André ontmoet Gerhard

„Kom, André, wij zullen ons heel snel verplaatsen.
Mijn helpers zijn reeds op weg; zo-even heb ik hun berichten ontvangen en Gerhard is dus op komst.
Als wij daar zijn aangekomen, ga ik intussen naar mijn eigen sfeer en dan kom ik je straks weer halen.”
André volgde zijn meester.
Hij was dankbaar voor alles wat hem was verklaard en hij kreeg heilig ontzag voor al deze astrale en stoffelijke wetten.
De derde sfeer hadden ze reeds verlaten.
Hij bereidde zich voor om Gerhard te ontmoeten, die hij op aarde had gekend en die door hem van zijn leven aan deze zijde had mogen vertellen (zie het boek ‘Zij die terugkeerden uit de dood’).
Hoe zou hij na al die jaren zijn?
Zijn hart klopte van blijdschap en hij vroeg zich af, of hij nu ook zijn dochtertje zou mogen ontmoeten (bedoeld wordt zijn dochtertje Gommel; zie het boek: ‘Een Blik in het Hiernamaals’).
Toen hij hieraan dacht, zei zijn meester:
„Neen, André, dat is thans niet mogelijk.
Doch met de volgende uittreding zal je haar weer mogen zien.
Je weet, dat zij gelukkig is en aan een taak gaat beginnen.
Vertel dit aan haar moeder op aarde; eens zal ook zij weer met haar kind verbonden worden.”
Spoedig waren zij zover en Alcar zei tot hem:
„Wij bevinden ons hier aan de grens van de tweede en de eerste sfeer, André.
Gerhard komt je nu tegemoet, je kunt elkander niet ontlopen, een afgezant van God voert je tot hem.
Het leven zal je dit grote geluk in beide handen leggen.
Stel je op dit geluk in, want het is de kracht, die je tot elkander voert en het is Gods wil, dat je dit beleeft, of al deze gelukzaligheid zou niet te beleven zijn.
Ik ga heen, André, tot straks.”
André was nu alleen.
Om hem heen zag hij bloemen en sferenschoonheid.
Hij durfde geen stap te verzetten en dacht aan zijn leven op aarde en hoe zijn leven zou zijn wanneer hij voorgoed hier was binnengetreden.
Er heerste een diepe stilte en die ongelooflijke rust liet hij op zich inwerken.
Nog steeds stond hij in gedachten op dezelfde plaats en kon niet heengaan.
O, dacht hij, hoe machtig is God.
Wat wacht de mens wanneer hij op aarde sterft!
Hij voelde behoefte om God voor al deze heiligheid te danken.
Hij knielde neer en bad uit het diepst van zijn hart voor deze genade.
Lang en innig bad hij tot zijn grote Vader en hij deed dit ook voor hen op aarde die Hem liefhadden.
Hier kwam de mens tot rust, hier boog de mens zich voor zijn goddelijke Vader!
O, deze stilte, dacht hij, deze goddelijke natuur.
De bloemen geurden en de vogels zongen hem toe.
Wat een zaligheid, hoe machtig was dit leven!
En dit was nog maar de eerste sfeer.
Hiervoor, voor al dit bezit, zou hij zijn eigen leven inzetten.
Konden de mensen op aarde dit maar aanvaarden.
Indien ze aan zichzelf wilden werken, ontwaakten hun levens en betraden zij deze machtige sferen.
De sferenbloemen sloten echter hun kelken wanneer de mens niet in harmonie was met het oneindige.
André leefde nu in deze wetten.
Hij voelde plotseling een innerlijke werking in zich komen.
Het was een kracht, die hem dwong verder te gaan en die hem op een pad voerde, dat in een glooiende lijn door dit landschap kronkelde.
André daalde af.
Hij hoorde het lieflijke gezang van de vogels in de sferen.
Ook zij hadden op aarde geleefd, wist hij, want die wetten had zijn meester hem reeds lang geleden verklaard.
