Moeder Jet en haar Jetje

Moeder Jet heeft André’s boeken gelezen en het is heel natuurlijk dat zij, aangezien André dicht in haar omgeving woont, zo nu en dan even aankomt om met hem te praten.
Zij vraagt dan honderduit over haar kind, dat geestesziek is.
Toen zij voor het eerst bij hem kwam, vroeg ze André of hij haar lieveling kon helpen, doch meester Alcar zei, dat hij haar voorlopig alléén verlichting zou kunnen geven.
Zij kon beter worden, maar dat zou enige tijd in beslag nemen.
Dit leek moeder Jet verschrikkelijk, doch het was haar reeds een troost, dat André haar kind kracht zou geven, want tot nu had Jetje op eigen benen moeten staan.
Nu zou zij geholpen worden en dan zou zij het wat gemakkelijker krijgen.
Toen André de morgen die volgde op het eerste bezoek van moeder Jet bij haar binnentrad, lag haar kind op de divan te rusten.
Ze had Jetje van tevoren van het bezoek verteld, doch deze ging nergens op in.
Toen André bij haar kwam om haar te helpen, draaide zij hem de rug toe en begon te schreien.
Jetje gaf dus te kennen, dat zij niet behandeld wilde worden.
André praatte wat om haar op haar gemak te stellen.
„Ik doe niets, kind, ik wil je alleen maar wat kracht geven.”
Jetje draait zich om en kijkt André met haar doordringende en toch weer zachte blik aan.
Moet je dat zien, denkt André.
Wat een ogen heeft dit kind van dertig jaar; ze zien achter de sluier en ze zijn in staat om het menselijke wezen van de aarde te peilen.
Jetje zegt plotseling: „Wilt u mij helpen?
Wilt u mij werkelijk helpen?
U kunt het niet.
Ik moet het zelf doen!”
„Pats, die zit,” denkt André.
Moeder Jet is verlegen door de houding van haar dochter.
Zij zegt tegen haar, dat een behandeling goed voor haar zal zijn.
„André is een broeder van jou, je moet je overgeven.”
Weer kijkt Jetje hem met haar doordringende blik aan.
André zou er verlegen onder geworden zijn, als hij haar kijken niet had kunnen volgen.
Hij was echter in staat haar persoonlijkheid op te vangen.
Hij begint een spelletje met haar en dwingt haar nu om de ogen neer te slaan.
Jetje zegt weer plotseling:
„Ik zie de hellen en de hemelen in u.”
„Waar zie je dat, Jetje?”
En tot verbazing van haar moeder en André reageert ze ad rem door te zeggen:
„Waar ziet ú dat?”
Zij tikt André op de vingers.
Hij moet u tegen haar zeggen!
Dan laat Jetje er onmiddellijk op volgen:
„Nu mag je mij helpen.”
Dit alles is een openbaring voor André.
Wat gevoelig is dit meisje toch!
Toen Jetje zei: „Waar ziet ú dat,” zond André haar een gevoel van pijn toe – zijn leed – omdat zij hem niet wilde aanvaarden.
En Jetje reageerde direct en zei hierop: „Nu mag je mij helpen”, alsof ze spijt had André met haar woorden te hebben afgestraft.
André denkt: wat een diepte, wat is Jetje overgevoelig.
Geen wonder, dat zij door de astrale wereld wordt gestoord.
Dit kind zou eigenlijk onherroepelijk krankzinnig moeten zijn.
Haar rein bewustzijn moet haar echter nu voor algehele ondergang redden.
Een wonder is dit meisje en zeldzaam is haar gevoelsleven.
Ik zal weer heel veel leren, voelt hij reeds, en alles voor haar doen wat in mijn vermogen ligt.
Jetje geeft zich over.
Onder de behandeling begint ze te schreien en de tranen rollen haar over de wangen zonder dat zij zich kan beheersen.
André concentreert zich op haar gevoelsleven en zie, Jetje komt tot rust.
Nu ziet hij meester Alcar en deze zegt:
„Voel je haar diepte, André?
Zij is niet krankzinnig, mijn zoon.
Dit is een toestand van geestelijke zwakte, zwakte van persoonlijkheid.
Deze persoonlijkheid kan niet tegen het ruwe geweld van de aarde.
Dit leven is voor haar eigenlijk te zwaar en daardoor stort zij van tijd tot tijd in.
Wat wij kunnen doen is haar kracht schenken.
Wij kunnen niet tot stand brengen, dat zij nu reeds zichzelf overwint, want dat is nog niet mogelijk.
Jetje moet hier doorheen.
Tal van mensen bevinden zich in deze toestand en men heeft hen allen van tijd tot tijd moeten opsluiten, omdat zij plotseling zichzelf kunnen verliezen.
Dan zinken zij in zichzelf terug en kunnen dan tevens door de astrale wereld worden aangevallen.
Deze gevoeligheid is dus zwakte van persoonlijkheid, maar het is ook het gevoel, waardoor wij spreken.
Het is de mediamieke sensitiviteit.
Aan deze gevoeligheid heeft zij echter niets, omdat ze zou bezwijken.
Het aardse leven is zelfs nog te zwaar voor haar.
Nu is zij weer in opstand.
Maar weet je, waardoor zij thans in opstand is en waardoor zij helderziend waarneemt?
Tal van geestelijke graden treden nu naar voren, die zij in stoffelijke toestand mist.
Door dit wegzinken wordt zij zo gevoelig en het wegzinken zelf is het in verbinding komen met onze wereld.
Wanneer zij hierin leeft, heeft zij het ontzettend moeilijk.
Zij moet dan vele werelden tegelijk beleven en dat alles tijdens haar ziek-zijn verwerken.
Als zij echter hierin zichzelf kan blijven, is er ook geen sprake van opsluiting, doch indien ze wordt aangevallen, wordt zij wild en opstandig.
Thans zijn het de menstruaties, waardoor de persoonlijkheid gestoord wordt, wat zij dus innerlijk moet verwerken.
Deze natuurlijke werking is het, waardoor dit kind in opstand is.
Waarschijnlijk voel je haar aan en dan begrijp je, dat deze ziekten niet zo eenvoudig zijn.
Haar persoonlijkheid is het, die alles moet verwerken, waardoor ze zich sterker maakt.
Ondervinding is voor dit leven en voor tal van andere mensen de genezing.
Ik zeg je echter, Jetje kan niet krankzinnig worden, omdat haar innerlijk leven hiervoor een te grote hoogte heeft bereikt.
Maar vele anderen bezitten deze zielekrachten nog niet en raken nu bezeten door een astrale persoonlijkheid.
Je kunt haar alleen verlichting geven, André, en dat nog maar tot op zekere hoogte, want dan moet Jetje weer op eigen benen staan.
Ik wil, dat je haar zult helpen, want je zult door haar tal van wetten leren kennen.
Het is de moeite waard haar te volgen.
Wij zullen vaststellen, dat Jetje niet ziek is, maar dat deze persoonlijkheid nog voor de aardse wetten moet ontwaken.
Haar innerlijk leven is zoals wij het bezitten, astraal rein.
Zij bidt dag en nacht en kent haar God van liefde.
Zij is zo diep als de Ruimte zelf, maar daarin moet zij zich het vereiste bewustzijn eigen maken, zodat dit leven tot de stoffelijke en geestelijke harmonie komt.
Iedere gedachte, die door jou wordt uitgezonden, kan zij opvangen.
Denk er dus om, dat je je eigen gevoelsleven bewust uitzendt, opdat je haar niet stoort.
Haar leven is als dat van de mens uit de eerste sfeer.
Zij is volkomen los van de aarde.
Haar innerlijke leven zou voor de geestelijke gaven kunnen dienen, doch ik zei je reeds, dat zij hiervoor te zwak is.
Wij zullen er dan ook nimmer aan beginnen.
Niettegenstaande haar zwakte van persoonlijkheid, zijn die krachten echter in haar en is die sensitiviteit aanwezig.
En die sensitiviteit wordt nog niet begrepen, want de wetenschap kent deze toestand nog niet en heeft er dus ook nog geen genezing voor.
Het leven op aarde moet haar innerlijk bewustzijn versterken.
Eten en drinken en alles wat tot dit leven behoort, versterkt haar vermogen om te kunnen leven.
De persoonlijkheid neemt alles in zich op.
Dit wezen heeft in het vorige leven het priesterschap beleefd.
Zij heeft zich toen afgesloten voor iedere stoffelijke gedachte, maar moet nu hiervoor weer op aarde terugkeren.
Zij moet dus als elkeen de stoffelijke wetten leren kennen.
God wil, dat wij Zijn wetten beleven.
Het is duidelijk, dat miljoenen zielen hiervoor naar de aarde moeten terugkeren, omdat al die mensen het waarachtige leven niet kennen en van Gods wetten niets begrijpen.
Jetje zal al die heiligheid niet in zich kunnen opnemen; moeder zal ze niet worden, want zij zou ook hierdoor bezwijken.
Duizenden problemen hebben met haar stoffelijk leven en met haar leven ten opzichte van ons bewustzijn te maken en zij beleeft al die wetten, doordat zij deze afstemming heeft bereikt.
Indien je mij voelt, André, begrijp je, wat ik zeggen wil en hoe haar toestand is.
Mij gaat het erom jou die problemen te laten beleven en je deze te verklaren, opdat je straks gereed zult zijn om met mij naar die inrichtingen te gaan waar al deze gevoelige levensgraden opgesloten zitten.
Eerst dan krijg je een beeld van de krankzinnigheid en wat deze eigenlijk betekent.
Je leert hierdoor de stoffelijke levensgraden van het menselijke wezen op aarde kennen en begrijpen.
Dit is een leerschool van ongekende waarde en schoonheid, want deze levens verbinden ons met de Ruimte en met al de wetten hiervan die door God geschapen zijn.
Jetje is dus een sferenkind.
Voor het aardse leven is zij niet geschikt, omdat zij buiten dit leven staat.
Werken op aarde kan zij niet, maar je ziet het, ook hiervoor heeft God gezorgd.
Zij heeft een moeder ontvangen, die haar begrijpt en haar al haar liefde geeft.
De middelen hiervoor zijn aanwezig, zodat Jetje haar toestand ongestoord beleven kan.
Anderen hebben het veel moeilijker, maar zij beleeft de sferengenade en deze is door haar zélf verdiend.
Je moet haar in alles volgen en moeder Jet zal je steeds vragen stellen.
Ik zal al die vragen dan beantwoorden.
Voor het ogenblik is het voldoende.
Bedenk dus, dat je uitgezonden gedachten door haar opgenomen worden.
Hierdoor kun je haar storen maar jij moet haar van het aardse trachten te zuiveren en voldoende gereed zijn, om haar volkomen te kunnen opvangen.
Een tijdlang kun je haar kracht geven, maar later is die kracht niet meer nodig en dan staat Jetje op eigen benen.”
André kent haar thans; hij weet nu, hoe gevoelig Jettekind is en hij zal zich daarop instellen.
Hij gaat spoedig weg en laat de beide vrouwen alleen.
In de middag komt moeder Jet even aan.
Zij moet weten, wat hij van haar kind denkt.
André zet zich neer om met haar te praten en meester Alcar laat hem voelen, hoe hij moeder Jet moet opvangen.
Ook zij is een enorme persoonlijkheid en zij is bewust.
Zij is voor André een groot en onuitputtelijk wonder van liefde.
„Wat denk je van mijn Jettekind, André?” is haar eerste vraag.
„Dat is een heel groot probleem, Jet.
O, schrik niet, ik wil je slechts zeggen, dat Jetje in tal van problemen leeft.
Om je die allemaal ineens te verklaren, is natuurlijk niet mogelijk.
Maar jij zult wel bij mij terugkomen om vragen te stellen en zo geleidelijk aan leer je haar dan kennen.
In de eerste plaats kan ik je thans zeggen, dat je Jettekind niet krankzinnig zal worden.”
„Meen je het, André?
Wat maak je mij hiermee gelukkig.”
Moeder Jet begint te schreien, maar André zegt:
„Moet je hierom gaan huilen?”
„Dat kun je je toch wel indenken?”
„Als je gaat belken, praat ik niet met je.
Geestelijk ingestelde mensen kunnen hun tranen innerlijk verwerken!”
„Praat niet zo, André, je bent zo’n steun voor mij.
Ik ben zo gelukkig geworden met je boeken.
Wil je mij er nu veel van vertellen?
Ik ben zo blij, André, ik heb zo’n angst gehad al die jaren.
Je kunt je dat wel voorstellen.
Telkens denk je, dat ze weer weg moet om te worden opgenomen tussen al die arme zieken.
Het is zo verschrikkelijk.
Dus Jettie wordt niet krankzinnig?
Goddank, o jongen, wat heb je nu van mij afgenomen.
Heeft meester Alcar zelf het gezegd?”
„Ja, Jet.
Toch kun je Jetje zo nu en dan even verliezen.
Daar moet je rekening mee houden.
Dat zijn van die tijdelijke inzinkingen.
In wezen kan ik eigenlijk niets voor haar doen.
Wat ik haar wel geven kan is verlichting.
Wij helpen haar dragen.
En dat nog maar gedurende een zekere tijd, want daarna moet zij op eigen benen staan.
Die kracht zal Jetje ontvangen.”
„Dat is een pak van mijn hart, André, geloof je dat?”
„Ik geloof het, Jet, en je kunt het van meester Alcar aanvaarden.”
„Je boeken heb ik geheel in mij opgenomen, André.
En toch, je kunt er niet genoeg van horen.
Ik heb ze reeds tien keer gelezen en telkens begin ik opnieuw, maar steeds zijn ze weer anders.
Wat een prachttaak heb je toch.”
„Je moet mij niet zo ophemelen, moeder Jet.”
Zij lacht van geluk en antwoordt: „Heerlijk, André, zo moet je mij noemen.
Fijn is dat.
Ik wil gaarne voor elkeen een moeder zijn.
Noem mij zo, André.
In de boeken heb ik getracht de geestelijke afstemming van mijn kind te vinden.
Dat mijn kind krankzinnig zou worden, geloofde ik niet, maar thans heb ik zekerheid.
Dit neem ik onherroepelijk aan.
Wat een meester, die al deze wetten door jou beschreven heeft, zegt, zijn ook wetten voor mij.
Zo’n zieltje kan toch niet verongelukken?
Jetje is erg lief en o zo gevoelig.”
„Dat heb ik vanmorgen kunnen vaststellen, Jet.
Alcar zegt, dat zij zich het aardse bewustzijn moet eigen maken.
Je voelt zeker wat dit wil zeggen.
Nu je de boeken gelezen hebt, is alles duidelijk voor je en kunnen wij praten, anders had ik je hiervan niets kunnen vertellen.
In haar vorige leven was zij een priesteres, een non en beleefde zij niets.
Enige levens daarvoor was zij eveneens priesteres, waardoor zij zich heeft losgemaakt van de stoffelijke wetten, die wij als mensen moeten beleven, willen wij voor Gods schepping ontwaken.
Nonnen en priesters beleven niets!
Al deze mensen zijn levend dood!
Zij staan naast het leven.
Die mensen beleven het stoffelijke leven niet zoals wij en denken toch, dat ze bewust deel uitmaken van deze Ruimte en van de miljoenen wetten, waarvoor zij zich echter hebben afgesloten.
Waren deze mensen in één van hun levens moeder geweest, dan zou die schijngestalte van thans reeds opgelost zijn en waren zij vanzelf in een natuurlijk leven overgegaan.
Maar zij „trouwen” met Christus en vertrappen het heilige moederschap.
Het „trouwen” met Christus is grote onzin.
Ik hoef jou dat niet te vertellen.
Wie kan nu met Christus trouwen?
Die symbolische daad van hen heeft voor Gene Zijde geen betekenis.
Alcar zegt, dat zij zich volkomen uitschakelen en hiervoor heeft God aan de mens het organisme niet geschonken.
Dit is één van Jettie’s hoofdproblemen.
Maar er zijn nog vele andere.
Ik moet ze jou zo nu en dan verklaren, opdat je je kind zult leren kennen.”
„Wat is het prachtig, André.
Heb je dit vanmorgen mogen zien?”
„Toen ik Jettie behandelde, heeft meester Alcar mij met haar leven verbonden en hij toonde mij haar verleden.
Dat verleden is nu voor jou en mij zichtbaar, maar je moet het kunnen begrijpen en aanvaarden.
Je zou hierover een boek kunnen schrijven, moeder Jet.
