Navigatie 6

Ik ga verder met de vraag van L. van Ettingen-Bernhard: „Als kinderen van vier tot veertien jaar na hun overgaan worden gecremeerd, is dit dan voor hun verdergaan aan Gene Zijde een belemmering?
De ouders hebben hierin beslist en de kinderen kunnen daar toch niets aan doen?
Wilt u hierop antwoord geven?”
Jozef zegt: „Luister goed, in de eerste plaats dit: er worden weinig kinderen gecremeerd en dat is maar goed ook!
Neen, het kind lijdt niet door de crematie.
Hoe meer bewustzijn wij bezitten voor foutieve gedachten en liefdeloosheid, des te meer heeft dit betekenis voor de crematie.
Hoe meer wij dus de duisternis vertegenwoordigen, des te meer kan de crematie ons slaan en lopen wij met die wet rond; ik heb dit hier reeds volkomen verklaard.
U kunt hierover ook lezen in de boeken ‘Een Blik in het Hiernamaals’.
Het kind bezit dus niet het bewustzijn van de volwassen mens met al zijn kwaad.
Hierdoor, dit moet u toch duidelijk zijn, heeft de crematie geen vat op dat leven, omdat het gevoelsleven zichzelf voor al die ellende heeft uitgeschakeld.
Dit kunt ge begrijpen.
Er leven geen kinderen van vier tot veertien jaar in de hellen, dat is niet mogelijk!
U leest ook dit alweer in diezelfde boeken en daarin krijgt ge een machtig beeld van uw eigen gevoelsleven en uw bewustzijn, maar ook van dat van het kind!
Er zijn gekke ouders, die van hun kind geen afstand kunnen doen en nu de „as” van dat leventje willen behouden.
Gene Zijde en de wetten zeggen: Doe niet zo naargeestig, geef dat leven aan God en Zijn wetten terug.
Zei Christus niet: Tot stof zult ge terugkeren?
Of willen wij het beter weten dan HIJ?
Neen, duizendmaal neen, mens van de Aarde.
Het kind kunt ge niet door uw eigenliefde vernietigen en dat is maar goed ook, of al die kleintjes hadden het leed en de smart ook nog te aanvaarden en te beleven door de vaders en moeders, de hummels dan, de armoedigen, die niets kunnen en willen overgeven, die alles willen behouden, wat van God is!
Hard soms?
U hoort het telkens weer, zo arm van geest is de mens nog.
Neen, de kleintjes hebben niets te maken met de crematie, alleen de volwassen mens.
Maar door de crematie is toch ook het kind iets kwijt en dat doen nu die goede, die liefhebbende ouders.”
Stem uit de zaal: „Maar zij weten het toch niet, mijnheer?”
Jozef zegt: „Dat is waar, dame!
Ze weten het niet, maar ze hadden het kunnen weten.
Immers, Christus heeft het gezegd!
Maar ze willen met Christus niet te maken hebben, want dit leven is het bij hen en niets anders!
De mens weet zoveel niet; men kan door de leer van de meesters thans alles weten, maar ook nú worden we midden in ons gelaat uitgelachen.
Nietwaar soms?
Ik roep al zolang: géén crematie!
Wat zeggen ze?
‘Die vent is gek.’
En die verenigingen kunnen mij wel vermoorden.
Ik kom aan hun boterham!
Is dat wat?
Gode zij gedankt, is (begrafenisonderneming) Innemee hier in Den Haag er ook nog en die lijkbegravers staan toch aan mijn kant.
Innemee zelf zegt, geloof ik: als je zo doorvecht, Jozef Rulof, krijg jij straks van ons voor elk lijk je provisie en dan kun je de boeken uitgeven!
Is dat even leuk, dames en heren?”
Wij lachen, er valt weer iets, maar Jozef heeft gelijk!
„Zo ziet ge, de cremeerders moeten mij niet.
Maar de lijkbezorgers geven de meesters de bloemen van hun hart, wij helpen hen aan hun boterham!
Je zou je er naar om willen lachen, als het niet zo ernstig was, dus dat doen wij niet!
Maar eerlijk is eerlijk, is het geen kermistent in de mens?
Wetten zijn wetten, dames en heren, iets „moois” bestaat er niet voor Gene Zijde.
En als de mens die wetten coöperatief zelf mismaakt en mishandelt, valt toch het pak slaag, voor en door uzelf vroeg of laat, doch onherroepelijk achter de kist!
Dames en heren, ik ga verder!
 
Ik lees nu een vraag van F. van Laeken: „Hebben de kleuren ook vader- en moederschap?
Ik heb ineens de lezing van meester Zelanus van zondag begrepen en wel door het voorbeeld van de sneeuw.
Kan dat?”
Jozef zegt: „Luister even.
Eerst uw kleurenrijk.
Wat is een kleur als leven gezien?
Weet u het niet?
De kleur zelf is vaderlijk!
Als de bol nog in de grond zit, is dat baring!
En die baring schept iets en dat is de kleur voor de bloem.
En nu het verschil met de wetenschap, de universiteit.
Nu wordt de bloem „zij”.
Maar die „zij” is een „hij”!
Wist ge dit niet?
Is het niet eenvoudig?
U hoort het, de mens heeft straks al zijn eigen vindingen omver te werpen en er de goddelijke waarheid voor in de plaats te zetten.
Dit geldt voor zoveel, voor oneindig veel andere levens, waarvan de mens een poppenkast heeft gemaakt!
Zo ook voor de „Evolutie”; de „dood” is reïncarnatie!
Geluk is het, want de mens keert tot God terug.
Maar wij staan aan al die graven te huilebalken, wij schreien ons leeg, waarom?
Omdat de mens zijn evolutie niet wil aanvaarden.
Natuurlijk, ge moogt tranen laten vallen om een goede vriend, je bent hem even kwijt, ook om uw kind, vanzelfsprekend is dat, het is uw geluk en uw liefde.
Maar als je nu weet, dat je je kind of vriend dáár terugziet, hetgeen voor beiden geluk betekent – tenminste als alles goed is in die vriend en in je liefde, want wij kennen de duisternis en die is niet zo leuk – schrei dan even en ga dan verder, jijzelf moet er straks ook aan beginnen!
Maar daar hadden wij het nu niet over.
Het gaat ons om dat kleurenrijk en daar weet ge nu alles van.
Alles wat nog in de grond zit, is moederlijk.
Als het kleur krijgt, is dit de verandering, de evolutie voor dit leven en nu is, zoals ik al zei, de „kleur” vaderschap geworden!
En wat zag u nu door de sneeuw?
Ik weet wat u bedoelt.
U zag nu het kosmische geboortesysteem bewust aan uw leven voorbijgaan.
Uit de nevelen, die tot verdichting kwamen, ontstonden toen de sneeuwvlokjes.
Dit is dus de splitsing van een ruimte, van een wolk.
Zó is het op de Maan gebeurd.
Ook op Aarde, doch nu van het embryonale leven.
God deed niets anders!
Maar toen is het leven begonnen!
En dát bedoelde meester Zelanus zondag.
Ja, een goed voorbeeld is het, mijnheer Van Laeken!”
 
Vraag van L. de Visser: „In het boek ‘De Volkeren der Aarde’ op bladzijde 218 las ik: Alléén Caiphas kan thans als Hitler het Joodse volk de ogen openen en tot (het Huis) Israël brengen (zie artikel ‘Hitler’ op rulof.nl).
Hij bezit er de eigenschappen voor, hij is door zijn bloed en innerlijk leven aan dit ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) gebonden.
Wat wordt er bedoeld met ‘door zijn bloed’?”
Jozef Rulof antwoordde: „Er staat hier nog meer, doch eerst deze vraag beantwoorden.
Hitler kwam terug op aarde, ik bedoel Caiphas als Hitler.
Voelt ge dan niet, dame, dat het geestelijk bloed van ons allen, direct uit de stam Israël komt?
Dit betreft ook het stoffelijke bloed.
Maar wij reïncarneerden, kregen ander bloed, van onze familie dus, en toch, in ons leven – en dat is voor elk mens op Aarde, die zich vrij heeft gemaakt van het Joodse ras – lééft nog dat bloed, want het Joodse ras is het ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) geweest voor ons allen.
Daarom sprak meester Zelanus over: door zijn bloed zit nu Hitler vast aan al die ellendige zaken, doch deze zijn er om (het Huis) Israël wakker te schudden.
En hebben de joden dit pak slaag begrepen (zie artikel ‘Joodse volk’ op rulof.nl)?
Is het niet droevig, dat thans het Joodse ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) opnieuw zichzelf gestalte begint te geven?
Dat is verkeerd, want de jood moet de Christus aanvaarden.
En dit geldt voor elke vonk op Aarde, Christus is de „Messias” voor ons aller leven!
En wat doet nu de jood weer?
Wat willen zij beginnen?
Nog wachten, totdat Christus op de wolken verschijnt?
Wij komen uit de stam Abraham en Isaak voort, dame, en behoren nóg daartoe!
Hoe machtig is dit boek voor de volken der Aarde.
Konden de mensen ons maar aanvaarden.
Mijn hemel, wat hebben de meesters aan ons leven en voor de volken geschonken.
Te mooi om waar te zijn, zo zegt men, maar het ís er!
Met bidden en preken komen we er niet, maar de jood en de katholieke kerk willen de waarachtige Christus niet beleven; trouwens al die godsdiensten staan op een dood punt.
Maar Adolf sloeg toe, de jood heeft iets op zijn geweten, in Jeruzalem is het gebeurd (zie artikelen ‘Hitler’ en ‘Joodse volk’ op rulof.nl).
Als ge nog jood zijt, word dan niet boos, ik doe u niets.
Ik help u, ik heb voor uw levens ontzag, maar als nu straks de mensheid deze leer moet aanvaarden?
Zoudt ge mij dan ook willen vernietigen, omdat ik, door de meesters, de Christus moet vertegenwoordigen?
Was dit toen niet precies hetzelfde beeld?
Dit is geen afbraak, maar opbouw.
Wij weten immers, hoe die arme mensen door Hitler werden vernietigd!
De slag was zwaar, maar hebben ze geleerd?
No sir, no lady, opnieuw zondert de jood zich af, vestigt opnieuw een eigen staat en wil – geestelijk gezien - met ons, en als het erop aankomt ook met Christus, niet te maken hebben, met niets van hetgeen hem doet ontwaken.
Wij allen zijn nog joden, doch nu christen-joden!
En omdat Caiphas zich aan het hoogste vergreep, is dit het „karma” voor dat gehele ras (zie artikelen ‘Joodse volk’, ‘Hitler’ en ‘Er bestaan geen rassen’); dit moet u duidelijk zijn.
Jazeker, het is moeilijk, nietwaar soms?
Christus wandelde op Aarde als een van hun eigen ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl).
In Hem zagen ze een rabbi, niets meer en niets minder.
En toen gebeurde het!
De wonderen gingen aan de kant.
