broeders?
Ik was het, die toen tot uw leven sprak.
U ziet nu, dat wij u hebben gevolgd en dat dit alles voor de „Universiteit van Christus” is!
Toen gij de „Almoeder” beleefde, was dat uw Goddelijke éénheid, die ook nu in niets is veranderd.
Ook deze ruimte is „Moederlijk” bewust.
Al het leven van deze wereld is Goddelijke Heiligheid en wil Eeuwigdurende bezieling zijn.
Dat voert u tot de levende realiteit en tot uw persoonlijk, maar Goddelijk bezit, waarvoor gij man en vrouw, vader en moeder zijt geworden.
Hierdoor behoort u Zijn ruimte toe en hebt gij Hem door uw liefde te vertegenwoordigen.
Gij kent immers uw tweelingliefde.
Het oerwoudstadium van Moeder Aarde, zult gij in deze ruimte niet meer aanschouwen, noch voor- en nájaar, deze natuur heeft ook die éénheid overwonnen en zich eigen kunnen maken.
Noord, Zuid, West en Oost zijn tot éénheid gekomen.
Het stervensproces heeft zich volgens de geestelijke openbaringen verruimd, zodat het verschijnsel, van de Aarde gezien, tot het verleden behoort, omdat planeten en sterren en het menselijke organisme de wedergeboorte volgens deze bewustwording ondergaan.
Ook die wetten zult gij leren kennen.
Aan dit bewustzijn kunt gij vaststellen, dat dit Universum al de oerstadia heeft overwonnen.
Gij hebt waargenomen, dat het vaderlijke bewustzijn voor dit Universum de zeven levensgraden heeft ontvangen en dat dit noodzakelijk is en volgens de verdichtingswetten natuurlijk, kunt gij opnieuw volgens uw eigen levensgraden controleren.
Doordat wij als mens die hoogte in de Astrale wereld konden betreden, werd dit hoger- en verdergaan ons bezit.
Hierdoor is het mogelijk om het „AL” te bereiken.
Omdat het leven ruimtelijke bewustwording kreeg, werd de nacht, die onbewustzijn vertegenwoordigt, overwonnen.
Toen eerst trad de ruimtelijke éénheid naar voren en mochten ook wij dit wonder aanschouwen.
Indien dus de Derde Kosmische Levensgraad geen verruiming, deze bewustwording niet had ontvangen, de uitdijingswetten door de „Almoeder” níét waren beleefd, dan waren er nimmer hogere werelden geboren.
Nu is dag en de nacht éénheid, ze zijn in elkaar gegroeid als één leven, zodat ook die persoonlijkheid de welsprekendheid heeft mogen beleven.
En dat wil zeggen, dat wij als mens ons die wetten eigen hebben gemaakt.
Voor het „AL” is er geen duisternis meer!
Dat dit Universum zeven Levensgraden voor het scheppen bezit, ziet gij terug in uw menselijke toestand op Aarde en aan Gene Zijde, waardoor de bewustwording de verkregen menselijke en geestelijke gestalte heeft moeten aanvaarden, waardoor de wedergeboorte de ziel als mens en met haar al het andere leven tot de uitdijingsruimte optrok en ging zij verder.
Als ziel en als mens, als vader en moeder, élke levensgraad als wet maakt de mens zich eigen.
Daardoor vergoddelijkt zij haar persoonlijkheid.
Is dat duidelijk?
De verruiming die gij hier te beleven hebt, verbindt u met uw eigen liefde als mens en als tweelingzielen.
Dat zegt u, dat elke planeet thans haar eigen Zon heeft ontvangen.
Hier in deze wereld heeft het leven van de ruimte die éénheid bereikt, doch door de zeven levensgraden hebben die wetten zich verdicht.
Maar voelt gij, wat wij hier bezitten?
Voelt gij, dat de Zon voor de Derde Kosmische Graad énig voor al die drie graden is?
Dat geluk en die verruimde ontwikkeling bezit hier elke vonk en is het vader- en moederschap op macrokosmische afstemming, waarvoor wij leven en ook wij ons hebben eigen gemaakt.
Elke planeet is één met het vaderlijke gezag van deze ruimte en dat is het geluk van en voor de menselijke tweelingziel, doch waar wij het „AL” door zullen vertegenwoordigen.
En toch is élke planeet opnieuw verbonden en één met het bewustzijn van de ruimte, omdat zij deel uitmaakt van dit geheel.
Zo ziet gij, dat wij nu reeds deze zeven levensgraden als bewustzijnsgraden opvangen en hierdoor voelen wij als mens onze ruimtelijke éénheid, dat het kind van Moeder Aarde niet beleven kan, omdat het die bewustwording nog niet heeft bereikt.
