Navigatie 9
Vraag: „Behoren de zogenaamde vleesetende planten tot het planten- of tot het dierenrijk?”
Jozef zegt: „Dat kunt ge op school leren, dames en heren, dit weet het kind van u reeds te vertellen.
Waarom moet ik dergelijke vragen beantwoorden?
Ja, die planten zijn uit het dier in de wateren geboren en dit is naschepping.
Dus leven, door rotting ontstaan, zoals bijvoorbeeld een vlindertje – rupsachtig bewustzijn – vanuit die naschepping is geboren.”
Uit de zaal komt er: „Mijnheer Rulof, wat is naschepping?”
Jozef zegt: „Luister dan en gij weet het.
Wij hebben zeven graden voor de mens, als lichamelijke levenswetten.
De wetenschap (in 1950) noemt dit de rassoorten op Aarde.
Dit zijn voor de ruimte en ons leven: levensgraden voor het menselijke organisme.
Dus vanuit het oerwoud naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en naar de kleurlingen, India dus, Indische volken, die toch reeds het hoogste ras als organisme, als graad dus, hebben bereikt.
En nu volgt het dierenrijk.
U weet door de boeken, dat het dier uit de mens is geboren, uit die eerste menselijke cel.
Dat is op de Maan gebeurd.
Toen dus de mens zijn leven in handen had gekregen door God en door de Maan, als deel van God, ontstond uit die eerste menselijke cel ander leven en dat is het dier, het schaduwbeeld van de mens.
Apen dus, hebben de eerste afstemming te beleven, doch ook die cel, die dus nu dierlijk is, teelt in en verteelt zich, totdat er van bestaand dierlijk leven geen sprake meer is.
Het dier heeft zich dus verteeld door tal van levensgraden – uit die eerste soort ontstaan – te scheppen en te baren, met ál de goddelijke evolutie-eigenschappen voor het vader- en moederschap, of ... er was van voortzetting, die eigen evolutie, ook geen sprake geweest.
Voelt gij dit?
Maar er wás evolutie, omdat de eigenlijke cel zeven graden bezit, overgangen dus, om nieuw leven te scheppen en te baren, hetgeen wij ook voor het „Alstadium” als „Albron” mochten zien en hebben leren kennen.
Dit zegt nu, dat een leven van een dier, hetzij vis of vogel, rat of muis, of een leven van een bloem of plant, niet het eerste noch het laatste is en dit is doodeenvoudig, omdat dit leven tot God moet terugkeren.
Dit hebben wij te aanvaarden.
Al het leven zal straks het goddelijke stadium moeten vertegenwoordigen, hetgeen zegt, dat de toestand van dier en mens, bloem en plant, vis en andere soorten van leven, het hedendaagse uiteindelijke stadium niet kan zijn!
Dit is de waarheid!
Toen nu die zeven graden voor ál het leven, voor welke vorm en graad ook, voor dierlijk of plantaardig leven, ook voor de vis, voor de eigen levensgraden het uiteindelijke stadium, de goddelijke schepping hadden bereikt – dus voor God als bestaande schepping het eigen leven die ruimte hadden gegeven – begonnen de nascheppingen door ontbinding en rotting aan een eigen proces, wereld, baring en schepping en daar behoren bij: alle insecten voor landelijk en waterlijk gevoelsleven, bloemen en planten.
Een slang, een insect.
Waterlijk en landelijk leven nu, hebben op die naschepping afstemming en deze zien wij nooit in het leven achter de kist.
Dergelijk leven is tijdelijk en heeft geen bewust leven voor het „Alstadium”!
Is dit duidelijk?
Onze muis en rat zijn nascheppingen!
Voor uw vraag nu: diezelfde vleesetende plant is naschepping, want door ontbinding is die bloem als dierlijk wezen ontstaan; onze uitwerpselen scheppen en baren zelf nog!
Een luis is naschepping, doch door die wereld van ontbinding ontstaan en dit wil zeggen, door vervuiling.
En vervuiling is rotting, zodat gij kunt aanvaarden, dat ook nascheppingen ziel en geest bezitten en dat wij nu voor de ziel en de geest, ook vanzelfsprekend voor de persoonlijkheid van dat diertje komen te staan en dit hebben te aanvaarden.
Een eigen luis nu, dames en heren, kreeg de eigen „ziel en geest” door onze levensaura en dit diertje weet precies, waar het zich kan voeden.
Dit moet ge nu kunnen begrijpen.
Die levensloop en het ontstaan ervan is te volgen en te ontleden en is heus niet zo diep, maar het verbindt u toch met ál de goddelijke eigenschappen voor de baring en de schepping, want die machten en krachten bezit zelfs de luis!
Niet wonderlijk?
Geen openbaring nu voor uw leven?
Dat dacht ik ook en eerst nu gaat ge de schepping voor al het leven van God begrijpen en dit kan geen enkele bioloog u verklaren, hij kent de schepping nog niet!!
Het is dus duidelijk, dat die zeeanemoon dierlijk leven bezit en zich daardoor van visjes bedient, maar dit heeft niets meer met de bestaande schepping uit te staan.
De bloem nu voor ons is goddelijk en bezit het goddelijke kleurenrijk.
Ook de nascheppingen bezitten nog die kleuren en soms zelfs nog meer en mooier dan de eigenlijke scheppingen van God.
Ze zijn te volgen en te ontleden en stuk voor stuk, één voor één, tot die bestaande levensgraden terug te voeren.
Alweer boeken!
Niet de moeite waard om het te weten, dames en heren?
Zó leert ge de goddelijke scheppingen kennen en vooral uzelf!
Hoe diep nu het kleurenrijk is, voelt ge zeker.
Miljoenen diersoorten en nascheppingen zijn er ontstaan.
Tot het onkruid toe, is naschepping voor de natuur!
Thans natuurlijke ontbinding, teelt, groei, bloei, doch vrij van de bestaande schepping en toch een eigen levensgraad vertegenwoordigend, hetgeen echter niets heeft te maken met bewust geestelijk astraal leven.
Want wat moeten wij met luizen en onkruid, met slangen en dierlijk gedoe in de sferen van licht beginnen?
Oneindig diep is het leven, dit kunt gij aanvaarden.
Daarom kennen de meesters de schepping, zij zijn kosmisch bewust en wij, als hun adepten, kunnen leren.
Ik geef u door, wat ik zelf mocht leren en heb mogen aanschouwen en toen kon ik m’n menselijke hoofd buigen voor al die levensgraden en levenswetten, doch één voor één werden ze voor mijn leven blootgelegd.
Ik kende ze nu!
Hier is een andere vraag: „Wanneer een hogere levensgraad, als mens dus, tot de lagere spreekt, is dan een mentale klank de uiting van het gevoelsleven?
Bijvoorbeeld, wanneer iemand door een overgegaan persoon wordt aangeroepen, gebeurt dit dan door contact met elkaars gevoelens of spreekt de eerste werkelijk?”
Jozef zegt: „Hebt u de boeken ‘Geestelijke Gaven’ gelezen?
Gelezen en begrepen, wat de meesters over helderhorendheid zeggen en over het zien, over het éénzijn van gevoel tot gevoel?
Dan weet u het al, want dat is het!
Dat is denken en uitzenden, ontvangen en beleven en gij weet het meteen.
Juist dát, wat de andere mens uitzendt en niets anders, neemt u in zich op en dit is de natuurlijke telepathie en niets anders!
Het is het zuiver afstemming vinden op de andere mens, het openstaan voor het gevoel, uitzenden en ontvangen, wat mogelijk is, omdat de mens evenals het dier, die mogelijkheden bezit en hij nu één is met het leven.”
Vraag uit de zaal: „Doet u dit ook, mijnheer Rulof, als u één bent met het leven?”
Jozef antwoordt: „U wilt weten, hoe ik nu al die wijsheid beleef, als deze éénheid tot stand komt?
Dat is het immers?
Meester Alcar legde daarvoor eerst de geestelijke fundamenten.
Ik mag en kan zeggen: ik ben kosmisch bewust geworden.
En het is machtig, als ge dit kunt beleven.
Dit is dan ook de ruimtelijke eenheid, de ruimtelijke telepathie, het is het kosmische éénzijn met al het leven van God!
Tot aan de grens van mijn eigen gevoelsleven!
Dat voelt u zeker en dit wil zeggen, dat kosmisch bewustzijn nog niet de álwetendheid bezit, die de meesters wél bezitten, maar die hier op aarde bijna niet is te verwerken.
De eerste fundamenten, die werden gelegd, waren voor het innerlijke leven van de mens, bijvoorbeeld voor geloof, godsdienst, voor de God van liefde, de Bijbel dus, daarna voor vader- en moederschap, wedergeboorte en zo verder; u kunt het weten door de boeken, ze ontstonden erdoor.
En als het allerlaatste contact, de kosmos!
Wij kwamen tot in de „Albron” terug, verder en hoger konden wij niet meer en dit is net alles!
En toen begon het leven te praten.
Ik kende dus reeds de grondfundamenten, hoe die levens het eigen leven hadden gekregen; de rest volgde toen vanzelf.
Toen u mij zo-even de vraag voorlegde: wat is een zee-anemoon en: wat is vriendschap, begon die anemoon zelf te vertellen, waardoor zij was ontstaan.
De vriendschap zei mij, waar de eerste fundamenten moesten worden gelegd, wil de mens deze fundamenten beleven.
Ik zei: voor ziel, leven, geest, vader- en moederschap; en nu kunnen wij alwéér schrijven en wordt het een machtig boek, dat door de levensgraad zélf is geschreven en wordt verteld.
En dat klopt!
Wat is inspiratie?
Als de schilder zijn verf beheerst, zijn techniek kent, kan hij zich loslaten en dan daalt hij af in dat andere leven.
Dat is het volkomen oplossen in de kunst en dit geldt bovendien voor al het leven; dit zult gij wel kunnen aanvaarden.
Wanneer gij het fundament voor elk ding of leven kent, volgt de menselijke, de natuurlijke en de dierlijke rest vanzelf.
U bent dan als mens één met dat leven, waardoor u deze wetten worden verklaard.
En nu is de mens gereed voor het leven en nu spreekt de ziel en de geest van dat leven tot de mens!
Niet eenvoudig?
Begint u er eens aan!
Dan kunt ge uzelf eerst miljoenen malen verliezen, en hierna moet ge dan bewijzen wie ge zijt, wat ge wilt: goed of verkeerd.
Ik zeg u thans: één vuile, afbrekende gedachte in u en gij bezwijkt, dat andere leven slaat u neer, een bloem is er nu toe in staat!
Ik lach om de mens, ik heb u dit reeds meermalen gezegd en verklaard, die van mij zegt, dat ik niet deug, dat ik slecht ben, of wat dan ook, disharmonisch of een dictator, een magiër of een fakir; weet ik, wat hij al niet zegt.
Ook de mens, die zegt, dat hij het bij mij niet uithoudt, is een arme van geest, doch indien ik die mensen niet zou kunnen begrijpen, stond de machtige schepping voor mij op een dood punt en werd ik volkomen uitgeschakeld.
Eén verkeerde gedachte dus, iets van haat, jaloezie, onbegrip en het niet-willen-buigen, slaat mij reeds uit dit goddelijke en ruimtelijke éénzijn.