Caiphas en de anderen weigerden Hem te aanvaarden, ze wilden niet luisteren, ze loerden alleen op Zijn Leven, want Hij wist meer dan zij.
Caiphas wilde niet van zijn paard af en dit is en blijft de oude menselijke geschiedenis!
Willen de theosofen mij niet, maar de meesters wel aanvaarden als hun meesters?
No sir, dan moeten ook zij van hun paarden af, hier neerzitten en luisteren.
Maar als zij wél konden aanvaarden, mijn God, hoe sterk waren wij dan nu?
Ga ik tegen de wetenschap, tegen kerken en godsdiensten tekeer, dan geven ze mij nu geen gifbeker, maar ze stoppen me in de gevangenis en daar kan ik het mee doen.
Zo is nog onze mensheid!
Maar lady, uw man was professor en u weet iets van het leven af, u hebt een goede schoolopleiding gehad en u kunt, wat ik nu zeg, begrijpen en aanvaarden.
Adolf Hitler gaf het Joodse ras (zie artikelen ‘Hitler’ en ‘Joodse volk’ op rulof.nl) te denken en dit was niet uw en niet mijn taak, maar de taak van Caiphas.
Hij alleen had die knuppel te hanteren, want het is zíjn oorzaak en gevolg.
Doch hebben de joden die klappen begrepen, die goddelijke, rake tik (zie artikel ‘Joodse volk’ op rulof.nl)?
God was het niet, geloof ook dit, het „oorzaak en gevolg” voor de joden is het (zie artikel ‘Joodse volk’ op rulof.nl)!
Hebben wij soms andere wetten te beleven?
Doch het gaat nu om een heel volk, het hoogste ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) van de Aarde, het eerste ras!
Want dat is en blijft het jodendom!
Had Christus toch willen leren kennen!
Had uw leven gebogen voor Zijn goddelijke wijsheid, dan had gij uw ster nu niet behoeven te dragen!
U hoort het, altijd weer, dat de mens zich niet wil buigen!
Ik vecht tegen Elise van Calcar, haar volgelingen en anderen, omdat zij van reïncarnatie niets willen weten en dus de wetten niet kennen.
Maar neem dit nu die spiritisten eens af?
Ik kan het ze toeschreeuwen, ze horen mij niet.
Integendeel, ik ben een gek, een magiër, een fakir, een zwamkous, ik ben absoluut krankzinnig, vertelt men nu nóg aan de spiritisten, wanneer zij het over Jozef Rulof hebben en dan ga ik eraan.
Maar ze spreken hierdoor hun eigen geestelijk doodvonnis uit!
Wij staan voor die volgelingen van Elise van Calcar, zegt mijn meester en wij komen niet verder met hen.
En toch was zij een goed mens.
Is een goed mens nu des duivels, verkeerd?
Zijn al die goede ouders van zo-even verkeerd, wanneer ze niet weten, wat crematie is?
Sla ze nu dood, ben je er dan?
Maar je staat machteloos.
Toch komt die wijsheid tot de mens, maar moeilijk is het.
Die moeilijkheid brachten Christus en de Zijnen niet, doch de onbewuste mens doet het.
Wie gaf Socrates zijn gifbeker in handen?
Wij weten nu, hoe groot die persoonlijkheid was!
Dacht u, dat mijn lievelingen, mijn halve gare adepten, ook ónze tempel, als die er al was geweest, niet in brand hadden gestoken?
Och kom, wie wil mij wijsmaken, dat hij of zij voor ál de levenswetten van God geen fouten meer kan maken?
De meesters maken ze niet en ook Christus niet, maar wij wel en dit is dan steeds weer onze eigen afbraak!
Sprietjes, strohalmen, wat wil je beginnen?
Menselijke luisjes, motjes, waarom heb je niet naar het woord van Christus geluisterd?
En wat is eruit voortgekomen?
Hoeveel ellende is er niet gebracht over het Joodse ras (zie artikel ‘Joodse volk’ op rulof.nl), alléén door Hem te weigeren?
Hoe doet u dit zelf en hoe denkt u erover?
De mens kent zichzelf nog niet en wil geen opperhoofd aanvaarden.
Men zegt, dat ik een dictator ben.
Is dit zo?
Ik wil met uw leven niet te maken hebben.
Ik laat u doen wat u zelf wilt.
En ben ik dan nog zo’n „Draufgänger” (ruziemaker)?
Ach, ist das wahrhaftige Wahrheit (is dat waarachtige waarheid)?
Zoek jezelf en laat mij met rust, had Christus kunnen zeggen.
Maar waarin leefden wij dan?
Ontegenzeggelijk is er wel iets in die tweeduizend jaren gebeurd, ook al moet de mens nog geestelijk ontwaken.
En nu uw andere vragen, dame:
„Door welke krachten konden de eerste onderzoekers in de astrale wereld het ontstaan van het heelal en al die opvolgende stadia volgen?”
Mevrouw, las u dit niet in de boeken ‘Het Ontstaan van (het) Heelal’?
Toen die mensen hun kringloop der Aarde hadden volbracht, stonden ze voor ál de ruimtelijke wetten; stuk voor stuk konden zij zich er mede verbinden en daardoor de ziel, de geest en de persoonlijkheid van die levens vaststellen en zo gingen zij weer verder!
Weet u het nu?
Nogmaals die boeken lezen, want héél duidelijk staat het in ons machtige boek ‘De Volkeren der Aarde’.
Nietwaar, dames en heren?
U hoort het, ik krijg gelijk!”
Nog een andere vraag komt er: „Kan de astrale mens al in het schemerland zó altruïstisch zijn, dat hij in die toestand aan anderen denkt, zoals Mozes, die terug wilde naar de Aarde?”
„Dame, dit is een mooie vraag, bedankt.
In deze vraag zit kern.
Soms stellen de mensen vragen van geen betekenis; dan horen zij zichzelf graag praten.
Maar waar blijft dan het geestelijk denken?
Dit – dat voelt u zeker – is weer de moeite waard en plaatst u alweer voor een boek en wel voor ‘Zij, die terugkeerden uit de Dood’.
Ja, niet elkeen in het schemerland is onbewust.
Meester Alcar, meester Zelanus hebben dat schemerland, evenals iedereen, eerst moeten betreden, voordat zij de sferen van licht binnengingen.
Dit is duidelijk, omdat dit land – als wereld – een louteringssfeer is.
Een wereld dus voor het gereedkomen voor die hogere afstemming en zie, die mensen hebben innerlijk ook nog iets anders.
Maar er leven er daar, die eerst ernstig aan zichzelf moeten werken.
Doch wat is en hoe is eigenlijk dit schemerland?
De laagst afgestemde mens nu, uit ditzelfde schemerland, heeft alweer contact met en afstemming op het land, dat direct afstemming heeft op de sfeer van haat; zo diep is nu die sfeer, en ook daarin beleven wij die zeven overgangen!
Vanzelfsprekend leven daarin ook de mensen, die het geestelijk leven al beginnen te zien.
Déze mensen zijn zover om een taak – zoals die van Mozes – te vertegenwoordigen.
De mens, die de eerste sfeer geheel in zich heeft, kán zich niet meer geven voor afbraak.
Die afbraak heeft hij nu, door zijn bloed in te zetten, overwonnen.
Daaruit ziet u, dat Mozes toen nog afstemming had op de Aarde, en niet op de eerste sfeer, want deze laatste afstemming leeft hier op Aarde als massa nog niet, ook al zijn er miljoenen mensen, die wél die geestelijke afstemming bezitten.
Anders zag het er op Aarde nu nog droevig uit.
Maar voor de tijd en de eeuw van Mozes was dit natuurlijk heel iets anders; in die tijd kende men Christus nog niet, ook Zijn Liefde niet!
Begrijpt u het nu, dame, ja?
Dan kan ik verdergaan.
Wilden de meesters echter élke levensgraad van iedere sfeer ontleden, dan zouden zij voor elke overgang boeken moeten schrijven, steeds weer boeken.
Eerst dan weten wij, hoe zo’n sfeer in elkaar zit.
Doch als u even doordenkt, weet u het nu ook, want de voorbeelden zijn er.
Gerhard, de koetsier, uit het boek ‘Zij, die terugkeerden uit de Dood’ is er één van!
Hoofdzaak is nu, hoe komen wij úít een sfeer?
Ik maak me niet dik om de sferen van licht, dames en heren, maar wel over de vraag, hoe ik die sferen kan verlaten.
Wij mensen willen maar hogerop en u denkt natuurlijk, dat de mens uit de sferen van licht daar steeds is; hij heeft het immers verdiend?
Ik zeg u dan: de sferen zijn meestal leeg.
De mens, die op weg is, werkt, gaat verder, steeds verder.
Alleen de rustende mens, de zieken, de mens, die doodmoe is van het vechten, is daar en rust even uit, maar gaat opnieuw op weg.
Zó is de evolutie voor ons geestelijk bestaan.
Leuk is dit, vindt u niet?
Waarheid is het, dames en heren, ook daar luieren ze niet en zitten ze niet op hun eigen kasteel op de lauweren te rusten.
Ze weten daar, dat ze er nog lang niet zijn en gaan verder.
Ze werken, dienen, geven de mens raad, zoals ik nu doe en dat is geestelijk werk, met afstemming op het leven achter de kist.
Dáár kan men u niets anders vertellen!
En, geloof me, door elk woord dat u van mij krijgt, leg ik voor mezelf fundamenten.
Mijn huis dáár is reeds een tempel; u allen bouwt eraan mee en u bouwt tevens aan een machtig gebouw voor u en de uwen.
Dit heet, eerlijk is eerlijk, door mij komt u zover en wij allen komen er door de meesters.
Zij kwamen er weer door Christus en Christus door God, zodat God toch de winst krijgt, maar onze eigen kruimeltjes zijn nu niet meer te versmaden!
Scheid er nu maar uit met dit bouwen, omdat u dit leven zo mooi vindt en omdat gij er nog niets van hebt gehad!
Gij staat dan voor uw eigen armoede!
Héél de ruimte, miljoenen mensen aan Gene Zijde, mannen en vrouwen, lachen u midden in uw gezichtje uit, omdat zij weten, dat gíj liever het aardse bezit, wat voor hén geen haar heeft te betekenen!
Neveltjes?
Sprietjes?
Wolkjes?
Druktemakertjes?
Wat wilt ge nu nog beginnen, achter de kist?
Indien ik wil, dames en heren, kan ik u thans een ruimtelijk pak slaag geven en u wordt toch niet boos, omdat ge voelt, dat dit de werkelijkheid is en blijft!
Sla uzelf, hak in, maak dat ongelukkige „ikje” kapot.
Ik zeg u – dit hebben de meesters bewezen – ik, daar in de Achterhoek, sloeg erop, zélf deed ik het en zie, ik ben veranderd!
Ik wil niets van deze miserabele maatschappij bezitten.
Anderen wel, heel de mensheid staat er nog voor open en dit kun je kopen!
Een menselijke ziel krijg je voor slechts een gulden.