Zóveel stof is het, zegt mijn meester, dat je nimmer uitgeschreven geraakt, wil je Jettie kosmisch behandelen en ontleden, dat wil zeggen Jettie’s zieleleven dus, haar geestelijke en aardse persoonlijkheid.
Machtig is alles!
Wij kunnen dit bewust ontvangen, terwijl de wetenschap hiervan niets afweet.
Zij kan je haar innerlijk leven niet verklaren.
De doktoren zien slechts een zieke voor zich, die geestelijk zwak is, maar waardóór, Jet?
Waarom bevindt Jetje zich in deze toestand?
Dit zijn geestelijke problemen, de wetten van de persoonlijkheid, waarin zij nu leeft, en waaraan zij niet kan ontkomen.
Zij moet hier doorheen, want zij zal hierdoor ontwaken.
Duizenden, zegt meester Alcar, die zichzelf aan Christus opdragen, beleven niets van het stoffelijke leven.
Toch kan niet één van die duizenden de sferen van licht betreden, wanneer de wetten van God niet zijn beleefd.
In vorige levens heeft zij, Jettie dus, het moederschap gekend of zij zou nogmaals naar de aarde moeten terugkeren.”
„Wat is dat allemaal diep en rechtvaardig, André.”
„Dat is het, moeder Jet, en ik voel, dat meester Alcar mij nu in zijn leven opgetrokken heeft, want enkele seconden geleden wist ook ik er nog weinig vanaf.
Over deze wetten hebben wij nog niet gesproken, hoewel Alcar mij gezegd heeft, dat hij mij later ook die problemen zal verklaren.
Het is machtig en wij zullen tezamen meer van deze openbaringen beleven, omdat ik met jou kan praten.”
„Meen je dat, André?”
„Natuurlijk, lief kind, doch dit kan alleen dan plaatsvinden wanneer ik er tijd voor heb.
Soms zul je rechtsomkeert moeten maken en krijg je geen woord van mij.
Houd er ook rekening mee, dat wat ik je vandaag geef, ik je morgen weer afneem, indien ik zie, dat je loopt te huilen.”
„Ik zal sterk zijn, André, en mijn best doen.”
„Je bent een prachtmoeder.”
„Meen je het?”
„Of ik het meen?
Ik zie weinig moeders zoals jij bent.
De meeste mensen zijn bang om te denken en wanneer ik met hen praat, kunnen zij mij niet ten volle aanvaarden en dan sta ik stil.
Jij staat echter toe, dat wij op je leven inhakken.
Dat is het machtige van je karakter, van je ganse persoonlijkheid.
Ook in mij zijn die eigenschappen aanwezig of ik had niet als instrument kunnen dienen.
Hoe meer meester Alcar op mijn leven inhakt, des te liever het mij is.
Hierdoor zal ik ontwaken en mij ontwikkelen.
Ik weet immers, dat hij mij niet voor niets zal aanvallen.
Hij is een vader en moeder voor mij en een groot meester.
Toch is hij streng, wanneer het Gods wetten en de taak, die op mijn schouders is gelegd, betreft.
Toch is alles goed, héél goed zelfs, want ik wil gebroken worden.
Ik ken het leven na de dood, moeder Jet, en geloof mij, mijn levensbloed heb ik voor deze wijsheid moeten inzetten, ook al denken velen, dat het mediumschap zo eenvoudig is.
Het heet immers, dat wij alles voor niets ontvangen.
Maar ik ken toch nog mensen die zijn, zoals jij bent.
Vele moeders zouden voor dit werk hun eigen leven willen inzetten.
Allen zouden dag en nacht met mij willen praten, doch dat kan niet, want dan zou ik niets meer kunnen doen.
Er zal echter een tijd komen, dat ik mij geheel op het spreken kan instellen en dan komen de meesters van Gene Zijde tot de aarde.
Zij wandelen dan in ons midden en voeren het woord tot de massa.
Wat je dan zult beleven, Jet, grenst aan het ongelooflijke.
Ik geloof, dat ik over enkele jaren die hoogte zal hebben bereikt, maar dan beleven wij andere tijden.
De meesters zullen je dan optrekken in hun levens en de mensen, die dit machtige beleven, denken dan met God in verbinding te zijn, zó ontzagwekkend is het, wat Gene Zijde te vertellen heeft.
Dan sta ik voor elkeen open en kan mij geheel voor dat werk geven.
Het is het hoogste wat te bereiken is voor mij en mijn toehoorders.
Dan zul je geestelijke wonderen beleven, moeder Jet, en ontvang je de állerhoogste wijsheid.
Hoger gaan is dan niet mogelijk meer, wij zijn dan kosmisch verbonden.
Ja, zelfs het goddelijke „AL” zal tot je leven spreken.
Kun je dit aanvaarden?”
„Alles, André, wat je mij zegt is mij lief.
Ik geloof het, neen, ik weet het, want je bent een begenadigd mensenkind.”
„Wanneer je meester Alcar door mij hoort spreken, moeder Jet, lopen je de tranen over de wangen.
Alleen reeds, omdat je weet, dat ik een kind vanbuiten ben, niets heb geleerd en nu toch in staat ben om kosmische wijsheid, waarvan nog géén mens op aarde gehoord of gelezen heeft, te ontvangen.
Zelfs het beroemde Oosten weet er niets, geen woord, vanaf.
Deze wijsheid is voor deze eeuw en zal straks worden geopenbaard.
Als de meesters spreken, moeder Jet, voel je, dat de hemelen voor je geopend zijn.
Wonderbaarlijk is het, want men zal je dan de wetten van God verklaren.
Straks zul je mij in trance horen spreken.
Nu geschiedt het onder inspiratie en ook daarvan bezit ik drie graden, zodat Gene Zijde mij steeds en op elk ogenblik kan bereiken.
De hemelen, moeder Jet, zullen je opnemen en zacht heen en weer wiegen, zoals een goede moeder dat haar kind doet.
De hemelen, overvloedig vervuld van vele heerlijkheden, ontroeren de mens door de liefde, die zich dan in kosmische wijsheid openbaart.
O, ik wilde, dat het ogenblik daar was.
Geloof je het?”
„Ja, André.
Ik ken reeds je heilig vuur om de mensen álles te schenken.”
„Maar nu iets anders en waarvoor je eigenlijk hier bent.
Als je dit alles hebt begrepen, Jet, voel je, dat je Jettekind tussen twee werelden leeft.
Zij komt tijdens haar overgevoeligheid los van de aardse wetten en stapt of vertoeft dan in de geestelijke wereld, waartoe zij echter niet behoort.
Zowel hier als daar te leven vanuit één toestand, daar is grote kracht en geestelijke bewustwording voor nodig.
Jetje is sterk, goed ingesteld op het geestelijke, hogere leven, anders was zij al lang bezweken en had je haar voor krankzinnig kunnen verklaren.
Ik zei je al, haar innerlijk leven is als dat van een kind, rein en bewust, natuurlijk zuiver ingesteld op Gods schepping, op al het leven rondom haar.
En dat is thans haar redding en haar eigen bescherming.
Ook moet je aanvaarden, dat zij soms plotseling veel gevoeliger is, dan enkele uren daarvoor.
Verschillende problemen – ook dat zijn eigenlijk alweer wetten, levensvraagstukken – geven haar deze gevoeligheid.
Komen de menstruaties, dan overheerst het lichamelijke het innerlijke, wat zij niet ineens kan verwerken.
Hierdoor wordt dus haar dagbewustzijn gestoord.
Dan zie je haar prikkelbaar, zoekend en tastend naar haar anders zo rustige persoonlijkheid en dan kan zij zichzelf niet vinden.
Nu moet je haar begrijpen en haar leven willen opvangen of jullie beiden komen in botsing, wat voor haar droefheid en overspanning schept.
Ken je al deze wetten en verschijnselen, dan ben je in staat je kind te allen tijde raad te geven en kracht te schenken.
Hierna zal zij zich noch alleen, noch onbeholpen voelen, wat dringend noodzakelijk is en waar jij steeds op bedacht moet zijn, want minderwaardigheidscomplexen zouden haar maar afbreken!
Op dit ogenblik is zij ver van de aarde verwijderd.
Zij leeft weer tussen twee werelden en geeft je van daaruit antwoord.
Zij kijkt nu door de muren heen en je krijgt een antwoord van haar, waarvan je kunt duizelen.
Is het niet zo?”
„Precies, André.
Heb je dit vanmorgen kunnen vaststellen?”
„Zo is het, moeder Jet, meester Alcar verklaarde mij haar gevoeligheid.
En Jetje is ontzettend gevoelig.
Ik beleefde vanmorgen iets heel moois.
Jij hebt er geen erg in gehad.
Ik beleefde met haar een astraal wonder, want wij waren van ziel tot ziel één.
Hier een voorbeeld, zodat je zult zien, hoe je kind eigenlijk is.
Toen ik haar wilde behandelen en ik haar met jij en jou aansprak, tikte zij mij op de vingers.
Je hoorde het zeker.
Ze zei:
„Waar ziet ú dat?”
Zij legde de nadruk op het u en ik begreep haar onmiddellijk.
Dit heeft ogenschijnlijk niets te betekenen, maar toch is het voor Jetje de moeite waard.
Hierin ligt en leeft haar persoonlijkheid.
Het bewijst je, dat haar geest volkomen normaal werkt en dat zij vast niet gek is.
Zij weet precies wat zij doet.
Maar op dat ogenblik liet ik haar voelen, dat zij mij pijn deed.
Ik liet haar geestelijk, astraal dus, in gedachten weten, dat ik niet zo vrijpostig ben en dat ik eerbied heb voor ieder mens.
Ik liet haar voelen, dat ik gaarne alle conventionele dingen uitschakel, liever onmiddellijk tot de persoonlijkheid doordring om het wezen zelf te beleven, opdat de ander zich tegenover mij rustig zal voelen en zich geheel kan geven.
Ik volg nu hetgeen men aan Gene Zijde doet; het is het directe afdalen van ziel tot ziel, het éénzijn met de Ruimte en dan heeft het aards-menselijke geen betekenis meer en is daardoor niet in staat om een stoffelijke muur op te trekken.
Je voelt het zeker, wij staan dan voor de werkelijkheid.
Wij zijn dan op dat moment broeder en zuster geworden.
Jetje voelde mij.
Bliksemsnel herstelde zij zich en gaf zich volkomen aan mij over.
Ze zei, dat ik haar mocht behandelen.
Maar voel je, wat er in die seconden gebeurd is?
Ik liet haar weten, dat ik elke afstand wilde vermijden.
Vanuit de hoogte zette zij mij op mijn plaats en ik aanvaardde haar, doch keerde door een korte, geestelijke omweg te maken in haar leven terug.
Ook ik handelde bliksemsnel en legde in haar leven het éne gevoel, dat van mij uitging en haar diepe leven raakte.
Zij zoog mijn aura als gedachten in zich op en gaf mij toen antwoord.
Ik volgde dit verloop en maakte, dat Jetje zichzelf ging zien.
Zij kreeg haar eigen persoonlijkheid terug, doordat ik haar liet voelen dat haar opmerking mij pijn had gedaan.
Mijn gedachten, bezield door mijn meester, trokken haar op in het volgende:
Zijt gij een kind van Christus?
Hebt gij Zijn leven en leer lief?
Hoe kunt gij mij dan op deze wijze behandelen?
Sta ik niet voor u als een klein kind?
Ben ik uw broeder niet?
Peil mij, daal in mijn leven af en gij zult ten opzichte van mijn hartelijkheid anders handelen.
Vraag ik u om een aalmoes?
Ik kom om u te genezen!
Ik kom uit naam van Hem, want ik ben geen bedrieger!
Onze ogen, moeder Jet, je hebt het kunnen zien, hielden elkaar vast.
Wij peilden elkaar, daalden tot diep in elkaars zielen af en toen kende Jettekind mij, maar ook ik kende haar en zelfs vele van haar levens, die zij heeft mogen beleven.
Gans haar leven lag voor mij open, terwijl zij bij mij slechts datgene voelde, wat ik wilde, dat zij zou voelen en zien.
De rest van mijn leven kon zij peilen noch waarnemen, omdat mijn leven te diep voor haar was.
Niettemin hebben wij deze wonderen in die enkele seconden mogen beleven en toen gaf Jetje zich over.
Daarop behandelde ik haar, maar toen werd het haar te machtig en zij begon te schreien.
Dit was een volkomen natuurlijke reactie, die ik kon aanvaarden.
Ook haar handeling daarna peilde ik, daar ik wilde en moest weten, of zij mij soms op een dwaalweg wilde brengen.
Iedere reactie van de geest is te controleren en deze controle is voor meester Alcar mogelijk, waarop ik weer zie en hoor en met het leven van die ander verbonden word.
En dan beleef ik geestelijke wonderen en kan ik waarnemen, dat een mens niet diep meer is, ook al is de ziel als mens onmetelijk.
En die onmetelijkheid kan door mijn meester ontleed worden, want hij is een kosmisch bewuste.
Ik dacht echter, wat is dit meisje toch gevoelig.
Wij spraken dus geestelijk, moeder Jet.
Wij waren één en met elkander verbonden, waarvan jij niets hebt kunnen voelen, ook al stond je naast ons.
Toen verklaarde meester Alcar mij haar toestand en ik leerde haar innerlijk leven nog anders zien.
Ik zeg je thans, Jetje kan álles van je leven weten, want zij zuigt het uit je bewustzijn.
Vooral, wanneer de astrale gevoeligheid in haar komt en zij als het ware van onze wereld afscheid neemt, doch dan voor jou onhandelbaar zal worden.
Nu sta jij voor deze gevoeligheid en voor haar overspannen toestand en jij moet toch als moeder kunnen handelen.
Daarbij wil ik je helpen.
Ik zal jou geestelijk ontwikkelen, moeder Jet, je zo sterk maken voor je kind, zoals geen mens je dat maken kan.
Eerst dan kun je met dit leven een wandeling in de natuur maken.
Je zult haar dan voelen en begrijpen en haar het juiste antwoord kunnen geven, want nu is zij ondoorgrondelijk diep voor je tijdens haar verhoogde gevoelsreactie.
Tijdens haar gevoeligheid staat zij voor Gene Zijde open.
Dan is Jettekind als een sferenbloem.
En weet je, moeder Jet, hoe sferenbloemen ten opzichte van ons stoffelijke mensen zouden handelen?”
„Nu, zeg het eens, André?”
„In de sferen, moeder Jet, spreken de bloemen tot ons leven en ons bewustzijn.
Zij voelen onze liefde voor het leven van God.
Wee hen, die verkeerde gedachten bezitten en die uitzenden.
Wat doet dan een bloem?
Zij sluit haar kelk, buigt zich en je krijgt het gevoel, dat de afschuw je leven binnenwandelt.
Dan kun je heengaan.
Het leven van God stoot je uit het paradijs.
En dat doet en kan Jetje ook.
Kom je niet tot éénzijn met haar gevoelsleven, moeder Jet, dan sta je machteloos voor deze persoonlijkheid.
Komen nu echter je eigen geestelijke deugden tot haar leven dan kun je haar door je grote liefde toch opvangen.
Jij, grote Jet, buigt je steeds voor je kind en dat kan niet elke moeder.
Ik heb dan ook bewondering voor je leven.
Ik buig mij voor je grote liefde en zou je willen toeroepen, doe het steeds!
Houd dit steeds vol, want Jetje is je liefde volkomen waard, zij is een deel van jezelf!
En jij bouwt intussen toch aan je geestelijke woning.
Ik verzeker je, dat je er na je dood voldoening van zult hebben, want je betreedt dan de eeuwigdurende harmonie, ál je gegeven liefde, de grootheid van je karakter.
Zou je Jetje dus niet volgens de geestelijke wetten opvangen, haar benaderen, dan sluit zij zich af en dan kun je haar niet meer bereiken.
Wil je haar behoeden voor dieper wegzinken, moeder Jet, dan moet je haar steeds ál je liefde schenken, ook al krijg je er van haar soms hardheid voor terug.
Nogmaals, ik zeg je, in wezen doe je niets voor haar; álles krijg je toch weer terug, want je kunt voor anderen niets doen.
Dit zullen vele mensen niet aanvaarden.
Toch is het de heilige waarheid en aan Gene Zijde zullen de mensen dat moeten beamen.
Zij zien eerst daar, dat zij de wetten van God beleefden; het iets-voor-anderen-doen is het goddelijke ontwaken, het goddelijke opwaartsgaan voor de eigen persoonlijkheid.