Ik heb dan geen eenheid meer, ik lig er dan uit, en stil staat mijn leven.
Nu willen de mensen, moet u eens even luisteren, dat „ik” denk, zoals zij denken en voelen, doch doe ik dit, dan lig ik er alweer uit en sta ik stil, met andere woorden: zij willen mij terugvoeren tot het onbewuste denken en zelf niet opwaarts gaan, wat dus álles van henzelf als inzet zou kosten, waarin zij dus geen zin hebben.
Maar nu heet ík de raddraaier, degene, die hen niet wil begrijpen, die niets anders is dan een dictator.
Doch ik wil u allen leren denken en dat hebt ge te aanvaarden, of ... wij komen niet verder.
Doch dan begint de tegenstand al en dan sta ik machteloos!
Zo liep de een na de ander bij mij weg: allen hebben echter gelijk, of willen minstens gelijk hebben.
Ik echter zag dat, wist het, doch liet ze zich te pletter lopen, omdat ik de wetten voor het geestelijke en ruimtelijke denken ken, en me deze wetten voor mezelf heb mogen eigen maken door mijn meester Alcar.
Niet eerlijk soms?
U moet uw eigen denken willen afleggen, want uw denken is aards, maatschappelijk, en heeft niets met het geestelijke denken uit te staan.
Dát moest meester Alcar mij het eerst leren en ik kon het, omdat de meester daarvoor de fundamenten had gelegd.
Welke, dames en heren, zijn die fundamenten?”
Stemmen uit de zaal: „Door uw contact, natuurlijk.”
Jozef: „Ja, dame, vanzelf, maar dat alléén is het niet.”
Stem weer uit de zaal: „Door uw gevoel, uw gevoel als medium.”
„Ja, mijnheer, maar wát nu?
Dit is het niet!”
„Door uw afstemming op Gene Zijde?”
„Neen en ja, maar ik wil één woord van u horen en niets anders en eerst dan komen wij voor Gene Zijde te staan.
Dan weet gij het ook, doch het bewijst al, dat gij niet kunt denken!
Ik zal het u zeggen, u kunt het weten, gij allen.
Door het leven lief te hebben, dames en heren, legde meester Alcar zijn goddelijke fundamenten voor dit éénzijn.
Dorsten, hongeren om te mogen ontwaken is het.
Plichtsbetrachting, vriendschap, de echte dan, wij hebben er al over gesproken, dit alles voert u tot de liefde voor het leven en dat wérd ik; door het genezen zijn ál deze fundamenten gelegd.
Eén verkeerde gedachte nu van een genezer ... en hij ligt er al uit, wordt het nooit, want er is dan geen liefde in dat leven voor de wetten en de zieke.
Bedrog, zelfs seksueel gedoe kan het zijn!
Vreemd soms?
Dat is het niet, eenvoudig wordt alles, als u er zélf maar aan begint.
Er omheen wandelen, dat kun je toch niet, praatjes verkopen helpt je niet, dat kun je wel de mens wijsmaken, maar niet het leven, want dit houdt zich voor uw gevoelsleven gesloten, gij kunt dan de „droedels” krijgen.
Wist u dit niet?
Zo kreeg ik steeds nieuwe wetten te beleven.
Meester Alcar ging verder en zo bereikten wij het „AL”-stadium als mens.
Van de Aarde af tot het bewuste „AL” dus, heb ik mogen beleven, die reizen zijn tijdens de laatste maanden van de oorlog beleefd, waardoor wij de kosmologie hebben geschreven!
Begrijpt ge thans, dat ik, alleen reeds voor de wijsgerige stelsels, voor de mens twintig boeken had kunnen schrijven?
Maar de mensen willen niet denken, zoals zij moeten denken.
En is er dit hoofd buigen niet bij, dan sta ik machteloos.
De moeite waard, mijnheer Berends?
Mijnheer de Wit?”
Berends en De Wit antwoorden: „Enorm is het.”
„Prachtig.”
Jozef lacht maar wat, hij weet het, de mens zegt iets.
Maar hij zegt tegen mijnheer de Wit: „Van u neem ik het.
Voor mijnheer Berends moet ik nog even denken, ik hoop, dat ik ook hem later voor de volle honderd procent kan aanvaarden.
Nietwaar, begin en gij hebt het al.
Ik ga verder, ik heb hier ten eerste: „Hoe verklaart u het feit, dat een hond, wiens meester was gestorven, voedsel weigerde en enkele weken later stierf?”
Jozef zegt: „Heb ik u niet verteld en verklaard, wat geestelijke vriendschap is?
Wel, u weet het dus reeds, want dát is het nu!
Het éénzijn van mens en dier is het!
Liefde, hartelijkheid – ik behoef nu al die karaktertrekken niet wéér te volgen – is nu het verdriet en het gemis voor het dier, voor deze hond.
Andere dieren hebben dit gevoel eveneens en sterven!
Ten tweede: „Dat een kanariepietje van heimwee stierf, omdat het na de geboorte van een kind in het gezin, op de tweede plaats kwam?”
Ziet u het nu, mensen?
Eerst kreeg dit diertje alles, het leefde door die liefde; toen lag het eruit en stierf.
Eerst alles aan liefde, maar zonder die liefde – ééns beleefd en geproefd – is het inéénstorten, afbraak, het verlies voor dit dier.
Soms geldt dit ook voor de mens en dan volgt ook het bezwijken.
Dit zijn de wetten voor de liefde, dames en heren, en die zijn onfeilbaar.
Het dier sterft spoedig, de mens met hoger en ruimer bewustzijn, kan vooruit.
Is er géén ruimere liefde aanwezig, dan staat de mens óók voor dit dode punt.
Hij loopt zich nu te pletter en bezwijkt, zakt terug, doet gek-achtig, raakt overspannen, gaat de kliniek in en verder nog?
Een dier heeft dit ook, het heeft de dood voor het dier tot gevolg!
Duidelijk?
Ten derde: „Waarom noemen de meesters de Aarde de enige planeet in het Universum, waarop wordt geleden?”
Jozef zegt: „De Aarde bezit het hoogste bewustzijn en dus ook het diepst bewuste leed in het Universum.
Op andere planeten wordt ook geleden, niet menselijk bewust dus, doch dierlijk bewust.
Dit is iets anders, doch u hoorde het zo-even voor uw kanariepietje.
De dood komt, doch het leed van de mens op aarde is dieper!
Ten vierde: „Hoe verklaart u het feit, dat we steeds door de Aarde worden aangetrokken, om oorzaak en gevolg te beleven, hetwelk leed en smart betekent?”
Jozef zegt nu: „Ik weet, wat u van mij wilt horen.
Maar dit is dieper.
Immers, gij wilt weten, waarvoor dit zo noodzakelijk is?
De Aarde trekt u eigenlijk niet aan, maar de mens doet dit!
Voelt u het machtige verschil?
Wanneer er dus wordt gezegd ‘De Aarde trekt u terug’, is dit in wezen de mens, met wie gij hebt te maken en aan wie gij moet goedmaken.
Eerst daarna laat de Aarde u vrij en hebt gij uw rekeningen betaald.
Nu zijn er rekeningen bij, die u aan Gene Zijde kunt goedmaken en kunt betalen, doordat gij daar het leven dient, wat de weg is om tot God terug te keren en wat u helpt, om uit de ellende te komen, die door u is geschapen.
Eerst daarna zijt ge geestelijk en stoffelijk vrij van Moeder Aarde en kunt ge aan uw eigen leven beginnen!
Duidelijk?
Dan krijg ik nog een vraag.
„Ten vijfde: in het boek ‘Het Ontstaan van het Heelal’ was u met meester Alcar op Golgotha, en met u vele andere geesten, die bloemen brachten voor het geestelijk verlichte kruis op Golgotha.
Die bloemen – zo staat er in het boek – waren door leed en smart gekweekt en hij, die het meest had geleden, had tevens de machtigste bloemen.
Nu voel ik het zo aan, dat het meerdere of mindere lijden stellig afhangt van de houding, die de mens tegenover het leed aanneemt.
Maar dat de mens het zélf geheel moet overwinnen, zodat er geen leed meer is, is toch volgens onze leer niet mogelijk, als ik het goed heb?”
Jozef: „U hebt dit niet goed begrepen.
Daarmede wordt dit bedoeld: de mens, die diep leed heeft beleefd, schiep de machtigste bloemen en dit wil nu voor ons zeggen: door ons leed te dragen en te ontvangen in liefde, bouwt de mens aan zichzelf en krijgt hij „Orchideeën” in handen.
En die aanvaardt Christus!
Slaan wij dus terug, dan scheppen wij dus geen bloemen.
De mens, die dus een pak slaag kan en wil aanvaarden, krijgt iets in handen en dit is de eenheid met het leven van God.
Dat zijn de bloemen, door zijn leed en smart geschapen en deze kan Onze-Lieve-Heer dan ook aanvaarden, die bloemen kan men op Golgotha neerleggen.
Duidelijk?”
„Ik begrijp het volkomen en ik dank u voor al uw machtige antwoorden, mijnheer Rulof, een Universiteit is het!”
„U ziet het, mensen, waar wij het hier steeds over hebben: doe goed, ook al wordt ge geslagen.
Zeg ik dat niet altijd?
Maak geen ruzie, loop niet bij je vriend weg, geef liefde, roddel niet over je vriend en maak het leven niet slecht, sla die kroon niet van een hoofd, maar bouw er een door liefde en gij kweekt „Orchideeën” voor Christus en uzelf!
En dát is het eigen Golgotha in ons leven en dit moeten wij ons eigen maken!
Is dit nu niet aanvaardbaar?
Is dit niet het álles?
Is dit niet het reële doen en laten voor de mens, voor man en vrouw?
Moeder- en vaderschap is het voor ons allen!
En door het hoofd buigen komen wij zo ver!
Liefde is het en liefde blijft het!”
Een dame vraagt: „Hoe treedt de ziel ín de moeder?
Beleeft de moeder dan tijdens de bevruchting een uittreding?
En is dit voor al het leven?
Ik bedoel, voor elk moederschap?”
Jozef zegt: „Neen, dame, gij en uw man treden niet uit om die ziel te gaan halen, zij komt vanzelf tot u en u wordt door haar onfeilbaar gevonden.
Nog voordat gij was geboren, dus zelfs nog voordat gij in uw moeder leefde, was dit alles al geregeld en zo zoudt gij nu worden aangetrokken.
Dat wil zeggen: wij trekken het leven aan, waarmede wij hebben te maken door „oorzaak en gevolg”!
God – Moeder Aarde is het – geeft ons eerst de zeven graden voor het menselijke organisme te beleven, en ook dit gebeurt onfeilbaar.
Eerst hierna beginnen wij aan het goedmaken.”
„U zegt: ‘Dit gebeurt onfeilbaar’, wat is het, dat die onfeilbaarheid tot stand brengt?”
Jozef antwoordt: „Mevrouw, dit zijn de geestelijke wetten.
Maar nu weet u nog niets.
Toch kunt gij dit zien en beleven.
De oerwoudmens kan u en mij niet aantrekken.