In alles lag blijdschap, vreugde en geluk.
Rechts van hem zag hij een mooi, sneeuwwit vogeltje.
Het diertje vergezelde hem op zijn tocht.
Het vloog telkens vooruit, om hem dan op te wachten.
Zou dat een afgezant van God zijn?, dacht hij.
Was dit een sferenbode, waarvan Alcar sprak?
Zeker waren de vogels de boden, de geestelijke wegwijzers voor de mens, want diep in hun leven lag deze intelligente kracht en ook zij werden bezield.
Al het leven van God stond voor deze heilige wetten die het zich kon eigen maken, open.
Deze vogels echter waren reeds zover!
Zie, daar vloog het diertje weer op en zette zich opnieuw neer.
Het sprong van tak tot tak.
Wanneer hij verderging, vloog het diertje met hem mee, om een eind verder opnieuw neer te strijken.
Voor hem – hij voelde dit duidelijk – was dit diertje een afgezant van God.
In dit jonge leven lagen de krachten en de bezieling van het hoger bewuste wezen.
Zou zijn meester dit van verre tot stand brengen?
Waren hogere geesten hiertoe in staat?
Het was wonderbaarlijk hoe het diertje met hem meeging en hem liet voelen, dat hij het moest volgen.
Was dit vogeltje zijn gids en afgezant?
Wonderbaarlijk was het!
Hij durfde bijna niet meer te denken en het werd stil in hem.
Hij stelde zich nu helemaal op het diertje in.
Daar huppelde het weer van tak tot tak, zweefde daarna verder en zette zich neer.
Wanneer de weg in een ander pad overging, keerde het diertje even terug.
Hoe lief toch, dacht André en de tranen van geluk liepen hem over de wangen.
Mijn God, hoe machtig was dit toch!
Dit als mens te mogen beleven!
Dit tezamen, als man en vrouw, hand in hand, de harten geopend voor al deze heiligheid!
Dat zou één mens eigenlijk niet eens kunnen verwerken.
Wat was het aardse leven nu in vergelijking met deze heiligheid?
Hij zou zich op dit leven kunnen instellen en alles van zichzelf aan die heiligheid kunnen geven.
Dit was liefde!
Deze reine liefde stroomde zijn geopend gevoelsleven binnen.
Hoe zou Gerhard zich voelen?
Hoe zou hij hem thans vinden?
Alcar had hem gezegd, dat hij hem met Gerhard zou verbinden.
Ze zouden elkaar in deze omgeving, in dit geluk ontmoeten.
Het kon niet anders, dit was de afstemming van Gerhard.
Hij bleef het diertje volgen.
Hij keek naar links en rechts; nog was Gerhard nergens te zien.
Hij als aards mens in de sferen van licht om een wezen te ontmoeten!
Het was een groot wonder voor hem.
Hoeveel had hij al beleefd?
Dit trof hem diep.
Dit was ongelooflijk en geheel nieuw voor hem.
Zijn geestelijke gids vloog boven zijn hoofd en streek weer wat verder neer.
Nu voelde hij een merkwaardige kracht in zich komen.
Zou Gerhard hem dicht genaderd zijn?
Het diertje vloog voor hem uit en was nu ineens uit het gezicht verdwenen.
Had het lieve schepseltje de opgedragen taak volbracht?
Hij voelde, dat er nu iets zou geschieden en hij wist, dat hij hier niet meer alleen was.
In zijn nabijheid leefde een ander wezen.
De Ruimte werd nu gevuld, wat hij duidelijk kon voelen.
Zo-even voelde hij zich anders.
Toch liep hij verder en kwam nu aan een open gedeelte, waar hij plotseling bleef staan.
Op een tiental passen van hem vandaan stond Gerhard.
„Gerhard”, riep André en vloog op hem af.
Doch enige meters van hem verwijderd bleef hij staan.
Hij voelde, dat hij nu niet verder kon.