Dat de nacht voor de Aarde nog noodzakelijk is, weet gij, maar dat hebben wij door ons verkregen bewustzijn overwonnen en beleven hierdoor de éénheid met ál de zeven levensgraden.
Wij kennen in niets nacht, wij zijn in alles bewust, leven en dood zijn overwonnen, voor ons gevoelsleven is er alleen nog bewustzijn over en dat is onze liefde.
Hierdoor zijn wij in verbinding gekomen met al de levenswetten van God en wil zeggen, dat wij ook dat eeuwigdurende contact kunnen beleven, het is het ontwaken voor de volgende levensgraad.
Het is het beleven van onze persoonlijkheid, ons leven, geest, licht en liefde.
Dat wij de voordierlijke levensgraden voor de Aarde moesten aanvaarden, daarna de sferen van licht overwonnen, is thans ons Universele bezit geworden.
Ook wij hebben de Goddelijke harmonische wetten dus bezoedeld, ook wij hebben de Maan moeten aanvaarden, de Derde Kosmische Graad, om tot het „AL” terug te keren.
Wij zijn dus van uw voelen en denken overtuigd, doch thans één met uw bewustzijn.
Wij weten, dat Moeder Aarde de énige planeet is voor de Derde Kosmische Levensgraad, die bewust goed en kwaad bezit.
Wij kennen haar wetten en haar bewustwording.
Het Universum waartoe zij behoort zal echter ontwaken.
Thans vertegenwoordigen wij het Goddelijke eeuwigdurende, waarvan u het vader- en moederschap beleven zult en omdat de God van al het leven wil, dat gij deze stoffelijke openbaringen bewust zult beleven.
Wat gij waarnemen zult is Goddelijke energie, dat zijn de realiteitswetten, waardoor gij uw eigen werelden overwinnen zult.
Hoe ons machtige leven is, mijn broeders, dat zult gij op uw volgende reizen beleven.
Hoe wij het Goddelijke mochten betreden, dat zult gij vergeestelijkt én verstoffelijkt, door de levensgraden en het vader- en moederschap uitdijend aanschouwen en eerst daarna begrijpt u dat gij Goden zijt.
Nu zult gij beleven dat élke wet liefde is – en betekent, dat wij als mens Zijn „AL” ontvangen.
Indien u de „Vierde kosmische Graad” voelt, ontwaakt dit Universum onder uw menselijke hart, waardoor gij uw verbinding beleven zult met uw „Albestaan”“.
Wij weten wanneer wij het vader- of het moederschap zullen beleven en stellen ons op die heiligheid in en is thans het beleven van ons Universele éénzijn.
Voelt gij dit wonder?
Dat wil dus zeggen, dat wij tijdens het terugkeren voor de geboorte bewustzijn bezitten en thans het vader- en moederschap door deze universele éénheid ontvangen.
Zo is onze liefde!
Gij begrijpt nu zeker hoe ontzagwekkend ons bewustzijn is.
Elke wet schenkt ons thans Goddelijke blijmoedigheid, liefde, leven en geluk, waarvoor wij onze persoonlijkheid verruimen en door de levenswetten mogelijk is geworden.
Is dit alles op de Aarde reeds denkbaar?
Met ons gaat het dierlijke leven, ook bloem en plant verder en de wateren zijn als zuiver licht verhelderd.
Al het leven van deze levensgraden is doorschijnend geworden en bezit nu een universele gestalte.
Dat wij op de Vierde Kosmische Levensgraad géén wilde diersoorten bezitten, dat zult gij aanvoelen en begrijpen, ook het dierlijke leven heeft deze bewustwording ontvangen.
Een Zon en planeet, mijn broeders, vertegenwoordigen macro­kosmische liefde, ook zij zijn tweelingzielen geworden.
En dat legt de ruimte in de handen van de mens.
Het is ons universele éénzijn voor man en vrouw, vader en moeder!
En onze levensliefde, voert het wezen naar de Vijfde Kosmische Levensgraad.
En die wereld is weer ijler, geestelijker, hoe dan is het „AL” bewuste leven?
Dat zult gij leren kennen.
Wat gij dan aanschouwen zult is wetgevende macht, uw zelfstandigheid als vader en moeder.
Nu ligt al het leven voor uw bewustzijn open en gij zijt schepper, gij zijt door uw vader- en moederschap levende bewuste „Goden”!
Nu hebt ge uw godheid bereikt.
Uw godheid, waardoor het universum in leven blijft!
Voelt gij dit?
Gij zijt thans in staat om stoffelijke vergelijkingen te maken.