Dus uit die miljoenenwereld, de wereld van het onbewuste, van de wedergeboorte, trekt dat oerwoudorganisme de ziel aan voor zichzelf en geen andere dan juist dát gevoelsleven als ziel dus, dat tot die oerwoud-graad van leven behoort.
En nu bedoel ik, dat een oerwoudbewoner geen Beethoven kan aantrekken, geen Rembrandt, geen technisch noch geestelijk genie.
Dat is niet mogelijk en dat hebben wij te aanvaarden.
Doch dit zegt, dat élke graad het eigen gevoelsleven aantrekt.
Dit is bovendien voor de geest, wanneer wij voor het „karma” komen te staan, dus wanneer wij aan het „goedmaken” beginnen!
En waar gij nu ook leeft, wij trekken alleen dié ziel aan, aan wie wij het meeste hebben goed te maken en die voor de geboorte gereed is.
Hiervoor heeft God geen zorgen meer, dat gaat vanzelf en dit zijn wetten, wetten dus van éénzijn, wetten van rechtvaardigheid, voor het harmonisch terugkeren tot God; zo niet, dan kwamen wij nimmer vrij van onze fouten.
En dat kan natuurlijk niet.
Of de dierenwereld dit ook heeft, dame?
Ja, doch nu alleen voor het evolutieproces.
Het dier kent immers geen menselijke fouten, weet niets van haat af, die evolutie is zuiver gebleven, alleen de onze hebben wij bezoedeld, doordat wij bewust kwaad en verkeerde dingen doen, het dier niet!
Maar stelt u zich die machtige ruimte voor de ziel nu eens voor.
Miljoenen zielen is nu niets.
Miljoenen „werelden” zijn het voor de ziel van elk organisme, dierlijk of menselijk en toch trekt u slechts het leven aan, dat bij u behoort.
Ik heb die miljoenen werelden gezien, dame, en kan u daardoor de goddelijke waarheid schenken.
Zo diep is de wereld van het onbewuste, de wedergeboorte, voor al het leven van God.”
Vraag uit de zaal: „Waar leeft nu de geest voor al het dierlijke leven?
Ook voor het menselijke, voor de wereld van het onbewuste?”
Jozef antwoordt: „Wáár, mensen, Berends, – u gaat nogal diep – leeft de ziel, het leven nu voor onze kip, tuut?
Heeft de kip ook een astrale wereld?
Een wereld voor de ziel?
En dan de vis?
De hond en de kat, de koe en het paard?
Kent ge ook deze wetten?
Neen, maar de meesters houden al die werelden uit elkaar: zij verbinden zich met één van deze werelden en nu zien zij slechts dié wereld en niets anders.
Maar waar leeft de ziel van de kip, mijnheer Berends?
U weet het niet?
Niemand weet het?
Voor uw hond?
Ook niet?
Heeft de hond een astrale wereld?”
Iemand uit de zaal laat horen: „Ja, want dat schrijft meester Alcar toch in de boeken?”
Jozef: „Juist, dame, zo is het.
Wij weten dus, dat ook de hond moet evolueren en het hoogste in de dierenwereld moet beleven, namelijk de gevleugelde soort.
U voelt het zeker al, miljoenen werelden zijn er en voor elk diertje is er een wereld voor de ziel en de geest.
Iets anders wordt het, wanneer wij voor de astrale wereld staan.
Maar onze kip, mensen ... bezit geen enkele wereld voor de wedergeboorte, die wereld heeft de kip in eigen handen gekregen en is nu één wereld geworden.
En daar komt nog bij, dat zij bovendien de verdichtings- en verhardingswetten bezit.
Wat voor de ruimte miljoenen jaren heeft geduurd, voordat een planeet die verharding bezat, duurt nu bij de kip slechts even.
Immers, als het eitje wordt gelegd, is het week, doch het buitenste vlies, dat nu de dampkring is voor de kip, verdicht zich in slechts enkele seconden.
Dit nu bezit dit kleine leven, waarvan u zondags uw „tuutesoep” eet!
De „eierstokken” bezitten de astrale wereld voor de kip!
Dus diezelfde eierstokken bezitten nu de „Albron”; dus eveneens al de wetten van God, maar met de zelfstandigheid voor het vader- en moederschap, anders hadden wij die merkwaardige haan niet gekend!
Dat die haan ook nog betekenis kreeg voor „Jeruzalem” is natuurlijk weer heel iets anders, zoals ge weet.
De kip nu bezit vader- en moederschap, zij legt en schept, doch de bevruchting komt later, waardoor ge ziet, dat ál het leven van God die essentiële goddelijke wetten bezit.
En dat is het vader- en moederschap en de reïncarnatie voor al het leven.
Maar is het niet natuurlijk en toch weer eenvoudig, wanneer ge de schepping kent?
Eerst nu kunt ge van uw eigen leven genieten en is elke seconde een wereld, een wereld van genoegen, een wereld van geluk, omdat wij, als het hoogste leven, die levens hebben geschapen en nu onze menselijke eenheid genieten.
Al het gevleugelde leven nu, dat de „Albron” bezit – dus de eierstokken als wereld – bezit de macrokosmos en beleeft deze ook voor de eigen evolutie, om ook daarin het hoogste voor God te bereiken.
In dat innerlijke eitje dus van de kip, leeft ook de ziel en de geest voor dat dier en dit geldt voor al de gevleugelde soorten.
Maar voor de hond ligt dit alweer anders, ook voor het paard en de koe, omdat die graden een andere afstemming bezitten en dichter bij de mens staan als schepping en baring.
Dit kunt gij dus volgen.
Doch dit werden boeken, dames en heren, waarvan het kind op school meer zou genieten dan van al die prehistorische narigheid, ik bedoel nu: wat kan het ons nu nog schelen, of er koper of blik in die schuit van Piet Hein heeft gezeten; vertel mij iets van het leven, geef dát het kind en wij evolueren.
Ik zeg u echter, straks krijgt het kind dit te beleven en dan leert de mens zijn God en zijn eigen scheppingen kennen en waarderen.
Als dit spreekt, geloof me, krijgt het innerlijke leven, de geest, de persoonlijkheid, nooit genoeg, want dit is goddelijk.”
Vanuit de zaal vraagt men: „Waarom staat het paard dichter bij de mens dan de hond?”
Jozef zegt: „Ik zei voor baring en schepping en dit kunt ge begrijpen.
Immers een paard krijgt geen tien kinders, een koe ook niet en dat wil zeggen, dat die dieren hun leven aantrekken en nu de zuivere voortplanting bezitten, als baring en schepping.
Een hond geeft u méér levens te zien en dit heeft alweer een andere betekenis.
Hij staat lager, heeft een lager bewustzijn, ook al staat de hoogste soort van de hond dicht bij de mens, wat denken en voelen betreft!
Dit geldt bovendien voor andere levensgraden voor de dierenwereld.
Als u wilt denken, komt ge tot het universele denken en dat is één groot genot, dames en heren, en dan leert ge al deze wetten kennen.
Want het denken is de eenheid; door kosmisch te denken, komt ge tot die reine klaarte en dan kan al het leven tot uw persoonlijkheid spreken en dit wordt nu het geluk voor de mens, de liefde, het éénzijn met God!
Machtig genot is het, zei ik, geluk, ongelooflijk geluk, om dit éénzijn met het leven te beleven.
Hieraan moet gij allen beginnen.
Kent gij het genot om een boek te beleven en te schrijven?
Een machtig genot is het, ongelooflijk geluk is het ook voor de schilder, de beeldhouwer, de musicus, om te scheppen; dit is uiteindelijk – liefde!
En nu het leven te „bedenken” ... mijn hemel, voelt ge, wat gij nog hebt te bedenken?
En waar nu uw geluk leeft, en wat nu uw liefde wordt, indien gij eraan wilt beginnen?
De mens nu, die alleen zichzelf maar wil beleven, alleen die onbewuste gedachtewereld voor zijn tuintje, huisje, stoel en kast – natuurlijk, het hoort erbij – is en blijft arm, natuurlijk en geestelijk arm.
En ... welke liefde, welke vriendschap geeft nu de ene mens aan de andere?
Dat is kosmologie, dames en heren, en die hebt gij u eigen te maken, want achter de kist moet gij allen eraan beginnen!
Nu, dame, komt ge tot ruimtelijk éénzijn, en dit is voor de baring en de schepping het éénzijn met het leven van God, waartoe het aantrekken vanzelfsprekend behoort.
Ge voelt het zeker, de „baarmoeder” is het moederschap, als het Universum zo diep, omdat de mens en het dier die goddelijke eigenschappen bezit.
Sprankelende vooruitgang is het leven.
Had ge er iets anders van verwacht?
Door het leven lief te hebben komt gij zover.
Dit moet u duidelijk zijn!
Het leven is mooi, het leven is prachtig, leest gij in het boek ‘Jeus van Moeder Crisje’.
En zo is het, indien ... gij wilt leren denken!
Mijn hemel, mensen, achter de kist is het uw wereld, uw sfeer, uw liefde.
Ook hier reeds, want gij zijt reeds aan Gene Zijde, uw voelen en denken is daar niet anders dan gij thans doet en ervan wilt maken!
Maar ziet ge nu uw godheid voor u?
Die werelden voor al het leven?
En de astrale betekenis voor al dat leven?
De goddelijke onfeilbaarheid voert u tot al die mensen terug.
Ik zei: de wet is het!
Wij vliegen naar al de volken op aarde, doch één stel mensen trekt ons aan en zie, nu kunnen wij aan het geven en goedmaken beginnen.
Hoe bent u thans, dame, mijnheer?
Krijgt ge van die andere mens iets cadeau?
Dan heeft die ander aan uw leven goed te maken; de mens, die geslagen wordt, is de goedmaker, maar ook die miljoenen anderen moeten eraan beginnen.
Vanzelfsprekend is nu, dat er mannen en vrouwen zijn, die willen dienen en als zo’n stel, zo’n paar mensen bijeen zijn, is er geluk, vrede en rust.
U kent thans de gevoelsgraden voor ons innerlijke leven en de persoonlijkheden, links en rechts zijn ze te zien, die mannen en vrouwen!
Dat nu de hond zeven, acht kindertjes op Aarde brengt, is, omdat de hond slechts voor zijn eigen evolutie heeft te zorgen, anders stierf de schepping voor die diersoort uit en dit is gekomen door het ingrijpen van de mens.
Dan is er nog de disharmonie van de mens zelf, waardoor vele moeders meerdere kinderen zullen baren.
Is dit opgelost, dan baart iedere moeder twee kinderen, één voor zichzelf en één voor haar man.
Meer is nu niet nodig en ook niet aan te trekken, omdat er dan op aarde harmonie is.
Want er is dan geen disharmonie meer door het te vroeg overgaan, waaraan al onze zelfmoorden en oorlogen schuld hebben.
Dat heb ik hier reeds verklaard en kunt ge aanvaarden!
Ik ga verder.
Al die levenswetten te volgen, stuk voor stuk dus te ontleden, is nu de bedoeling niet en daarvoor hebben wij nu ook geen tijd.
Doch gij weet het nu: leer denken en dat is en wordt dan uw eigen geluk voor de werelden van God, die tenslotte uw eigen „Koninkrijk Gods” vertegenwoordigen!
Ik heb hier de vraag: „Welke mogelijkheden bieden magnetische experimenten mij, speciaal wat betreft het genezen van zieken?”