Het is liefde voelen en liefde geven aan alles wat leeft, aan alles wat door God geschapen is.
Kun jij dit opbrengen, dan zul je haar steeds moeten omringen met liefde, die je op volle kracht geven moet en waarbij je dikwijls het hoofdbuigen zult moeten aanvaarden.
Op deze wijze kun je Jettekind bereiken of je loopt je tegen haar overgevoelig en mystiek leven te pletter.
Ook ik moet haar zo benaderen of zij zou mij wegsturen.
Jetje kan tijdens haar grote gevoeligheid alles, maar dit leidt in deze toestand nog tot niets.
Dit álles betekent voor háár ellende, disharmonie; voor mij zijn het geestelijke gaven en is dit levenswijsheid.
Wat zij in zich draagt, daar loopt ook mijn gevoelsleven van over.
Ik kan mij staande houden, zij daarentegen bezwijkt.
Het moet je dus duidelijk zijn, dat zij soms alles van je denken en voelen kan weten.
Dit komt dus, doordat zij tijdelijk het aardse bewustzijn verlaat en het ruimtelijke, dat van leven en dood, aanvaarden moet.
Nu is zij gevoel geworden!
Direct voelt Jetje zich helderziende, maar hoe meer zij nu ziet, des te moeilijker wordt het voor haar.
Zij kan dit alles immers niet verwerken.
Nu zie je het merkwaardige verschijnsel, Jet, dat deze overgevoeligheid een ziekte is.
Wordt Jetje ziek, dan bezit zij meer gevoel en dit gevoel kunnen de meeste mensen niet bevatten.
Deze ziekte schenkt haar en al de andere mensen die erdoor aangeraakt zijn meer bewustzijn.
Is dit niet merkwaardig?
Toch is het de reine waarheid.
Al deze mensen komen thans buiten het direct aardse voor hun eigen bestaan en persoonlijkheid.
Zij tasten een andere wereld af en leven toch nog op aarde.
Zij zinken weg, maar waarheen?
Kan een dokter deze persoonlijkheid volgen?
Is die man in staat zomaar eventjes een kosmische wandeling te maken, zodat hij het gevoelsleven van deze mens kan ontleden?
Toch moet hij ertoe in staat zijn, wil hij een juiste diagnose stellen.
Het is ons duidelijk, dat alleen bij wijze van uitzondering een geleerde hiertoe in staat is, dat wil zeggen die mens, die buiten zijn geleerdheid om ook voor die wetten voelt, want als regel is de wetenschap nog niet zo ver.
De meeste geleerden zien Jetje nu als een geesteszieke.
Maar Jetje is niet geestesziek!
Wij zien, dat zij juist boven ál het stoffelijke denken verheven is, waardoor de geleerde de indruk krijgt dat Jetje abnormaal is, omdat Jetje die wijsheid niet kan verwerken.
Deze toestand is voor haar dus geen achteruitgang, doch het betreden van een hogere bewustwording.
Het is, als je het duidelijk weten wilt, het verlaten van het dagbewuste ik.
Voel je thans de grote merkwaardigheid van Jettie’s toestand aan?
Het machtige voor ons is nu, dat zij ten opzichte van de maatschappij ziek wordt, doch ten opzichte van het leven na de dood onfeilbaar bewust is en door de muren van je kamer kan kijken, omdat er nu geen stoffelijke hinderpalen meer voor haar zijn.
Ik vraag je, moeder Jet, is dit ziekte?
Kan de wetenschap, de psychiater, aanvaarden dat Jetje (niet) ziek is?
Haar verschijnselen tonen ons aan van niet!
Door meester Alcar komen wij achter de geestelijke achtergrond van dit stoffelijke raadsel, want wij beleven tezamen dit contact.
Wat ik je thans heb mogen schenken, moeder Jet, kan géén dokter je geven, omdat hij voor die wetten niet openstaat.
Nu lopen zich de geleerden te pletter, want zij durven dit antwoord nog niet aanvaarden.
Maar je ziet het, alléén de geestelijke verklaring is reëel, omdat een „zieke” als Jetje kosmische werkingen beleven moet tijdens het loskomen van de aarde en de lichamelijke stelsels.
Tussen leven en dood leeft dit voor de aarde grote en machtige raadsel, dat leugen noch bedrog kent, maar de zuivere realiteit is, omdat dit gebeuren in contact staat met de goddelijke wetten en hiervan het natuurlijke en geestelijke verschijnsel is.
Voel je dit, moeder Jet?
Dan moet het je duidelijk zijn, dat Jetje hevig mediamiek is, maar er niets mee kan doen, omdat zij nog geen hogere bewustwording aan kan.
En dit álles ontstaat, doordat zij buiten het beleven van de schepping om wil evolueren en dat betekent, dat zij nu ten opzichte van haar leven een achterstand heeft.
Zij moet haar verloren tijd inhalen en daarom is zij thans op aarde.
Jetje beleeft nu haar eigen gevoeligheid, welke tot een dusdanige graad behoort, dat zij hierdoor vele mensen ver vooruit is.
Dit zal echter nog niet worden aanvaard.
Eerst aan Gene Zijde is dat te zien en vast te stellen; voor het menselijke begrip in deze maatschappij zijn haar verschijnselen bovennatuurlijk of behoren tot een graad van krankzinnigheid.
Het eerste heeft afstemming op de gevoeligheid van de Ruimte en die van Golgotha en dat hebben wij aanvaard; het laatste daarentegen is gebaseerd op het onbeholpen denken van het nuchtere aardse ik, dat zich nog aan een lijk vastklampt.
Voel je dit?”
„Het is een openbaring voor mij, André.”
„Jetje zinkt dus weg, doch dit wegzinken raakt haar persoonlijkheid, haar karaktertrekken, waardoor zij direct in het stoffelijke leven komt te staan en dan moet handelen.
En dit handelen is niet zo eenvoudig.
Haar persoonlijkheid komt nu los van de aardse wetten.
Zijn er thans lichamelijke stoornissen, dan moet zij ook die beleven en verwerken en zich toch staande kunnen houden.
De menstruatie maakt haar reeds overspannen.
Die verschijnselen trekt de ziel niet aan, neen, de geest of de persoonlijkheid moet die stoffelijke werking beleven en natuurlijk verwerken en daartoe is zij nu niet eens in staat.
Sommige vrouwen zijn er lichamelijk ziek van, Jetje verwerkt dit geestelijk.
Die werking is voor haar te sterk ingesteld en slaat terug op haar innerlijk leven.
Nu zinkt zij door deze stoffelijke en lichamelijke stuwing weg en betreedt dan de wereld tussen leven en dood.
Zij voelt zich nu van de aarde met haar wetten en van al de mensen verwijderd.
Als zij nu vanuit die wereld iets zegt, sta jij met je mond vol tanden en kunt haar soms geen antwoord geven, omdat je gevoelsleven een geheel andere afstemming heeft.
Jetje voelt en handelt nu astraal.
En dit astrale handelen wordt aangezien als een ziekte, een zwakte van geest.
Had zij dus meer wilskracht, dan zou zij bewust gaven bezitten en als instrument voor Gene Zijde kunnen dienen, doch ook hiervoor mist zij de hogere bewustwording, die zij zich nog moet eigen maken.
Tijdens haar wegzinken, moeder Jet, leeft zij dus in een hogere bewustwording.
Het merkwaardige van dit geval, haar toestand, is nu dat de wetenschap zegt dat zij een geesteszieke is.
Maar is dit waar?
Duidelijk treden hier geestelijke verschijnselen naar voren.
Haar wegzinken is nu het in verbinding komen met een andere wereld, met het leven aan Gene Zijde.
Dit wegzinken schenkt haar ruimer gevoel, een ander bewustzijn, waarmee zij echter geen raad weet.
Wat nu ziekte is voor de aarde, is voor Gene Zijde het voelen en aftasten van hogere levenswaarheden, de occulte werkelijkheid van het beleefde, waarvan de massa op aarde nog geen begrip heeft.
Daarbij komt nog, dat tal van aardse belevenissen haar uit het evenwicht brengen en ook dan zinkt zij weg en doet erg onbeholpen of wordt hevig overspannen.
Het moet thans voor jou duidelijk zijn, dat dit voor Jetje het loskomen van de aardse wetten is en niets met ziekte heeft uit te staan.
Hoe moet een dokter een ziekte met deze verschijnselen behandelen?
Het is heus niet zo eenvoudig voor een geleerde, omdat hij evenmin al deze wetten kent.
Begrijp je wat ik bedoel, moeder Jet?”
„Ik zie haar nu anders, André.
Dit had ik jaren geleden moeten weten.
Wat weten de doktoren toch weinig van het zieleleven af.”
„Die mensen kunnen op de wetenschap niet vooruit lopen, Jet.
Het is bekend dat zij alles wetenschappelijk moeten kunnen bewijzen of het is geen wetenschap meer en de wetenschap moet hierop voortbouwen.
In de toekomst wordt alles anders.
Het neemt echter niet weg, dat intussen vele zieken verkeerd worden behandeld.
Problemen die met het gevoelsleven te maken hebben worden niet doorzien.
De geestelijke realiteit blijft onaangeraakt en een duidelijke analyse is dus nog niet te stellen.
Zou dat wel mogelijk zijn, dan konden duizenden zieken geholpen worden, want dan zouden wij het eigenlijke stadium, de geestelijke kern van het verschijnsel en de graad van leven waarin zich een zieke bevindt, beleven.
De geleerde zou dan achter het verschijnsel kunnen zien en het onderbewustzijn van de geest betreden.
Hij zou dan contact met leven en dood hebben, en tussen leven en dood liggen vele mogelijkheden voor de aardse mens om het leven op te trekken, zodat er lichamelijke en geestelijke harmonie komt voor de geestelijk gestoorde mens tijdens de jaren dat hij op aarde is.
Voel je dit, lieve Jet?
Hierin liggen hiaten voor de persoonlijkheid, die aangevuld moeten worden.
Wanneer dit eenmaal plaatsvindt dan is er van wegzinken geen sprake meer.”
„Wat ben je een kei, André.”
„Hoe kom je erbij, Jet?”
„Je hebt het toch maar gezegd.”
„Ik heb geen woord gesproken.”
„Wat zeg je nu?
Wie heeft er dan zo tegen mij gesproken?
Je hebt aan een stuk door met mij gepraat.”
„En toch weet ik van niets, moeder Jet.”
„Mijn hemel, waar ga je naartoe, André?
Was je in trance?
Wie sprak er dan tot mij?
Wat was het mooi!
Ik heb alles begrepen.”
„Hoor, lieve Jet, wat meester Alcar nu zegt.”
„Ik sprak tot u en toch dacht u, dat André tot uw leven sprak.
Is dat zo?”
„Ja, meester” antwoordde moeder Jet, maar wist nog niet helemaal of ook nu meester Alcar tot haar sprak, want André keek haar met open ogen aan.
Wel zag ze nu echter, dat zijn gelaat iets veranderde en dat zijn ogen verwaasden en een andere diepte bezaten.
Nu hoorde zij weer: „Ziet u, moeder Jet, in deze toestand leeft uw kind.
Is het u thans duidelijk?
Ik wilde het u met dit voorbeeld duidelijk maken.
U hoort uw kind spreken en toch is zij het niet.
In deze toestand is Jetje als een wijsgeer.
Is mijn instrument niet iets dergelijks?
Let nu goed op, moeder Jet.
Ik trek mij terug en André gaat verder.
Ik ben reeds heengegaan, maar ons gesprek gaat voort.
Nu trek ik mij nog meer terug.”
„Voel je dat, Jet?
Zo is het dus: Jetje zinkt weg, voor mij echter als medium is dat het terugtrekken van of het opgetrokken worden in het leven van mijn meester.
Wat meester Alcar zo-even demonstreerde, is het wegzinken van Jetje.
Maar nu moet Jetje dit leven beleven.
Begrijp je, welke krachten ervoor nodig zijn om het aardse bewustzijn te kunnen beleven?
Wat Jetje moet doen om zich staande te kunnen houden?
Dit is de wereld van Jetje: haar persoonlijkheid maakt zich los van de aarde waardoor zij dichter tot Gene Zijde komt.
En dat, moeder Jet, noemt men geestesziekte?
Jetje is niet ziek.
Jetje is bezig voor dit leven te ontwaken, zij is op aarde gekomen om zich die krachten eigen te maken.
Maar hoe dieper wij nu wegzinken, des te spoediger staan wij voor de waarachtige krankzinnigheid.
Doch dat bewustzijn heeft zij zich reeds tijdens vorige levens eigen gemaakt.
Het is dus nu niet mogelijk, dat zij krankzinnig wordt!”
Moeder Jet liepen de tranen over de wangen.
Dankbaarheid vervulde haar.
„Voor heden genoeg”, kwam er tot André vanuit de Ruimte en hiernaar handelde hij.
„En nu ga je weg, moeder Jet, of je krijgt te veel van het goede.
Ga dit eerst maar verwerken.
Mooi en leerrijk is dit niet alleen voor je leven als moeder, maar bovendien legt dit voor jezelf fundamenten in de astrale wereld.
Dag, moeder Jet.”
Moeder Jet leeft alleen met haar kind.
Haar man is weggegaan en liet haar achter met de zorg voor Jettie.
Toch vindt zij, dat ook hij geholpen moet worden.
Zij kan de man niet haten.
Jet heeft alles lief wat op aarde leeft en door God geschapen is.
Wat is die man toch een stommerd, denkt André, om deze moeder te verlaten.
Gelooft de man, dat hij ergens anders een betere vrouw zal vinden?
Dat is het echter niet, voelt André, het gaat om heel iets anders.
Deze man zoekt een ander type.
Jet is wellicht te goed, te godsdienstig voor hem.
Zij is niet diegene, die hij wil bezitten en lief wil hebben.
Moeder Jet is een openbaring, een bewuste persoonlijkheid en honderd procent moeder.
Zij kan alles.
En zo iemand verlaat men?
André beseft dat die man haar nog niet waard is en dat hij haar gevoelsleven niet kent, omdat hij voor haar levensgraad nog moet ontwaken.
Die man kan alleen gelukkig zijn met zijn eigen soort en moeder Jet vertegenwoordigt een hogere graad van geestelijke bewustwording.
Jet zegt, als hij terug zou komen, zou ik niet eens boos op hem kunnen zijn en ik zou hem in liefde aanvaarden.
Tenslotte zijn wij door God bijeengebracht en zo’n band mag je immers niet verbreken.
De man leeft in dezelfde stad en eens in het jaar komt hij hen bezoeken, waarna hij weer spoedig heengaat.
Wat leven er toch vreemde mensen op aarde.
Mensen zoeken naar liefde.
Wanneer zij echter een liefde vinden, die zo groot is, dat ze die niet eens aan kunnen, dan verlaten zij deze weer.
Toch beweren zulke lieden, dat die mens geen liefde bezit.
De mensen kennen elkaar niet; zij moeten elkaar nog leren kennen en aan de eigen ontwaking beginnen.
Zij moeten openstaan voor de heilige waarheden van de andere persoonlijkheid en zich niet in hun dierlijk instinct verliezen.
Het dierlijk instinct heeft niets met de bewust-geestelijke realiteit van de menselijke persoonlijkheid te maken.
Dit is de kloof, voelt André, tussen deze twee mensen, die als man en vrouw tegenover elkaar staan en zichzelf ten opzichte van God niet durven bloot te geven, omdat de man weigert waarlijk lief te hebben.
Moeder Jet staat voor hem volkomen open en buigt zich voor de wetten van God en haar meester Christus, Wiens voeten zij zou willen kussen.
De man echter kan hiervan de noodzaak nog niet aanvaarden en loopt hieraan voorbij, zoekend en tastend, altijd door, zijn hele leven lang, totdat ook hij voor de dood staat.
„Moeder Jet, wat ziet gij daar in de Ruimte?
Zie hem dwalen!
Zoudt gij hem niet willen dienen, willen helpen, zodat ook hij plaats krijgt in Gethsemane?”
„Kom ...,” roept zij hem reeds van verre toe, „ziet gij niet, dat mijn leven liefde voelt, liefde wil schenken?
Was ik daar niet je ziel en je leven?
Volgen kunt gij mij en het hoofd buigen voor Hem die ons geschapen heeft en Wiens wetten wij moeten leren kennen en ons eigen moeten maken.
Hoog boven uw hoofd klinkt de melodie van de eeuwigheid; sterren en planeten spreken tot ons, opdat wij alles wat geboren is en levensvatbaarheid kreeg, zullen begrijpen.”