Doe je er vijftig cent bij, dan krijg je een nog mooiere ziel te beleven, want ook dat is nog te koop!
En als je het niet wilt geloven, nog dit: ze dansen naakt voor je, voor slechts een slordig tientje.
Ga erheen en u komt er „verdronken” vandaan, mét iets anders en dat, dames en heren, is uw doktersattest en het centje, een bende narigheid is het!
Nietwaar soms?
Ik geloof, dat ik er nu ben en ga dus verder!
Tevreden, dame?
Dik tevreden?
Dan dank ik u!
Maar hebt u gezien, dames en heren, hoe mijn geestelijke levenstuin nu straalde?
Die bloemen verwelken niet!
Ik zie er voor vanavond al nieuwe bijkomen.
Ik zie er één, die heet ‘Ga verder, Jeus van moeder Crisje, ik heet: algehele ontwaking’.
Die bloem is van „mien eiges” (mezelf) en daar is mijn lieve Crisje blij om, want zij krijgt al die bloemen van mij, zolang ik nog hier ben!
Crisje weet het en ik zal haar laten weten, dat zij mij niet voor niets heeft gedragen en gebaard, zó diep was mijn liefde voor mijn moeder!
En die liefde bracht mij en haar tot Onze-Lieve-Heer terug en zo kregen wij meester Alcar te zien en toen regende het vergeet-me-nietjes, lelietjes-van-dalen en gezonde glimlachjes.
Dames en heren, er werd geestelijk gekust.
Zó begrijpt de mens zichzelf en is dit leven eerst volmaakt.
Zaligheid is het, want wij allen gaan thans één weg en hebben maar één geboorte voor die liefde nodig.
Nu staat de mens open voor Gene Zijde en kan dit aardse „rotte” bezwijken; ik had ‘doodvallen’ willen zeggen, maar dat is nu nét een ietsje te veel, want dan slaan wij Moeder Aarde midden in haar lieve gelaat en dat is schandalig, want zij gaf ons alles!
Hebt u in de gaten, dat je eerst nú kunt dichten en dat dit geen zoete koek meer is?
Dat dit niets met Sint Nicolaas heeft te maken, want was dit wel zo, dan zouden wij zélf ons in zijn zak stoppen.
Zó is het!
Begrijpt ge ook, waarom en waardoor wij nu zo vlug kunnen denken en waarom wij hier kunnen praten?
Doe er dan ook aan mee, maar maak uzelf los van deze maatschappij, zeg gerust: ‘stik’, tegen dit gigantisch slechte van deze wereld; gij moogt het doen, want dit is nu uw geestelijk zelfbehoud!
U kunt horen: ‘Ik ben nog zo jong!’
Of: ‘Wat heb ik nu nog gehad?’
Natuurlijk bent u jong en armoedig, want u zegt het zelf, u wílt dit en zo kan datzelfde schemerland van zo-even u nu verwachten.
Want deze gevoelens verbinden de mens met de luizakkerij, het gemak, het stilstaan.
Het is het gemis van de Grote Vleugelen en die heb je nodig, om in die eerste sfeer binnen te kunnen vliegen; daar ben je nu echter vleugellam voor, want dat heb je reeds op Aarde bewezen!
Wel, lieve mensen, denk nu aan uw eigen schemerland.
Hoe liever u bent, hoe zachter, hoe welwillender, hoe liefdevoller, ga verder nu, des te mooier is daar straks ook uw sfeer achter de kist.
Nu nog wat bloempjes van Onze-Lieve-Heer erbij en gij zijt „liefde”!
En van dát goedje álles en gij laat de mens lachen en schreien, belken is beter gezegd!
Zag je die moeders al belken?
Is dit nu niet heerlijk, moeder?
Kom dame, schrei toch!
Vroeger, toen onze goeie Miets, mijn zusje, die nu ook al aan Gene Zijde is, tot mij en de andere broers kwam – wij waren gek op dat éne meisje – zei ik altijd tot haar: ‘Kreng, kus me ’ns?’ en dan vloog ze mij om m’n hals.
En Miets kuste, al zeg ik het zelf, best, ook al was ze nog maar veertien jaar.
Wij vraten haar op; de jongens van Crisje hadden maar één zusje.
Vanzelfsprekend kusten wij haar allen en Miets moest dat dan maar aanvaarden.
Vaders en moeders, kus nu eens anders!
Wij weten het allemaal, ik haal vanavond uw hart uit uw ribbetjes, dat kan ook.
Als wij dat willen, gebeurt het.
Nietwaar soms?
Door dat gesnauw en gegrauw, dat slaan ook, door die rare tikken, hebben ze ál uw mooie gevoel kapot getimmerd en nu kun je niet meer zo kussen als toen je aan die eerste kus begon!
Waarachtig, daar zitten mannen te belken.
Goeie genade, meester Alcar, ziet u het ook?
Wij krijgen het gevoelsleven van Onze-Lieve-Heer te zien en dat is toch wel de moeite waard!
Maar ik moet verder!
De kus van de meesters voor u, leidende persoonlijkheden, moeders en vaders, kinderen, gegroet.
Ga er voor altijd en eeuwigdurend aan beginnen!
Door wat poeder is het rode om uw oogjes – door dat gebelk – zo weer weg.
Man van zeventig, gij zijt nu weer een kind en dát is hetgeen Christus in ons allen wil zien!
Eerst nu gaan wij vooruit.
Dit is nu geen droge koek, dit is de moedermelk van de ruimte!”
 
Nu een vraag van N. van Rossen: „Kan men de stervenstoestand van een mens van tevoren waarnemen?”
Jozef gaat verder en zegt al: „Natuurlijk kan dat, mijnheer.
Waarom niet?
Dat hebben veel mensen van tevoren gezien en mogen beleven, doch dan waren ze helderziend.
Niet alleen dat men de dood voor de mens kan zien, die is ook te ruiken!
Ik rook de ziekte van de mens ook.
Tussen twee haakjes, wat voor een gek woord is dat „rook” nu.
Ruiken is beter!
Vindt u ook niet, taalgeleerden?
Ik „rook” het, mijn sigaretje natuurlijk.
Ja, je kunt het ruiken, dat de mens ziek is, zó sensitief wordt het gevoelsleven nu en omdat ík voor veel dingen sensitief was en werd, kon ik dat ook!
Ik „ruikte” de kanker ook, en dat luchtje was scherp, maar erg zoet, héél zoet was die lucht en bij mediamieke mensen rook ik fosfor en dat was steeds raak!
Wat lacht u?
Ik lach ook vanbinnen, want ik ben bezig met roken en ruiken, ruikte en geroken te hebben.
Is dat wat?
En lach nu maar, maar is ruiken vrouwelijk?
Is dit niet iets voor de wetenschap om dit even uit te zoeken?
Wij gaan dan meteen door met iets anders, maar, wij allen „ruikten” het gebeurde ... en toen had Jakob niets meer te zeggen, hij was „hadstikke dood”!”
De mensen in de zaal barsten in lachen uit.
Ineens ontstaat dat.
Je staat telkens weer voor iets anders met Jozef, zijn gezegden zijn kleurenrijkachtig!
Direct daarna zegt hij nog: „En als u nu al het andere er zelf even bij wilt halen – waar wij het hier alzo en soms over hebben – ga dan de kerk in, zegen nu dat lijk nog even.
Biecht ook even voor de dode man of vrouw en laat kaarsen branden.
Ga het leven begraven en schrei nog wat, maar eet ná dit alles uw zoete koek ook, smoes nog even over de dode en zeg hem welterusten; rust zacht, blijf daar liggen tot je wordt wakker geroepen.
Dan hoor je al het getoeter ook en mag je zelf „amen” zeggen, indien je ertoe in staat bent!
Ja, waar halen wij dit alles ineens vandaan?
Het is er, het is er al te lang, dames en heren.
Daarover kun je weer dichten, boeken schrijven.
Als je vlug leert denken, ben je allemaal schrijvers en dichters en ... je hebt nu iets te zeggen, de moeite waard is het.
Maar, zag je dat er één familielid bij was, die zeven borrels dronk om zijn verdriet weg te spoelen en toen op zijn benen stond te zwaaien?
Lach er gerust om, het is zo!
Opnieuw kun je „amen” zeggen!
Doch toen was het de avond van de dag van de begrafenis, en de mens snurkte, hard zelfs, maar God waakte over de „dooie”!
Als je nu op een bühne stond, kon je heel de wereld aan het lachen brengen.
Dat zou je wel willen.
Ik verzeker u, je werd van die bühne gehaald, want dit is spotten met een dode!
En dat mag niet, want datzelfde lijk kan denken!
Ja, dat zouden ze wel willen, maar dat is niet zo!
Het is allemaal heel anders!
En dat is maar goed ook, of wij stonden nóg op dat graf, deden mee aan zwartkijkerij, droegen zwarte jasjes en gestreepte broekjes en onze vrouwen liepen zwaar gesluierd.
De kinderen, die nog in de wieg lagen, vroegen:
‘Zijn die ouwe lui vandaag even gek?’
Gek?
‘Ja, want ik krijg niets te eten, mijn moeders melk is verzuurd, zij belkt om grootmoeder en die is er nu niet meer, maar waar blijft mijn eten nu?’”
Gelach; hard lachen wij allen, want zo is het toch?
Jozef gaat meteen door en zegt: „Nog niet uitgelachen?
Ik lees hier alweer: „Wanneer is mijn kringloop der Aarde nu volbracht?””
Jozef antwoordt: „Als u, dame, alles voor uw leven hier op aarde goed hebt gemaakt.
Lees nu ál mijn boeken en dat zijn er nu negentien en ge weet het heel zuiver.
Die boeken wijzen u de weg en gij leert uzelf kennen!
Leest ge dus, dame?
Dan hebben wij die boeken niet voor niets geschreven en ik kan meteen nog een ander briefje in handen nemen!”
 
Ik lees nu: „Als een kind in de moeder sterft, is dat dan een bewuste toestand voor de ziel?”
„Dame, dit kan zijn, maar dat is niet altijd zo.
Immers, het kan zijn, dat de ziel bezig is zichzelf van de psychopathie los te maken en dán beleeft de moeder eerst haar miskramen.
Dit gebeuren ontstaat door de ziel zélf, omdat het gevoelsleven van de ziel en de persoonlijkheid de vrucht vernietigt.
Lees ook nu de boeken en gij vindt het antwoord op al deze vragen!
Al deze disharmonische toestanden vallen onder deze wetten.
Vanzelfsprekend geldt dit ook voor de ziel, die nu voor het geestelijke leven het moederschap én het worden aangetrokken voor de Aarde opnieuw beleeft, doch nu is het bewustzijn!
En nu vraagt u ook nog: „Ik kan maar niet zuiver voor mij zien, hoe de eerste twee cellen het volgende lichaam – op de Maan dus – konden bezielen.
Maar waardoor werden die nu bezield?””