Geef deze wijsheid aan het kind van Moeder Aarde.
Eerst dan weet ge, dat men op Aarde nog geen liefde kent.
Ga verder, wij volgen u.”
Meester Alcar neemt onmiddellijk het woord en zegt:
„Wij zien, mijn broeders, dat wij als mens verdergaan en ook deze ruimte zullen overwinnen.
Wij komen van ziel tot ziel één, waardoor wij al dit leven kunnen volgen.
Hier heeft de mens de technische wonderen overwonnen.
Deze mensen zullen zichzelf leviteren en vanzelfsprekend het Universum overwinnen, dat wij op de volgende reizen zullen beleven.
Maar welke wetten leren wij thans kennen, meester Zelanus?
Hebt u dit wonderbaarlijke begrepen?
Is u duidelijk, dat wij deze éénheid hebben te aanvaarden?”
„Ja, mijn meester, ik begrijp alles, hier is het leven stoffelijk én geestelijk bewust.
De Drie Levensgraden van ons Universum hebben het uiteindelijke stadium bereikt.
Nu wordt het leven niet moeilijker, maar eenvoudiger, omdat er geen stoornissen meer zijn voor de mens, hij heeft élke wet overwonnen.”
„Inderdaad, zo is het, de harmonische wetten spreken thans voor al het leven over de reine liefde, waardoor dit leven is ontwaakt.
Geve God, dat wij verder mogen gaan, eerst dan beleven wij ons Goddelijk bewustzijn.
Hoe voelt ge uzelf, meester Zelanus?”
„Ik voel mij óneindig, mijn meester.
Ik mocht dit éénzijn beleven en ik heb de diepte van élke wet gevoeld.
Ik heb beleefd, hoe ik mij straks hier zal openbaren en hoe mijn liefde is, die ik met mijn tweelingziel zal ontvangen.
Ik weet nu, dat ik met haar tot deze ruimten behoor en wij zullen ontvangen, doch voor alles ga ik begrijpen, waarvoor God Zich of de Almoeder gemanifesteerd heeft.
Dat alles, mijn meester, heeft gestalte gekregen en zijn deze zonnen en planeten tezamen, die mij dienen, maar waarvoor wij als mens leven.”
„En gij, André-Dectar?”
„In mijn leven beleef ik een macrokosmische openbaring.
Ik heb gevoeld, hoe machtig hier het vader- en moederschap is.
Ik onderging dit Universele éénzijn, mijn meester.
Ik beleefde de verdichtingswetten van deze ruimte en hoe de wetten tot het baren en scheppen zijn gekomen, doch dan vanuit de zevende sfeer.
Het levenslicht, mijn meester, is niet meer te vergelijken met dat van de Derde Levensgraad, ons Universum.
Dit is machtig bewustzijn.
Ik begrijp thans, dat het Universum waarin wij leven nog onbewust is voor de waarachtige geestelijke afstemming.
Het levenslicht van deze ruimte is het sferenbeeld van ongekende schoonheid.
Het onbegrijpelijke is bewust geworden en mag ik thans aanschouwen.
En deze genade zal mijn persoonlijkheid veranderen.
Ik begrijp, mijn broeders, dat wij hier geen sferen meer beleven, die zijn voor dit Universum overwonnen.
De mens is in harmonie gekomen met het universum.
De kringloop voor al het leven wordt nu harmonisch en volgens de liefdewetten van de „Almoeder” beleefd.
En dat veranderde deze ruimte, het menselijke en dierlijke bestaan.”
„Ik dank u, mijn broeders, ook ik heb deze wetten mogen beleven en deze machtige liefde in mij opgenomen.
Waarlijk, hier heeft de ziel als mens geen sferen meer nodig om zich voor het verdergaan gereed te maken, stof en geestelijk bestaan is één persoonlijkheid geworden, is één liefde!
Ja, mijn broeders, wij bevinden ons thans op de Vierde Kosmische Levensgraad.
Een wereld, die door de Derde Graad werd geschapen.
Dit zijn stoffelijke en geestelijke openbaringen voor de mens.
Dit leven verliet de Derde Kosmische Levensgraad en ging verder.
De mens heeft ruimten overwonnen en hij betrad het Goddelijke „AL”!
Door Goddelijke éénheid baarde een ruimte een nieuw Universum.
Voelt gij dit machtige gebeuren onder uw hart?
Al deze sterren en planeten schiepen een hogere bewustwording, ook Moeder Natuur heeft haar levenswetten vergeestelijkt en verstoffelijkt, maar waardoor wij de God van ál het leven mogen ontvangen.
Néén, hier leeft noch leugen, noch bedrog, al die disharmonische gedachten werden afgelegd.