Mijnheer, wilt gij genezen?
Leest u dan de boeken ‘Geestelijke Gaven’ en gij kent uzelf voor het genezen; in die boeken zijn al de geestelijke gaven verklaard.
U vraagt nog: „Waarom mislukken mijn uittredingen?”
Jozef antwoordt nu: „U wilt uittreden, mijnheer?
Bewust, dus zélf uittreden?
Ja, dan waarschuw ik u!
Ik zeg u, indien u mij niet wilt en niet kunt aanvaarden, Rosenburg (psychiatrische inrichting in Den Haag) staat voor uw leven open.
En Rosenburg hier in Den Haag, dat weet u zeker, is een gekkenhuis!
En ik zeg u nu: gij kunt dat niet!
U denkt nu: dat wil ik wel eens zien, u haalt eigenlijk uw schouders op, want gij wilt dat beleven, bezitten; nogmaals, u wordt gek!
Ik krijg straks gelijk.
Als u niet wilt luisteren, ga dan uw gang maar!
Niet één mens in Europa treedt bewust uit.
Ik kan dat ook niet; die machtigste van alle gaven heeft mijn meester in handen, zoals trouwens al de andere gaven, ik ben slechts instrument!
Al die mediums, die in trance zijn, treden uit!?
Maar zij komen niet van hun organisme los, omdat zij die gaven, het gevoel, niet bezitten!
En toch zeggen ze, dat zij eruit zijn, er komt immers een geestelijke persoonlijkheid tot hun leven!?
Maar die weet niets van al deze wetten af en moet dus een onbewuste zijn.
Eigen gedachten zijn het en niets anders!
En u wilt op eigen kracht uit uw organisme, leven en dood overwinnen door te denken?
U maakt uw zenuwstelsel kapot, mijnheer, en bereikt niets; hiervoor is een occulte school nodig en die is er niet in Europa.
Gij hebt er dertig levens voor nodig om zover te komen.
Zeker is, dat er mensen in Europa leven, die occult begaafd zijn, doch nu is het „bezit” uit het vorige leven.
En als u dus niet die gevoelens en die kennis bezit, mijnheer, bént u het ook niet, of ... uw gevoelsleven zou het zelf zeggen!
Dus u bent het niet, omdat u mij vraagt: waarom niet?
Als u uittreden kunt, weet gij het reeds!
Ramakrishna had het, magiërs niet eens, ook geen fakirs.
Leest u de boeken en ga over de wereld, indien ge mij niet kunt geloven en ge leert die waarheid kennen!
Ik zeg u nogmaals, indien gij dit doorzet, gaan uw zenuwen kapot en gij komt in een gekkenhuis, omdat gij ál die miljoenen werelden nu niet kunt beleven, daarvoor hebt ge levens nodig!
Lees die boeken en gij komt tot het hoofd buigen, omdat de wet „gaven” het u zal zeggen en dan begrijpt ge ook dat ik gelijk heb.
Ik neem u niets af, ik schenk u iets!
Het is levensgevaarlijk om achter de kist te willen zien.
Ik heb dit zélf niet en nooit gewild en begreep ook nooit, dat het zo moeilijk is.
En de moeilijkheid zit hierin, dat de mens, die uittreedt, het leven van Gene Zijde met die miljoenen levenswetten, in het stoffelijke organisme moet verwerken en dit is de splitsing van persoonlijkheid.
Nu moet je hier alles kunnen verwerken, analyseren en staande blijven, geen fouten maken, niet gebroken worden, innerlijk sterk zijn, overheersend gevoelig en toch bewust alles kunnen dragen.
U leeft in hellen en hemelen tegelijk, al naargelang gij daar zult beleven.
Eenmaal vrij van het organisme, kunt ge niet meer terug en dit werd talrijke yogi’s, fakirs, en magiërs noodlottig.
Het werd hun val, dus het sterven hier, of zij werden gek of psychopathisch – geestelijk ziek dus – omdat zij de macht over hun organisme hadden verloren.
Ze werden door duizenden astrale persoonlijkheden aangevallen!
Wie kan dit allemaal verwerken, indien er geen meester is, die u opvangt en door al die geestelijke werelden brengt?
Mijn meester zei mij: ‘Al de gaven krijg je niet in handen, die moet ik behouden en je zult nooit op eigen kracht uittreden, want dat is het bezwijken.’
Indien de meesters niet willen, dat wij uittreden, gebeurt er ook niets.
En toch hebben wij de ruimten overwonnen.
Maar de strijd gaat voort, geen seconde mag je de ontwikkelde concentratie verzwakken, of je bent verloren.
Hoe schoon alles ook wordt of kan zijn, mijnheer, indien u achter de kist wilt kijken, dit aardse leven gaat kapot, omdat gij die gaven niet hebt gekregen en dus nu voor uw eigen strijd komt te staan.
Ik buig me voor de meesters en zeg u uit de grond van mijn hart: ik ben niets op eigen kracht en raad ú aan te wachten.
Komt er niemand, die u vrijmaakt, tracht het dan zelf nooit te bereiken, want u bezwijkt!
De grote Ramakrishna bezweek vele malen, hij liep de „Ganges” in en wilde zich één maken met Moeder Water: water is moederschap en indien zijn eerste adept Vivekananda hem er niet had uitgehaald, hem niet bijtijds had gered, was Ramakrishna verdronken, niet bewust, doch onbewust, want hij wist niet meer, dat hij nog op aarde leefde.
Zo gaat het mij ook, altijd is er gevaar voor dit leven!
Je lost op hier, niets is er meer van je eigen leven en persoonlijkheid, het karakter, dat nog afstemming vindt op de Aarde.
Al die gevoelens hebben moeten plaatsmaken voor de astrale wetten en dit is het oplossen, het vrijkomen van de stoffelijke wetten.
Doch je leeft nog hier en je hebt voor dit leven te handelen, doch dit handelen heb je dan verloren, want heel het innerlijk is geestelijk ingesteld.
Als Ramakrishna een reis had gemaakt, kon hij soms in weken niet praten door zijn ontroering, het geestelijke leven had hem volkomen overrompeld en toen hij wilde praten, liep het bloed hem over de lippen.
Een heksenketel wordt het, als al die miljoenen gedachten niet overwonnen kunnen worden.
Dit heb ook ik moeten bewijzen, anders stond de meester stil!
Mij werd van tevoren gezegd, dat ik voor de Kosmologie zou bezwijken en dit was te begrijpen.
Nóg ben ik hier, ik mocht me staande houden.
Het ergste is voorbij en omdat ik er ben doorgekomen, is het nú mogelijk om al uw vragen te beantwoorden.
Anders kreeg ook ik nu geen woord over mijn lippen en sloeg ik hier bewusteloos tegen de grond.
De ziekelijke krankzinnigheid is nu niet meer mogelijk, maar ik loop zo het water in en dan is dit voor de maatschappij het gekke en het is toch zo waarachtig, maar levensgevaarlijk!
Wilt gij dit niet geloven, ik zei al, ga dan uw gang en probeer het.
Eén ding weet ik zeker, gij bezwijkt onherroepelijk!”
Vanuit de zaal vraagt men: „Aangezien er verschillende keren over visioenen en dergelijke is gesproken, wil ik er de mijne ook bij doen.
Op een avond, dat ik naar huis fietste, was ik op een gegeven moment thuis, zonder dat ik wist, welke weg ik had genomen.
Ik heb er verder niet over nagedacht, totdat op een avond in de bioscoop mijn meisje haar bril wilde opzetten en deze gebroken in haar tas zat.
Op dit moment wist ik, dat ik op die avond naar huis op de fiets dit gebeuren had beleefd, alleen onbewust.
Heeft dit een betekenis?
Wat is dit en wat voor nut heeft het?”
Jozef zegt: „U hoorde zo-even, wat ik zei voor het uittreden, nietwaar?
Welnu, u was in gedachten uitgetreden, doch u was altijd nog in uw organisme.
U fietste huiswaarts en dat was in die toestand reeds zeer gevaarlijk, want uw gedachtenleven was toen gesplitst, en dit kan u alleen maar in een ziekenhuis doen terechtkomen.
Welk nut het heeft, vraagt u nog?
U had onder de tram of onder een auto kunnen komen.
Die dingen gebeuren dagelijks door gedachteloosheid.
Anders is het niet.
Het gaf u ondanks dat toch, zoals u zegt, een visioentje, een toekomstbeeld te beleven.
Dit is mogelijk, omdat op dat ogenblik uw leven was gesplitst en tot de gave „zien” overging!
Maar mijnheer, let op, of ook gij staat voor ongelukken, u bent er gevoelig voor en dan kunnen die dingen gebeuren.
Zo ziet u het al, mijn gegevens berusten op waarheid, want ik ben vanavond voor miljoenen zaken, en wel voor die van ons andere leven, gesplitst en hiervoor hebben de meesters mij gewaarschuwd.
Gek is het, als ik u nu zeg, dat ik terug wil op Aarde en daarvoor alles heb te doen, en ook alles aanvaard om het te beleven.
Dat ik soms eens echt gek doe, vrolijk wil zijn, is mijn houvast en mijn bescherming om hier op eigen benen te staan.
De mens, die dit niet bezit, wil eruit, maar denkt dan onbewust voor dit leven.
Doch nu gebeuren er ongelukken.
De meeste mensen beleven hun ongelukken, doordat ze verkeerd dachten en zich gesplitst voelden, het stoffelijke hier vergaten en daar gebeurde het!
Dood of een ernstig ongeluk en ... het is alweer onze eigen schuld!
Kijkt u uit, mijnheer?
Ja?
Dan het beste.
Ik hoop niet, dat wij vandaag of morgen in de krant lezen, dat ze u met uw fiets ergens heen hebben moeten brengen; dat moet u niet willen.”
Er wordt nu gevraagd: „Hoe moet u dit alles dan verwerken?”
Jozef zegt: „Ik heb er reeds vele malen over gesproken en het zou een dik boek kunnen worden.
Meester Alcar vertelde mij veel over Ramakrishna.
Soms schreide deze als een kind, en wel dag en nacht, zo’n pijn had hij om de mens; alleen reeds, omdat hij zag en beleefde, dat de mens stukken en brokken sloeg en de medemens niet wilde begrijpen.
Soms legde hij zich naakt op de Aarde neer, zocht nu troost en steun bij Moeder Aarde, naakt op de grond, koude noch warmte deed hem iets.
De Aarde als geest is in staat, beter dan welk mens, dan welke hulp ook, om de geestelijk of kosmisch bewuste te helpen.
Hij klampte zich aan alles vast, om zich staande te houden.
En uiteindelijk heeft hij dit ook gekund, want hij is aan een vreselijke ziekte gestorven en wel aan kanker!”
Men vraagt nu: „Kon die man zich dan niet genezen?
Zo’n kracht moet dit toch kunnen?”
Jozef: „Ziet u, mensen, als zulke ziekten in ons organisme aanwezig zijn en de kanker heeft de vijfde of de hoogste graad bereikt, dan kan ík en kon hij niets beginnen.
En dan gaan wij er heel eenvoudig aan over!
Wij zijn geen „übermenschen”; wij hebben met de wetten van het organisme te maken en als het organisme ziek is en niet te genezen, gaan ook wij eraan!”