Jozef vervolgt: „Dame, die eerste cellen nu, die op de Maan in en voor dat stadium aan het leven begonnen, gaven iets van zichzelf.
Net zoveel als gij nu van uw man ontvangt om één of meerdere kinderen te baren.
Op de Maan waren nog geen kinderen.
Doch er werd daar ook gebaard.
De bron is er nog!
Wij geven u niet alles als man, als wij scheppen en u zult baren, wij houden onze boom over.
Dus, wij gaven iets van onszelf en toen stierven wij als cellen.
Wij gingen naar de astrale wereld, dat is de wereld voor de wedergeboorte.
En toen ónze kindertjes als cel groot waren en begonnen te paren, keerden wij tot hen terug; zonder óns hadden zij niet kunnen baren.
Wij waren dus het innerlijke leven voor die nieuwe – door onze kinderen gebaarde – cellen!
Is het nu duidelijk?”
„Ja, mijnheer Rulof, ik dank u zeer, het is me volkomen duidelijk!”
„En nu nog dit, u vraagt ook: „De kringloop der ziel is volbracht, indien wij als mens het hoogste organisme hebben beleefd.
Maar ik zing niet en kan niet zingen.
Is dit nu wel iets om voor mijzelf te aanvaarden, dat ik nog moet terugkomen, om dat hoogste organisme te ontvangen en te beleven?””
Jozef zegt nu: „Dame, ik dank u voor deze vraag.
Daar denken toch weinig mensen aan.
U hebt natuurlijk de avond meegemaakt, toen wij het hier over de stem van de mens hadden.
Ja?
Dan begrijp ik het.
U had anders nooit met deze vraag kunnen komen, waaruit ik kan opmaken, dat wij toch wel iets leren en dit geeft ons te denken!
En, dames en heren, hoe denkt u er zelf nu over, als u zich die avond nog kunt herinneren en de rest niet bent vergeten?
Is dit even wat?
Hieraan heeft u niet gedacht, hè?
U hoort het, de mens denkt verder en dat is de moeite waard.
Wij hadden het toen over de alt en de bas, de tenor en de sopraan en ook over de bariton en de mezzo-sopraan en we zeiden, dat de mens die stemmen door het zuivere vader- en moederschap bezit en dat het niets anders is.
Wél, u weet het niet?
Maar u kunt het weten als u even doordenkt.”
Na antwoorden hierop vanuit de zaal, zegt Jozef Rulof: „Neen, dame, het heeft niets met uw gevoelsleven of met uw bewustzijn te maken.
Ook niet goed, mijnheer, uw liefde zegt nu niets.
Ook uw hersens of uw geleerdheid niet, maar wat zegt het probleem zélf?
Ik zal u helpen en dan weet u het weer.
U zegt dan opnieuw: ja, en zichtbaar, hoorbaar, zult ge zuchten.
Is de stem zó veelbetekenend voor de schepping, dame?
Ja, voor de mens wel, want als je goed kunt zingen, verdien je geld.
Je kunt anderen, die van gezang en zingen houden, laten genieten.
Maar daar gaat het niet om.
Alles gaat om het vader- en moederschap.
En nu – u komt er toch nooit achter en dit erkent ge dadelijk, als u het antwoord op uw vraag van mij en de meesters weet – zeg ik u: gij kunt reeds hebben goedgemaakt, dame.
Door de eerste graden voor het hoogste ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) kunt gij niet eens het allerhoogste beleven.
Als ge hebt goedgemaakt, gaat ge aan Gene Zijde verder.
Een ander probleem is er ook nog.
Stel u nu voor, dame, moeder, mevrouw, lady, zuster – ja, dat is allemaal ook mogelijk en voor u alleen – dat gij nog niet hebt goedgemaakt en gij ook het hoogste organisme nog niet bezit, kunt gij het nu dan niet, door uw oorzaak en gevolg beleven?
Weer zo’n strikvraag, zo’n geestelijke klem, dames en heren.
Wat ís het nu, mijnheer Berends?
U weet het niet en u kunt het ook niet weten.
Ik geloof dat geen van u het weet.
Ik zal het u dan ook maar zeggen.
Immers, gij wordt thans naar alle hoeken van de Aarde teruggeroepen.
Gij komt dus bij Franse, Duitse, Engelse en Indische mensen terug.
Maar wie van die mensen behoort tot het hoogste ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), bezit het hoogste organisme?
U gaat dus een versnippering tegemoet en het is nu één op miljoenen mogelijkheden, dat ge die stem en dat timbre bezit.
Doch het is mogelijk, of ... de negers konden niet zingen!
Voelt u, waar die éne vraag ons nu weer heen voert?
Begrijpt u het, dame?
Ja?
Dan krijgt u alweer een „tien” van mij, want eenvoudig is het niet!
U kunt denken, moedertje, en het is voor hen, die met u te maken hebben, groot geluk, natuurlijk, als zij tenminste voor uw gevoel willen openstaan.”
De dame antwoordt hierop: „Ik word niet begrepen, mijnheer!”
Jozef: „Dat geloof ik ook!
En dat is nu uw narigheid.
Is het niet zo, dame, moeder?
Zo gaan wij allen mank, maar het is uw oorzaak en gevolg.
Straks beleeft ge aan Gene Zijde uw eigen levensgraad en die begrijpt u en staat voor uw leven open.
Nu moet ge trachten u toch verstaanbaar te maken.
Dit is nu ons leven.
Velen beleven wat u beleeft, maar u bent héél gevoelig.
Ook ik ben gevoelig en toch krijgt niemand mij eronder.
U probeert in dit leven ook staande te blijven, anders was u hier al niet meer!
Is u nu tevreden?”
Dame: „Dik tevreden, ik dank u voor alles!”
Nu de laatste vraag: „Is bloedtransfusie en het toedienen van moedermelk voor een ander kind, als de moeder er zélf niet toe in staat is, gevaarlijk?”
Jozef zegt: „Over de bloedtransfusie hebben wij het hier al meermalen gehad.
Ik ga er nu niet zo diep op in, maar ik zeg u, als u hier nog gaarne wilt leven, neem dan dat bloed.
Maar als u liever vertrekt, weiger dan dat bloed te aanvaarden; dan bent u heus geen zelfmoordenaar, of uw lichaam was niet ziek.
U hoort het al, dame, dit is voor uzelf en is niet slecht, natuurlijk niet, duizenden mensen dankten er nieuw leven aan.
U moet alles doen, om uw organisme gezond te houden.
En wanneer u bloed nodig hebt, en u zoudt weigeren, kan geen geleerde u meer helpen en leeft u tegen de maatschappelijke en wetenschappelijke draad in en dat is verkeerd.
Van gevaar is er dus geen sprake!
Ik heb dit al eens geestelijk en kosmisch behandeld en dat komt straks in ons boek voor.
U zult het dan wel lezen en dan weten, hoe u te handelen hebt; voor nu geef ik u dit dus: gevaarlijk is het niet, integendeel, het geeft u nieuw leven, het is dé mogelijkheid, om u voor dit leven te behouden!”
Dame: „Maar, u zegt, als u liever wilt sterven, weiger dan.”
Jozef: „U hoort het nu!
Ik zit al aan uw leven en uw vraag vast.
Ja, dame, als ge Gene Zijde kent en gij hebt leven en dood in eigen handen – zoals ik dit nu bezit, maar ook dat is alweer een ander probleem en reeds verklaard ook – beslist u wellicht anders en weigert ge bloed tot u te nemen.
Maar dan moet u kosmisch bewust zijn en dat bent u niet!”
Dame: „Ik begrijp het al, mijnheer Rulof, en u wordt bedankt!”
Jozef Rulof zegt: „Nu nog het antwoord op de vraag over de moedermelk.
Als de moeder voor haar baby geen voeding bezit en weigert de melk van een andere moeder voor haar kind te gebruiken – omdat ze aan tbc denkt en daarin heeft ze gelijk – ligt hier wel iets in.
Toch zegt de dokter, dat de moeders, die zo denken, gek zijn en kinderachtig, omdat van tevoren is onderzocht, of die melk goed en zuiver is.
Wanneer uw baby melk nodig heeft, moeders – ik geef u nu meteen het antwoord van de meesters en u zult horen, dat zij uw dokter gelijk geven en niet tegen die wetenschappen ingaan – volg dan de raad van de dokter op, want hij kan het weten.
Hij geeft uw kind geen verkeerde moedermelk, hij geeft uw baby gezonde melk – zuiver dus – vrij van tbc.
Maar er is wel iets anders te zeggen.
Immers, wij weten het!
Ik werd eens bij zo’n moeder geroepen, omdat haar man mij kende en mijn boeken las; dus voor Gene Zijde openstond.
Het kind was niet lekker, het braakte.
‘Wat kan het zijn?’ vroeg de vader mij.
Eerst werd door meester Alcar een onfeilbare diagnose gesteld.
Toen zag hij, dat de moeder de oorzaak was, dat de baby moest braken.
Ik gaf door, wat ik van mijn meester ontving en zei: ‘Hebben jullie ruzie gehad?
Hebben jullie elkaar de waarheid moeten zeggen?
Uw vrouw leeft er nóg onder.
Haar kif en haar gif is het!
Geef het kind gewone melk en de stoornis is weg!’
Ze aanvaardden het.
Ze namen de proef en het kind gaf niet meer over!
Ze hadden echt ruzie gehad en die smart van de moeder was het, die het kind kreeg en opdronk; bezieling dus voor de stof, die de melk van de moeder voor haar kind beïnvloedde.
Die mensen bogen zich voor meester Alcar en de stoornis loste op.
Dame, zo is er zoveel.
Maar waar het u om gaat is: kan de baby door het drinken van andere moedermelk een ziekte oplopen?
U vraagt het zeker voor iemand anders?
Zeg dan, dat zij dit aan haar dokter overlaat.
Zeker is, dat ook de moedermelk voor het derde en vierde stadium ziekten bezit, want als dáár tbc leeft, bezit de moedermelk die ook, net zo goed als wij te aanvaarden hebben, dat daarin kanker en andere ziekten aanwezig kunnen zijn.
Ik verklaarde dit ook al eens voor het bloed, en zei toen, dat de mens geen tijd heeft om die ziekten te beleven, want daarvoor zijn vele levens nodig.
Dit wil zeggen, dat de melk ook voor het kind geen abnormale verschijnselen tevoorschijn kan roepen, want dan moest dit kind, die baby dus, gedurende twee- of driehonderd jaar die melk tot zich kunnen nemen.
Als dit mogelijk was, zouden wij de levensgraden voor de moedermelk pas kunnen beleven!
Dit is nu een kosmisch antwoord, dame.
U hoort het, de meesters zijn in staat, om u dit precies te vertellen en te verklaren, want zij kennen het menselijke organisme, zij kennen de levensgraden voor het bloed, de ziel, de geest en ons gevoelsleven!”
„Mijnheer Rulof, u bent een openbaring!”
„Lieve moeder, ik neem het van u.
Ik dank u, maar deze bloemetjes gaan wéér naar Onze-Lieve-Heer.