De mens is thans een stoffelijk en geestelijk wonder.
Doordat de ziel als mens duizenden levensjaren in één leven beleeft, verruimt haar bewustzijn.
En dat voert haar tot God terug, doch intussen krijgt zij het Universum in handen en dat wordt haar zelfstandigheid, haar leven en haar liefde.
Wij weten nu, hemelen zijn niet te koop, mijn broeders, die zult gij moeten overwinnen.
Wat weet de mens van al deze Goddelijke heiligheid af?
Hoe is thans het kind van Moeder Aarde?
Wat heeft het kind van Moeder Aarde nog te leren?
Dat zal u thans duidelijk zijn.
Hoe is het gevoelsleven hier, nu wij weten, dat de mens één is voor alle levensgraden?
Duisternissen en lichtende sferen werden door man en vrouw overwonnen.
Dit is kosmische éénheid voor al het leven van God.
Dit is levende realiteit, mijn broeders.
Niets is er meer dat het leven van God storen kan, niets!
En dat alles is voor het kind van Moeder Aarde.
Hoe hoger wij nu komen, mijn broeders, des te ijler wordt het Universum.
En de ziel als mens bewuster, geestelijker en Goddelijker.
De wetten veranderen thans niet meer, dit zijn Goddelijke waarheden.
Nu wordt één levensgraad onbegrensd.
En dat kunt ge nu aanvaarden, gij ziet het.
Dat is God, als een Wezen en een Persoonlijkheid.
Dat is Zijn leven en Zijn ziel.
En dat legde Hij in handen van ons.
Eerst in het „AL” staan wij voor onze Goddelijke Liefde en éénzijn!
Thans, mijn broeders, behoeven wij elkaar geen vragen meer te stellen, wij moeten nu ontvangen en aanvaarden.
Toch vraag ik u uw innerlijk leven af te stemmen op al deze Goddelijke machten en krachten, wilt gij aanstonds verder kunnen gaan.
Mijn broeders, wij gaan tot de sfeer waarin Christus leeft.
Wij gaan tot de „Alomvertegenwoordigheid”.
Naar de „Albron”, het Alleven en de „Alliefde”!
God zal ons Zijn afgezanten sturen om verder te gaan, omdat Christus het wil.
In Zijn Naam gaan wij verder.
En mijn leven is bereid zich over te geven aan die machtige liefde.
In mij is geen angst meer, ik ben één met God en met ál Zijn liefde, waartoe ik behoor.
Ook in uw leven zie ik deze gevoelens.
Maar aan dit Uitspansel zie ik Zijn opstanding, het is het verdergaan voor ál het leven.
Nu kunt ge zien, mijn broeders, dat deze stoffelijke én vergeestelijkte levensgraden u dienen.
Het Universele „IK” van deze wereld, zult gij straks vertegenwoordigen.
Dat „IK” zult gij tot het baren en scheppen voeren.
Onfeilbaar zijn de wetten, zij brengen u tot het „AL” van uw leven terug!
En die zekerheid mogen wij aan het kind van Moeder Aarde doorgeven.
Zie dit machtige licht, dat vanuit de Goddelijke ruimte al het leven bestralen zal.
Voel aan, wat dit zeggen wil en gij beleeft deze geheiligde liefde.
Dit is Goddelijke éénheid!
Vergelijk uw gevoelsleven ten opzichte van deze bewuste en vergeestelijkte ruimten, voor uw vader- en moederschap, uw licht, ziel en geest, voor het kleurenrijk Gods en gij kent uw godheid.
Daal nu af in deze ruimte en gij ziet uw Goddelijke persoonlijkheid.
Natuurlijk, ook deze wereld dijt uit en daardoor kunnen wij verdergaan.
Voel deze kosmische levensgraden aan en ze vertellen u, hoe het leven de verkregen ópstanding onderging.
En dat is rust, vrede en liefde!
Geloof en hoop hebben plaats moeten maken voor het ruimtelijke bewustzijn!
En dat zegt ons nu alles en is ook voor het kind van Moeder Aarde Alsprekend!
Ga nu ín, mijn broeders, komt er tot mijn leven, gij zijt gereed om verder te gaan.
Dit zijn Goddelijke waarheden en openbaringen!
De Vijfde Kosmische Levensgraad spreekt nu tot uw gevoelsleven.
En ik, mijn broeders, geef mij aan die ruimte over.
Kom ... wij gaan verder en het Goddelijke „AL” tegemoet.
Die zekerheid hebben wij thans ontvangen.”
–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o-
–o–o–o–o–o–o–o–o–o–o–
–o–o–o–o–o–o–o–