Het uitdijende heelal voor de menselijke persoonlijkheid

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
U krijgt vanmorgen de reis: de kringloop der aarde, en regelrecht door, naar uw universele ontwaking.
We zijn gebleven: toen de eerste mens zijn kringloop had volbracht.
Ik wil dit vanmorgen met de geboorte van Christus verbinden.
We zullen zien en beleven hoe het goddelijke bewustzijn op aarde kwam, hoe gij later kunt terugkeren om aan de mens iets te schenken, hoe gij zult ontwaken, hoe gij zult evolueren ten opzichte van vader-, moederschap, geest, ruimte en uw goddelijke afstemming.
Ik heb u verteld, de mens die zijn kringloop had volbracht; dat beleeft u aanstonds ook.
Maar wij blijven even in contact met de eerste mensen, want daaruit zal de Christus geboren worden.
Ik heb u verbonden met het ogenblik dat de mens zich vrij kon maken van de stoffelijke stelsels, dat hij terugkeerde naar zijn astrale wereld en legde intussen enige fundamenten vast, waardoor wij de mentaliteit, de bewuste persoonlijkheid voor het nú konden beleven, konden zien.
We hebben gevraagd: wat weet de parapsycholoog, wat weet de psycholoog, wat weet de Bijbel, wat weten de bewusten van deze wereld af, van de wetten achter de kist, de wetten van leven en dood, de wetten van de ruimte?
We hebben een reis gemaakt door de ruimte vanaf de maan, door de bijplaneten, terug keerden wij naar de aarde en nu hebben wij de hoogste levensgraad voor ons leven bereikt.
Moeder Aarde is gereed, we hebben het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) betreden en nu zal het geschieden.
We stonden te zoeken, we waren bezig om het licht van de ruimte af te vragen, af te tasten, en dat licht was verdwenen, de zon was weg.
De mens staat voor zichzelf.
Wat ís de mens nu?
Vergelijk die mensen niet, het prehistorische tijdperk niet, met het huidige stadium waarin gij leeft.
Het huidige stadium: u hebt uw God leren kennen, u weet of u verkeerd of goed doet; u hebt de Christus moeten aanvaarden, u hebt uw Bijbel gekregen, u hebt kunsten en wetenschappen ontvangen.
Kunsten en wetenschappen.
Ge weet nu een kleinigheid van uw innerlijke leven af.
Maar is dat zo?
Is dat allemaal waar?
Gij moet en gij zult het kunnen aanvaarden – heb ik u mogen en kunnen verklaren – omdat de boeken u zijn geschonken.
Gij kunt een eigen oordeel vormen, gij kunt de wetten beleven, gij ziet op aarde verschillende taferelen waardoor ge kunt vaststellen dat de mens achter de kist lééft.
En dat kregen de eerste mensen die de kringloop der aarde hadden volbracht, kregen dat te beleven, kregen dat te zien; zij stonden er bovenop.
U beleeft vanmorgen uw goddelijke kringloop.
We hebben het over een menselijke kringloop, over het (in) bezit nemen, het overwinnen van deze aarde.
Maar wat is de aarde ten opzichte van het macrokosmische stelsel?
Niets, als slechts een vonk.
En toch, door naar planeet naar planeet te gaan, ging de mens in organisme.
U hebt, deze mens heeft miljoenen jaren geleefd.
Miljoenen jaren, miljoenen tijdperken, levens achtereen kreeg de mens om zich te kunnen evolueren.
Wat is universeel bewustzijn?
Wanneer ge aanstonds de aarde gaat verlaten, staat u voor een nieuwe wet: of u keert terug of ge gaat verder voor uw geestelijke persoonlijkheid.
Hoe die persoonlijkheid is, doet er niet toe.
U zult zien dat wanneer ge de wetten van de ruimte, van Moeder Natuur harmonisch gaat beleven, dan gaat ge bewust verder en legt ge fundamenten voor uw innerlijk leven, uw astrale persoonlijkheid.
Deze mensen zochten naar de zon en dat is heel eenvoudig, die hadden ze verloren, die waren ze kwijt.
De wetenschap weet niet of de mens innerlijk denkt of uiterlijk denkt.
Waar begint het denken?
Die machine kent men nog niet.
Maar de mens die vrijkomt van ‘de kist’, die vrijkomt van dit organisme, die gaat wandelen, die denkt, die heeft zijn wereld en zijn ruimte naar zijn gevoel; en die mensen hadden nog niets, die hadden alleen zichzelf, maar dat zelf ís alles, dat zelf is universeel goddelijk.
Maar de mens moet de goddelijke stelsels door Moeder Natuur, door vader- en moederschap, moet de mens die gevoelens en gedachten, die karaktertrekken tot de ontwaking brengen.
En dat is niet zo eenvoudig en toch – ik zei het zo-even – u staat er bovenop, u bent het zelf, u hebt dat in uw eigen handen.
De mens – vertelde ik u – kwam terug, hij kwam daar, hij werd wakker, hij ging zoeken, hij ging vragen: ‘Waar is die zon en waar zijn de anderen?’