Ik, dames en heren, ben nog maar een grote sufferd!
Tot de volgende week.
Gaf ik u iets vanavond?
Dan leg ik opnieuw het woord aan uw voeten.
Ik groet u oprecht hartelijk!
Dominees-gezeur is er niet bij.
Slaap lekker!
Vergeet uw bloemetjes niet.
Schenk aan alles een kleurtje, geef alles in en van uw leven straling, bewustzijn.
Heb lak aan al dat hemelse getoeter voor uw laatste oordeel.
Dat weten hebt ge vanavond gekregen en wij hebben – waar of niet – heel anders getoeterd.
Dit getoeter sust je aanstonds in slaap!
Aan de rest begint u morgen!
Geluk!!!”
 
Vraag van de heer J. Reitsma: „In het wondermooie boek ‘Tussen Leven en Dood’ lezen wij, dat Venry en Dectar door sterke wil en concentratie zichzelf splitsen, als machtig wapen tegen de zeven hogepriesters van Isis, die wel konden uittreden, maar toch op een dood punt stonden.
Ook Jeus van moeder Crisje, zo jong als hij was, bezat de gaven om zich te splitsen.
Dit bleek, toen Jeus, zittend op de schoolbanken, zich splitste.
Hij was voor een deel in de bossen, terwijl hij toch, op school zijnde, antwoordde wanneer hem iets werd gevraagd.
De vraag is nu: Wie splitste zich nu, de ziel of de persoonlijkheid?
Fakirs en magiërs bouwen een tweede persoonlijkheid op.
Berust dit op dezelfde splitsingswetten?”
Jozef zegt: „Niet de ziel, mijnheer Reitsma, maar de persoonlijkheid splitst zich, want uw persoonlijkheid van nú, is het bezit van uw gevoelsleven door miljoenen levens opgebouwd.
De toestand in mijn jeugd was in handen van meester Alcar.
Hij wilde dat, niet ik.
Ook al hebben kinderen diezelfde verschijnselen, zij dromen dan.
Voor mij was dit het „beleven” van iets anders, door de wil van de meester.
U weet thans, hoe de mens in elkaar zit en ik behoef er niet dieper op in te gaan.
In het oude Egypte wist men veel van deze wetten af, als occulte fundamenten, door henzelf voor die studie gelegd en beleefd.
Thans is alles anders, omdat meester Alcar ál die wetten in handen heeft.
Ik kan dus op eigen kracht niet uittreden.
Dit is de machtige gave, die meester Alcar in zijn eigen handen heeft gehouden, doch die de mens in het oude Egypte zich heeft eigen gemaakt, zodat dus die mens door eigen studie zover is gekomen.
Als u de boeken ‘Geestelijke Gaven’ leest – dat hebt u reeds gedaan – zult u al deze mogelijkheden leren kennen en moet het u duidelijk zijn!”
U vraagt nog verder: „Wilt u ons uw zienswijze mededelen betreffende het dogma over de heiligverklaring van Maria door de paus?”
Jozef zegt: „Dit is echt katholiek.
U hebt het gehoord, vele gelovigen namen dit niet en het is nu ook mosterd na de maaltijd, maar de kerk heeft zo’n stuntje nodig.
Wat de meesters ervan zeggen?
Dat de katholieke kerk Maria niet voor heilig moet verklaren, omdat de paus Maria niet kent.
Moeder Maria heeft Christus op natuurlijke wijze gebaard en Jozef en Maria hadden méér kinderen.
Als de kerk die onbevlekte ontvangenis verandert, is Maria niet heilig meer?
Want hier gaat het om.
Dit heeft niets te betekenen, mijnheer Reitsma, niets!
Maria is in contact met de Vierde Kosmische Levensgraad en moet haar eigen leven voortzetten.
Omdat zij en Jozef nog afstemming hadden op de stam Israël, daalde Christus in haar leven af en baarde zij de „Messias”!
Dit is voor Maria als moeder natuurlijk al een Universele gebeurtenis en hier heeft die heiligverklaring niets mede te maken.
Zoals gezegd, de katholieke kerk heeft een stunt nodig!”
Vraag uit de zaal: „Maria baarde dus Christus volgens de wetten van elke moeder?”
Jozef zegt: „Ja, dame!
Maria en Jozef waren als man en vrouw in staat om kinderen te baren en Christus is door de scheppende en barende organismen op Aarde teruggekeerd en dat is reeds goddelijk.
Wat wil de kerk er nu nog bijmaken?
Dat verhaaltje dus van de kerk gelooft geen mens meer, die even doordenkt.
En dát is nu het heilig-zijn van de kerk.
Onbevlekt ontvangen ... is voor de kerk iets heiligs en zou goddelijk zijn?
Kun je daar nog overheen?
Ziet u, zo heeft de kerk zoveel heilig verklaard en het is niets anders dan eigen maaksel, het onbewuste van de kerk en de knuppel achter de deur van de biechtstoel!
Als dat er niet meer was, liepen er nog meer mensen uit de kerk, want dan wordt het te gewoon, té echt menselijk.
En dát is het, maar de kerk wil hier nog niet aan!
Lees het boek ‘De Volkeren der Aarde’ en gij weet het.
Voor de meesters is alles doodeenvoudig en ook voor ons, omdat die wetten ook de onze zijn.
Nietwaar, wij zijn vader én moeder, ook Jozef en Maria waren het!
Waarom zegt de kerk niets over de zusters en broers van Christus?
En geloof me, ik heb dat gezien, meester Alcar bracht mij tot die werkelijkheid, er waren broers van Jezus ... die sufferds waren; ook zij hebben hun eigen levens nog tot het ruimtelijke bewustzijn te voeren en ook dit is alweer doodgewoon!
Ik ga verder met de volgende vraag.
Mijnheer Berends zoekt het weer in het ‘Ontstaan van het Heelal’ en vraagt: „Volgens natuurkundigen oefent de Maan een zekere invloed uit op de verschillende natuur- en levensprocessen, onder andere op eb en vloed, slaapwandelen, ongedurigheden, enz. enz.
Voorts heeft de praktijk in de landbouw uitgewezen, dat men beter kan zaaien bij opkomende maan dan bij afnemende maan.
Het suikerriet, gesneden bij opkomende maan, heeft een hoger suikergehalte dan het riet, dat men afsnijdt bij afnemende maan.
Nu mijn vraag: Komt die beïnvloeding van de maan zelf, of is het voor honderd procent beïnvloeding door de teruggekaatste stralen van de zon?
Indien dit laatste het geval is, zit er dan niet een zekere waarheid in de bewering, dat de astrologen gelijk hebben, als zij zeggen, dat het Universum de mens kan inspireren en dienen en dat ook de planeten een zekere invloed bezitten op mens, dier, plant en bloem, het leven van Moeder Natuur?
Wordt die kracht – elk met een andere golflengte, een andere potentie en een andere invalshoek – toch opgevangen?””
Jozef begint met: „Hoe is het mogelijk, mijnheer Berends, wat is een invalshoek?
Als u mij dat kunt verklaren, ga ik verder!
Hebt u dit zomaar uit uzelf?
Ik voel en weet, wat u van mij verwacht en ik zal u antwoorden.
In de eerste plaats, de Maan heeft invloed op al het leven van Moeder Aarde, doch niet geestelijk, maar alleen lichamelijk en dit kunt ge aanvaarden.
Daarin hebben dus de astrologen gelijk.
Doch het innerlijke leven voor de mens en het dier, alles dus, moet zich het leven als evolutie door het vader- en moederschap eigen maken en hier hebben wij de Maan niet voor nodig.
Dat voelt u dus?
Dan kan ik verdergaan.
Wij maken dit dus niet verder af.
Maar, vroeg ik u enige tijd geleden reeds, toen wij het over astrologie hadden, kán stof, graniet, grond, u bezielen?
Alleen nu door de uitstraling van de Maan?
Ja, als het om uw lichaam gaat, niet geestelijk dus, want, in het oude Egypte hebben wij de mens door de stralen en de krachten van en door de Maan genezen.
De Maan kreeg die krachten weer van de Zon, doch dat wisten wij toen in die tijd nog niet!
U leest daarover in de boeken ‘Geestelijke Gaven’!
U hoort het dus nu al, mijnheer, als u het over dat suikerriet hebt: dit is mogelijk.
Rudolf Steiner gaf ook het voorbeeld en deed veel voor de boeren.
Dat riet en al het andere leven is door de Maan als stuwende energie te bezielen en dus opkomende maan is stuwend.
Dit is mijn antwoord op deze vraag!
Het is dus heel eenvoudig: als de wetten spreken en u ze aanvoelt, zoals de boer dit doet, is die Maan-bezieling groei, bloei.
En wat nu, mijnheer Berends, waarom nu?
Ik kan u thans een ander antwoord geven, omdat nu het suikerriet zelf aan het woord is.
Weet u het ook?
Er is nu iets, dat ons het antwoord geeft en dan staan wij voor het opkomende, het geven van de Maan-krachten en het afgaande, het verdwijnen van die kracht, wat het suikerriet ons nu zal verklaren.
Ik zal u vertellen, wat het suikerriet zegt: Ik breng mezelf in slaap bij opkomende maan en houd dus nu mijn suikergehalte vast.
Nu komt de bezieling van de ruimte tot mijn leven, houd ik mijn zielekracht en geestelijke stuwing vast; bij afnemende maan geef ik mij volkomen, wat baring en schepping is.
En omdat ik door de Maan mijn ziel kreeg, reageer ik op mijn Moeder en u als mens ziet nu het verschijnsel!”
Berends zegt: „Uw antwoord is wonderbaarlijk, mijnheer Rulof.”
Jozef: „Dank u, mijnheer, u hoort het, ik ben een kosmisch ziener én instrument, u beleeft nu, dat het suikerriet tot mijn leven en bewustzijn sprak.
Is het geen wonder?
Ik geef u dus de bewijzen, dat het geen kletspraat is, als de meesters zeggen: ‘Wij zijn één met al het leven van God!’”
Nog zegt Berends: „Een openbaring is het!”
Jozef geeft hem nog: „Maar van een invalshoek heb ik geen begrip, mijnheer, en dit heeft er ook niets mede te maken.
Daarom begon ik er mee en wist meteen, dat dit woord ergens anders vandaan komt en niet van uzelf kan zijn, noch van mij; in onze boeken vindt u het niet!
Dus, Berends, de Zon geeft licht en kracht aan de Maan.
Rudolf Steiner en al die mystieke groten wisten niet, dat de ziel van al het leven op aarde, ook dus voor de natuur, voor het water en daardoor voor eb en vloed bovendien, op de Maan werd geboren.
Hierdoor kan de Maan haar eigen leven dus lichamelijke krachten schenken.
Doch de kracht voor de geest moeten wij door onze inzet verdienen en ons eigen maken!
Is dit nu niet eerlijk en héél iets anders dan de astrologen ervan denken?
Ze zijn er dichtbij en er toch glad naast!