Men vraagt nog: „Wat gebeurt er dan, als zo’n man met de Aarde één is?”
Jozef antwoordt: „Wat er dan gaat gebeuren?
Wij zoeken dan de koestering van Moeder Aarde, zij is ónze Moeder en kan ons kracht geven, haar geest, zei ik al, is het!
En die kracht neemt de innerlijke, dus geestelijke pijn weg en hiervan had Ramakrishna erg veel last.
Omdat meester Zelanus Ramakrishna volgde – u leest dit in de boeken ‘Geestelijke Gaven’ – kent hij elk verschijnsel van Ramakrishna en weet hij precies, hoever deze is gekomen.
Die man is niet verder, noch hoger geweest dan de sferen van licht en bezweek toen reeds!
En nu de ruimte?
Het Universum dus?
Onze „wil” om te dienen en lief te hebben moet nu alles overwinnen.
Maar één hard woord slaat ons volkomen.
Doch hier stapt gij wellicht overheen.
Ook wij, maar dit is de geestelijke smart en die voert u tot het dragen van al het leven.
Nu is het de kunst, om het zo nu en dan even van u af te smijten en het toch te behouden.
Zo willen dit de meesters, anders bezwijken wij elke dag en dit is stilstand.
Met andere woorden – u hebt dit bovendien gelezen in het boek ‘Jeus van Moeder Crisje’ – na het geestelijk beleven worden wij even losgelaten.
Wat bij mij niet is gebeurd.
Geen dag is er geweest, dat de meesters niet hebben gewerkt.
Sinds 1930 zijn wij bewust en hard bezig.
En nu steeds verder, steeds dieper.
Als u straks het boek ‘Jeus III’ in handen hebt, begrijpt u het en weet u, wat er is verwerkt.
Als u mij eens op m’n hoofd tegenkomt, denk dan alléén aan de wetten en zeg tegen uzelf: wél, die „Jeus” heeft het nu te pakken, het zal wel goed zijn, anders gebeurde het immers niet!
Zolang gij nu ziet, dat wij nog maatschappelijk bewust zijn en geen waarlijk gekke dingen doen, is er niets verkeerds aan de hand, want daarvoor heb ik te waken.
Maar eerlijk is eerlijk.
Het is moeilijk!
Maar je krijgt niets voor niets, ook dit is de waarheid.
Ik heb er duizend doden voor overgehad en wil dit nu voor geen goud van de aarde kwijt.
Gij allen zult er toch eens aan moeten beginnen.
Dáár natuurlijk, achter de kist!”
De volgende vraag luidt: „Heeft kosmisch bewustzijn iets te maken met helderziendheid of het mediumschap?”
Jozef zegt: „Dame, dit is allemaal mediumschap.
Kosmisch bewustzijn wil zeggen, dat de mens ál de gaven van de ruimte in handen heeft.
Dit leest u alweer in de boeken ‘Geestelijke Gaven’”.
Maar ... de meester houdt de gaven in handen, anders zouden gij, en ook ik als instrument, te veel zien en dat teveel bracht u, of mij tot het bezwijken.
U wilt zien, nietwaar, ik niet, niets wil ik zien.
Ik ben echter ziende geworden; ik kijk thans door het leven van elke stoffelijke wet heen, voor het organisme hier, voor mens en dier en voor de ruimte!
En dit werd dus het volkomen oplossen voor het Universum, waardoor de meesters al deze boeken schreven.
Indien wij die boeken niet hadden behoeven te schrijven, zou meester Alcar toch zijn verder gegaan, had hij verder móéten gaan, omdat hij mij volkomen heeft geopend en er nu beleefd moet worden.
Stilzitten en nietsdoen is nu reeds gevaarlijk!
Je zinkt nu te diep in het leven weg.
Schilderen en schrijven wij, dan gebeurt er niets.
Nu praten wij en dit praten eist alles en niets is in staat, mij nu voor iets anders te beïnvloeden.
Wat doen wij nu?
Zo nu en dan eens naar de kermis gaan?
Interesseert me dat nog?
Wat is er, dat de mens in deze toestand eigenlijk nog kan interesseren?
Een prachtig gesprek met mensen, die openstaan voor de leer en de wetten, is nu het hoogste geluk, dat er is te beleven.
Ik ben vrolijk van aard, opgewekt.
Was ik dit niet, dan lag ik al op apegapen en stikte ik in al die werelden.
Door mijn opgewektheid maak ik nu, zo goed als het gaat dus, van al die machtige levenswetten toch gemak, doch zo nu en dan slaat één wetje mijn gemak ondersteboven en dan zit ik tot aan mijn hals in de astrale wereld en in die voor de ruimte.
En als u mij bij een feestje hebt, dame, mijnheer, ben ik het, die de pret maak en niet een ander, want ik maak van alles iets, ik laat die tijd niet verknoeien en bovendien is het mijn ontspanning.
Steeds zorgen, dat deze ontspanning er is.
Een hond, een kat, geven je die soms ook, de natuur vanzelfsprekend, soms de doodeenvoudigste dingen van de dag.
Tintelende waarheid moet het zijn, anders bedrieg ik mezelf!
En wat ik nu ook ga doen en wil doen, de meester waakt altijd!
Hij zegt me: ‘Ga je gang, Jeus, Jozef, André-Dectar.’
Door deze vier verschillende persoonlijkheden, waarvan André het instrument is, wordt dit uitgemaakt en beleven wij allen iets.
Ik weet dit natuurlijk, maar geen mens kan zeggen, dat hij er één van kent, want dat verandert telkens weer.
Maar als er plat wordt gesproken, zie je ‘Jeus van Moeder Crisje’, en die kan gekheid maken.
André-Dectar klampt zich vaak aan Jeus vast en dit wil voor mij zeggen: ga even in deze Jeus terug, André, en aanvaard die ontspanning.
Dan ziet geen mens meer, dat er zoveel gaven aanwezig zijn.
Doch die liggen even in slaap, evenals die andere persoonlijkheden.
Hiervoor hebben wij nu te waken!
Daarom is het verwerken van alle wijsheid moeilijk en ge begrijpt dit zeker!”
Iemand vraagt: „Als het niet God was, die de profeten inspireerde, maar de meesters van Gene Zijde, hoe verklaart u dan, dat Christus de eerste meester was?
Christus is toch veel later geboren?”
Jozef zegt: „Lees het boek ‘De Volkeren der Aarde’ en gij weet alles!
De meesters legden de fundamenten vóór Christus!
En toen die gereed waren, kwam Christus tot de Aarde!”
De volgende vraag is: „Kunt u mij ook zeggen, hoe het komt, dat alles in de natuur afrondt?
Er is niets aan mens, dier of plant, of het bezit ronding.”
Jozef geeft nu: „Mijnheer, alles dijt uit en uitdijing kan niet vierkant of spits zijn.
Jawel, een grassprietje bijvoorbeeld is het wél, maar het bezit de afbakening van en voor het Universum, dat rond is, diep is, oneindig diep en rond, en zo werd ook al het leven!
Omdat Zon en Maan en al de andere planeten rond zijn, is vanzelfsprekend ook het leven als embryonaal orgaan rond, ook de prehistorische reus bezat die ronding en dit is doodgewoon!
En aan al het leven is dit te zien en te volgen!”
Een dame zegt nu: „Deze week heb ik Indra, de bekende hypnotiseur van de radio, gezien.
Als hij de mensen in slaap maakt, fluistert hij ze iets in hun oor en dan haalt hij zijn hand over hun gezicht.
Tot slot haalt hij zijn hand over hun rug, dan wiegelen ze een beetje en zijn radicaal in slaap.
En in die slaap kan hij de mensen de gekste dingen laten doen.
Is dit nu niet gevaarlijk?”
Jozef zegt: „Ja dame, dit is en blijft gevaarlijk.
Het onder hypnose brengen is verschillend, iedere hypnotiseur heeft zo zijn eigen methoden.
Ik houd niet van die kunsten, omdat het de mens ergens aan vastlegt, waar die mensen soms nooit meer van loskomen.
Hebt u verleden niet in de krant gelezen, dat een meisje onder hypnose blééf?
Haar gehele zenuwstelsel ging kapot, een wrak is het nu en toch mag men blijkbaar spelen met mensen in een opgelegde slaap.
Wee de mens, die niet vrijkomt!
Hij kan voor zijn leven volkomen kapot zijn en is zichzelf niet meer!
Dat is allemaal leuk en goed voor zieke mensen, slaaploze mensen, maar dan nóg is het gevaarlijk, omdat die mensen te veel van het goede krijgen en zichzelf dan verliezen.
Dit is het uiteindelijke gevaar!
Ik vind het zielig gedoe en kan het niet helpen, maar van mensen worden misbaksels gemaakt door hypnose.
Het wordt anders, wanneer die hypnotiseurs, die er een broodwinning van maken, hun eigen mensen hebben.
Dat moeten ze dan zelf weten.
Doch het zijn heus geen trucjes, dame, u beleeft daar de werkelijkheid.”
Vraag: „Kunt u hypnotiseren, mijnheer Rulof?”
Jozef antwoordt: „Wilt u even slapen, dame?
Wel, dan zeg ik: gij zult slapen.
En dan begint die slaap te komen.
Ik heb het ééns gedaan en toen kreeg ik van mijn meester een flink pak slaag.
Iemand vroeg me: ‘Dat kun je niet, hè?’
Ik zei: ‘Ja, ziet ge, als je die slaap voelt komen, ga je rustig, heel rustig slapen en dan weet je niets meer, je zult dan rustig slapen.’
En de man sliep al!
Wij hebben hem een uur laten slapen en toen, even in zijn neusje blazen en hij werd wakker.
We lieten hem geen kunsten maken, doch meteen was mijn meester er al en kreeg ik de rammel!
Wél hebben wij die krachten veel gebruikt voor stervenden.
Het magnetisme bracht die mensen in slaap, doch in de natuurlijke, rustige en gezonde slaap en die is heel anders.
Nu is het genezing!
De mens die niet kon sterven, wat een marteling was voor die man of vrouw, en bij wie wij werden geroepen, werd door mijn meester in slaap gebracht, doch in de magnetische slaap.
Dan zonken zij terug, vielen in slaap en gingen rustig uit het organisme!
Dit heb ik meermalen mogen beleven en dan is het een zegen!”
Vraag: „Bij de laatste lezing van meester Zelanus in Diligentia sprak de meester over zijn adepten op de Maan. (Deze laatste lezing van het seizoen werd gegeven op 27 mei 1951. Zie ‘Lezingen’, deel 2, blz. 403.)
Hoe zit dat en wat bedoelt hij daarmee?”
Jozef zegt: „Meester Zelanus heeft miljoenen leerlingen en op de Maan worden hun de wetten verklaard.
Als hij hier gereed is met zijn lezing, vertrekt hij direct, want in opdracht van meester Alcar behoeft hij mij dan niet meer te beschermen, dat is overwonnen en hij heeft dus weer iets anders te doen.”
Een dame vraagt: „Zijn er soms astrale wezens bij die lezingen, ik bedoel in Diligentia?”
Jozef geeft haar: „Ja, dame, soms heel hoge persoonlijkheden.