„André,” klonk hem tegen en twee stralende ogen zagen hem aan.
Deze ogen vroegen hem: zie, wie ik ben en daal in mij af, André.
Hij voelde, dat hij in Gerhard afdaalde en met zijn innerlijk verbonden werd.
Nu zag hij verschillende taferelen aan zich voorbijgaan.
Hij zag zichzelf en Gerhard op het kerkhof en hoorde ook nu het kloppen van diens zweep.
Daarna keerde hij in het leven van Gerhard aan deze zijde terug.
André beleefde nu het ogenblik dat hij voor hem stond.
Hij doorvoelde deze ontmoeting en begreep, dat hij zich voor Gerhard moest openen of zij zouden elkaar niet kunnen bereiken.
Dit was het sferencontact, het tot eenheid komen van twee zielen.
Een ontmoeting in de sferen was zo heel anders dan op aarde.
Vreemd vond hij het niet, want hij had dit reeds eerder beleefd.
Ook toen Alcar hem tot zijn kind had gebracht, was hij in deze diepte weggezonken en eerst daarna was hij gereed geweest voor dat zieleleven.
Al was hij honderdmaal een vriend van Gerhard, toch moest hij zich voor hem openen, want anders riepen de geestelijke wetten hem en Gerhard het halt toe!
Aardse vriendschap had ook aan deze zijde betekenis, maar hier moest de mens het hoofd buigen voor het andere leven en dat leven in reine geestelijke liefde kunnen aanvaarden.
Dit wonder hadden Gerhard en André nu beleefd.
Nog steeds stonden zij tegenover elkaar.
Hun levens kwamen nu tot één toestand.
Zo zou ook de moeder haar kind ontmoeten, dacht André en zo zouden zij zich voor elkaar moeten buigen, zoals hij dit nu onderging.
Alleen door een geestelijke verbinding was het éénzijn mogelijk.
Een wereld van wijsheid ging door hem heen nu hij dit sferengeluk beleefde.
Hij wist thans hoe ver Gerhard op de geestelijke weg was gekomen en Gerhard kende hém.
In niets hoefde hij zich voor Gerhard te verbergen, ze stonden geheel open voor elkaar en beleefden de wetten van God!
Daar stond nu Gerhard.
André had hem op aarde gekend.
In hem lag deze reine liefde.
Heilig ontzag zond hij tot hem en Gerhard ving zijn liefde op.
Tranen van geluk liepen hen over de wangen.
Met een sprong was André bij hem en schudde zijn beide handen.
„Gerhard, Gerhard toch!”
Meer kon André niet zeggen.
Gerhard droeg reeds een geestelijk gewaad en daaraan kende André zijn geestelijke afstemming.
Dit gewaad vertegenwoordigde tevens zijn geestelijk bewustzijn voor deze wereld.
Gerhard had reeds verbinding met de tweede sfeer, maar die grens kon hij nog niet overschrijden.
Die krachten moest hij zich nog eigen maken.
„Wat ben je vooruitgegaan, Gerhard, wat ben je in korte tijd toch veranderd.”
Naast elkaar gingen ze verder, geen woord werd er meer gesproken.
Gerhard – voelde André – was vol van deze ontmoeting en ook hem had het diep getroffen.
Toen sprak Gerhard:
„Hoelang heb ik hierop gewacht, André!
Ik wist dit reeds geruime tijd.
Vraag mij, André, zoveel je wenst, ik zal je antwoorden.”
André stelde zich in en wist dat ook dit gebeuren tot de sferen behoorde.
Hij was dankbaar toen hij dit voelde en Gerhard begreep hem volkomen.
Zijn eerste vraag luidde:
„Werk je nog in de sfeer der aarde, Gerhard?”
„Ja, André, doch mijn werk is daar spoedig voorbij en dan daal ik weer in de duisternis af om anderen te helpen.”
„Je bent flink, Gerhard en wat ben je rustig.”