Ja, waar zijn de anderen?
Toen de mens ging denken, trok hij zichzelf reeds, stemde hij zichzelf reeds op het stoffelijke leven af, nietwaar?
U beleeft nog dagelijks telepathische gevoelens, u kunt plotseling vertellen: ‘Ik voel ... díé komt’, en hij staat voor u.
U kunt voelen wat er gebeuren gaat, u kunt in het verleden, u kunt in uw toekomst kijken en voelen.
Dat is de sensitieve gevoelsmens.
De mens die in contact komt met ander denken en voelen, die wordt aangetrokken, die wordt bezield, bestuwd.
De mens die de eenheid krijgt met een ruimte wordt door dat leven aangetrokken.
En zo werden de eerste mensen die hun kringloop der aarde hadden volbracht ... deze mensen kwamen naar de aarde terug, daalden in het organisme af – dat hebben we beleefd – de vrouw daalde in de moeder, de man in de man en nu staan wij ... beleven zij het stoffelijke leven vanuit de astrale wereld.
Heel die mensheid, die miljoenen kinderen waren op dit ogenblik bezeten.
Hier kan ik niet bij stil blijven staan.
Ik moet verder, want wij krijgen nu te zien de ziekelijke en de natuurlijke krankzinnigheid.
Wat is natuurlijk en wat is krankzinnig?
Naarmate de mens ontwikkelde ... dat zullen we aanstonds waarnemen, wanneer de geestelijke persoonlijkheid verder gaat, zullen we waarnemen en zien en vaststellen dat die ontwikkeling juist de afbraak betekent voor de massa, ook voor de enkeling.
Want hoe meer de mens zich verruimt, des te dieper wordt het kwaad, de afbraak, de vernietiging voor zichzelf.
Die mensen hadden nog niets, maar de eerste stoornissen – heb ik u verteld – het wedergeboren worden, de reïncarnatie was reeds aanwezig, want daar waren drie en daar waren vier kinderen.
Tot dat ogenblik zijn we gekomen en nu gaan we verder.
We willen zien wat daar die mensen beleven, we willen beleven wat wij zelf voelen en wat er op ons afstormt wanneer wij die werelden zien, wanneer wij die werelden moeten overwinnen, waarna dan het universele (ont)waken tot ons komt, universele ontwaking.
Universeel bewustzijn wil zeggen dat ge één zijt met de macrokosmos, dat ge dit alles kunt en zult moeten overwinnen, omdat de mens een goddelijke persoonlijkheid is, een goddelijke kern bezit.
Deze mensen kwamen terug naar de aarde en gingen zien dat ze die levens konden helpen, dat duurde eeuwen.
Eeuwen en eeuwen beleefden zij het stoffelijke organisme, en indien gij dit niet kunt aanvaarden, kijk dan naar uw krankzinnigengestichten, uw psychopathie en gij weet het.
Deze mensen waren bezeten in het goede, omdat de mens weer licht nodig had.
Hij wilde het licht beleven van de ruimte, meer was er niet.
Hij kreeg zijn eten en zijn drinken, hij was van zijn honger en zijn dorst niet vrij.
Maar wat zegt het?
Ik heb u het beeld laten beleven hoe de eerste mens daar – toen we dat op die morgen hebben getekend – de eerste mens, het eerste embryonale leven, dat bestaan onderging.
We moeten aanvaarden dat die allereerste cel meer bewustzijn, meer gevoel bezat dan de rest die nog – doordat de maan als moeder voor deze ruimte zich zou splitsen – aan het eigen leven kon beginnen.
We hebben gezien dat die eerste cellen tot evolutie kwamen: de wedergeboorte, de dood, de eerste liefde, vader-, moederschap, dat alles kent u nu.
En nu zien wij in deze onmetelijkheid, in die onzichtbare wereld die toch leven bezit, zien wij ook de eerste mensen die hun kringloop der aarde hebben verlaten, die de kringloop der aarde hebben bereikt en dat gevoelsleven bezitten.
Ze gaan terug, ze komen tot eenheid, ze beleven de moeder, ze beleven de vader.
En na eeuwen komen de bewusten bij elkaar en zeiden: ‘Wij gaan een wandeling maken, we willen zien of er nog meer mensen leven.’
En nu beginnen zij om de aarde in bezit te nemen.
Zij komen tot andere volken, ze leven allen nog in het oerwoud, steden zijn er nog niet.
En waarachtig, daar leven mensen, daar leeft de hoogste graad, er zijn mensen zoals zij zijn.
En opnieuw dalen zij in die levens af, opnieuw beleven zij het stoffelijk organisme, het denken en voelen, en stellen voor zichzelf vast: wanneer zij die mens gaan beschermen, dat er ontwaking, dat er warmte, dat er gevoel in hen komt.
Gevoel ...
‘Eén verkeerde gedachte ...’, zegt de eerste, die het woord voert.
Ik heb u verteld: ze kennen daar nog geen taal, maar ze kijken elkaar in de ogen.