Geloof het, als ik u zeg, dat ik laatst zag, toen meester Zelanus sprak, dat Johannes, Petrus en ook de Paulus uit de Bijbel aanwezig waren, zodat zij zich ervan konden en mochten overtuigen, wat meester Zelanus als de Paulus van déze Eeuw te brengen heeft.
En dat is ook voor hen de openbaring!
Mijn hemel, als ik u eens zou vertellen, wie er al zo waren, zou het u duizelen, niet van angst, maar van geluk, van ontroering, omdat ál die machtige mensen nog aan Gene Zijde leven, echt in leven zijn!
En wat meester Zelanus nu doet, geloof het gerust, is hún werk geweest.
Maar thans is het zijn taak voor de „Universiteit van Christus”!
Ook zij hebben, na het heengaan van Christus, dat weet u trouwens, dit werk gedaan en zij brachten de mens tot God terug.
En omdat hetgeen meester Zelanus door mij op Aarde brengt, ontzagwekkend is, zijn er vele malen meesters te zien en deze volgen alles.
U moest eens weten, wie al niet u allen hebben gezien, hebben zien zitten daar, want dat kunnen zij!
En als ge wilt, kunt ge straks hun adept zijn, omdat gij u nu al wilt verrijken.
U dorst en daar krijgt u dan de ruimtelijke werkelijkheid te zien en te beleven; dit is de waarheid!”
Vraag van mevrouw P. Revallier: „Op een cursus over planeten en sterren, enz. vertelde men ons het volgende: de Aarde maakt verschillende schommelingen in de ruimte en wordt daardoor uit haar baan gedrukt.
De hevigste schommeling komt, doordat er knikken in de aardkorst zijn.
De Zon trekt haar altijd door zijn magnetisme in de aardbaan terug.
Ik zei toen, dat de Zon door het aantrekken en afstoten die schommelingen wel zou kunnen veroorzaken.
Is dat juist?”
„Mevrouw, vanzelfsprekend is, dat de Zon aan al de planeten werking heeft gegeven en dit nog doet, want door die uitstralende krachten heeft de Aarde beweging gekregen.
Doch zo’n aardknik heeft niets te betekenen voor die schommelingen, omdat die krachten door de geestelijke ruimte tot stand worden gebracht, zoals het ook voor ons en al het andere leven de geest is, die de stof voert en beweging geeft.
Dit nu moeten de geleerden nog bewijzen en fundamenteren.
En dan de vraag van u over kosmische stralen?
Deze zijn geestelijk en de wetenschap weet nog niet, wat dit is!
Ook daarvoor ontbreken natuurlijk nog de fundamenten, en die zijn alleen door de geestelijke ruimte vast te stellen.”
Mevrouw Revallier zegt nog: „Wat ik verder hoorde, is het volgende: Op de Zon zijn luchtbellen aanwezig, die met donderend geluid uiteenspatten.
Dit geluid is niet door de mens te beluisteren.
Wel is het uiteenspatten van die luchtbellen waar te nemen op foto’s.
Nu maken ze bij Philips apparaten, om dit geluid op te vangen.
De luchtbellen hebben een levensduur van een minuut.
Op een sterrenwacht in Amerika is een telescoop, die anderhalfmiljard lichtjaren de ruimte indringt.
Deze kernen verbinden zich met razende snelheid en worden één en scheppen dan andere lichamen.
Hoe die lichamen worden genoemd, weet ik niet.
Toen zei ik: ‘U ziet dus, dat heel het Universum door verbinding, door éénzijn, dus uitdijing, uitstraling, één baring is.
Alles is vader- en moederschap.’
‘O’, zei toen de spreker, ‘dat is uit het boek ‘Het Ontstaan van het Heelal’, doch het is moeilijk, om er hier mee voor de dag te komen.’
Ze weten dus van uw boeken af, mijnheer Rulof.
’t Is te begrijpen, dat ze er in snuffelen, doch ze aanvaarden het niet, ze willen het zélf vaststellen en dat duurt nog even.”
Jozef antwoordt: „Ja, dame, zo is het, toch zullen zij er eens aan moeten beginnen.
Wat die luchtbellen betreft van de Zon, dat is het baren en scheppen op die planeet daar.
Het is de eigen evolutie voor de Zon-energie, die steeds doorgaat.
Hiervan willen zij nu het geluid beluisteren, hetgeen mogelijk is.
Waarom niet?
Maar wat dan?
Het is daar een en al geborrel, het versmelten van energie en dit is voor de Ruimte het Vaderschap.
De Zon zelf zorgt voor die wetten, waardoor wij het licht beleven, en dit zal doorgaan, totdat de laatste ster dit universum heeft gediend en de mens de sferen van licht heeft bereikt.
Wat is kosmische uitstraling nu voor de mens, voor de astrale persoonlijkheid?
Als u een inspiratie ontvangt en zuiver hebt opgevangen, is dat ook kosmische uitstraling en dit hebben de planeten onderling eveneens en treedt naar voren door de middelpuntvliedende krachten en levenswetten voor al het leven van de ruimte.
Die wetten hebben de meesters nog niet ontleed en dat is ook de bedoeling niet, omdat meester Alcar ziel, geest en leven, vader- en moederschap en de wedergeboorte heeft te volgen en niets anders.
Vanzelfsprekend kennen zij die wetten en kunnen zij ze verklaren.
De astronoom heeft ook nog zijn eerste fundamenten te leggen.
De geest van de ruimte straalt die levenskrachten uit en dit is duidelijk, doch daarin te zien is niet zo eenvoudig en voert ons tot de geestelijke telepathie voor de ruimte.
En dit wordt dan het opvangen van die gevoelswerelden, hetgeen de geleerde wil beleven!
Tevreden, mevrouw?
Dan ga ik verder.”
De heer Reitsma vraagt: „Hoe leer ik mijzelf kennen?
Ziedaar de vraag, die ons voortdurend bezighoudt.
Paul Brunton, die dicht naast u staat, heeft hieromtrent een nieuw boekwerk geschreven, getiteld: ‘De Geheime Weg’, waarin hij een praktische methode ontsluiert, speciaal geschikt voor de westerse mens, om zichzelf te leren kennen.
Dit proces noemt hij „transfiguratie”.
Paul Brunton wil dit bereiken door:
a) zelfanalyse
b) een dagelijkse tien minuten concentratie
c) een ademtechniek en lichaamsyoga, zoals fakirs, magiërs en yogi’s dit beoefenen
Wel moet de toegewijde leerling zijn gedachten en gevoelens onder controle brengen, wat volgens Paul Brunton, door een sterke wil en de dagelijkse tien minuten concentratie, in enige jaren is te bereiken.
Daarna treedt, volgens hem, de intuïtie naar voren, die voor de leerling de weg baant naar z’n goddelijke „ego”.
Nu is mijn vraag: Is dit volgens u in één leven te bereiken?”
Jozef zegt: „Hoe gij uzelf leert kennen, leest u in de boeken en dan bent u er reeds aan begonnen!!
Wat weet u nu al niet van uw leven af?
Een massa!
En dit heeft Paul Brunton nog niet bereikt; althans hij kent onze wetten niet en bezit ook geen geestelijk contact.
Hij kan hier neerzitten en luisteren en door de meesters leren.
Er zijn geen geheimen voor de kosmos, de meesters kunnen ons thans het leven ontleden en daardoor leert gij uzelf kennen!
Wat wilt ge met al die methoden, mijnheer Reitsma, met dat geconcentreer tien minuten op een dag, bereiken?
Niets, als uw concentratie niet steeds doorgaat, uw leven niet is ingesteld op de boeken.
Gij hebt het veel en duizendmaal gemakkelijker dan hij en al die yogi’s en fakirs, omdat wij steeds weer het contact bezitten en zij niet.
Ze moeten dit nu op eigen kracht proberen en komen niet verder dan zij aan eigen gevoel en bewustzijn bezitten!
Dit leest u alweer in de boeken ‘Geestelijke Gaven’.
Zelfanalyse?
Doe goed en ge gaat verder, en heb lief, wat gij lief kunt hebben en de sferen van licht staan voor uw leven open.
Door de lezingen van meester Zelanus komt ge reeds in het „Al”, doch wilt ge u nu reeds dat „Albewustzijn” eigen maken?
Maak u eerst geestelijk gevoel eigen, dat is voldoende voor dit leven; hierna het ruimtelijke, doch dat kent u ook, wij hadden het daar al over; die moeilijkheid kent u dus!
Om te bereiken, waarover Paul Brunton het heeft, vraagt dertig levens.
En dat weet hij ook.
Neen, door onze boeken hebben wij niets meer nodig, omdat de meesters ons de goddelijke wetten verklaren, eerst achter de kist komt het zich eigen maken van die levenswetten en ook dat weet u reeds.
En wat wilt ge door een ademhalingssysteem bereiken?
Soms geestelijke verruiming?
Geestelijke ontwaking, een hogere liefde?
Kom, laat me niet lachen, dat is allemaal goed voor het Oosten, niet voor ons leven, omdat wij weten, dat wij er door hard werken en het dienen moeten komen en door niets anders.
Ga dan maar een occulte school volgen, want dan kunt ge iets leren en dat zijn de occulte wetten.
Doch die houden de meesters voor mijn leven in handen, zij brachten mij zover en toen wisten wij het!
Duidelijk?
Dan dank ik u.
Ik ga verder.”
Vraag van mijnheer M. Frederiks: „Ik ben destijds zenuwziek geweest.
De dokter liet mij naar Rosenburg (psychiatrische inrichting in Den Haag) brengen.
Ik heb er twee weken doorgebracht, maar het was daar verschrikkelijk en de dokter zei: ‘Je wordt nooit beter.’
En nu ben ik zo lekker als kip, het kan niet beter.
Mijn vraag is nu: Wat zijn dat voor druktemakers, die doktoren, die je zomaar in een diepe put trappen?
En ze weten het niet, dat blijkt zo vaak.”
Jozef antwoordt: „U hebt het al beleefd, soms zijn zij ernaast en zeggen iets, waardoor zij hun zieken nog dieper in de put trappen.
Dat zijn geen doktoren, het zijn ellendige mensen; wie doet dat, als liefdevol mens?
Niemand, zij wel!
Dat hoor je meer en dan heet je ongeneeslijk.
Een magnetiseur maakte eens zo’n mens beter en de doktoren geloofden het nog niet!
Wetenschap?
Die geleerden kletsen, breken af, dat zijn heus geen lieverds voor u en voor de rest van de mensheid.
De waarachtige dokter, de goede dus, had dit niet gezegd, die spreekt die woorden niet uit, ook al is het waarheid, dat de mens niet beter wordt.”
Hier de vraag: „In mijn familie is een kind, dat epilepsie heeft.
Is dat astrale beïnvloeding?”
Jozef zegt: „Neen, dat is het niet, dit is een stoffelijke stoornis en niets anders!
En op uw vraag, of dit kind medicijnen mag gebruiken, zeg ik u: ja, natuurlijk, dit moet ge volkomen aan uw dokter overlaten.
Daaraan kunnen de doktoren thans, de specialisten voor deze ziekte, veel doen en wel ten goede!
Dus, u hebt een dokter nodig en een goede ook nog en niets anders!”