André kent haar.
Moeder Jet is té goed!
Hij zal haar veel van zichzelf geven, zodat zij het zware, gecompliceerde leven van haar kind kan opvangen waardoor zal kunnen worden voorkomen dat beide mensen bezwijken.
Wanneer zij alles van haar kind weet, zal ook zij op eigen benen moeten staan.
Hij zal haar en haar kind het waarachtige leven schenken, de machtige wijsheid van Gene Zijde.
En hij op zijn beurt zal weer door deze problemen leren en voor nog hogere wetten ontwaken.
De volgende dag keerde moeder Jet terug en vroeg:
„Je sprak gisteren over geestelijk voedsel, André, dat Jettie moet verwerken.
Is dat nu werkelijk zo moeilijk?”
„Of dat moeilijk is?
Je moet niet vergeten: jij ziet Jetje als een groot mens, maar zij is eigenlijk een kind, hoewel zij voor anderen niets kinderlijks heeft.
Ik zal nu trachten deze problemen voor jou op te vangen, want mijn meester is hier.
Heb je hetgeen meester Alcar en ik je gisteren vertelden begrepen?”
„Het laat mij niet los, ik draag het overal met mij mee.
Ik dacht zo, André: Jettie moet evenals wij het leven beleven.
Wij vinden dat heel gewoon, maar voor haar is het moeilijk.
Beleeft zij dit leven anders dan wij?
Ik voel, dat zij onder het normale evenwicht leeft.
Maar wat nu?
Ik kom er zeker zo niet uit.
Wat denk jij?”
„Neen, je komt er zo niet en ook ik moet mij instellen op meester Alcar.
Wij vinden dat heel gewoon, maar de persoonlijkheid beleeft ook hierdoor haar stoffelijke problemen.
Voor Jetje is dit heel moeilijk.
Ik ga thans het beleven van dit probleem zien en aanvoelen en nu komt het woord tot mij.
Jij moet je Jetje voorstellen als iemand, die een studie maakt.
Maar een student kan niet ineens professor zijn.
Vele mensen grijpen en tasten in het leven te hoog en bezwijken.
Het is voor je kind het beleven van haar studie, in dit geval het aards-stoffelijke bestaan.
Al haar gedachten moet zij verwerken en in daden omzetten, waarvoor zij de heilige wilskracht mist, omdat haar persoonlijkheid hiervoor nog niet gereed is.
Haar graad van leven vertegenwoordigt een eigen bewustzijn, dat voor deze koude en harde wereld nog moet ontwaken.
Zij staat nu met haar kinderlijke bewustzijn voor al deze geweldige levenskwesties, die zij moet beleven en verwerken, doch waarvoor zij de ware levenskracht mist.
Zodra zij zich deze energie heeft eigen gemaakt, staat zij op eigen benen.
Tal van mensen kunnen dit niet en zijn tot niets in staat.
Zij, die in onze maatschappij niets kunnen bereiken leven onder de duizenden mensen die je dagelijks kunt ontmoeten.
Anderen zijn voor de hun opgelegde taak geschikt en maken ervan wat ervan te maken is, tot tevredenheid van hun superieuren.
Dit is duidelijk, nietwaar, en het bewijst eens te meer, dat er vele graden van mensen op aarde leven.
Voor Gene Zijde zijn dit de levensgraden voor de stoffelijke mens.
Moeder Aarde schiep zeven levensgraden, bestaande uit alle soorten van mensen, die allen toch weer de eigen levensgraad vertegenwoordigen en deel uitmaken van de maatschappij.
Wat nu de een kan, de een zich heeft eigen gemaakt, daartoe is een ander niet in staat.
Wij staan thans voor die bewustzijnsgraad, waartoe ook Jetje behoort.
Ook de stoffelijk ingestelde persoonlijkheid bezwijkt soms en is dan zichzelf niet meer.
Dit zijn de aards-gevoeligen, de stoffelijk-bewusten, die wat de maatschappij betreft wonderen kunnen verrichten, maar die ten opzichte van de astrale wereld zullen bezwijken, daar al deze mensen zich voor de geestelijke levenswetten nog moeten openen.
Zou men die mensen een geestelijke taak in handen leggen, dan bezwijken ook zij, omdat de geestelijke levensgraad een andere wereld vertegenwoordigen moet, waarvan de stoffelijk ingestelde mens geen begrip heeft.
Die mensen, moeder Jet, moeten van zichzelf alles inzetten, willen zij zich in deze maatschappij staande houden.
Sommigen voelen en beleven de zwaarte van hun leven als een ontzettende last, die op hun schouders is gelegd.
Maar nu Jetje.
Jetje bezit die stoffelijke krachten, die brute mentaliteit niet, zij zoekt het hogere leven.
Zij kan haar persoonlijkheid dus ook niet door tal van lagere eigenschappen stabiliserend omhoog voeren en beschermen, want zij staat evenals jij naakt ten opzichte van haar geestelijke persoonlijkheid en vertoeft in een wereld van onbegrip en star geweld.
Haar geestelijk leven is als een tere bloem; zij beleeft deze reinheid en zingt thans haar kinderlijk lied, waarin zij zichzelf is en blijft.
Haar argeloze mentaliteit is vol geluk.
Soms bereikt zij in haar gevoel de stilte van de Ruimte en van de levenswaarheid, doch ziet zich daarna weer plotseling voor vreselijke problemen geplaatst, die zij zelf moet verwerken en moet oplossen, wil zij haar gelukkig leven kunnen blijven voortzetten.
Had zij de sferen van licht kunnen beleven op deze aarde, moeder Jet, dan zou je haar reine persoonlijkheid hebben kunnen vaststellen en zelfs hebben kunnen volgen.
Hierin had je eigen leven opgetrokken en geopend kunnen worden, omdat deze harmonische toestand van de geest tot een hogere bewustwording behoort!
Maar het leven op aarde is zo ver, zo hoog nog niet.
Hardheid, verstarring en onmenselijkheid komen haar tegemoet.
Zij staat voor de werkelijkheid van dit ruwe bestaan.
Nu moet zij handelen en haar karaktereigenschappen beleven, terwijl ze van deze mentaliteit zover verwijderd staat.
Wat nu?
Zinkt zij thans weg – je voelt het zeker wel – dan ontneemt het dagelijkse leven haar elk houvast en dit veroorzaakt haar disharmonische toestand.
Haar dagbewuste ik kan deze voor haar onbegrijpelijke, gruwelijke schijnrealiteit aanzien noch verwerken en daardoor komt zij in opstand.
Het maatschappelijke leven drukt haar dagbewustzijn neer, want het is te zwaar voor haar en kan door haar geest niet worden verwerkt, waarop het bezwijken volgt.
Heeft zij zich nu iets van onze maatschappij eigen gemaakt?
Niets.
Zij beleeft haar eigen afbraak en is niet tot de geestelijke opbouw in staat.
Jetje moet de polsslag en de ademhaling van de maatschappij, deze stoffelijke atmosfeer, het leven van de dag leren verwerken, om tot de geestelijke en de stoffelijke ontwaking te komen.
Hierdoor zal haar persoonlijkheid groeien.
Volgen wij dit kind, dan zie je, dat dit groeiproces wonderen verricht, wonderen die ook het volwassen wezen beleven moet.
Jetje groeit op, maar haar innerlijke persoonlijkheid blijft ten achter.
Het organisme blijft zich ontwikkelen, terwijl de geest die werking en stuwing niet kan bijhouden, omdat Jetje innerlijk op geestelijke waarheden en stuwingen ingesteld is.
Zij is dus voor de volgende wereld gereed, maar ten opzichte van de stoffelijke wereld ten achter.
Dat alles vindt zijn oorzaak in haar vorig leven.
Als priesteres en non beleefde zij niets van het leven.
Die stilstand moet elk mens tóch weer inhalen, want de wetten van de natuur, die van het vader- en moederschap, eisen beleven!
Buiten de schepping van God om leven is dus niet mogelijk, ook al denkt men dit op aarde.
De kosmische wetten blijven eisen stellen aan de menselijke ziel en niemand kan deze wetten ontlopen, want op deze goddelijke wetten is alles in de Ruimte gefundeerd.
Dit wil zeggen, dat de ziel als mens zich de wetten van baren en scheppen moet eigen maken, wil zij in het volgende leven kunnen voortgaan, of haar evolutieproces staat stil.
Dit is voor haar bewustwording voor deze wereld en voor haar geestelijk-innerlijk leven.
Nu moet jij niet denken, dat Jetje boven jouw leven en bewustwording staat of verheven is, want dat is niet mogelijk.
Ik zal je aantonen, dat Jetje die wetten, die jij reeds hebt overwonnen, nog moet beleven.
Trouwens, ik zei je reeds, dat zij zich het bovennatuurlijke bewustzijn nog moet eigen maken, anders had zij zich reeds nu als geestelijk ingestelde persoonlijkheid in dit leven staande kunnen houden, doch dat kan zij niet.
Maar daarenboven moet ik je verklaren, dat zij toch geen onbewuste is, doch dat zij ten opzichte van vele geestelijke wetten méér bewust is dan jij, omdat zij de wetten van leven en dood voelt.
Zo zien wij, dat Jetje tussen beide werelden in leeft, maar daarin een eigen bestaan moet scheppen.
Dit is het moeilijkste wat er is.
Elke yogi, fakir of ingewijde uit het Oosten zou je dit kunnen vertellen, moeder Jet.
Wil je een geestelijke graad behalen, dan sta je voor duizenden problemen, die stuk voor stuk je leven kunnen bepalen, waarnaar je moet handelen en die je één voor één moet overwinnen, wil je niet beleven, dat je spoedig voor krankzinnig wordt uitgemaakt.
Duizenden van die mensen bezwijken onder hun geestelijke studie.
Al die mensen zijn op natuurlijke wijze op die wetten ingesteld en ons Westers gevoelsleven ver vooruit.
Toch moeten ze nog aanvaarden, dat zij niet geschikt zijn voor de magische studie van hun tempels.
Die mensen willen de wetten, die tussen leven en dood van kracht zijn, leren kennen.
Zij maken zich geestelijk los van deze aarde en vertoeven in de astrale Ruimte, terwijl zij zich stoffelijk nog steeds op aarde bevinden.
Zijn er zwakke karaktertrekken in hen, dan brengen die hun persoonlijkheid ten val, waarop de bezetenheid of krankzinnigheid volgt.
Nu voelt je Jettekind zich niet anders.
Ook zij beleeft op haar wijze twee werelden tegelijk.
Komt zij met de astrale wereld in contact, dan zien wij haar ten opzichte van de aarde ziek worden.
Voor velen is zij thans een abnormale, een onbewuste.
Voel je de geestelijke realiteit aan van haar toestand?
Kun je dan ook begrijpen, dat dit voor haar dagbewuste leven narigheid betekent?
Zo ja, dan zie jij je kind anders en wel op een wijze, zoals je haar voorheen nimmer hebt gekend, noch hebt kunnen waarnemen.
Wat Jetje nu bezit en voelt, datgene, waardoor haar aardse leven bepaald wordt, dat moet de gehele mensheid zich nog eigen maken, moeder Jet.
Jetje vertegenwoordigt de reinste liefde, de natuurlijke psychologie, die kosmisch diep is en verbinding heeft met sterren en planeten, die voor ons aardse leven betekenis hebben, maar waarvan de wetenschap nog geen begrip heeft.
Dit alles noemt men nu op aarde zwakte van persoonlijkheid, doch deze toestand betekent ten opzichte van de geestelijke wereld, diepte!
Deze diepte heb jij niet, moeder Jet.
Deze sensitiviteit is bovennatuurlijk en behoort tot ons leven na de dood.
Maar welke psycholoog trekt zich iets van het leven na de dood en van de wetten die daaraan zijn verbonden, aan?
Wat Jetje nu nodig heeft, is een omgeving die haar voelt.
Jetje moet opgevangen kunnen worden, doch onze maatschappij is er te ongevoelig voor.
Kan moeder Jet dit alles volgen?”
„Het is enorm, André, hoe weet je dit alles?”
„Je vergeet alweer, dat ik thans onder inspiratie spreek, dat het meester Alcar is en dat mij hiervan niets toebehoort.
En toch, is het geen wonder, dat mijn innerlijk leven in staat is het reine kosmische antwoord op duizenden vragen op te vangen?
Het zegt je, dat ál de mensen van deze aarde die hoogte kunnen behalen en dat er meer is tussen hemel en aarde dan wolken en lucht.
Toch zegt men: dood is dood!
Al deze wijsheid behoort Gene Zijde toe.
Iedere seconde van de dag ben ik met die wereld in verbinding en kan ik het antwoord ontvangen.
Is de mensheid zo ver, dat zij het hoofd buigt voor deze levenswijsheid?
Maar je moet nu gaan, moeder Jet, want anderen hebben mijn hulp nodig.”
Bij de volgende behandeling reageerde Jetje weer anders.
Zij was zelfs zeer verheugd, dat André bij haar kwam en zij onderwierp zich nu gewillig aan zijn behandeling.
In haar leven was rust gekomen en de dagen die voorbij waren gegaan hadden haar geest en lichaam opgefrist en tot rust gebracht.
Haar maandelijkse periode was voorbij.
Het lichaam overheerste de geest niet meer en er was stoffelijke en geestelijke harmonie gekomen voor dit kind.
Het is toch wel merkwaardig, dacht André, dat haar persoonlijkheid zelfs een natuurlijk gebeuren zoals dat van de menstruatie niet eens kon verwerken.
Dit proces beleefden miljoenen vrouwen en die hadden er geen hinder van en vonden het als iets vanzelfsprekends.
De stuwing van het bloed, dit toch zo natuurlijke proces, betekende voor Jetje geweldige spanning, die op haar gevoelsleven terugsloeg.
Nu André dieper in haar afdaalde, begreep hij deze toestand.
Nog wat meer persoonlijkheid voor deze stoffelijke wereld en Jetje zou een normaal stoffelijk, aards mens zijn, die het leven zonder stoornissen zou kunnen beleven.
Hij voelde ook, dat niet één mens hieraan ontkomen kon.
Elkeen moest deze graden ondergaan en zich deze eigen maken.
Eerst daarna konden de stoffelijke wetten worden beleefd.
Hij zag en beleefde deze wetten en voelde, wat zijn meester hem toonde.
Hij dankte zijn meester Alcar voor al de wijsheid die hij nu weer ontving en die door dit visioen aan hem werd geschonken.
Hij leerde hiervan de wetten kennen en maakte zich deze wijsheid eigen.
Meester Alcar liet hem weten, wat hij met de stoffelijke wetten bedoelde en André zag ze voor zich.
Wat hij waarnam was een moeder met haar kind.
Duidelijker had zijn meester het hem niet kunnen verklaren.
Jetje zou thans het moederschap niet ontvangen, maar toch had zij die wetten voor dit leven, die haar door het moederlichaam werden geschonken, in zich opgenomen.
Alcar zei, dat hij in al deze kosmische problemen met hem zou afdalen.
Later, als hij zo ver ontwikkeld was, zouden hem al deze wetten op kosmische afstemming verklaard worden en dan zou hij met zijn meester tot de diepste moederliefde afdalen, teneinde haar – de moeder – te leren kennen.
André ziet, dat zijn meester hem met de Ruimte, de onmetelijkheid van God als „Moeder”, heeft verbonden!
En daaruit is de menselijke ziel geboren.
André staat voor nagenoeg onoverkomelijke problemen, diepe waarheden, die alle met het leven na de dood hebben te maken.
Hij voelt, dat het de moederliefde is, die al deze wetten overheerst, doch die als barende kracht God en de stoffelijke bestaansrechten van de mens moet vertegenwoordigen!
Hij begreep zijn meester evengoed als hij nu ook Jetje voelde en kende.
Wat Jetje in haar vorige levens niet heeft willen aanvaarden, is thans haar eigen noodlot geworden.
Jetje bleef door haar opgesloten leven en het aanvaarden van haar priesterschap ten achter.
Zij had moeder moeten worden!
Hierdoor leerde André het eigenlijke doel van het leven op aarde kennen.
Het vader- en moederschap waren goddelijke wetten, die door de ziel als mens moesten worden beleefd waardoor de persoonlijkheid zou ontwaken.
Dit was de verklaring voor het feit, dat Jetje in haar eigen toestand bezweek.