Een mens die zich van de toestand waarin hij leefde volkomen bewust was liep naast hem.
Gerhard – voelde André – was groot en sterk geworden en hij wist wat hij wilde bereiken.
Gerhard was nu reeds een krachtige persoonlijkheid.
André vroeg verder:
„Heb je je familieleden op aarde kunnen bereiken?”
„Neen, nog niet en ik zal hen in dit leven ook niet wakker kunnen schudden.
Ze zijn vastgeroest in hun dogma’s en stellen zich verkeerd op dit leven in.
Toch heb ik enkele anderen kunnen bereiken.”
„Weet je, Gerhard, wie mij tot je voerde?”
„Ik weet het, André.
Ook mij heeft men op deze wijze met anderen verbonden.
Wij kunnen dit door concentratie bereiken.
Het zal meester Alcar zijn die dit tot stand bracht.”
„Was je verheugd dat je op aarde van je leven mocht vertellen?”
„O, ik ben zo dankbaar, André.
Waar ik ook ben, steeds komen liefdevolle gedachten tot mij.
Ik weet, dat men op aarde het boek ‘Zij die terugkeerden uit de dood’ leest en dan komen die mensen dichter bij mij.
Sommigen praten met mij en ik geef dan antwoord aan hen, onder wie er velen zijn, die mij duidelijk kunnen horen.
Weet je, André, wat dit zeggen wil?
Ik vang al die liefdevolle gedachten op en voel mij dan erg gelukkig.
Ik heb hard aan mijzelf gewerkt en dit resultaat is nu mijn grote beloning.
Toch heb ik nog geen rust, want ik wil verder en hoger; ik wil mij de derde en vierde sfeer eigen maken.
Ik weet hoe ik moet handelen.
Ik zal het beste van mijzelf ervoor inzetten en ik ontzie mijzelf niet.”
Gerhard was vol heilige bezieling en André luisterde aandachtig.
„O,” ging hij verder, „als de mensen op aarde dit maar konden aanvaarden.
Als ze eens wisten, hoe reëel ons leven is.
Ze zouden elkaar dan beter begrijpen en meer liefde geven, want dan vooral is het leven waard om te worden beleefd.
Wat zijn we toch dom op aarde.
Hoe zou dan mijn leven zijn geweest, André, als ik dit daar reeds had mogen weten?
Zie, hoe ik leef en hoe bewust ik thans reeds ben.
Ik wil die hogere sferen bereiken en het kan mij niet schelen wat ik ervoor moet opofferen.
Ik wil mij dat machtige bezit eigen maken!
Mijn meester die nog op aarde is, zal mij helpen.
Van tijd tot tijd ben ik met hem in verbinding en wij beiden zijn één van gevoel.
Hoe wonderbaarlijk is dit leven, André.
Wat heb ik je van deze zijde af bewonderd.
Ik zal nooit vergeten wat ik voor meester Alcar mocht doen; het heeft van mij een ander mens gemaakt.”
Hij kijkt naar André en vraagt: „Voel je, André, wat ik wil?”
André begreep hem en hij voelde wat hij wilde.
Gerhard was in de bewuste bezieling overgegaan.
Innerlijk was hij één en al bezieling geworden.
„Ja, Gerhard, ik voel je, ik weet wat je wilt.
Ik ken deze gevoelens, ook in mij zijn die tot bewustzijn gekomen.
Ik zou niet anders meer kunnen.
Het leven op aarde en aan deze zijde ligt nu voor je open.
Hoe wonderlijk is het, Gerhard, ik voel je thans zo anders dan op aarde.
Ik dacht, wat zal ik op hem afvliegen!
Maar deze ontmoeting is zo heel anders gelopen en juist hierdoor hebben wij elkaar werkelijk leren kennen.
Beleef je deze toestanden altijd, Gerhard?”
„Ja, André.