Mevrouw Frederiks vraagt: „Wij wonen in Engeland, zijn nu drie maanden hier en volgen uw lezingen, lezen ook uw boeken.
Nu wilde ik weten, als het mogelijk is: kunnen wij deze lezingen niet in Londen beleven en volgen?”
Jozef geeft: „Mevrouw, in Engeland is van alles op dit gebied te beleven.
Wat wij hier in Nederland bezitten, heeft men daar ook; alléén ... dit van óns niet, wel theosofie.
Spiritualisten zijn er ook genoeg; het spiritualisme is daar ook nog echt orthodox, evenals hier.
Het is: zingen en de Bijbel volgen door de geesten en dit is stilstand.
U moet het daar maar eens volgen en u zult zien, beleven, dat het zo is, u wordt er niet wijzer van.
Deze leer is daar niet te beleven, omdat wij de wereld vertegenwoordigen door de boeken en dit zult ge door die te lezen, kunnen aanvaarden en begrijpen.
Ik heb hier nog van u: „Ik droomde, dat ik door een lange tunnel ging en toen ik erdoor was, stond ik voor een hek en kon niet verder.
Achter dat hek zag ik mijn zuster, die over is.
Ik vroeg: ‘Mag ik bij je komen?’
Toen zei ze: ‘Neen’, en ik schrok.
Wat is dit nu?”
Jozef geeft haar nu: „Dit wil zeggen, dat het uw tijd nog niet is; zij stuurde u dus naar de Aarde terug en dat is alles!
Maar u weet nu, dat zij nog in leven is, en dat is al heel mooi, tenminste om het zelf te beleven.
Dit kan en is mogelijk door visioenen en dromen.
Doch die dromen zijn door Gene Zijde op uw leven afgedrukt.
Uw zuster wilde u slechts doen weten, dat zij leefde en dit is net genoeg, meer hebt u niet nodig en gij zult haar straks terugzien.
Meer mensen hebben van deze dromen gehad!”
Vanuit de zaal wordt gevraagd: „Wat is ouderdom en is dit een genade?”
Jozef zegt: „Ik zou u allen voor deze vraag willen plaatsen en niet één uwer heeft het antwoord.
Wel, wie weet het?
Is het een genade?
Tien, twintig verschillende werelden stormen er thans op uw leven af en vragen slechts om één antwoord.
Wat is ouderdom?
Een genade?
Neen, dat is het niet.
En toch, vraag het eens een geleerde, iedereen zal zeggen, dat het een genade is.
Waar of niet, men zegt, dat de mens dit van God krijgt.
Is dat zo?
Gij roept allen: Ja!
Maar dat is niet waar en dat zal ik u verklaren.
Dames en heren, luister nu goed, een goddelijk antwoord is het, dat ik van de meesters krijg: Onze evolutie is het!
Dit kunt ge begrijpen.
Maar als ik zeg, dat het uw „oorzaak en gevolg” is, of uw „karma”, gelooft ge het dan?
De geestelijke en lichamelijke wetten bepalen uw ouderdom en dit heeft dus niets met God te maken.
Wij staan nu voor ons eigen leven, als man en vrouw, vader en moeder, en nu roept ons „karma” ons, precies op de kosmische seconde, tot de Aarde terug.
Het schenkt ons dus een nieuw organisme en leven en het is nu geen seconde te vroeg of te laat, wij zijn precies op tijd.
Dat mensen oud worden, is stilstand of rust, het gereedmaken voor het volgende stadium ook, maar wil zeggen, dat ons karma, of ons oorzaak en gevolg nog niet tot werking is gekomen, of ... wij waren er al uit geweest!
En dit klopt, omdat wij straks, wanneer alles is goedgemaakt en de mens in harmonie is met de wedergeboorte, langer op aarde zullen zijn, een hogere leeftijd zullen bereiken, omdat die er ook is.
Ik heb u meermalen verklaard, dat al die vroege sterfbedden disharmonie betekenen en niet één mens op aarde op zijn kosmische tijd sterft, vertrekt, want elk mens is hier reeds te lang en leeft in disharmonie.
Geweldig, mijnheer Berends?
Ja?
Dat is het ook; u ziet het, álles van de mens heeft betekenis en niets is er, dat geen verklaring bezit, het leven zelf is het!
Ja, dame, dit is de moeite waard en volkomen rechtvaardig.
Mensen dus, die erg oud worden, beleven rust en nu kun je zeggen: als de wet „karma” in aantocht is, „oorzaak en gevolg”, dan wippen zij er ineens uit en gaan dan verder!
En als het laatste verschijnsel, dus het sterven en heengaan, in harmonie is met de wetten van God, dan is dit volmaakte eenheid met de wedergeboorte, met vader- en moederschap.
Op de „Vierde Kosmische Levensgraad” zijn wij zover!”
Ik heb hier nog: „In een Amerikaans tijdschrift las ik een beschrijving over het zinken van een Amerikaanse duikboot.
In de bedoelde duikboot ontstond door een ontploffing brand.
De eerste officier liep, in een poging om het vuur te blussen, zeer ernstige brandwonden op.
Toen hij met de anderen de boot wilde verlaten, besefte hij, dat hij met zijn verbrande handen en voeten niet de ladder kon bestijgen; toch probeerde hij het, doch tevergeefs.
Hierdoor sloot hij de weg af voor de anderen.
Doch daar de man niet in staat was, zelf iets ten uitvoer te brengen, begon hij te bidden.
Hij bad dus om hulp en ineens voelde hij zich opgebeurd, zwevende ging hij omhoog, maar begreep dit niet.
Men denkt nu, dat zijn gebed door God is verhoord.
Wat is dit, mijnheer Rulof?
Ik dank u voor uw antwoord ... Quarles van Ufford”.
Jozef zegt: „Een mooi verhaal is het!
Mijnheer Quarles, dit is een levitatie.
Die officier was sensitief en dus door Gene Zijde te bereiken.
Daardoor kwam de levitatie tot stand en dan zweeft de mens.
Door de mediamieke krachten in de mens, is de astrale wereld daartoe in staat.
In de boeken ‘Geestelijke Gaven’ hebt u dit wel gelezen en ge kunt het gerust aanvaarden, iets anders is het niet!
U ziet het, alles kan, doch ... Gene Zijde is het!
En als zijn mediamieke kracht er niet was geweest, hadden de anderen en hij de dood moeten aanvaarden.
Er gaan zoveel duikboten omlaag, die niet meer bovenkomen.
Waarom krijgen die mensen geen hulp?
Dán is het niet mogelijk, andere wetten overheersen en dit kunt ge begrijpen.
Zo nu en dan horen wij van deze mogelijkheden, doch de mens is dan te helpen!
En omdat hij bad, stemde hij zich op hoger denken en voelen af en dan is er geestelijke eenheid!
Duidelijk?
Dan nu weer iets anders.”
Vraag: „Verleden week werd er een van mijn familieleden door de trein vermorzeld.
Nu wilde ik gaarne van u weten: heeft die machinist daar nu schuld aan?
Of is het gebeurd, doordat die persoon liep te suffen?
Hij zag al geruime tijd geesten met vierkante koppen en ze heulden met Adolf Hitler.
Ze zaten op de kerk, overal zag hij die wezens en hij ergerde er zich aan, kon niet meer slapen, was volkomen overspannen.
In bed, zei hij, werd hij aangevallen, waardoor hij in de kamer voor de kachel ging liggen om te rusten en dan waren die geesten weg.
Kunt u dit begrijpen?
Zo nu en dan nam hij een stevig borreltje, want, zo zei hij, dan hebben ze niet zoveel kans.
‘Niet te veel’, zei hij, ‘alleen maar om mezelf iets sterks te geven, dan krijgen ze mij niet te pakken.’
Is dat niet gek, mijnheer Rulof?
Wat is dat toch allemaal, wij hebben dit allemaal met hem beleefd.”
Jozef antwoordt: „In de eerste plaats was die man hevig mediamiek en dus vatbaar voor de astrale wereld.
Hij was een gevoelsmens.
Maar hij zélf heeft zich naar de andere kant gebracht, natuurlijk of onnatuurlijk en dit wil zeggen, op tijd of even te vroeg.
Die machinist heeft geen schuld!
Die man heeft daarmede niet te maken!
Hij was nu onvoorzichtig door zijn gevoeligheid, waardoor de astrale wereld hem lastigviel.
En u weet het zeker, miljoenen mensen, mannen en vrouwen, bevinden zich nog in deze toestand.
Duizenden gebouwen zitten vol van deze gevoelige mensen, ze zijn bezeten en worden aangevallen, doordat ze geestelijk gevoelig zijn.”
Iemand uit de zaal zegt nu: „Wij gaan nu eerst goed begrijpen, wat u moet verwerken, Jozef Rulof.”
Jozef zegt: „Dank u, dame, zo is het ook!
En ik heb u reeds vele malen gezegd, wat het wil zeggen, dit te moeten verwerken.
Jazeker, ik word natuurlijk geholpen, omdat wij voor een machtige taak staan, maar ik moet dan toch maar al die werelden overwinnen en tegenstand bieden.
Ik heb u gezegd, hoe eenvoudig het is, dat wij, gevoeligen, zomaar het water in lopen en onbewust iets ondoordachts doen, maar dan is het al gebeurd!
Doch de gevoeligheid van deze man is tenslotte nog zijn eigen leven, hij moet alleen zijn gevoeligheid verwerken, evenals gij, doch niets van die andere ruimte, niets, ge wordt alleen aangevallen.
Die man weet niets van leven en dood af, hij ziet alleen geesten en die zijn er ook!
Maar de „wet” dood, evolutie, verbindt u nu met miljoenen krachten als geestelijke wetten en werelden, die je dan moet beleven en verwerken.
En nu kan ik u zeggen, dames en heren: wie deze gevoeligheid nog niet bezit en desondanks voor zichzelf meent te kunnen zeggen: ‘Ik weet zeker, dat ik er soms uit ben, maar heb daar geen hinder meer van, ik heb zeker die wetten al overwonnen’, dan kan ik u zeggen, dat gij allen er nog aan moet beginnen, tenzij ge wáárlijk die gevoeligheid hebt overwonnen.
Maar is dit zo?
Waarom beleven jullie dan nooit iets?
Want als je gevoelig bent, móét je wel iets beleven.
Jullie zijn nog potdicht en dit is nu geen geluk, wél uw eigen bescherming en wanneer u die wilt openmaken, doordat ge denkt: ik wil gaven bezitten – dagelijks hoor je van die misère, zostraks nog vertelde een dame mij, wat voor een ellende zij had beleefd door dit verlangen – dan sta je voor astrale narigheid, die je niet kunt verwerken, en Rosenburg staat dan voor je leven open!
Nietwaar soms, de eerste sfeer bezit die geestelijke gevoeligheid.
Aan Gene Zijde is dit heel iets anders.
Dan ben je in je eigen sfeer en wereld en onder je eigen afstemming.
Hier leven wij tussen goed en kwaad en heb je te bewijzen, wat je wilt.
Eén verkeerde gedachte reeds, zei ik u meermalen, breekt mijn innerlijke nek en dan kan mijn meester mij al niet meer bereiken.
Eéntje maar en ik lig eruit en sta open voor die narigheid!