Maar, Berends, slaapwandelen en ongedurigheden hebben niets met de Maan te maken, dat zijn reeds menselijke verschijnselen en deze behoren ons karakter toe en niet de Maan!
Ook duidelijk?
U ziet het nu, u verbindt het persoonlijke voor de mens met dat van de ruimte, de Maan, en dat is niet mogelijk, omdat wij op de Maan slechts het vis-bewustzijn hebben beleefd en niets anders!
Ook duidelijk nu?”
Berends: „U bent een groot wonder en ik ben u zeer dankbaar!”
„Merci, mijnheer, dan ga ik weer verder.
Of zijn er nog vragen over dit onderwerp?
U hoort het, dames en heren, u krijgt zomaar kosmische antwoorden en deze komen allemaal vanzelf ... probeert u het ook eens?
Nog dit en nu hoort ge opnieuw, dat de wetten zélf willen spreken, want de slaap zegt nu: ‘Ik wandel nooit, de mens is het, die door mij wandelt, maar dan ligt de mens met mij – als levenswet voor het organisme – overhoop!’
Is dit even iets moois?
En wij, dames en heren, kunnen alweer ja en amen zeggen, want slaapwandelen is niets anders dan overspanning van de persoonlijkheid!
De slaap kan niet wandelen, wij zijn het!
Ik dank u, schone slaap, als de geleerden dit van u konden aanvaarden, waren wij een stuk verder en zaten ze hier eerbiedig te luisteren.”
Iemand uit de zaal vraagt nu: „Er bestaat dus geen genade voor het ontvangen van goddelijke gaven?”
Jozef zegt: „Neen, moeder, dame, die bestaat voor niets!
Wij mensen moeten ons alles eigen maken.
Was u hier, toen wij het over de menselijke stem hadden?
Ja?
Dan begrijpt u het zeker.”
Dame: „Ik begrijp het nu en aanvaard het, omdat dit voor mij de enige rechtvaardigheid is, want anders kreeg de éne mens alles en de andere niets en dat kan God niet goedvinden.
Maar ik las het woord „genade” toch in uw boeken!”
Jozef zegt: „Dat is waar, daarin spreekt meester Alcar nog over genade, maar dat is gezien vanuit het menselijk denken.
Waar wij het nu over hebben, behoort reeds tot de kosmologie en nu moeten wij ál die gaven eerlijk en door ons bloed ervoor te geven, verdienen!”
 
Vraag van M. Schuling: „Mijnheer, wanneer ik in het boek ‘Door de Grebbelinie naar het Eeuwige Leven’ lees, sta ik voor de vraag: als soldaten en burgers tijdens bominslag en dergelijke sterven, hoe staan zij dan tegenover deze wetten en deze zin uit het boek?”
Jozef zegt: „Wanneer u door een bominslag of een ander ongeluk uit het leven wordt gerukt, is dit voor u een gewoon sterven, doch nu, vanzelfsprekend door een schok.
Maar het beleven van Theo uit het boek ‘De Grebbelinie’ nu, is zuiver geestelijke wetenschap.
Hij wilde dit beleven en nu staat de menselijke „wil” ingesteld op het gebeuren.
Uw wil is daarvoor in slaap, dus ú beleeft dit niet en u kúnt het ook niet beleven.”
Vrager: „Het is me al duidelijk, ik dank u hartelijk.”
Jozef zegt nog: „Alles, wat wij door onze bewuste „wil” doen en met onze geest, dus voor het leven aan Gene Zijde willen beleven, gebeurt ook en dat is ook voor ons leven op aarde.
Maar wat niet bewust is door onze wil, kan bovendien niet reageren; dit moet duidelijk zijn!”
 
Vraag van de heer Reitsma: „In de sleutel tot de boeken ‘Maskers en Mensen’ lezen wij, dat René en Frederik – dat is de waarheid en de liefde – onafscheidelijk samengaan.
Maar Frederik voelt zich één met Anna, het weten.
Als men voelt, dat Frederik de sterke magneet is en zich stoffelijk met Anna kan verbinden en er toch iets in hem weigert, en hij hiervan zegt: ‘Dán zou ik mij moeten splitsen en dat kan ik terwille van René niet doen’, komt de vraag in mij op: welke sleutel hanteert Frederik hier?
Immers, al het leven van God evolueert en dijt uit door splitsing.
Wie weigert zich te splitsen, parasiteert, zoals meester Zelanus en u steeds zeggen.
En dat is mij niet duidelijk.”
Jozef: „Mijnheer Reitsma, bedankt voor deze vraag, zij is de moeite waard.
Allereerst dit.
Anna is niet het „weten”, maar de volle natuurlijke, moederlijke overgave voor en in de mens.
Duidelijk?
Dus niet het weten, want dat heeft Anna nog niet bereikt, maar, als u die eigenschappen bezit – en die bezit de krachtige persoonlijkheid van Anna – gaat u steeds verder en krijgt u de liefde en de waarheid vanzelf!
En dat zijn Frederik en René, doch wat zij aan gevoel bezitten, moet ook die Anna uit ‘Maskers en Mensen’ zich nog eigen maken.
Maar wat zijn deze drie boeken machtig, als je nu even hoort, wat er al zo in staat.
Is het niet waar, mijnheer Reitsma?
En nu uw volgende vraag.
En dit begrijpt u dan ook, als ik u zeg, dat Frederik en Anna te oud waren om te scheppen en te baren; aan het eind van het boek krijgt u ongeveer de leeftijd te zien van beide mensen en dit was dus niet meer nodig.
Dat ging dus even om de lichamelijke liefde, doch daarvan zei Frederik: ‘Als ik me zou splitsen, voelde ik René niet meer en dat mag ik niet doen.’
En dat is waarheid, hij had dan Anna volkomen beleefd en daardoor niet meer zo diep René, omdat in dat geval zijn gevoel werd gesplitst, liefde was geworden, waardoor hij zijn gevoel met Renétje vanéénscheurde!”
Reitsma: „Ik begrijp het, maar dát had ik er nog niet uitgehaald.”
Jozef: „Zo is het echter.
En ongelooflijk schoon en waarachtig, omdat Frederik dit wist, voelde en onderging, doch de hulp voor René hierboven stelde, omdat zij beiden – hij en Anna – gééstelijk liefhadden!
Maar Frederik hanteert de „Golden Key of Life”, de gouden sleutel voor de mens – René; die sleutel vóór en ván de ruimte, het Leven, de ontwaking, dus geestelijke wetenschappen voor de mens!
Frederik zinspeelt hier dus op de hogere liefde en wil die met Anna beleven, zij zijn al één in alles, ze begrijpen elkaar.
Ja, over ‘Maskers en Mensen’, deze trilogie, kun je nog tien boeken schrijven.
Het zijn de mooiste boeken, die wij als geestelijke romans hebben geschreven.
Meester Zelanus zegt daarvan: Die van mij zijn er nog maar kinders bij, zelfs ‘De Kringloop der Ziel’, hoewel dit boek machtig is, door elkeen prachtig wordt aangevoeld en is gewild, maar de ‘Maskers’ zijn universeel diep als menselijke boeken en daarom zo ongelooflijk schoon!
Omdat de ‘Maskers en Mensen’ de menselijke persoonlijkheid ontleden en voor de mens ál de „Maskers”, kreeg dit werk van de meesters geen tien, maar van meester Alcar en de hoogste meesters een honderd ... en dit is nu te begrijpen.
Bedankt voor uw vragen, mijnheer Reitsma!”
 
De vraag van mijnheer M. Dahmen is: „Meermalen heb ik u horen uiten: voor mij heeft uit de Bijbel alleen datgene waarde, hetwelk Christus zélf heeft gezegd.
Eveneens leerde u ons meerdere malen, dat God door Zijn onuitputtelijke liefde niemand kan verdoemen.
Wanneer ik echter de woorden van Christus en meer speciaal Zijn gelijkenissen bestudeer, dan kom ik toch steeds meer tot de conclusie, dat al die gelijkenissen op één punt een opmerkelijke overeenkomst vertonen, te weten de absolute scheiding tussen „aangenomenen” en „afgewezenen”, hetgeen overduidelijk blijkt uit bijvoorbeeld:
De vijf wijze en de vijf dwaze maagden.
Het goede en het kwade zaad op de akker.
De reine en de onreine vissen, enz. enz.
In deze gelijkenissen wordt onmiskenbaar geleerd, dat onder andere de schapen, de wijze maagden, het goede zaad en de reine vissen verzameld worden tot ingang in de heerlijkheden Gods, doch de bokken enz. enz. verzameld worden ter totale vernietiging in het vuur.
Christus waarschuwt dus zélf voor de te verwachten uitsluiting, vernietiging, verdoemenis.
Kunt u mij een opheldering geven, wat er van waar is, ik ben zoekende!”
Jozef is ineens een ander mens, als je hem zo ziet luisteren en denken.
Hij zegt: „Mijnheer Dahmen ... gelooft u, dat Christus het hoogste vertegenwoordigt in het „Al”?”
„Ja, natuurlijk!”
„Welnu, als de meesters – mensen nog uit de sferen van licht – al geen onwaarheid meer kunnen spreken, omdat zij de waarheid kennen en zij zich deze hebben eigen gemaakt, omdat zij de werelden ervoor hebben bereikt, dan gelooft u dit ook?”
„Natuurlijk.”
„Kan Christus, die vanuit het goddelijk bewuste „Al” naar de Aarde kwam, dan een dergelijke onzin vertellen en dat aan de mens op Aarde geven?”
De man zegt: „Maar wat dan?”
Jozef: „Wat dán?
Dat hebben de Bijbelschrijvers verprutst en erbij gemaakt.
Ze hebben Christus zoveel in Zijn mond gelegd dat Hij nóóit kan hebben gezegd.
Neem bijvoorbeeld het gebeuren in Gethsemane.
De apostelen sliepen, Christus was alleen, doch de Bijbelschrijvers zeggen, dat Christus zuchtte: ‘O, Vader, laat deze drinkbeker aan mij voorbijgaan!?’
Maar wie heeft dit gehoord?
Wie heeft Christus deze woorden horen uiten?, vraag ik nu.
Kan Hij dat hebben gezegd?
Van wie hebben de Bijbelschrijvers dit dus?
Ziet u, zo zijn er vele verkeerde beelden over God en de wetten, die ze Christus in de mond hebben gelegd.
Kán Christus onzin hebben verteld, Hij, die een goddelijk bewuste is?
Of moeten wij nu aanvaarden, dat Christus een onbewuste was?
Wat is thans meer aanvaardbaar?
Dat van de Bijbelschrijvers of van Christus?”
„Dat van Christus natuurlijk!” antwoordt de heer Dahmen.
Jozef zegt nu: „Ziet ge, mijnheer Dahmen, daar wilde ik u eerst hebben en nu staat ge voor de kletspraat van de Bijbelschrijvers.
En dat waren mensen, mensen, die voelden als gij nu, en als allen, die de wetten niet kennen, doch ze nu door de meesters krijgen verklaard.
