Dit gewaad is een deel van de Goddelijke persoonlijkheid, maar ook dat leven zal zich splitsen en moet evolueren, waardoor wij de stoffelijke God leren kennen.

En dan staan wij meteen voor de stoffelijke ruimte, waarin wij leven en waar wij Zon en Maan, de sterren en de planeten zullen aanschouwen, doch tevens voor ál de eigenschappen van God.

En dat zijn dan deeltjes van Zijn Openbaringen, maar waartoe ook wij behoren.

En dan zien wij, dier, plant, bloem, wind, water, wolken, als levende wetten van God en als deeltjes van Zijn stoffelijke persoonlijkheid, doch waardoor wij en ál dat leven Hem als ziel en geest beleven.

Als ziel en geest, hoort gij dit?

Omdat wij telkens weer de stof zullen afleggen, daar die stof ons de eigen evolutie gaf, die wij ons eigen hebben te maken.

U ziet het, mijn broeders, hierin leeft álles.

En dat alles is, wat wij als mens mochten ontvangen.

Waarin wij leven is dus een deel van God als geestelijke persoonlijkheid.

Maar dit evolueert straks en volgen wij.

Dat Wij Hem miljoenen malen zien veranderen, is u zeker thans duidelijk.

Immers, wij kennen de stoffelijke ruimte en wereld.

Wij leven reeds in de astrale-geestelijke wereld voor de mens, maar dat is dus een wereld van God als Geest, waarvan wij als mens de geestelijk-menselijke levensgraad als een bewustwording gezien vertegenwoordigen.

Dát geeft het kind van de aarde hét weten!

En dan als uiterste grens, mijn broeders, zien wij, dat God nimmer „Mens” ís geweest!

Want God is ruimte, ís natuurlijk mens, doch dat zijn wij waardoor wij Hem vertegenwoordigen.

Wat blijft er thans reeds van de Bijbel over?

Indien u dit duidelijk is, ga ik verder en dan staan wij voor, mijn broeder André?”