Zij leefde nu in disharmonie, omdat zij de natuurlijke wetten voor het moederschap tijdens verschillende levens had verwaarloosd en hierdoor ten achter was gekomen ten opzichte van haar eigen evolutieproces en het terugkeren tot God en Diens scheppingen.
Jetje was intussen in slaap gevallen.
Hij liet haar slapen en ging weg.
’s Middags kwam moeder Jet bij hem en vroeg:
„Mag ik je nog even komen storen, André?
Hoe is Jetje?”
„Ik vind haar rustig.
Nu haar lichamelijke werking weer voor een maand stilgezet is, sluit het organisme zich en heeft zij weer rust.
Iedere maand zal zij zich overspannen voelen, want dit grijpt haar hevig aan en betekent krachtverlies.
Toch is zij sterker geworden en zij is dus in staat om meer weerstand te bieden.”
„Dat is het, wat ik je wilde zeggen.
Ik kan duidelijk zien, dat zij het deze keer anders heeft beleefd.
Heeft Jettie nu die kracht in zich opgenomen, ik bedoel, gaat dit vanuit de persoonlijkheid of gaat dit de persoonlijkheid aan?
Ja, wat is het eigenlijk?”
André moest lachen.
Hij begreep Jet, maar moeder Jet begreep hem niet.
Ze vroeg: „Waarom lach je?”
„Het is heel eenvoudig, moeder Jet.
Laatst had ik een geleerde bij mij, die mij vragen wilde stellen.
Hij was een professor.
Maar toen deze geleerde zijn geestelijke vraag wilde formuleren, hakkelde hij, alsof hij een stotteraar was.
Ik moest toen ook lachen, hoewel ik het hem niet liet merken.
Hier heb je het, dacht ik.
Niet één mens kan op eigen kracht achter de sluier zien.
Ik moest hem helpen denken en van meester Alcar kreeg ik een standje.
Hij riep mij toe:
„Laat deze man niet aanvoelen, dat je hem kent, anders is hij niet meer in staat zich volkomen te geven.”
Deze man kon geen geestelijke vraag stellen.
Jij en duizenden mensen kunnen het evenmin.
Maar een tijd terug kwam er een kind bij mij en dat meisje van zeventien jaar stelde vragen, waarvan ik duizelde en meester Alcar genoot, want de wijsheid hierin was flitsend.
De geleerde zei later:
„Op dit gebied ben ik een leerling en ik wil dat gaarne zijn ook, want u hebt mij niet alleen overtuigd, maar uw boeken hebben mij en mijn vrouw het eeuwige geluk geschonken.
Ik weet, dat gij het niet vreemd zult vinden, indien ik u zeg, dat wij thans het „opene”, de reine klaarte van God beleven, die voor ons beiden steeds gesloten bleef, maar waarnaar wij innerlijk dorstten.
Nu vertoeven wij daarin!
Wij zijn ziende geworden.
Het is een openbaring!”
Dat is eenvoud, moeder Jet, en zo zijn er thans zovelen, van wie zowel Gene Zijde als ik geniet.
Wanneer je de toestand niet voor je ziet, moeder Jet, dan kun je ook geen vragen stellen.
De stof leeft dan buiten je eigen gevoelsleven en behoort tot een andere wereld.
Nu ben ik de verbinding voor elkeen, terwijl al die mensen leerlingen zijn geworden, ook al hebben velen een universiteitsgraad mogen behalen.
Je vraag echter verbindt mij met de levenswetten van je kind.
Jettie’s persoonlijkheid zuigt deze magnetische krachten in zich op en geeft ze aan het organisme door.
Deze machine is echter zeer ingewikkeld; het gehele zenuwstelsel is namelijk van enorme betekenis ten opzichte van het voortstuwen van de genezende levensaura.
Was ik niet in harmonie met haar innerlijk leven, moeder Jet, dan zou ik je kind meer narigheid dan rust en vrede bezorgen, omdat zij deze krachten moet verwerken.
Ik weet echter, dat ik haar rust mag schenken.
Hierbij komt nog de reine bezieling van mijn meester, die heiligend op haar vermoeide zenuwen inwerkt, die daardoor afdoende gestimuleerd worden.
Straalt er van mijn leven onrust uit, dan zuigt Jetje deze krachten ook in zich op en zij moet deze dan innerlijk en lichamelijk beleven.
Ogenschijnlijk denk je, dat het haar goed heeft gedaan, doch langzaamaan tast deze kracht haar gezonde, vitale gestel aan en ondermijnt haar levenskracht, die toch reeds zwak is.
Dit wil zeggen, dat ik haar kan steunen, maar haar tevens nog verder kan afbreken, doordat mijn bewuste denken en voelen voor ál de levensgraden tussen hemel en aarde tastbaar en stimulerend werk verricht.
Ik bedoel, dat ik kan openstaan voor duizenden invloeden, die dan door haar heengaan, omdat ik met de Ruimte verbonden ben.
Hierin leven zowel hoog als laag afgestemde persoonlijkheden.
Voordierlijke en geestelijke krachten, die ons als vitale levensaura tegemoet komen en die ik aan haar leven doorgeef.
Met andere woorden, Jetje wordt dan met die wetten verbonden.
Haar persoonlijkheid is nu echter scheppend geworden en is in staat om de lagere krachten tegen te houden, zodat zij zichzelf toch weer kan beschermen.
Maar blijft zij onder mijn behandeling, dan verzeker ik je, dat vroeg of laat die eigen bescherming oplost en door mij overwonnen wordt, daar dan álle weefsels beïnvloed zullen zijn door dit levensmagnetisme dat blijft overheersen.
Dit bewijst dus, dat het medium niet alleen opbouwend werk kan verrichten, maar ook datgene kan afbreken, wat door de persoonlijkheid door veel strijd, leed en smart opgebouwd is.
Ons werken kan dus gevaarlijk zijn, zodat elke zieke eerst grondig overtuigd moet zijn van het ware karakter van een genezer of genezeres, wil hij niet geestelijk verongelukken.
En daarvoor schrikt Jetje terug.
Zij peilde mij zoals mij nog géén zieke gepeild heeft.
Smartelijk was het en heel pijnlijk, doch ik moet dat goedvinden.
Ik zeg je, niemand kan zich voor Jetje verbergen.
Onomstotelijk zegt zij hoe het karakter is en daar kun je van op aan, want zij zuigt die levenswaarheid als levensfluïde in zich op.
Hiervan heeft zij reeds verschillende bewijzen gegeven.
Jij weet het, zij kijkt door de muren van je kamer heen en vertelt je ’s morgens doodleuk wat je gelezen, gevoeld en doordacht hebt.
Voor haar blijft in die gevoelige toestand niets meer verborgen.
Mijn uitstraling zoekt nu vanzelf contact met haar innerlijk leven, zegt meester Alcar.
En dat leven stuwt mijn krachten naar het centrale zenuwstelsel en de persoonlijkheid ontvangt nu deze werking weer van het organisme.
Hierdoor reageert Jettekind anders, rustiger en meer bezadigd.”
„Het is prachtig, André.
Vannacht lag ik over je boeken na te denken en ik had je reeds willen vragen, wat gebeurt er, als Jettie nu sterft?
Hoe is dan haar toestand?”
„Meester Alcar zegt, dat Jetje in haar eigen sfeer rustig zal zijn.
Hij vertelde je reeds, dat zij daar één zal zijn met de goddelijke natuur en dat zij geen stoffelijke stoornissen meer zal beleven, omdat zij dan tot de bewuste astrale wereld, tot de geestelijke harmonie behoort.
Wanneer Jetje overgaat, treedt zij haar eigen levensafstemming binnen.
Jouw kind wil alléén rust en vrede, hartelijkheid en liefde beleven, rein zijn ten opzichte van God.
Dan beleeft zij het normale, het omhoog willen tot God, de hoogst mogelijke harmonie, die weliswaar niet van deze ruwe aarde is, doch door de mens in de astrale wereld werd geschapen.
Voor God is er overal rust!
Jetje is geen achterlijk type, moeder Jet, maar een overgevoelig kind vol prikkels, die door dit stoffelijke bestaan naar voren treden en die zij moet verwerken.
Haar innerlijk leven en haar geestelijke afstemming zoekt die werking niet.
Zij wil bouwen aan haar geestelijk Koninkrijk, waarvan zij een kind is en waarvan zij de goddelijke openbaringen wil leren kennen.
Zij voelt ontzettend scherp aan en dat komt uit haar diepe, geestelijke leven voort, dat aan Gene Zijde tot de natuurlijke rechtvaardigheidswetten behoort.
Zij zal daar één zijn met ál het leven van God en haar zusters en broeders dáár zullen haar verwelkomen en haar een liefde schenken, die zij thans zoekt, doch niet vinden zal.
Aan Gene Zijde is zij vrij van al haar stoffelijke en aardse stoornissen, moeder Jet, en dan sta je als moeder voor een geestelijk bewuste.
Hoe zul je dan moeten handelen?
Ik zeg je – en wel uit naam van mijn meester – dat Jetje nu niet verder is dan jij, omdat ook zij zich nu jouw grote liefhebbende kracht moet eigen maken.
Zij zal daar moeten bewijzen, wat zij eigenlijk wel zou kunnen in de toestand, waarin jijzelf leeft.
Met andere woorden, Jetje moet ook daar bewijzen afleggen van haar geestelijk willen en dan kan zij evenals jij aan het dienen beginnen!
Daar kent zij dus geen stoffelijke stoornissen, omdat zij dan het ruwe geweld van deze wereld heeft verlaten, heeft afgelegd.”
„Het is mij duidelijk, André, en ik ben je zeer dankbaar.
Ik ben zo gelukkig, dat ik ook daar bij haar zal zijn en iets voor mijn kind zal mogen doen.”
„Dat zal je tegenvallen, moeder Jet!”
„Je laat mij schrikken, André.
Wat bedoel je nu?”
„Als je daar bent en Jetje ontmoet, geloof mij, dan kun je álles voor haar doen, maar daarnaast staat, dat Jetje dan op eigen benen moet staan.
Geloof maar niet dat jij ook daar dag en nacht voor haar klaar zult moeten staan, teneinde haar wegzinken te voorkomen.
De wetten van Gene Zijde dwingen haar ertoe zelf aan haar leven te beginnen.
Je zult beiden leerlingen zijn van een bewuste astrale persoonlijkheid.
Eerst later zul je iets voor elkaar kunnen doen, omdat je dan gereed bent gekomen voor de astrale wetten.”
„Maar wij zullen elkaar toch ontmoeten?”
„Er is niets, dat het contact verbreekt tussen moeder en kind.
Je zult elkaar juist daar moeten liefhebben of je ontwikkeling staat volkomen stil.
Doch de wetten van Gene Zijde moeten worden doorleefd, moeder Jet.
Hieraan ontkomen is niet mogelijk.”
„Het is mij duidelijk, André.
Ik heb je boeken zeker tienmaal gelezen en ik kan zeggen, dat ik er iets van begrijp.
De hellen en hemelen heb ik leren kennen en ik vind alles machtig mooi en rechtvaardig.
Het is zo duidelijk als wat; wanneer Jettie in haar eigen sfeer is, voelt zij zich tevens vrij van alle aardse ellende en is zij een geestelijk bewuste.
Ik voel, dat zij dan verder is dan ik, maar in sommige dingen – dat zegt zij zelf – ben ík weer verder.
Waar ik mij steeds over verwonder is, dat zij weet wat ik doe en waarover ik denk.
Vanmorgen zei ze:
„Zo, hebt u weer enige uren gelezen, moeder?”
Hiervan ben ik natuurlijk geschrokken, André.
Hierna zei zij bovendien nog: „Wat u nu hebt gelezen, moeder, zie ik voor mij.
Deze toestanden zijn heel erg.”
Ik vroeg: „Waar heb je het over, kind?”
„Waar ik het over heb?
Natuurlijk over de duistere sferen.
U leest toch over de hellen, die André heeft beschreven?”
Nu moet je weten, dat ik je boeken angstvallig verstopt heb.
Zij zou ze niet eens kunnen vinden, ook al brak zij het hele huis af.
Wanneer zij alles weet, maakt mij dit angstig en ik zie haar dan wegzinken.
Denk je, André, dat zij spoedig zal terugvallen?”
„Nu nog niet, Jet.
Dit „zien” komt door de behandeling, want zij is nu onder mijn invloed gekomen.
Mijn levensaura stuwt haar omhoog.
En hoe is Jetje ingesteld?”
„Schei maar uit, ik begrijp het al.
Weet je, wat ze nog zei?”
„U kunt zich toch niet indenken, wat het voor André, die al die hellen heeft moeten zien, betekent.
Ik begrijp hem en dat kunt u niet.”
Je moet haar dan zien kijken!
Ik zei: „Maar kind, dat is heel natuurlijk, ik begrijp je volkomen.
André leeft daar bewust in.”
„Ik zal met hem over die boeken spreken”, zei ze toen, „hij weet, of ik ze zal kunnen begrijpen.”
Wat denk je, André?”
„Zij mag mij vragen stellen, echter alleen dan, wanneer zij met zichzelf geen raad meer weet, want zij heeft aan zichzelf al voldoende.”
„Maar zij mag immers niet lezen?”
„Zij kan al die stof nog niet verwerken, moeder Jet, het zou haar dagbewuste leven maar vernietigen.
Ik moet haar juist uit die wereld trekken.
Eerst dan krijgt zij rust.”
„Toch weet zij er alles van, André.
Ze begrijpt het prompt en dan sta ik te kijken en kan haar geen antwoord geven.
Ze zei onlangs:
„Wat praat u toch, moeder, wij moeten het zelf doen!”
Ik vroeg haar: „Wat bedoel je kind?”
„Wat ik bedoel?
Dat is heel natuurlijk.
De mensen denken, dat Christus voor ons gestorven is en dat wij Hem kunnen volgen.
Maar dat is het niet.
Wij moeten onszelf leren kennen en ons leven met het Zijne in harmonie trachten te brengen.
God moet in ons ontwaken.”
Ze kijkt je dan aan op een manier, dat je er angstig van zou kunnen worden, zo kalm en bewust tegelijk.
Tijdens die momenten is Jettie niet ziek.
Zij spreekt dan zoals ik jou hoor spreken, André.
Direct daarna zei ze:
„U moet nooit boos worden op vader.
Die man moeten wij eigenlijk helpen, want hij is een ongelukkige.
Dat hij ons alleen laat, moet hij toch weer goedmaken.
Hij is tenslotte hiertoe gekomen, omdat hij geen liefde bezit.
Wie kan zijn vrouw en kind alleen laten, als hij Christus volgt?
In vader moet de Christus ontwaken.”
Dan sta je te kijken en denk je, kind, waar haal je het vandaan.
Zij ziet en voelt dan zo ontzettend scherp, dat ik haar benijden kan.
Urenlang spreekt ze geen woord, maar plotseling roept zij mij en dan gaat ze weer praten.
Wat ze dan zegt is steeds raak en doordacht.
Ze zegt ook: „Ik weet wel wat ik moet doen, moeder.
Ik moet sterk aan mijzelf denken en dan kan niets uit die andere wereld mij storen.
André zal het mij zeggen, je zult het horen.”
Ik vroeg: „Wie is die André?”
„Wat heb ik nu, moeder?
U leest toch zijn boeken?”
Stel je voor, André, op dat moment zou ik juist met lezen beginnen.
Zij kon het dus niet weten.
Wat denk jij hiervan?”
„De parapsycholoog noemt dit telepathie, moeder Jet.”
„Is dit telepathie?”
„Ja, zo is het.
Alcar zegt nu, dat Jetje alles uit je haalt, wat eruit te halen is.
Wanneer jij leest, is zij hiervan op de hoogte.”
„Waardoor komt dat?”
„Jullie beleven één toestand, hebben dus één afstemming.
Zij heeft de eerste sfeer als afstemming en jij ook.
Op dat ogenblik ben je van gevoel tot gevoel één en dan leest Jetje in je leven.
Het is niet mogelijk, dat zij door Gene Zijde deze berichten ontvangt, want dat zou haar krankzinnig maken.
Doordat zij geestelijk gevoelig is, zuigt zij alles uit haar eigen omgeving en soms zelfs het gebeuren op verre afstand in zich op.
Heel veel mensen bezitten deze gevoeligheid.
Enige tijd geleden schreef een dame een brief aan haar vriendin.
Zij praatte hierover met een kennis, maar zei niets van hetgeen zij had geschreven.
Ook die kennis zou aan diezelfde vriendin schrijven.