Hierover heeft Christus gezegd: ‘Er zullen er komen, die meer zullen verklaren dan IK.’
En dat zijn thans de meesters, die hun wijsheid door mij tot de Aarde brengen.
Wat Paulus voor zijn tijd te beleven kreeg, was nog onbewust, omdat hij geen geestelijk contact had.
Nu doen de meesters het op eigen kracht, want zij kennen de wetten.
Of ook nu werd alles weer bezoedeld en verdraaid, doch dat hebben zij nu voorkomen!
En nu verder: wat zijn nu die dwaze maagden?
Dat zijn de prostituees, de vrouwen, die geen moeder willen zijn.
Maar ook zij worden niet verdoemd.
Wat zijn onreine en reine dieren?
Inktvissen en slangen, stinkdieren, luisjes, vlooien, kortom al het ongedierte, dat geen hemelen kan beleven en waarvoor wij de wetten thans verklaren!
Wat is een zuivere vis?
Die wij kunnen eten!
De rest in de wateren en ook het leven van het land, is en blijft naschepping en dat begrepen die schrijvers niet.
Toch heeft Christus zo nu en dan de reine klaarte nog op Aarde kunnen brengen, doch nú is het Zijn woord en dat woord konden ze niet verhaspelen.
Er leven dus nog miljoenen wijze en dwaze maagden op aarde, u kent ze nu!
En dat van het goede en het kwade zaad op de akkers, voert ons terug tot de mens.
Dat is de mens, die hartstocht wil beleven en niets anders en zijn zaad verknoeit!
Of wilt ge, dat Christus het had over het „onkruidje”?
En dit is voor u nog waarheid?
Nog een gelijkenis van Christus?
Indien u de boeken niet kunt aanvaarden, staat u stil en kan ik u niet helpen.
Ook dit is de goddelijke waarheid: Christus is niet op Golgotha bezweken en riep niet: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?!’
Dat is kletspraat.
Wij deinzen voor geen dood terug en nu Christus?
Wij twijfelen niet meer aan God; Christus dan wel?
Kan dat?
Is dat zo?
Ik zeg u, ze hebben Christus met al die woorden niet alleen onttroond, maar Hem opnieuw aan hun kruis geslagen.
En dit is het, de waarheid!
Zij nu maken opnieuw van een goddelijk bewuste een zielig mens en dat bestaat niet, dat nemen wij niet, Christus is voor ons groter!
De Bijbelschrijvers en uw dominee hebben Christus geslagen, getrapt, maar nogmaals, als u dit niet kunt aanvaarden, houd u dan uw Bijbel, want dan is, wat wij verklaren, niet voor uw denken en voelen.
Eerlijk is eerlijk, wij doen u niets.
Als u goed luistert, doen wij meer dan uw dominee, want wij verklaren u de wetten.
Als u dit niet kunt geloven, mijnheer, ... straks achter de kist krijg ik gelijk, nú kan ik u niet helpen!
Mocht u interesse hebben om met Bijbeldeskundigen te praten, er zijn er onder deze toehoorders, die de Bijbel kennen; zij hebben hun levens ingezet, om tot het weten te komen.
Maar begin eens met hen?
Dáár zit mijnheer Thijs de Groot, dáár Arie den Heijer.
Zij bezitten een Bijbelkennis, die uw professoren – theologen – niet bezitten!
Ik heb de Bijbel nooit gelezen, ik mocht de Bijbel niet lezen.
Maar ik zet u voor elke wet, ook voor de Bijbel, vast, omdat ik de schepping ken en nu eerst goed begrijp, wat de meesters hebben gewild – of ... de Bijbel had ook mijn leven volkomen gekraakt en dat was de bedoeling niet, dus dit hebben de meesters voorkomen!
Lees de boeken en kom dan terug.
Gij hebt dan de wijsheid ín u, om de Bijbel te ontleden en dan ziet ge alles anders.
Nu krijgt ge de waarachtige Christus te beleven!
 
Ik ga verder met een vraag van Berends: „Op de planeten” – u hoort het, mijnheer Berends krijgen wij niet van zijn planeten weg – „en voor de overgangsplaneten, toestanden dus, waarin de hoogste toestand van de eerste, de laagste van de tweede overgang is, wordt het organisme steeds volmaakter, tot Moeder Aarde ook in het proces wordt opgenomen, om dát te ontvangen, waarvoor zij geschikt is.
De gevleugelde diersoorten worden op de Derde Kosmische Graad – de Aarde – geboren en niet op de eerste of tweede.
Welke levenswetten van de natuur zijn dit, of is dit het hoogste kosmische bewustzijn voor de gevleugelde diersoorten?
Vindt men de gevleugelde diersoorten op de vierde, vijfde en hogere graden terug?”
U hebt hiermee vele vragen gesteld, mijnheer Berends, en nu begrijp ik ook, waarom de mensen, die hier voor het eerst komen, zeggen: ‘Die lui daar zijn hartstikke gek.’
Want waarover u vraagt, begrijpt dat gevoelsleven nog niet.”
Berends zegt vlug: „Dan moeten ze de boeken maar lezen, dan begrijpen zij het ook,” waarna Jozef, Berends weer geeft: „Dat is waar, maar ú moet geen honderd of duizend vragen tegelijk stellen, om er maar één antwoord op te krijgen, want dit omvat een dik boek en dat zal ik u bewijzen!”
De tweede vraag is: „De substantie van de Aarde verschilt met die van andere planeten.
Ligt dit verschil in werking in het Heelal, waarvoor ze hun eigen taak moeten afmaken?”
Derde vraag: „Komt het klimatologische verschil door de plaats, die de planeten ten opzichte van de Zon in het Heelal innemen?”
Jozef zegt: „Eerlijk is eerlijk, mijnheer Berends kan denken, ook al verhaspelt hij verschillende dingen, hij is bezig en wil zich ruimte eigen maken!
Daarvoor mijn dank, Berends.
Nog dit eventjes, geef deze ruimte óók aan uw karakter en ik maak een prachtadept van uw leven en persoonlijkheid.
Wilt u dit niet, dan moet u het zelf weten.
Ik zeg u steeds weer, als de mens liefde heeft, staan de meesters voor uw leven gereed of ge loopt u straks toch te pletter.
Mevrouw Berends, is hij erg lief?”
Berends: „Daar hebben wij het nu niet over!”
Jozef al gereed: „Dat zal wel, maar je zou zo zeggen.
Doch ik hoop, dat u mij wilt begrijpen, het is tenslotte voor uzelf.”
Berends: „En daar zijn wij dankbaar voor!”
Wij zien Jozef ineens veranderen.
Het ongelooflijke contact, dat hij als instrument van de meesters bezit, horen wij verstoffelijken, als hij zegt: „Wil ik u de planeten en hun overgangsstadia verklaren, Berends, dan zou ik thans met u een kosmische reis moeten maken en dit kan niet.
Zoveel vragen stelt u echter door deze paar zinnen.
Maar naarmate het leven zich ontwikkelde – dus van de Maan af verderging – groeide het organisme en dijde uit!
Op Mars al beleven wij gevleugelde diersoorten, waarvan de wetenschap nog geen wet kent en waarvan dus later bewezen moet worden, wie er gelijk heeft.
Maar al het leven komt voort uit de wateren en gaat verder en hoger.
Eerst op aarde kreeg het dierlijke leven die zelfstandigheid en dit is de ruimte voor ál het dierlijke leven en dat kunt ge nu begrijpen.
Is het nu duidelijk, Berends?”
„Ja, mijnheer Rulof, ik begrijp het!”
„De substantie nu voor de planeten is anders dan die van onze Aarde, omdat elke planeet voor dit Universum een eigen taak heeft te vervullen, hetgeen Moeder Aarde bezit voor het vader- en moederschap van de mens.
En dit is nu het verschil, doch dit beleven de planeten voor de verdichtingswetten, welke door de Zon tot het bewustzijn worden gevoerd.
Een planeet, die verder van de Zon is verwijderd, kán die verdichting niet bezitten en dit kan ik u thans bewijzen.
Maar waardoor?”
Een dame in de zaal antwoordt: „Door het gevoel en het bewustzijn.”
„Ja, dame, u bent er wel dichtbij, maar dat is het toch niet!”
„Door de graden voor het lichaam en de stof, mijnheer Rulof,” zegt er een heer.
En Jozef zegt: „Nee, mijnheer, ook u bent er glad naast.
Berends, wat weet u er nu van?”
„De ziel van de mens en het leven van de Aarde?”
„Nee en ja, maar dat is het niet!
Waardoor kan ik u thans bewijzen, dat de substantie voor het Universum, door de Zon wordt bepaald, dames en heren?”
Verschillende stemmen tegelijk: „Door de Zon!”
Jozef zegt: „Niet allemaal tegelijk.
Dat van de Zon bedoel ik niet, dat heb ik al gezegd.
Maar waardoor kan ik dit nu pertinent als bewijs aantonen en dat ik dus gelijk heb, als ik zomaar de wetten verklaar?
Begrijp goed, thans spreekt weer het leven zélf en dat verklaart mij deze wetten.
Wat is het?
U weet het niet?
Dan zal ik het u zeggen en dan kunt ge weer ‘ach, ja’ uitroepen, zo doodeenvoudig is het.
Luister nu: het leven zegt: ‘In de prehistorische tijdperken was ik als Zon niet zo sterk, hoe zag toen mijn leven op aarde eruit?’”
Berends: „Mijn hemel, nu weet ik het.”
Jozef: „Dat dacht ik ook, nietwaar soms?
Toen bezat de Zon die kracht nog niet van nu en zag het leven van Moeder Natuur er ook anders uit.
Het was groter, maar niet zo sterk als nu het leven is.
Moeder Aarde moest een boom, stof, graniet, nog beleven en dit is nu het antwoord op uw vraag.
Want wat nu van de Zon is verwijderd, bezit niet diezelfde substantie.
Dit is het goddelijke antwoord, mijnheer Berends, en daar kunt ge uw hoofd voor buigen.”
Berends: „Het is enorm, ik ben u zeer dankbaar!”
Jozef zegt nog: „En wat nu het klimatologische verschil betreft, dat moet u thans duidelijk zijn.
Het noorden en het zuiden, het westen en het oosten bezitten hun eigen klimatologische werking en dit is waarheid!”
Berends zegt tegen Jozef: „U bezit de wijsheid van honderd universiteiten.
Dat zeg ik u en dat zeggen hier alle mensen.
Wij buigen ons, dat weet u zeker, want dat hebt u verdiend!”
Jozef: „Ik dank u.
Alleen door het hoofd te buigen – als u dat ook kunt – kan het leven tot uw persoonlijkheid spreken en dan weten miljoenen mensen alles van God af en begrijpen ook – nu krijgt mijnheer Dahmen nog even een stootje – wat van de Bijbel waarheid is, of kletspraat.
Dit weten had Christus de mens willen schenken en daarom zei Hij: ‘Er komen anderen, die meer zullen verklaren dan IK.’