In ons leven moeten wij ons voor het andere leven, dat tot ons komt, openstellen of er is geen contact en je gaat door elkaar heen en voelt niet eens, dat er iemand tot je gekomen is.
In het andere geval roept het leven van die mens je het halt toe en dan sta je.
Nu moeten wij het hoofd buigen of er is van verbinding geen sprake.
Geen voet kun je dan meer verzetten.
Niets mag er in je zijn dat stoort of dat je van het andere gevoelsleven vervreemdt.
Ik heb dat hier geleerd.
Is er iets in je, dat in disharmonie is met dat andere leven, iets, dat je die mens hebt aangedaan, dan zul je op dat ogenblik vergiffenis moeten vragen en het hoofd moeten buigen voor die ziel, want dat leven is hoger en bewuster dan dat van jezelf.
Wie dat niet kan is ook niet geschikt voor deze heiligheid.
Wie haat leeft niet hier.
Die valt terug tot de duistere sferen en die zijn ver van hier verwijderd.
Maar is er iets, dat nog moet worden opgelost, dan zou je die ander willen toeroepen: „Blijf toch, buig je toch, ik wil je alles van mijzelf geven.”
Kunnen ze zich niet buigen, dan lossen ze voor je ogen op en je weet dan waarheen ze gaan.
De duisternis slokt hen dan op!
Zij zijn het dan die zich voor dit geluk, deze liefde afsluiten, omdat ze ons niet willen liefhebben.
Dat zijn de wetten van God die we ons eigen moeten maken, zowel voor ons leven hier als ook voor de aarde.
Wanneer mensen op aarde elkaar niet hebben begrepen, dan zullen zij elkaar in dit leven moeten aanvaarden, of zij gaan onvermijdelijk uiteen, totdat ze het hoofd buigen.
Hier kunnen wij niets meer verbergen.
Ik moest goedvinden, André, dat je in mijn leven afdaalde, want jij weet meer van dit leven af dan ik.
Je komt uit een sfeer, waarin ik in geen vijftig jaar zal komen.
Maar ik zei je reeds, dat ik mijn best zal doen om die sfeer te bereiken.”
„Maar dat is toch ook mijn bezit niet, Gerhard?”
„Dat doet er niet toe, André.
Je bent op aarde reeds met deze wereld in verbinding; die genade heb je ontvangen.
Ik wil mij dat geluk aan deze zijde eigen maken.
Deze ontmoetingen heb ik meermalen beleefd.
Ik zag een vader met zijn zoon en een moeder met haar kind en hierdoor leerde ik.
De vader werd uit de onmiddellijke omgeving van zijn kind verbannen, omdat hij niet kon liefhebben.
Hij stond niet toe, dat zijn kind in hem afdaalde en zijn innerlijk betrad.
Ook de moeder beleefde deze toestand.
Geen van hen wilde het hoofd buigen, wat toch eens zal moeten geschieden of ze zullen elkaar in geen eeuwen terugzien.
In onze wereld is niets te verbergen, André.
Jij zag in mij en ik kon op dat ogenblik je leven beleven.
Het afdalen in een mens is een wonderbaarlijke toestand.
Je voelt je volkomen één met die mens en eerst dan ga je die reine liefde voelen.
Dit is het weerzien in de sferen van licht; in de duisternis is dat niet mogelijk.
Ik heb gezien, dat moeders en kinderen uren tegenover elkaar stonden omdat ze geen verbinding tot stand konden brengen.
Alles van het aardse leven gaat dan opnieuw door je heen en iedere gedachte is nu te volgen.
Heeft men elkaar leed en smart bezorgd, dan moet men dat, door het hoofd te buigen en elkaar te dienen, weer goedmaken.
Nu volgt het elkaar vergeven, want God wil, dat wij Zijn leven navolgen.
Je leert je aan dergelijke toestanden aanpassen en ook deze natuur helpt ons om dat evenwicht te bereiken, want alles wat hier leeft, spreekt tot ons eigen leven.