Wat bleek nu?
Beide vrouwen schreven precies hetzelfde, maar dan ook woordelijk.
De ene brief was het afschrift van de andere.
Ook deze twee vrouwen bezitten één afstemming en hebben met elkaar verbinding, anders zou dit niet mogelijk zijn.
Door telepathie hebben zij dit contact verkregen en hun eigen levensgraad zorgde voor de uitwerking hiervan.
Voor Jetje komt er echter nog iets anders bij.
Wanneer zij wegzinkt, staat zij zowel voor de helderziendheid als voor de helderhorendheid en dan hoort zij vanuit de Ruimte tot zich spreken.
Nu wordt het echter voor haar gevaarlijk, want in die Ruimte bevinden zich ál de levensgraden van deze aarde, dus alle graden van goed en kwaad.
Heeft nu één van haar karaktereigenschappen afstemming op een astraal wezen, dan kan die astrale persoonlijkheid haar bereiken.
Je voelt nu zeker, dat zij het lagere reeds overwonnen heeft, anders zou zij allang bezeten zijn.
Nu zij niet meer hartstochtelijk is en haar wezen ook in dit leven rein is gebleven, heeft zij zichzelf voor het vreselijke geweld uit de onbewuste astrale wereld afgesloten.
Bovendien heeft zij ook nog hulp ontvangen, waarvoor haar beschermgeest zorgde.
Dit alles is dus heel natuurlijk, moeder Jet, als je haar leven kunt volgen.
In het oog van vele spiritisten is Jetje begaafd, helderhorend en helderziend, wat in wezen toch niet het geval is, want in het normale dagbewustzijn voelt en hoort zij al die dingen niet, want daarin is ook zij een gewoon, normaal kind.
Alleen tijdens haar ziekte beleeft zij deze overgevoeligheid.”
„Ik begrijp het, André, het is wonderlijk.”
„Wonderlijk is het niet, Jet, want het zijn de levenswetten van de ziel als mens.
Jetje is op het hiernamaals ingesteld, waardoor zij voelt en hoort.
Doordat jullie beiden dezelfde afstemming bezitten, zuigt zij datgene uit je leven in zich op, wat haar innerlijk raakt, de rest gaat door haar leven heen en daarvan voelt zij niets.
Veertien dagen geleden kwamen er twee dames bij mij.
De ene was zeer gevoelig en zei, dat zij medium was.
De andere had mijn boek „De Kringloop der Ziel” gelezen in de tijd, dat eerstgenoemde dame met vakantie was.
Toen deze thuis kwam, meende ze, dat zij onder hogere invloed geraakte en legde het volgende vast:
„Ik ben Lantos Dumonché.
Ik leef in de liefde, maar hoe zwaar is mijn leven geweest.
En dit alles wil ik aan de mensheid bekendmaken.
Door u, mijn lief kind, wil ik van mijn leven vertellen.
Wilt u zich aan mij overgeven?
Toe, verleen mij deze genade.
Wat heb ik gezocht naar een instrument.
Thans heb ik u gevonden.”
De dame was zich bewust van het schrijven en zij geloofde stellig, dat zij dit door de geestelijke inspiratie of de halftrance ontving, want haar pen vloog over het papier.
Toen zij dit bericht had neergeschreven, zei ze tegen haar vriendin: „Lees dit eens.
Ik kreeg het zo-even door.”
De vriendin schrok van het wonder.
„Kind” zei ze in de eerste verbazing, „wat een wonder, wat prachtig is dit.
Hier zijn alle eigen gedachten uitgesloten.
Dit is wonderlijk mooi en dit moet van Gene Zijde zijn ontvangen.”
Maar toen gingen zij praten en toen de ene van haar verbazing bekomen was, zei ze: „Maar deze Lantos hééft toch al een boek geschreven.
Kijk maar, hier heb ik het.”
Ja, zij vonden het wel vreemd, maar de mediamieke dame gaf zich toch verder aan het schrijven over en vulde het ene vel na het andere.
Enige tijd hierna kwamen zij achter mijn adres en brachten mij een bezoek.
Ik vroeg aan meester Alcar hoe dat mogelijk was en kreeg tot antwoord: „Telepathie, André, niets en niets anders!
De telepathie is hier voor de volle honderd procent beleefd.”
Dit namen de beide dames niet.
Zij vonden het nodig mij te vragen of ik dacht dat de geesten alleen bij mij konden doorkomen.
Ik heb hun dit geval terdege verklaard en hun uit naam van meester Alcar tevens moeten zeggen, dat geen van zijn leerlingen bij andere mediums doorkomen en dat ook hijzelf hier niet over denkt, omdat er dan meer afgebroken dan opgebouwd zou worden.
Er zou dan immers geen orde meer zijn.
Lantos zal nergens anders op aarde dan hier één gedachte van zichzelf doorgeven of hij zou meester Alcar – wiens leerling hij is – tegenwerken.
Deze dame meende, dat zij sensitief genoeg was om zichzelf los te maken van het eigen verkregen bewustzijn.
Indien – zei meester Alcar nog – zij dit niet kunnen aanvaarden, laat ze dan heengaan; vroeg of laat lopen zij zich toch te pletter.
Zij zullen dan moeten aanvaarden, dat al die gedachten uit hun eigen gevoelens naar voren traden.
Maar van ons is hier niet één woord bij!
Doch zij wilden deze „genade” niet prijsgeven en gingen teleurgesteld heen.
Maar een tijd later, moeder Jet, maakte de een de ander voor fantast uit.
Het scheelde maar weinig of er was ook nog aan hun zusterliefde en vriendschap een einde gekomen.
Ik weet tenminste, dat er flink is gescholden.
Maar die dame had verschillende woorden telepathisch van haar vriendin overgenomen, doch spoedig trad de waarheid aan het licht.
Het boek van Lantos had haar beïnvloed.
Sommige mensen kunnen zo gevoelig zijn, dat zij uit een gesloten boek kunnen lezen.
Dit is echter alleen dan mogelijk, wanneer zij er zelf geen erg in hebben, anders sluiten zij zich voor de hogere, geestelijke telepathie af.
Nu beleefde zij het van-gevoel-tot-gevoel-éénzijn onbewust.
Het waarlijke medium doet dit bewust, maar met hetzelfde resultaat.
Jetje moet die telepathische krachten beleven, want zij is met jou langs deze weg verbonden.
De bewuste kracht voor het beleven hiervan bezit Jetje echter evenmin.
Nu treden er gaven naar voren, doch die gaven heeft Gene Zijde in handen.
Wat zij als sensitieven bezitten is het gevoel ervoor, meer is er niet!
Die andere dame is nu gevoeliger dan Jetje.
Maar begrijp je dat, wanneer die dame deze persoonlijkheid niet bezat, ook zij terug zou zinken in die andere wereld en dan hetzelfde zou beleven als Jetje?
Zij is sterker van geest; haar persoonlijkheid kan dit leven en het andere aan.
Zij zal niet bezwijken en dit is de kracht, die Jetje zich nog moet eigen maken.
Door dit voorbeeld krijg je Jetje dus weer anders te zien en leer je haar geestelijk aanvoelen, kennen en begrijpen.
Ook is het duidelijk, dat duizenden mensen door deze gevoeligheid in krankzinnigengestichten opgesloten worden, zegt meester Alcar.
Van al die mensen zal ik de wetten leren kennen.
Het zijn duizenden problemen, want iedere ziel bezit haar eigen wereld en levensgraad.
Maar er is ziekelijke en gezonde krankzinnigheid, bewuste en onbewuste.
Dit is het woord van mijn meester en hij zal mij de wetten hiervan verklaren.
Wat moeten wij nu doen, moeder Jet?”
„Afwachten, André.”
„Juist, dat is het, meer kunnen wij niet doen, want wij zouden toch te vroeg ingrijpen.
Haar geest moet alles eerst verwerken.
Voel je nu ook, moeder Jet, dat kinderen niet krankzinnig kunnen worden?”
„Nu je het zegt, ja, is mij dit duidelijk.
Hoe eenvoudig is eigenlijk alles.
Ik begrijp het, André.”
„Waardoor begrijp je het?”
„Omdat ik het voel, André.”
„Neen, moeder Jet, dit is geen antwoord.
Je moet het mij volgens de astrale wetten kunnen verklaren.”
„Dat is niet zo eenvoudig.”
„Zie je wel, je voelt het, maar kunt geen reëel antwoord geven.
Je weet het dus toch niet.
Maar wanneer je zuiver voelde, de wetten van leven en dood kende, zou je het antwoord kunnen geven.
Je zou er dan in leven, doch nu sta je er net buiten.
Hier is het antwoord.
Meester Alcar zegt:
Een kind is ingesteld op het groeiproces en is niet te bereiken.
Krankzinnigheid behoort bij het volwassen bewustzijn.
De persoonlijkheid is eerst dan te bereiken, als ook het lichaam de volwassenheid heeft bereikt.
Dan is er pas sprake van geestelijke en stoffelijke eenheid.
Heb je dit aangevoeld, Jet?”
„Nu begrijp ik het, André.”
„Welnu, zegt mijn meester tot jouw leven en persoonlijkheid, zo’n kind is Jetje gebleven.
Ook al is haar lichaam volwassen, haar innerlijk leven heeft het kinderlijke nog niet afgelegd.
Jetje kent geen lichamelijk verlangen.
Waren die verlangens ingesteld op de hartstocht, dan had jij je kind reeds op negentienjarige leeftijd naar het krankzinnigengesticht kunnen brengen, want dan zou zij die invloed, die mensen, die astrale persoonlijkheden, die zich door Jetje zouden uitleven, zelf aangetrokken hebben.
Maar je kind is kind gebleven.
Het is een rein meisje, dat zichzelf dus tegen algehele ondergang beschermt.”
„O, André, je maakt mij zo gelukkig.
Eerst nu leer ik Jettie kennen.”
„En dat is nodig, Jet.
Wil je alles van je kind kunnen opvangen, iets voor haar in dit leven zijn, dan moet je haar zieleleven kunnen aanvoelen.
Hoe meer jij weet van het leven na de dood, des te beter is het voor haar, want zij zal hierdoor ontwaken en voor jezelf betekent het geestelijke bewustwording.
Als Jetje voelt, dat zij toch geen verbinding met je heeft, trekt zij zich terug en is zij onbereikbaar voor je.
Dit terugtrekken is ook voor haar leven weer gevaarlijk, want dan staat zij weer voor de astrale wereld open.
Het in-zichzelf-gekeerd-zijn is voor haar verkeerd, geestdodend, want dan verliest zij haar eigen bescherming.
Innerlijk vertrekt zij van deze aarde en van haar eigen omgeving en laat ook jou volkomen los, daar zij voelt, dat je niets te schenken hebt.
Haar jonge leven is nu eenmaal veeleisend, doch je grote moederliefde zal haar verlangens, haar ganse ruimte weten op te vangen.
Houd je innerlijk voor haar open, opdat zij steeds tot je kan komen met haar vragen.
Jetje mag van een wonder spreken, dat zij jou heeft ontvangen als moeder.
Geloof mij, moeder Jet, had je dit bewustzijn niet bezeten, dan had je haar niettemin naar het krankzinnigengesticht kunnen voeren en hieraan was niets te veranderen geweest.
De moederlijke steun kreeg zij van jou reeds toen zij nog in je lichaam leefde.
Voordat zij geboren werd, zoog zij reeds je geestelijke krachten in zich op, wat haar ook tot steun werd tijdens de eerste levensjaren.
Als alle ouders van dergelijke kinderen wisten wat jij nu weet en het reine, ware religieuze gevoel in zich droegen dat jij bezit, dan waren er niet zoveel krankzinnigen op deze wereld.
Ook is het waar, dat de ouders schuld hebben aan de ondergang van hun kinderen, wanneer er sprake is van beïnvloeding ten opzichte van het dagbewustzijn.
Dit wil zeggen, dat iedere ziel de eigen wetten van karma en van oorzaak en gevolg met zich meebrengt naar deze wereld, het oorzaak en gevolg voor het leven als mens.
Wij weten immers, dat de ziel als persoonlijkheid haar eigen levenswetten te beleven heeft, maar ouders kunnen ontzettend veel verlichten, want zij kunnen tot stand brengen, wat ik jou en Jetje thans geef.
Doch de onbewuste mens van deze aarde wil geen „hocus pocus”.
Het moederlijke bewustzijn van de massa is nog in slaap.
Wanneer die massa ontwaakt, wordt het leven op aarde als een paradijs.
Tot zolang is het afwachten en kleur bekennen en moet de massa haar eigen onbewuste voelen en denken aanvaarden.
Hiermee weten al de mensen, die zich het bewust-moederlijke gevoel hebben eigen gemaakt, geen raad.”
„Waarom houd je geen lezingen, André, je zou er duizenden gelukkig door maken.”
„Meester Alcar zegt, moeder Jet, dat komt later!
Heb je nu weer voldoende ontvangen?
Ga dan maar weer.”
Moeder Jet gaat heen.
Ze weet onherroepelijk, dat haar kind niet krankzinnig wordt.
Dit weten is voor haar een machtige steun.
Maanden gaat het redelijk goed, met wisselend verloop, maar dan stort Jetje ineens in.
Moeder Jet weet zich geen raad.
Als André bij Jetje komt, wil zij niet door hem behandeld worden.
Zij zegt hem onmiddellijk:
„Wat wilt u eigenlijk van mij?
U kunt mij toch niet helpen.
U bent toch Jozef Rulof?
André, die kan het, u bent maar een afschaduwing van hem.
Ja, kijk maar niet zo.
Zó is het!
Ik heb uw hulp niet nodig.
Ik moet het zelf doen.
Man, ga toch weg!”
André dacht: Daar sta je, met lege handen.
Jetje is niet te bereiken.
Zij wil weglopen, maar haar moeder houdt haar in de kamer.
Jetje gunt André geen blik meer en André doet, alsof zij er niet is en praat wat met haar moeder.
Moeder Jet begrijpt hem; nu is er niets met Jetje te beginnen.
André neemt zijn meester waar en hoort:
„Laat haar, André.
In deze toestand zinkt zij nog enkele malen terug en eerst daarna zal zij zich staande kunnen houden.
Voel je aan wat je thans voor haar doet?
Ik zal het je zeggen.
Wat wij bereiken is voor haar enkele jaren winst.
Wij helpen haar dragen of zij zou reeds zijn bezweken.
Ga aanstonds rustig heen en we zullen haar op afstand behandelen.
Maak je geen zorgen, zij wordt beter.”
André ging weg en moeder Jet volgde hem de gang op, ze wilde gerustgesteld worden.
Doch toen hij weg was kreeg moeder Jet de wind van voren, want Jetje bleek elk woord te hebben opgevangen.
Moeder Jet schrok hiervan hevig, zo scherp voelde zij zich door haar Jettekind aangepakt.
„Verbeeld je, André” vertelde moeder Jet, toen ze ’s middags even naar buiten kon en bij André aanwipte, „toen je heenging kreeg ik ongenadig op mijn dak.
Ze zei woordelijk tegen mij:
„Wanneer u André uitlaat, moet u niet meer met hem praten.
Ik hoor toch alles.
U hoeft niet te denken, dat ik opgesloten blijf zitten in mijn eigen kring, want hier kom ik uit!
Ik weet precies wat ik doe.
Als ik boos ben, moeder”, en dit komt nu zachter en heel lief over haar lippen, „moet u het mij maar vergeven.
Ik wil u geen verdriet doen.
Maar soms, dan zou ik alles kort en klein kunnen slaan.
Vooral, als u daar met hem praat.
Ik kan door de muren zien en hoor alles.
U stond zó.”
„Nu leeft zij tussen leven en dood, Jet”, verklaarde André.
„Het is prachtig, maar wij noch zij, hebben er iets aan.
Ik ga in het vervolg ook onmiddellijk weg.
Maar je ziet het, zo is Jetje.”
„Waarom zou ze de boel kort en klein willen slaan, André?”
André stelde zich op zijn meester in en hoorde:
„Zij leeft thans tussen leven en dood en beleeft de splitsing van persoonlijkheid.
Voel je, moeder Jet, dat wanneer zij hierin leeft, waarbij dus de inzinking plaatsvindt, het afscheidnemen van haar aards bewustzijn, van haar levensgraad hier, dat Jetje dan met de Ruimte, waarin het kwaad leeft, verbonden wordt?
Dit is haar toestand.
Jetje heeft dan voor hoogstens vijftien procent haar dagbewuste leven afgelegd.