Dit is waarheid, want de mens, die, in de tijd, toen Christus op aarde was, de sferen van licht reeds had bereikt, spreekt thans door ons en dat is Universeel contact; daarover leest u alles in de boeken!”
 
Vraag van Zwaantje Dreckmeijer.
Jozef begint: „Mijn hemel, moeder, vrouw, zuster, wat hebben ze u een rare naam gegeven, was er niets anders?”
De vragenstelster, een verpleegster, zegt: „Ik vind het goed, waarom zo vreemd?”
Jozef: „Dreckmeijer?
Is dat iets van drek, stoffige boel soms, kunnen ze de mens niets anders geven, met die naam loop je nu je hele leven rond.
Net als bij ons een dame op de trap.
Ze heet: Treurniet!
En de naam Naaktgeboren is er ook nog.
Maar daar gaat het nu niet om, wij moeten de vraag beantwoorden en ik lees nu: „Op een inwijdingsavond van meester Zelanus, is er gezegd, dat lumbaalpunctie, dit is aftapping van ruggenmergvocht, afbraak is.
Wilt u mij daarover een verdere uitlegging geven?””
Jozef zegt: „Zuster, u weet zeker nog, dat meester Zelanus het had over het gevaar van deze punctie, die een marteling is en gevaarlijk wordt, wanneer de dokter ernaast is.
Er kunnen dan verlammingen ontstaan, waarover de geleerden schrijven, zélf dus naar voren brengen, wat verkeerd en wat goed is.
Meester Zelanus zegt thans tegen mij, dat er toen werd gevraagd: ‘Is dat wel goed, want je hoort daar zoveel verkeerds over.’
En ... het is waarheid.
Vele doktoren komen ervan terug.
Ze hebben de mens gepeild, maar ze stelden niets vast, want ook de mogelijkheid om een diagnose te stellen is nog zéér klein.
Toch waagden ze het maar en nu krijgen die patiënten soms verschrikkelijke gevolgen te beleven.
Is dat niet zo?
U moet die zieken maar eens horen.
Er kunnen verlammingen ontstaan, indien de chirurg het menselijk evenwichtscentrum voor het organisme en het centrale zenuwstelsel raakt.
Dit is het gevaar voor de mens.
Nu wilt u van mij weten, wat zij ervan kunnen maken?
Dat is de bedoeling niet, want dan moet ik diagnoses stellen en dat doen de meesters niet meer.
Wel worden de mogelijkheden verklaard als de „wet” van en voor het organisme.
Voor een bepaalde ziekte, bij overspannen toestanden het meest, wordt deze behandeling toegepast.
Dat weet u, want u hebt er als zuster mee te maken.
Maar is dit algehele afbraak?
Heeft meester Zelanus dat gezegd?
Hij zegt: Indien de dokter ernaast is, ontstaan er funeste gevolgen, want ... deze behandeling is dan niet universeel.
Dit betekent, dat de doktoren nog niet kunnen zeggen, of zij door die behandeling de diagnose kunnen vaststellen en zo is en blijft het dus nog gezoek!
De universele diagnose is nu waarheid en dus wetenschap.
Dit behoort nog altijd bij het „behandelen” van een zieke en wil ook niets anders betekenen!
U vraagt nog: „Na elke oorlog worden er meer jongens dan meisjes geboren!”
Doch was u er een vorige keer niet bij, toen wij het daarover hadden?
Ook in ons blad ‘Evolutie’ is dit verschijnsel verklaard.
Maar u weet het ineens: Moeder Natuur herstelt zichzelf.
Het moederschap van en voor Moeder Aarde zorgt ervoor, dat wij kunnen baren en scheppen, of ... de schepping – onze evolutie – stond stil.
Moeder Aarde – dus als moeder – zorgt hiervoor, en dit is voor de geleerden de „natuur”!
Tevreden, zuster?
Ja?
Dan ga ik verder.”
Mevrouw Vasse vraagt: „Mijn dochter heeft u zondag voor het eerst in Diligentia gehoord.
Zodra u begon te spreken, kreeg zij een vreemde gewaarwording en zag zij in en om u heen een dicht waas.
Haar vraag is nu: Hoe kan men weten, of men door een intelligentie beïnvloed wordt?”
Jozef zegt: „Zij wil dus van mij weten, of zij het goed heeft gezien en of dat van Gene Zijde af is geschied?
Dan zeg ik haar, dat zij eerst de boeken ‘Geestelijke Gaven’ moet lezen, waarna zij zal begrijpen, wat er daar kan gebeuren.
Ik weet niet, wat zij zag en of zij dat gebeuren gezien heeft.
Maar in dat waas is er iets bezig en te zien, want in die toestand komt meester Zelanus.
Doch meestal is het dan reeds gebeurd.
Vele mensen zien op die zondagmorgens iets gebeuren en allen hebben hun eigen belevenissen en zien licht.
Laatst zag iemand, dat het om mij heen verduisterde en zij zag, dat meester Zelanus heenging.
Dit is de waarheid, want meester Zelanus trok zijn persoonlijkheid en zijn licht terug en ging heen.
Dat zag zij.
Maar het waas, dat uw dochter zag, zegt nu niets bepaalds.
Het geeft niet direct een doel, een verschijnsel aan en nu kan ik niet antwoorden, omdat zij mij niets te ontleden geeft.
Is dit duidelijk, dame?”
„Ja, mijnheer.”
Jozef zegt nog: „Wellicht ziet zij straks iets anders en dan hoor ik het nog wel van u of van haar, als u hier bent, en dan krijgt u het antwoord.”
 
Vraag van de heer Ton van Otterloo: „In een tijdschrift las ik, dat, wanneer er een föhn waait, dit zo’n vreemde invloed op vele mensen heeft.
Erger is, dat vele mensen zich niet aan de sterke invloed van deze beruchte wind kunnen onttrekken.
Ze worden onrustig of krijgen last van zwaarmoedigheid.
Anderen zijn prikkelbaar, zij kunnen zich niet concentreren, want het denkvermogen neemt af.
Lijders aan reumatiek, astma, hartziekten en dergelijke ondervinden echter niet méér hinder van hun kwaal dan anders.
Eveneens is vastgesteld, dat zich tijdens een föhn verschillende andere complicaties voordoen.
De gevreesde wind komt in een nog droeviger vorm tot uiting, namelijk in de neiging tot zelfmoord.
Wat is dit?
Weet u het?”
Jozef zegt: „Mijnheer van Otterloo, u zegt het zelf al: verschillende mensen hebben er last van, maar niet elk mens!
En dat zegt, dat de mens met een sterke wilskracht, concentratie, niet bang is voor die föhn en zo kan die wind hem ook niet bereiken.
Dit is het antwoord.
De zwakke mens reageert anders en dit is te begrijpen, want deze laat het hoofd hangen.
Ook hier beleven wij dat.
Toen bij ons veertien dagen lang de zuidwester, onze beroemde orkaan, waaide, had deze reeds vat op de mens.
De mensen zeiden toen: ‘Ik ben er moe van, ik vind het heel erg, ik word er zenuwachtig van.’
Anderen weer voelen zich er hevig door geprikkeld en nu zijn de poppen aan het dansen.
Een ander zei, evenals ik: ‘Een heerlijk windje, een best stormpje hebben wij.’
Moet je de vissers daarover horen!
En hebben die vissers geen gelijk, als ze zeggen: ‘Ach, kom, moeder, is dat nu zo erg?
Bang?
Voor wat?
Kan die wind iets aan je leven veranderen?
Niks niet hoor, moeder!’
Maar er zijn er, die er ziek van worden; het zijn hun zenuwen!
Anderen lachen erom.
En dat is de doodgewone mens, de natuurlijke mens, met het meer sterke karakter.
Nu uw bijzondere vragen.
Poging tot zelfmoord ligt er dus achter.
Dat is allemaal persoonlijk!
De persoonlijkheid reageert nu en wel door de wind, de storm, die föhn, doch diezelfde föhn roeit de mensheid niet uit.
De mens moet dit aanvaarden en er zich even tegen verzetten.
Dan hebben die beruchte storm van ons en die föhn op ons leven geen vat meer.
Maar u kent de mens al!
De een bezwijkt door even kou vatten en de ander zoekt de Noordpool op voor de pret en het leuke ervan.
Dat lijders aan astma en hartziekten nu niet méér last van hun ziekten hebben dan anders, komt doordat – luister nu goed – in de eerste plaats hun eigen ziektebeeld dan wordt overheerst en zij door die föhn op iets anders zijn ingesteld.
Zij voelen hun ziekte zelfs minder, mijnheer van Otterloo, omdat zij er niet bepaald aan denken; de föhn heeft hen uit die concentratie geslagen.
Wat dus voor de ene mens goed is en heilzaam kan werken, slaat de ander.
Die persoonlijkheid bezwijkt dan en denkt dan aan zelfmoord!
Omdat dit föhntje er is!
Maar lach er niet om, dames en heren, datzelfde föhntje is moordend en slaat uw leven.
Ik denk, dat, indien wij deze föhn in ons Westen hadden, er miljoenen mensen, de zwakken van geest, moesten worden opgevangen, omdat ze zouden bezwijken.
Zó ontzettend is de invloed, die op uw persoonlijkheid beukt, dat gij dan zou moeten bewijzen, wat ge kunt en hebt in te zetten voor uzelf, ten opzichte van deze natuurwetten.
Ik heb eens een film gezien met Zarah Leander in de hoofdrol.
Daarin ging het ook om zo’n föhntje.
De een bezweek, de ander bleef staan en uiteindelijk draaide het op een echtscheiding uit!
Ook daar wilde men zelfmoord plegen.
Tenslotte overwon de menselijke liefde de föhn en de man ging er met haar vandoor!
Niet leuk?
En nu nog dit uit de boeken ‘Maskers en Mensen’, mijnheer Van Otterloo.
Frederik vertelt aan Erica en Anna over Mohammed.
Mohammed – u kent het verhaal als u de boeken hebt gelezen – maakte een reis door de woestijn.
Er kwam toen zo’n storm opzetten, dat de mens angstig werd en dacht te moeten sterven.
Plotseling roept Mohammed tegen de orkaan: ‘Stop!
Stilte!
Rustig!
Wij willen verder.’
En zie, de storm was verdwenen.
Toen Frederik zijn verhaal had verteld, vroeg Erica: ‘Frederik, meen je dat?
Had die Mohammed zoveel kracht, dat hij een storm tot bedaren kon brengen?
Lijkt dat niet op wat Christus deed?’
En wat zei Frederik toen?
‘Jazeker, maar vanbinnen!’
En klopt dit nu niet met hetgeen wij thans behandelen, zodat toch alles weer echt menselijk wordt?
De mens moet immers bewijzen wat hij kan!
Tevreden, mijnheer de kunstenaar?”
Van Otterloo: „Ja, mijnheer Rulof, ik dank u hartelijk, ik begrijp het.”