Hierdoor zullen wij ontwaken.
Bloemen zenden ons hun geur en vogels zingen ons toe.
Ze begrijpen wat wij willen zeggen, want wij komen van gevoel tot gevoel één.
Het afdalen in een andere persoonlijkheid schenkt ons de liefde voor dit leven en wij voelen hem of haar aan.
Nu heeft geen van ons iets meer te verbergen, want de wetten van God zullen ons openen.
Wij maken goed en eerst dan kunnen wij aan een ander, hoger leven beginnen.
Is die eenheid verkregen, dan gaan zusters en broeders tezamen verder en keren terug naar de aarde of dalen in de duisternis af om de ongelukkigen te helpen.
God vraagt van ons voor al Zijn leven heilig ontzag en het hoofd buigen voor het leven wat tot het onze behoort.
Wie zich niet kan buigen zinkt vanzelf in een lagere sfeer terug.
Ons leven, André, voert ons in de geestelijke harmonie of wij zouden hier niet kunnen leven.
Maar dat hoef ik je niet te vertellen, je weet het reeds jaren.
Een hogere geest kan ons in zijn leven optrekken, maar wij moeten ons buigen.
Is dat mogelijk, dan ontvangen wij al zijn wijsheid en levenskracht en zullen erdoor ontwaken.
Maar voel je, André, wat dit zeggen wil?
Mannen en vrouwen staan voor elkaar en eerst thans leren zij elkaar kennen.
Nu is vast te stellen, wie het goede heeft bedoeld en wie bewust al het mooie heeft afgebroken.
Wij buigen ons hoofd voor een hogere geest, omdat wij dat bewustzijn mogen ontvangen.
Heiligend is het!
Op aarde voelen de mensen dat nog niet, maar dit leven is anders.
Hoe dankbaar was ik, dat ik voor meester Alcar mocht werken.
Hij sprak tot mij en trok mij in zijn leven op.
Een zaligheid om nooit meer te vergeten.
Wie op aarde om dit alles lacht, André, zal het hier wel afleren.
Wanneer het eerste woord niet begrepen is, zullen wij het tweede niet kunnen ontvangen, want wij staan dan voor ons eigen bewustzijn.
Die ontwikkeling moeten wij ons dan nog eigen maken.
Ik heb je dat op aarde mogen vertellen, maar wat heb ik mij moeten buigen!
Daarom daal ik opnieuw in de duisternis af, want ik wil hoger gaan in de geest.
Wanneer ik de derde sfeer heb bereikt, ga ik mij voor een studie bekwamen.
Maar dat duurt nog even.
Wanneer ik zover ben gekomen, keer ik in het stoffelijke leven terug en zal dan de nieuwe geboorte beleven, want ook dat is mogelijk.
Ik weet dus, André, wat ik de eerste jaren aan deze zijde zal doen.
Als jij overgaat, dan kom ik je halen en velen met mij, want voor duizenden mensen heb je veel mogen doen.
Je zult je geluk ontvangen, omdat je leven in harmonie is met deze wereld.
Ik weet nu wat liefde is, André.
Op aarde had ik hier geen verstand van en geen begrip van al deze heiligheid.
Ik sloeg daar stukken en brokken, wat echter geheeld moest worden.
Nu zou ik een echte vader kunnen zijn, daar was ik het niet!
Ik begreep het leven niet en ook van mijzelf had ik geen begrip.
Hoe dom zijn wij toch op aarde.
Ik kan thans deze vergelijkingen maken, omdat nu mijn leven bewust is.
Ik weet zeer zeker waarin ik fout ben geweest.
Door mijn leermeester werd ik mij van dit en van het aardse leven bewust.
In dit leven hebben wij leren dienen en hierdoor komt voor elkeen de ontwaking voor het hogere.
Toen ik in het schemerland leefde, André, was ik een krankzinnige.
Thans voel ik mij bewust, omdat het verlangen in mij gekomen is om te mogen dienen.