Nu gaat zij bewust voelen in de astrale wereld en daarvan beleeft zij zowel het goede als het kwade, het geweld.
Gaat zij nu tijdens deze toestand bewust in het ruwe over, dan kan zij zich hiervan niet losmaken en zou zij er ook naar kunnen handelen.
Zij doet het echter nog niet en beheerst zich, totdat zij meer en meer verzwakt en wegzinkt en zichzelf niet meer in toom kan houden.
Zij wordt dan aangespoord door die duistere invloeden, voorzover die haar kunnen bereiken.
Leefde de hartstocht in haar – je voelt het zeker – dan kreeg die wereld van het kwaad haar gehele persoonlijkheid in handen en was zij voor het dagbewuste-ik-leven verloren en volkomen bezeten!
Wie haar in deze toestand ziet, denkt dat Jetje krankzinnig is, wat toch niet mogelijk kan zijn, want haar gehele persoonlijkheid is niet in die ruwe wereld op te trekken.
Daarom heet dit: splitsing van persoonlijkheid.
Het is het gedeeltelijke verlies, het afleggen van het dagbewuste ik.
Voor de aarde is zij thans ongevoelig, maar voor de astrale wereld op zóveel procent kracht ingesteld.
Meer is er niet!
Hierin kan zij zich nu voor een kort ogenblik verliezen.
Nu is haar persoonlijkheid en haar leven voor de maatschappij ongeschikt, want haar leven is niet meer bewust.
Zij handelt anders dan zij dat in normale toestand doet en is tot dit laatste nu niet meer in staat, totdat de rust in haar kan terugkeren.
Zij zal zich dan kunnen herstellen.
Straks echter blijft zij in deze toestand voor langere tijd en moet men haar even opsluiten.”
„En desondanks, André, hoef ik mij geen zorgen te maken?”
„Meester Alcar zegt: néén!
Nu niet en nooit, moeder Jet.
Ook die inzinkingen zal zij overwinnen.”
„Hoe moet ik je voor al deze wijsheid danken, André.
Ik heb hiervoor geen woorden genoeg.”
„Dank God, moeder Jet, dat wij elkaar hebben leren kennen.
Ook wij kunnen hierdoor heel veel leren en dat is ook de bedoeling.”
Jetje werd weer rustig en alles ging weer goed.
Doch enige maanden later begon de narigheid opnieuw.
Weer was het de menstruatie die haar geestelijk evenwicht op de proef stelde en haar deed inzinken.
Jetje werd overspannen, zó hevig, dat ze de tuin inrende en maar eventjes een boom uit de grond trok, alsof dit kinderspel was.
Diezelfde avond bracht men haar weg.
Na een week was zij echter weer zó ver hersteld, dat de doktoren aan moeder Jet konden verklaren, dat zij spoedig de inrichting mocht verlaten.
Zij ging naar André en vroeg:
„Wat denk jij ervan, André?
Vraag het eens aan meester Alcar.”
André’s meester zei, dat zij haar daar voorlopig moest laten, want er kwam een nieuwe inzinking.
Moeder Jet beloofde dadelijk deze raad op te volgen, hoewel de doktoren erop aandrongen, Jetje naar huis te laten halen.
Toen de dokter moeder Jet vroeg, waarom zij haar kind niet kwam halen en zij antwoordde, dat er opnieuw een inzinking te verwachten was, geloofde men haar niet.
Het was niet mogelijk.
Doch enige dagen later stond haar geneesheer voor het feit en moeder Jet kreeg gelijk.
„Hoe waar is alles, André, wat je voor mij van je meester hebt ontvangen”, moest zij tot André zeggen.
„De dokter vroeg mij: Waardoor weet u dit?”
Ja, daar sta je dan, André, wat moet ik zeggen?
Toch gaf ik hem een reëel antwoord en zei: Tussen hemel en aarde leeft Hij, dokter, Die ons soms het juiste ogenblik toont.
„Wat zegt u?”
Zou de dokter mij niet verstaan hebben?
Toen ik vertelde, André, hoe ik aan deze wijsheid was gekomen, vond hij het zo vreemd nog niet.
Je zou zeggen, er komt hiervoor belangstelling onder de doktoren.
Een paar dagen later ontmoette ik hem opnieuw en hij vroeg lachend:
„Wat zullen wij nu weer beleven?”
Ik gaf hem onmiddellijk antwoord en zei: „Dit duurt geruime tijd, dokter, u zult het zien.”
Op dat moment was het, alsof jij tot mijn leven had gesproken en mij deze woorden had ingegeven.
Hij ging verder, André, maar ik dacht, we zullen afwachten.”
In deze toestand bleef Jetje vier weken.
Toen zag moeder Jet haar kind tot het normale terugkeren.
Weer wilde Jetje naar huis toe en haar verlangen werd steeds heviger.
Zij is rustig, eet en drinkt en zij slaapt beter.
Haar dokter is voorzichtiger geworden en houdt haar nog bij zich.
Toch is Jetjes grote verlangen naar huis voor moeder Jet ellendig.
André kreeg echter het bericht van zijn meester, om haar daar nog even te laten.
Jetje moet nog meer verlangen, sterker, heviger en heviger, totdat zij het geen uur meer kan uithouden.
Maar waarom?, vraagt moeder Jet.
„Je vindt mij natuurlijk zwak, André, maar als ik haar zo smekend achter moet laten, houd ik het niet meer uit.
Vanmiddag zei ze:
„Wat bent u hard, moeder.
De dokter zegt, dat ik beter ben en u laat mij hier?
Ik wil naar huis terug.
Ik kan hier niet meer blijven bij al deze mensen.”
De tranen liepen haar over de wangen, André.
Het is iets verschrikkelijks.
Wat denk je?
Wat zegt meester Alcar?”
„Dat je een pak slaag moet hebben, moeder Jet.
Huilebalk, die je bent, moet je nu schreien?
Nu ben je weer een kind.
Waar is nu al de grootheid van moeder Jet?
Weg is alles, ineens weg.
Maar ik kan het mij voorstellen.
Luister nu goed naar hetgeen thans tot ons komt, je kunt er veel door leren.
Meester Alcar zegt tot je:
„Indien uw kind voelt hoe ellendig het in haar omgeving is, krijgt zij andere verlangens en die gevoelskracht, door de persoonlijkheid in dagbewustzijn gevoeld, versterkt haar karaktereigenschappen.
Doch welke?”
Moeder Jet weet het niet.
André stelt zich voor zijn meester open en geeft het woord, dat tot hem gesproken wordt, door.
„Het zijn de karaktereigenschappen voor haar sterke en betere ik, die tot de normale maatschappij en tot de bewust stoffelijke persoonlijkheid behoren.
Haar voelen en denken in deze toestand onder al deze zieken, is teleurstellend, afbrekend en voor haar een gevangenis.
Doch hoe dieper zij thans haar opgeslotenheid voelt, des te beter is dit voor haar eigenlijke persoonlijkheid, die deel moet uitmaken van alle andere soorten mensen, die tot de maatschappij behoren.
Dit wil zeggen, dat zij door haar ellende leert en haar eigen levensgraad versterkt, waardoor zij meer en meer weerstand krijgt in haar toestand.
Niet één ziel kan hieraan ontkomen, want al het leven van God ontwaakt door verdriet.
Het terugverlangen naar huis is voor uw kind genezing.
Als zij straks opnieuw haar leven onder de mensen moet beleven, zal zij meer weerstand bieden en zichzelf voor het terugzinken behoeden.
Al haar karaktereigenschappen worden nu door haar beleefde ellende versterkt en beïnvloed.
Er is geen betere medicijn voor haar dan deze, voor dit ogenblik.
Zowel de persoonlijkheid als het lichaam komt dit ten goede, waarbij echter de persoonlijkheid overheerst.
Gij zult het later beleven.
Wat haar voordien neersloeg, in disharmonie bracht, dat roept zij nu het halt toe.
Pas wanneer zij in staat is te zeggen: tot hier en niet verder, is zij geschikt voor de maatschappij en heeft zij zichzelf overwonnen.
Haar ervaringen van nu geven haar straks de kracht om zich staande te houden.
Wanneer zij een zekere hoogte heeft bereikt, zult gij dit van ons vernemen.”
„Wat is het prachtig, André, ik geloof het en ik zal nog even wachten, hoe pijnlijk het ook voor mij en haar is.”
Veertien dagen later komt Jetje thuis.
Zij heeft haar persoonlijkheid versterkt en de levenskrachten in zich opgezogen.
Haar concentratie is versterkt.
André komt haar op straat tegen.
Als zij hem ziet, lopen haar de tranen over de wangen.
Haar lippen trillen en zij kan geen woord spreken.
„Was het moeilijk, Jetje?”
Zij kijkt hem aan en zegt niets.
André zendt haar zijn bewustzijn en liefde toe.
Jetje vangt zijn gedachten en gevoelens op en glimlacht.
Ontroerd zegt ze: „Dag, André.”
Zij neemt haar moeder bij de arm en wandelt verder.
Enige dagen later zegt ze tegen haar moeder:
„André is heel erg lief, moeder, hij helpt mij.
Daar staat hij en ik zie zijn krachten tot mij komen; hij helpt mij op afstand.
Zeg tegen hem, dat ik hem lief vind.”
Moeder Jet wordt alweer angstig.
Ze spoedt zich naar André en vraagt: „Wat denk je hiervan, André?
Blijft zij zo gevoelig?”
„Maak je nu geen zorgen.
Dit is haar gevoeligheid, zegt meester Alcar.
Deze gevoeligheid zúllen wij haar en kúnnen wij haar niet ontnemen.
Toch voelt zij zich anders.
Zij weet het en ondergaat mijn krachten.
Wat zij vroeger niet heeft gekend, leeft thans bewust in haar!
Dit is haar geestelijke winst, moeder Jet, waarvoor je dankbaar kunt zijn.”
„Goddank, nu ben ik niet angstig meer.”
Jetje houdt zich nu goed.
Zij doet haar best en werkt zichzelf door de moeilijke tijden heen.
Zij weet echter, dat haar beschermengel bij haar is, of dat hij haar vanuit de goddelijke Ruimte van geestelijke kracht voorziet.
Zij voelt zich een kind van Hem, die op Golgotha gestorven is.
Op een dag komt zij zelf tot André en wil vragen stellen.
Doch meester Alcar zegt, dat Jetje nog even moet wachten.
Straks is dat wel mogelijk, maar nu zou dat te veel voor haar zijn.
En Jetje kan dit aanvaarden.
Zij vindt André’s houding weliswaar streng, maar toch volkomen natuurlijk en zij had dit reeds verwacht.
Een maand later komt ze terug om te praten.
André ontvangt haar en begint om haar het spreken wat gemakkelijker te maken:
„En Jetje?
Gaat het?
Je treft het bijzonder.
Het is mooi weer om te wandelen en te denken.”
„Om te wandelen, ja”, zegt ze, „maar wat wilde ik ook weer vragen?”
André zegt: „Je wilde vragen wat je eigenlijk moet doen.”
„Ja, dat is het.”
„Welnu, Jetje.
Je moet thans jezelf worden, je wil voor het stoffelijke leven sterker maken en de dingen wat eenvoudiger onder de ogen zien.
Je moet tegen jezelf zeggen, ik wil geen speelbal zijn van mijn gedachten.
Je moet zélf denken!”
„Dat kan ik wel, maar als ik aan het rusten ben, dan gaat het niet, dan denk ik aan duizenden dingen en dat is akelig.”
„Begrijp je, kind, dat dit verkeerd is?
Als je rust, móét je ook maar alléén rusten!
Als je wilt denken, doe het dan.
Doch denken en rusten tegelijk is nu te moeilijk, dat zijn twee werelden apart, twee toestanden.
Je moet óf het één óf het ander.
Beide handelingen komen straks en dan beleef je deze zoals jij dat wilt.
Wil je het proberen?
Rusten en aan niets denken, Jetje, is al iets wonderbaarlijks, wat maar weinig mensen kunnen.
Kunnen zij dit niet, dan verliezen zij juist hun rust en komen tot de splitsing van de persoonlijkheid.”
„Ja, dat ken ik, dat is het!
En dat moet ik nu voorkomen of ik rust niet.”
„Dit is het enige, Jetje, wat je overwinnen moet, want verschijnselen, zoals rusten en denken, beide tegelijk, putten je uit.
Als je dit van onderen af hebt opgebouwd, is er niets meer in staat om je overgevoelig te maken.
Dan heb je de hoofdeigenschappen van jouw persoonlijkheid overwonnen.
Dan ben je heerseres op dit terrein en van inzinken is er geen sprake meer.”
„Ik zal er mijn best voor doen.”
„En als je weer opstaat, Jetje, en iets wilt gaan doen, maak het dan af.
Ga je kopjes wassen, doe het dan!
Loop nooit weg en onthoud, dat door je handelwijze het onafgemaakte werk je toch steeds achtervolgt, totdat het je tenslotte overweldigt.
En dan sta je weer voor de splitsing van je persoonlijkheid, wat je zal hinderen en waar je weer akelig van zult worden.
Ook al ben je doodmoe, maak het werk af.
Ook al doe je er tien uur over, maak het af, Jetje, want anders krijg je nooit rust.
Al die werkzaamheden stapelen zich anders op tot een geweldige hoogte, waaronder jij bezwijkt.
Dan zink je weer in je vorige toestand terug en dan kan niemand je helpen.
Héél de wereld drukt dan op je schouders.
Is het niet zo?”
„U weet alles.
Ik sta steeds voor deze dingen en die doodgewone zaken maken mij dan van streek.”
„Wat af is, Jetje, hindert je niet!
Je houdt dan de weegschaal van je dagelijkse leven in evenwicht.
Jij bent van huis uit niet slordig, want het behoort niet tot je karakter.
Mensen, die geen geestelijke diepte bezitten, trekken zich van slordigheid niets aan, maar voor jou werkt het afbrekend.
De dingen, die je niet kunt afmaken, mag je laten liggen, maar wanneer je na je rusten opnieuw begint, dan moet je eerst het werk dat is blijven liggen, afmaken.
Dan pas ga je verder en gaat je wil het leven van alledag beheersen; van héél de huishouding, van jezelf, van je slapen en rusten.
Kortom van alles!
Het mooie is nu, Jetje, dat juist de dingen, die je tot stand hebt gebracht, je zullen steunen.
Als wij mensen op iets moois terug kunnen kijken, dan schenkt het ons voldoening.
De voldoening is weer de stuwing om het nog mooier te doen.
En wat wil dit nu zeggen?”
„Dat je steeds meer gaat doen.”
„Juist, Jetje, en wat volgt nu hieruit?”
„Dat er eigenlijk geen problemen meer zijn.”
„Ook dat is goed, kind, maar de maatschappij heeft er zoveel, dat wij die nooit allemaal kunnen weten.
Dit wil zeggen, dat je steeds hoger en verder gaat om je persoonlijkheid sterker te maken, totdat er niets meer is dat je levenstaak in de weg staat en dan ben je een krachtige persoonlijkheid geworden.
Laat de mensen doen wat ze willen, Jetje, jij gaat rustig verder.
Erger je niet over de mensen, ook niet, wanneer hardheid, die je doet schrikken, je tegemoet komt.
Bedenk dat al die mensen nog moeten leren zacht te worden, hartelijk te zijn en dat ze van je innerlijk nog geen begrip hebben.
Blijf sterk, ga bewust verder en laat je niet neerslaan!
Je hebt er alleen maar ellende door en die harde mensen hebben er plezier van, want hardheid is het kwaad van deze wereld.
En het kwade komt toch al op ons af, daarvan hoef ik je niets te vertellen, want jij bent evenals ik tussen leven en dood geweest, ook al bestaat er tussen ons een machtig verschil in het beleven van dit kwaad.
Ik ga bewust weg en jij blijft hier, doch innerlijk voel je en leef je daar en je vergeet dan de wetten van je aardse leven.
En die vergeet ik nooit, of ook ik zou in slechts enkele dagen verongelukken.”
„Ik voel het, André, en ik zal mijn best doen.”
Jetje gaat weg, maar ze zal terugkeren.
Moeder Jet verlangt te horen, wat haar dochter te zeggen had en ze vraagt hem: „Heeft zij het zelf kunnen vertellen, André?”
„Neen, maar ik heb haar kunnen helpen.
Zij zal aan zichzelf beginnen.
Jij moet erop letten, dat ze de dingen die ze onder handen heeft, afmaakt.