En nu de mens, die zichzelf niet kent en toch deze gevoeligheid bezit?
Leest u de boeken maar, zodat ge zult en kunt weten, hoe uw leven in elkaar zit, doch blijf af van de occulte wet, contact te beleven met hen, die heengingen.
U zet dan uw innerlijk leven open en anderen dalen daarin af en we beleven beïnvloeding of bezetenheid!”
Iemand in de zaal vraagt: „Als de mens die gevoeligheid bezit, is het dan niet levensgevaarlijk om borrels te drinken?”
Jozef zegt: „Begrijp goed, dame, het zenuwstelsel van deze man stond op overkoken.
Doordat hij die zenuwen iets gaf, dat prikkelde en ook verdoofde, was er van geestelijke overheersing op dat ogenblik geen sprake meer.
Even te veel en hij oefent geen kracht meer uit op de stelsels en dan krijgen ze hem juist te pakken.
Nu is die borrel voor hem medicijn en als hij het daarvoor heeft genomen, is het niet slecht, indien de geest overheersend blijft.
De persoonlijkheid dus!
Vergeet niet, de geest is overheersend, de zenuwen hebben die karrenvracht gevoel te dragen en krijgen geen stimulans.
Nu is zo’n borrel voor die man medicijn.”
De dame, die deze vragen stelde, zegt nu: „Dat zei hij ook, mijnheer Rulof.”
„U ziet het, dit is het ergste niet.
Of je nu wijn drinkt of een borrel, aan een glaasje nipt, zegt niets en is soms goed als medicijn voor de stoffelijke stelsels.
Toen wij met het „Heelal” begonnen, het hadden beleefd en daarna de boeken schreven, zei meester Alcar: ‘Haal een goede fles wijn, dan drinken wij die tezamen op, maar niet eerder dan als ik zeg: nú!’
En om tien voor tien ’s avonds dronken wij de fles wijn leeg.
Meester Alcar dronk met mij en stuurde precies die kracht van de wijn naar de stelsels, geen geest kreeg er één druppel van.
En als ik iets moet nemen om die stelsels iets te geven, hoe die toestand ook is, moet de meester dit beleven, want hij heeft mij in handen gekregen en moet zorgen voor die stelsels.
Ik zélf ben er niet eens toe in staat, omdat wij met de kosmos zijn verbonden.
Eten en drinken, álles voor die stelsels nu, voor mij, staat onder controle van de meesters.
Alleen dat, wat mijn persoonlijkheid betreft, gaat mij aan; over de rest van organisme en geest moet de meester waken, of ... hij breekt mij en mijn kleedje en dan staan wij te apegapen!
Ik kon dat goedje nooit verdragen.
Maar in 1942, na het schrijven en het beleven van al die boeken, leerde ik ook die medicijn kennen en nipte ervan en vond het lekker.
Doch vanbinnen hoorde ik ssssssssst ... en dat waren de zenuwen, die stonden op het kookpunt!
Ach mensen, de doktoren schrijven nu een oude klare voor, de man moet er dagelijks twee drinken.
Als u mij eens ergens ziet en ik heb die borrel voor me staan, is dit medicijn, of ik drink sikkemelk net als Gandhi, en dit is alweer voor hém en niet voor een ander; de mens zélf moet weten, wat goed en verkeerd is!
Nu wij het daar toch over hebben, het volgende: de mensen vragen mij steeds: ‘Hoe leeft u eigenlijk, kunt u dit leven nog wel aan?’
Ziet ge, dat is nu de kunst.
Maar dat kon Ramakrishna niet!
Die werd op handen gedragen door zijn adepten, ik niet.
Ik moet de boeken zelf schrijven, hij gaf zo nu en dan iets aan zijn adepten door.
Ik sta hier in de afschuwelijke maatschappij, hij leefde daar in rust en vrede.
Ik moest duizenden moeilijkheden overwinnen, hij niet en bezweek nóg!
Ik zeg u eerlijk, ook ík heb voor zijn Ganges gestaan om me met die moeder één te maken, omdat het „Moederschap” van de ruimte en het water riep en sprak.
Ik liep dan het strand op en tot mijn knieën het water in, verder kwam ik niet, want heel de ruimte was dan bij mij, de meesters, omdat zij wisten, wat er aan de hand was.
Dit is geen zwákte, geen gezoek, geen onzin, maar zuivere eenheid met ál het leven van God; en nu is een vlieg in staat, om je het leven te ontnemen, omdat je dan vlieg bent en wordt.
En dan heb je dit leven al verloren!
En zo loop ook ik onder een tram, mijnheer, fiets ik onbewust, maar doe niet gek.
Doch ik ben opgelost en één met al die miljoenen werelden.
Blijft u nu eens uzelf?
Probeert u het eens?
En toch, als gij het hier niet krijgt te beleven, achter de kist komt het, doch dan is er geen verongelukken meer, geen geestelijke tram, die u ondersteboven rijdt.
Maar de pijn-van-binnen door dit weten, voelt u bewúst en die slaat u, u kermt ook hard, en dit is dan uw geestelijke ontwaking!
Ik heb dit bewustzijn niet zomaar gekregen.
Daarvoor heb ik – en dat moet ik nóg – elke seconde álles gegeven en dat is enorm!
En thans uit te maken, wat nodig is, hoe te moeten handelen, dat is mijn taak.
Ik geloof, dat ik er tot nu toe, vanavond, goed ben afgekomen en wie iets van mij heeft te zeggen, lach ik midden in het gezicht uit; straks krijg ik toch gelijk!
Gelijk voor miljoenen gedachten, die gij u nog moet eigen maken.
Eerst daarna spreekt ál het leven van God tot uw persoonlijkheid!
En dan nog dit, dames en heren: wijn is zonne-energie en koren is voedsel; maar nu zorgen, dat ze ons niet overwinnen, je kunt je stelsels ook te veel van het goede geven en dat is het nu, waarvoor wij staan; de rest is allemaal goed, waarheid is het, of het was er niet!
Je kunt dit tevens doen door een sinaasappel, citroen, droog voedsel, vegetarisch eten, een kermis, wat pret, geluk is het allerbeste, door hartelijkheid en begrijpen, die stijgen boven alles uit, vanzelfsprekend door de liefde!
Begrijp goed, als ik zeg, dit leven en het volgende, daarvoor zijn twee mensen bestemd, man en vrouw zijn het, twee gevoelswerelden als een eenheid en die kunnen alles verwerken; door het moederschap kan de mens ruimten overwinnen en dit is die machtige liefde voor man en vrouw!
Is dat niet waar?
En daaraan heb ik me steeds vastgeklampt en dat is het beste.
Werken, dienen, begrijpen, alles waarderen van de ander – als het goed is, – of je praat het uit en dan kun je verder; dan kunnen de meesters steeds komen, want wij mensen zijn gereed.
Daarom zegt de meester steeds: ‘Zorgt voor harmonie en slapen; rust in huis, of wij kunnen niet werken!’
En dacht gij nu, dat wij het tezamen zover hadden gebracht, indien er van begrijpen geen sprake is?
Lieflijk-éénzijn overbrugt alles, dames en heren, en dit is duidelijk, dit schreeuwt u de hele mensheid toe!
Daarom wil de mens voor zijn taak, wat die ook is, ook voor kunst of wetenschap, zijn harmonie en zijn liefde beleven.
Dit is waarheid, maar alweer, te veel daarvan maakt je kapot en wel grondig, kapot ga je, als je jezelf daarin niet kunt beheersen!
Als de man van deze gevoeligheid, van dit alles, had geweten, had die trein hem niet te pakken gekregen, mevrouw, dit kunt ge aanvaarden, want dit alles is waarheid!
Ik ga verder met de vragen van mevrouw Koene: „Verleden week antwoordde u op een desbetreffende vraag, dat de ziel het nieuw geboren organisme onbewust binnentreedt.
Maar hoe dan verder?
Is nu de stof, het lichaam dus, een willoos werktuig?
Is de kerkelijke doop noodzakelijk?
Hoe kunnen wij mensen God liefhebben als wij tegenover onze naasten nog falen?
Gaarne een antwoord.
Ik ben hier nog maar kort, als u denkt, dat ik dom ben; ik kende uw leer nog niet.”
Jozef zegt: „Dame, geen tien vragen tegelijk, maar één, en de eerste is reeds kosmisch diep.
Dat wil zeggen, niet om de vragen, die u stelt, maar omdat u mijn antwoorden toch niet ineens kunt verwerken en dat is de bedoeling toch niet.
De ziel nu, dame, maakt, doordat de bevruchting begint uit te dijen het gevoelsleven weer wakker.
Voelt ge dit?
Ja?
Dan ga ik verder.
Dus doordat er leven in de moeder ontwaakt, moet de ziel mee en nu komt er groei en bloei en dit is ontwaking voor het innerlijke leven!
Doch eerst op achtendertigjarige leeftijd is de mens volwassen en volkomen bewust.
Nu kunt ge u dus, buiten het organisme, iets eigen maken; voordien had gij uw groei en bloei te beleven voor het organisme.
Is dit niet eenvoudig, dame?
Dit is heel natuurlijk en zo zien wij het kind ontwaken en daarna de mens.
De ziel nu als mens, dus als de persoonlijkheid, is bezig zich iets van en voor dit nieuwe leven eigen te maken en dit bereikt u alleen door liefde te voelen voor al het leven van God.
Nu uw vraag: is het organisme een willoos werktuig?
Neen, dame, dat bestaat immers niet!
Het organisme ontwaakt echter voor het kind en ook uw organisme beleeft dit, door de ziel, de geest, het innerlijke geestelijke leven, want dat is de ziel als mens!
En ons organisme dijt uit, eerst voor onszelf en daarna voor de baring en dit is toch weer voor onszelf, omdat het kind ons de mogelijkheid geeft, om tot de Aarde terug te keren!
Voelt u dit?
Ja?
Dan doet het mij goed en kunnen wij verder.
Hoe wil je nu God bereiken, als we het eigen leven slaan?
Hoe wil je God leren kennen door je naasten te trappen?
Lees de boeken, dame, en gij zult het dan weten, wij allen moeten eerst het leven van anderen lief krijgen, dat God is, dame; onze naasten vertegenwoordigen God en zij zijn Goden voor Zijn ruimten.
Je hebt dus je naasten niet lief, doch God, de vonk Gods als mens en dier, bloem en plant en dit is het geestelijke ontwaken voor de mens.
Verder vraagt u: Is de ziel volkomen onbewust, als zij in die wereld, voordat de geboorte komt, leeft?
Ja, dame, daarin is de ziel teruggekeerd tot gelijke harmonie en dat wil zeggen: zij is ingeslapen, om zich af te stemmen op de geboorte.
En deze geboorte in het moederlijke organisme, dus de bevruchting, is het begin van denken en voelen, van bloei, groei, ontwaking, of ... de ziel drukt de vrucht stuk en dan krijgen wij de misgeboorten te zien, die zulke zielen beleven.
Dit is voor de ziel als mens telkens weer het terugkeren voor de schepping, de eerste aanraking dus voor stof en ziel als embryonaal leven, waardoor dus het gevoelsleven weer ontwaakt en de mens aan een nieuw leven begint!
Ik geloof, dat ik er ben.
Ik ga dus weer verder.”