Ik heb ook die wetten leren kennen en weet, waar je thans met je meester bent geweest.
Dat is de grote genade voor jou, André; miljoenen zouden gaarne je taak op aarde willen overnemen, want wij in ons leven weten wat je erdoor bereikt.
Zover wil ik ook komen en ik zal er dan ook alles van mijzelf voor inzetten.
Mijn eigen voetstuk heb ik reeds lang afgebroken.
In de hellen komen wij vanzelf tot het dienen.
De ellende daar is onbeschrijfelijk.”
„Heb je de wetten voor de reïncarnatie al leren kennen, Gerhard?”
„Mijn meester heeft mij er veel van verteld, André, maar ik wil er álles van weten.
Nu ga ik begrijpen hoe diep en machtig het menselijke leven is, waarvan we toch op aarde geen begrip hebben.
Mijn leven op aarde is geëindigd en ik kan er terugkeren, maar dan is het een goddelijk geschenk.
Ik wil mij die genade eigen maken.
O, André, ik begrijp je zo goed.
Voordat je naar de aarde terugkeerde leefde je in deze sfeer.
Ik kan dat aan je levensaura zien en ik heb er heilig ontzag voor.
Over enkele jaren ben je daar reeds een meester, want je kunt duizenden mensen van ons leven vertellen.
Voor jou en voor hen, die tot je behoren zullen de meesters zorgen, want je bent een gevoelig instrument in hun handen.
Nu zijn we geest en wij hebben elkaar hier ontmoet, maar jij keert in je lichaam terug.
Is het niet wonderbaarlijk?”
André had met ontzag naar hem geluisterd.
Wat was hij inmiddels veranderd!
Gerhard volgde hem in gedachten en zei:
„En toch ben je mij vijfhonderd jaar vooruit, André.
Je bent mij eigenlijk enige levens voor.
Mijn meester zal mij straks al deze wetten verklaren.
Ik maak mij gereed om de kosmische wetten te ontvangen, want deze wijsheid behoort hiertoe.
Wij ontvangen hier levenswijsheid naar ons eigen bewustzijn.
Ik voel nu, André, dat aanstonds je meester komt.
Heb je mij nog iets te vragen?”
„Ik zou het liefst willen zwijgen, Gerhard.
Wij zijn immers van gevoel tot gevoel één?”
„Zo gaat het mij ook.
Maar ik zou je willen zeggen: zet alles wat je nog te geven hebt voor je prachtige werk in en verlies geen seconde tijd, want je zou er hier spijt van kunnen hebben.
Tot de mensen op aarde zou ik hetzelfde willen zeggen, maar dat doe jij zeker.
Ook deze reis zal je meester wel weer beschrijven en dan kunnen de mensen, de gevoeligen van geest, ontwaken.”
„Ik zal mijn leven hiervoor inzetten, Gerhard.
Ik weet wat mij wacht.
Geen tijd zal ik verliezen.”
„Weet je, André, wat mij het diepst heeft ontroerd van alles, wat ik aan deze zijde mocht beleven?
Golgotha!
Ik heb met eigen ogen gezien wat er in die tijd is gebeurd.
Met mijn meester zal ik de menselijke geschiedenis volgen en daardoor leer ik mijzelf en mijn eeuwigdurend gevoelsleven kennen.
Ik doe dat, omdat ik mij voor een taak ga voorbereiden of anders stond ook mijn leven stil.
Ik leer dan wel veel, maar dat is nog geen geestelijk bezit.
De geestelijke ontwikkeling, dat weet je zelf ook, is alléén door het dienen te beleven.”
André vatte Gerhards beide handen in de zijne en zei:
„Ik dank je voor alles, Gerhard, wat heb je mij toch veel gegeven!
Ik zal je op aarde niet vergeten.”
André keek in zijn stralende ogen en voelde nu, dat zijn meester in aantocht was.
Ook Gerhard voelde het en beiden zagen een geest van licht tot hen komen.