Hierdoor verkrijgt zij het fundament voor haar aardse persoonlijkheid en dan staat ze straks op eigen benen.”
Jetje gaat steeds meer vooruit.
Zij wandelt op straat en helpt ook thuis.
Ze staat haar moeder bij en zij is als ieder ander mens.
Is Jetje krankzinnig?
Niemand vindt haar abnormaal.
Kent men Jetje?
Mensen, die van deze dingen niet afweten, kennen Jetje niet, want zij is ongelooflijk diep en toch zo eenvoudig.
André daarentegen heeft haar leren kennen en weet, dat Jetje bezig is zich stoffelijk bewustzijn eigen te maken.
En dat hebben alle mensen te leren, zegt zijn meester.
Zelfs de miljoenen mensen, die menen deze bewuste levensgraad te bezitten, zullen állen, niet één uitgezonderd, voor de geestelijke levensgraad bezwijken.
Hoe hoger de menselijke persoonlijkheid stijgt, des te moeilijker wordt het aardse leven.
Een dierlijk leven leiden is geen kunst.
Dat kan elke onbewuste!
Maar geestelijke rijkdom bezitten is weer iets anders en vergt de inzet van de gehele persoonlijkheid en daaraan is Jetje begonnen.
En dat noemt men nu geesteszieken!
In werkelijkheid bevinden deze mensen zich tussen leven en dood.
Het innerlijk leven is bezig om dieper te voelen en zich te verrijken, eeuwigdurend en in naam van Hem, Die alomvertegenwoordigd is!
Zij gaan opwaarts tot Hem en eeuwigdurend tot Hem, totdat de mensheid het goddelijk „AL” betreedt.
Dat is de uiteindelijke bestemming van het leven op aarde.
Jetje zal de ene dag beter zijn dan de andere en dat zal zolang voortduren totdat zij ten opzichte van haar stoffelijk leven in evenwicht is gekomen.
In het maatschappelijke leven zal Jetje niet uitblinken, hiervoor is zij té geestelijk ingesteld.
Voor moeder Jet zijn die schommelingen van haar dochter moeilijk op te vangen.
Ook het leven van deze moeder is ontzettend moeilijk, maar zij kan haar taak volbrengen.
Soms kan moeder Jet alles aan, maar zo nu en dan zinkt ook zij even terug en wordt er verdrietig onder.
Nu moet André ook haar opvangen en weer op de been helpen, wil zij zich staande kunnen houden.
Op een middag komt een dodelijk vermoeide Jet tot hem.
Zij kan bijna niet meer.
Meester Alcar zegt tot André:
„Vertel haar het gebeuren van zuster Annie.”
Moeder Jet heeft al zuchtend plaatsgenomen.
André peilt haar.
„Wil ik je een mooi verhaal vertellen, Jet?”
„Ja, graag, André.
Je weet, ik krijg er nooit genoeg van.”
„Goed, dan moet je maar luisteren.
Bij ons komt een verpleegster, die ik een jaar lang heb moeten behandelen.
Als een wrak kwam ze hier.
Doch thans is ze reeds lang aan het werk.
Annie praat graag; zij heeft het altijd over mijn boeken en over de Rozekruizers en zij zegt tegen iedereen, dat God alles voor haar is, dat de mensen vertrouwen moeten hebben en dat zij zich geheel aan Hem moeten overgeven, of zij zullen er nooit komen.
Je moet je staande houden en het goede willen maar de mensen willen dat niet.
Natuurlijk, de lichamelijke krachten om je staande te kunnen houden moeten aanwezig zijn en als je werkelijk hulp nodig hebt, dan komt die ook.
Nooit is ze uitgepraat, nooit te moe om te praten en om de mensen kracht te geven.
Als ze hier is, praat zij aan een stuk door, ophouden kan ze niet.
Wij hebben haar steeds aangehoord.
Doch op een goede dag kwam ze hier, diep in de put.
„Wat is er?” vroeg ik.
Ze antwoordde:
„Ja, wat moet ik je zeggen, het gaat niet meer.
Ik kán niet meer voort!”
Nu liet meester Alcar mij zien, dat ze dat wél kon, doch dat zij het hoofd liet hangen.
Zij wilde het wat gemakkelijker hebben.
Haar patiënt, die voor zijn dood stond, eiste haar dag en nacht op.
Annie zei, dat ze zou inzinken, als het nog langer duurde.
Ik zag echter, dat zij kracht genoeg had om zich desnoods nog vier maanden dag en nacht volkomen te geven.
Wat moest ik doen?
Wat zou ik haar zeggen?
Wat dacht je, moeder Jet, dat mijn zachte en lieve meester Alcar tot haar zei?”
„Dat ze moest rusten.”
„Nu ben je fout, Jet.
Alcar zei, dat zij dan maar moest bezwijken.
Ik gaf deze boodschap door en zei het nog harder.
„Zak maar in elkaar, zuster Annie.
Praten kost niets.
Anderen de oren van het hoofd praten, zeggen hoe het moet en dan zélf bezwijken, alles maar opgeven, weglopen en luieren, dat kan iedereen!”
Annie weg, schreiende, maar ik wist, dat zij aan zichzelf zou beginnen en dat zij als het moest in elkaar zou zakken.
Toch had zij het begrepen en zij rende zo hard zij kon naar haar zieke terug, die een week later het aardse voor het eeuwige leven verwisselde.
Annie beleefde een pracht van een sterfbed en kwam overgelukkig bij mij.
Annie trilde van vitaliteit.
Zo was zij nog nooit geweest.
Ze zei, dat een bovennatuurlijke kracht in haar leven was gevaren.
Al zou die verpleging nog een jaar hebben geduurd, dan nóg zou zij niet zijn bezweken.
Wat wilde meester Alcar bereiken, moeder Jet?
Dat Annie nu het bewijs zou geven van haar liefde, dat zij zou putten uit een bron, die álles vertegenwoordigt, maar waaruit wij mensen eerst dán kunnen putten, wanneer wij onze krachten geheel hebben verbruikt; wanneer wij volkomen leeg zijn en wanneer wij niets meer bezitten.
Anders kunnen wij nooit de volle honderd procent inzet van onze persoonlijkheid beleven.
En dat wil God, wil Christus van ons.
Eerst dan werkt de goddelijke inspiratie voor dit en voor het volgende leven; voor ál onze gedachten, ál ons werken en bidden.
Dit mocht Annie ook ondervinden, want zij zonk niet in elkaar, maar gaf blijk van waarachtig leven, zij diende!
Aan dit sterfbed werden haar de ogen geopend.
Hier gaf zij álles van zichzelf, maar putte zich er niet door uit.
Integendeel, zij handelde als een geestelijk bewuste.
De stervende man zei tot haar:
„Je hebt gelijk, zuster, ons leven gaat voort.
Ik zie mijn moeder naast mij.
Ik ben vijfenzestig en toch zegt ze, kind, ik kom je halen.”
Het waren de laatste woorden die Annie hoorde.
Toen ging zij naar haar eigen kamer om God voor dit ogenblik te danken.
Op dat ogenblik verkreeg zuster Annie voor dit leven en voor Golgotha haar bewustzijn.
Enkele uren daarvoor was haar bewustzijn stervende, was zij een levend dode.
Nooit zal zij meer bezwijken, want deze daad, dit willen, trok haar in een verhoogd stadium op, waarin zij nu kan leven, en zij kan nu voelen, dat die bron onuitputtelijk is!
Dus, wat moet onze moeder Jet doen?”
„Ik weet het al, André, en je wordt hartelijk bedankt.”
„Neen, ga nog niet weg, wacht nog even.
Hier is nog zo’n voorbeeld.
Een andere zuster, die ook hier komt, maar ouder is, en die veel met Anna, mijn vrouw, praat, beleefde hetzelfde.
Zuster Neeltje kan goed praten en doet aan geestelijk werk.
Zij geneest en spreekt met ieder die maar naar haar wil luisteren.
Zij geeft elkeen steun en kracht.
Voor haar is God, de God van al het leven, de Vader van elkeen, van alles!
De Alkracht, grotere kracht is er niet.
En die kracht laat je nooit alleen, nóóit!
Daarop kun je vertrouwen, in álles, in narigheid en geluk, in ziekte en ellende.
God is álles!
Je moet haar horen praten, moeder Jet.
Zij praat als een oude pastoor en geeft het niet op.
Haar mond staat geen seconde stil en wij luisteren naar haar.
Als ik even tijd heb zet ik mij naast haar neer en volg haar gesprek.
„Mijn meester”, zegt ze dan, „wil dat wij ons inzetten.
Maar hij zegt ook, dat wij op eigen benen moeten staan, God is álles!
De God van de lief ... de.”
Het duurt even.
Neeltje neemt het woord liefde in de mond en laat de zoete klank op dat ogenblik door haar gehele persoonlijkheid trillen.
Zij herhaalt dit woord nog eens en stelt haar persoonlijkheid en wilskracht, al haar gevoelens op het woord in en dan komt het.
Het is, alsof het uit de diepte omhoog klinkt en alléén voor jou bestemd is, als zij het uitspreekt.
„De lief ... de!
God is lief ... de en is dat steeds geweest.
Hij zal het blijven ook.
God laat ons niet alleen.
Hij heeft Zijn kinderen lief.
Je kunt altijd op Hem vertrouwen, in álles!
En wij mensen moeten ons voor Hem openstellen, ons overgeven aan Zijn kracht en wil.
Wij worden dan geholpen.
Hoor je het?
Elkeen kan die krachten ontvangen.”
Neeltje praat elke zieke ondersteboven en heus, moeder Jet, Neeltje kan genezen en goed ook.
Een waarachtig christenkind is zij.
Ik heb heilig ontzag voor haar leven en persoonlijkheid.
Ook meester Alcar heeft dit, ik weet het!
Neeltje is een aardse engel.
Weinig mensen kunnen op aarde deze hoogte behalen.
Als Neeltje aan Gene Zijde komt, zullen duizenden zielen haar opwachten.
Ik zeg je, men zal bloemen aan haar voeten leggen, want zij is een kind met een even rotsvast geloof als de christenen, die ter wille van hun overtuiging de leeuwenkuil ingingen.
En hiermee bewijs ik haar alle eer!
Ook mijn meester zou haar dit geschenk willen geven.
Doch onverwachts krijgt ook Neeltje haar levensles en ziet zij niet alleen haar grootheid, maar ook haar menselijke ikje nog.
Zij vat kou en krijgt een oorontsteking.
Wat doet ze nu?
Zij schrijft mij of ik bij haar wil komen.
Voor gewone mensen is het vragen om hulp heel normaal, voor Neeltje echter niet.
Zij betreedt namelijk hierdoor het abnormale ten opzichte van haar eigen leven en willen, voor héél haar gevoelsleven.
Ze schrijft: „Broeder André, zou je bij mij willen komen?
Ik ben ziek.”
Maar broeder André mocht niet van zijn meester.
Alcar zei: „Waar blijft nu de geestelijke, de krachtige Neeltje?
Waar is haar vertrouwen in God, Die haar steunen zal en waar is haar eigen meester?
Dat klopt niet!
Hoe wil Neeltje nu haar eigen leven vertegenwoordigen?
Neeltje negeert haar geestelijke leider en heeft mij nodig.
Zij maakt nu vele fouten.
Indien zij ermee gebaat zou zijn, brak ik haar doormidden.
Ik acht haar echter in staat om thans te evolueren, om een hogere bewustwording te betreden, doch zij moet alles van zichzelf hiervoor inzetten.
Zij kan zichzelf helpen.
Zij heeft niemand nodig.
Nu schakelt zij echter haar eigen leiding uit.
Je gaat niet tot haar, André.”
Ik ging niet, maar Neeltje voelde zich op de tenen getrapt en dacht: Is dit nu André?
Ze schreef:
„Zeer geachte heer.”
Ik moest lachen, moeder Jet, want voor Neeltje was ik een broeder.
Nu werd ik ineens een heer.
Zij schakelde mij en alles wat ik haar voor haar ontwikkeling tijdens de jaren dat zij tot ons kwam, gegeven had, uit.
Ze staat er nu boven en negeert alles.
Met één pennestreek ligt mijn gevoel voor haar leven en persoonlijkheid in de modder.
Maar ik kende Neeltje.
Zij schreef verder:
„Daar hebben wij het nu.
En „dat” wil geestelijke boeken schrijven en heeft het over de liefde.
Ik heb mijn overtuiging gekregen, maar dit klopt niet.
Ik weet het nu, het zijn allemaal mooie praatjes.
Nu er bewezen moet worden wat liefde is, sta je alleen.
Wat een teleurstelling.
Ik weet nu, wat voor soort medium u bent.”
Zij schreef nog meer, maar dit was het voornaamste.
Ik dacht er even over na, want Neeltje moest nu een flinke les hebben.
Toch moest ik haar de grootheid van haar karakter laten voelen en haar bewijzen, dat zij verkeerd had gehandeld, wilde ik haar de ogen kunnen openen.
Ik stelde mij op mijn meester in en vroeg:
„Zoudt gij mij het antwoord willen geven voor deze vrouw?”
En reeds na enige seconden kreeg ik antwoord.
Meester Alcar zei:
„Zet je neer, André, ik zal je inspireren.”
Ik begon de brief met:
„Mijn beste Neeltje.”
Op dat ogenblik voelde ik het contact met meester Alcar en ik schreef verder: „Wat ben je dom, o, wat dom ben je nu.
Héél je grootheid gooi je thans te grabbel.
Hoe groot had je kunnen zijn en wat heb je er nu van gemaakt?
Niets!
Ik ben in staat je grote fout te ontleden, doch ik doe het niet eens.
Je schrijven en handelen was erg zwak.
Dat doet geen bewuste.
Of twijfelde Neeltje aan mijn vriendschap en liefde voor haar leven en gaven?
Ik zou je anders nimmer in mijn omgeving hebben geduld, geloof dit, want mijn tijd is kostbaar.
Bleef ooit de deur voor je gesloten?
Ben jij soms in staat om mijn leven te beleven en om instrument te zijn van de meesters?
Dan heb ik je niets meer te zeggen en dan mag je mij veroordelen zo hard als je wilt.
Doch ik zie je zo niet en je weet, ook mijn helderziendheid heeft in de jaren betekenis gekregen.
Ik mag zeggen, ik bezit gaven.
Sta jij boven dit contact?
Indien ik je had geholpen, Neeltje, wat had je dan ontvangen?
Hoe had je dan gehandeld en wat zou er dan nog van je eigen bezit overgebleven zijn?
Zoek het maar uit, lieve Neeltje, je bent ertoe in staat.
Ik wil je echter voorlopig niet meer zien.
Het ga je goed, kind van de Vader, God zegene je!”
Zo ongeveer was mijn schrijven, moeder Jet.
Neeltje bleef drie maanden weg, toen hield zij het niet meer uit.
Op een dag wordt er zachtjes gebeld.
Anna doet open; ik was niet thuis.
Neeltje?
„Is hij thuis?
Zal hij mij de deur niet uittrappen?
Hoe fout heb ik gehandeld.
Had hij mij maar doodgeslagen.
Ik heb mijn les moeten leren.
Aan anderen vertellen om vertrouwen te hebben en zelf hulp inroepen als het niet nodig is.
Vreselijk is het.
Maar ik heb deze les verdiend.”
Mijn vrouw zei toen, dat geen mens hier de deur wordt uitgetrapt en zij praatte wat met Neeltje.
Toen ik thuiskwam, zei Anna tegen mij: „Je weet nooit wie hier was vanmorgen.”
Ik zei ... Neeltje.
Waarachtig, Neeltje was er weer.
Meester Alcar zei tot mij:
„Geef haar een in trance ontvangen schilderstukje.
Zij heeft haar les geleerd en het hoofd gebogen.”
Neeltje sprong in de lucht van geluk.
Zulke domme dingen wilde zij niet meer uithalen.
Wat had ze hierdoor geleerd!
„Ik ben al weg, André”, sprak moeder Jet.
„Je wordt hartelijk bedankt.”
Moeder Jet ging tot haar Jettie en zou haar grote taak in liefde afmaken.
Ook zij kreeg vertrouwen in Gene Zijde en in de meesters.
André maakte zich intussen gereed om andere mensen te helpen.
Enige dagen later stond hij voor nieuwe problemen, waarvan hij de astrale wetten zou leren kennen.
Een andere graad van krankzinnigheid openbaarde zich aan zijn leven en hiervoor moest hij zijn gehele persoonlijkheid inzetten.