Beiden knielden neer voor meester Alcar en hoorden hem zeggen:
„Mijn broeders, sta op en zie mij aan.
Zeg mij of ge gelukkig zijt.”
André keek in de ogen van meester Alcar en kon geen woord spreken.
Alcar vroeg aan Gerhard:
„En gij, mijn broeder?”
Gerhards tranen van vreugde, geluk en heilig ontzag voor deze genade spraken boekdelen.
Hij boog zich diep voor André’s meester.
Meester Alcar trok Gerhard in zijn leven op en maakte hem duidelijk, dat hij nieuw werk zou ontvangen, waarvoor hij zijn eigen leven kon inzetten.
Gerhard nam afscheid van André.
Meester Alcar keek hem na tot hij uit het oog was verdwenen en zei tot André:
„Over hem hoef ik mij geen zorgen te maken, André.
In hem leeft de heilige bezieling van God.
Hij wordt een kosmisch bewuste!
Hij weet wat hij wil en is niet tegen te houden.
Zo hoort het ook of wij bereiken niets.
Heeft mijn afgezant zijn plicht gedaan, André?”
André kon geen woord spreken; het ontroerde hem diep.
Na korte tijd vroeg hij:
„Kunt u dit vanuit uw eigen sfeer tot stand brengen?”
„Dat is mogelijk, André.
Wil ik het diertje terugroepen?”
„Ja, Alcar, gaarne zou ik dat nog willen zien.”
„Let dan op.
Ik denk nu aan het vogeltje en trek het tot mij.
Door mijn concentratie is dat tot stand te brengen.
Het diertje zal nu handelen zoals ik wil, mits ik in reine liefde tot dat leven kom, anders is dit niet mogelijk.”
André zag, dat het diertje nog niet aanwezig was, doch even later hoorde hij vogelgezang en waarlijk, het diertje vloog op zijn meester af en zette zich op diens toegestoken hand neer.
„Ik ben thans één met het diertje, André.
Ook jij en Gerhard zouden dat kunnen, want wie de eerste sfeer heeft bereikt is tot deze eenheid gekomen.
Maar de liefde voor het leven van God moet in mij zijn of ik ben in disharmonie en voor deze genade niet te bereiken.
Maar je kent al deze wetten reeds lang.
Niettemin is het steeds weer een nieuw wonder, ook voor ons.
Indien ik Gerhard door dit diertje nog een laatste groet zou willen zenden, dan vangt hij mijn goede gedachten door het diertje op, want ook hij is één met dit leven.”
Alcar zag naar het vogeltje en zei:
„Ga, mijn diertje, mijn geliefd leven, ga terug vanwaar ge zijt gekomen.”
Het dier bedacht zich geen moment en verdween.
André dankte zijn meester voor dit schone ogenblik.
„En thans terug naar de aarde, André.
Wij hebben geen ogenblik meer te verliezen, want het is tijd dat je in je stoflichaam ontwaakt.”
In korte tijd hadden ze de aarde bereikt en André trad zijn kamer binnen.
Daar lag zijn lichaam.
Spoedig zou hij nu weer op aarde leven.
„Ik kom je straks weer halen, André, en dan zul je opnieuw uittreden.
Dan wacht ons ander werk.
Ik zal je van tevoren waarschuwen.
Blijf rustig en ik zal je in alles helpen.
Op deze reis is je heel veel wijsheid geschonken, maar de volgende uittredingen zullen deze reis nog overtreffen, want dan ga ik je met het Heelal verbinden en leer je het ontstaan van de schepping kennen.
Maar intussen gaan wij eerst dit alles beschrijven waaraan wij spoedig zullen beginnen.
God zegene je, mijn jongen!”
André knielde voor zijn meester neer en dankte hem voor alles.
Toen ontving hij zijn zegen.
Een ogenblik later daalde hij in zijn organisme af.
Ook deze reis was ten einde.