Ze maken elkaar duidelijk dat wanneer je die mensen beschermt voor verkeerde dingen, voor haat, kwaad en afbraak, dat ze een ander gevoel krijgen; een lichtend gevoel!
Ja, wat gebeurt er nu ze deze mensen beleven, nu ze deze mensen opvoeren, tot de ontwaking brengen?
Elke verkeerde gedachte plaatste hen op de aarde; ze kwamen niet vrij, ze voelden zich zwaar, ze waren waarlijk stoffelijk, ze bezaten die zwaartekracht.
En toen zij die mens gingen beleven voor het goede, stegen zij boven zichzelf uit, voelt u?
Dat krijgt u aanstonds, straks, later, in andere tijdperken voor andere eeuwen te zien en dan stijgt waarlijk het betere, het gevoelige, het sensitieve, geestelijke ik boven de stoffelijke wetten uit en krijgt u de overwinning van een levensgraad te zien en te beleven.
Zij gingen omhoog.
Toen deze mensen de aarde hadden beleefd, wilden ze vaststellen waardoor die zon verduisterde.
En toen zij die mensen beleefden en het goede deden, kregen zij het universele evenwicht in handen, ze werden vanzelf naar die ruimte gestuurd, omhoog, zij evolueerden, zij ontwaakten.
Waarom?
Omdat ze begrepen dat zij eenzelfde, een eigen wereld en een ruimte hadden gekregen, dat de mens ... ze gingen voelen: wij leven daarin.
Wanneer er iets gebeurt en het lichaam wordt ziek en we moeten afscheid nemen van het organisme, dan zijn wij het denkende en voelende bewustzijn.
De mens stelde deze wetten voor zichzelf vast en dat is achter de kist mogelijk.
De mens beleefde de levenswetten voor ziel, geest en ruimte.
En dan komen ze, een tien, twintig mensen, mannen en vrouwen bijeen.
Hij zegt: ‘Kom, laten wij ons verplaatsen, we kunnen toch verdergaan.’
En ze gingen verder en eindelijk – het was nacht op aarde – stegen zij boven de aarde uit en kwam het licht terug.
Ze begrepen: er is geen duisternis, nacht is er niet.
Weer terug naar die aarde, weer beleefden zij de dag.
Naarmate het licht in de ruimte verduisterde, trokken zij zich weer op en stelden de kringloop voor de planeet vast.
Toen ontwaakten deze zielen.
Ze gingen begrijpen dat ze deel waren van deze ruimte, van dit universele ik.
En nu naar andere planeten.
Duizendmaal keerden zij naar die aarde terug, duizendmaal beleefden ze opnieuw vader en moeder, zon en de aarde, nacht, licht en duisternis.
Dat was hun eerste verkennen, dat was het eerste ontwaken, het ruimtelijke ontwaken in de mens.
Wanneer de mens zich universeel bewustzijn wil schenken, dan moet hij beginnen om zijn aarde, zijn innerlijk leven aan te voelen, eerst dan komt de bezieling voor de volgende stap.
En dat hebben deze mensen gekund.
Toen ze eenmaal de aarde begrepen, zeiden ze: ‘Kom, we gaan verder.’
Ze gingen naar andere planeten, ze gingen terug, verder.
Was er leven?
Neen, daar is geen leven.
En langzaamaan gingen zij naar de maan, daardoor werden zij aangetrokken.
Dat leven gingen zij voelen, dat leven gingen ze begrijpen en toen ze daar aankwamen, het visstadium beleefden – de maan in volle werking – toen ging dat leven tot hen spreken.
Kijkende, zoekende, belevende, daalden zij van graad naar graad af.
Van graad naar graad gingen zij om die wetten, het vader- en moederschap in zich op te nemen en kregen zij reeds het aardse, het ruimtelijke, het maanbewustzijn in handen.
Vanuit het visstadium keerden zij terug.
Elke graad trok die levens aan, élke graad, want ze hadden immers die levens beleefd, die toestanden, die lichamen.
Die lichamen trokken de persoonlijkheid aan en ondergingen zij een nieuw stadium.
Langzaamaan keerden zij terug tot het begin van de schepping.
Zoals wij dat nu voor de kosmologie hebben beleefd en hebben moeten beschrijven, keerden wij in het Al, vanuit ons bewustzijn, terug in de Almoeder, doch voor het stadium toen er nog geen zichtbaar leven was.
Deze mensen gingen vanuit zichzélf terug en dat zult ge aanstonds doen wanneer u achter de kist bent.
Dan gaat ge vanuit uw eigen bewustzijn voelen en denken, zo terug door de planeten.
Of de meester zegt ineens: ‘Ik zal u plaatsen voor het goddelijke ogenblik, ik zal u plaatsen voor uw eigen universele goddelijke vader- en moederschap.’
Deze mensen moesten teruggaan.
Ze beleefden miljoenen levensgraden, ze beleefden miljoenen levenswetten.
Er was geen Bijbel, geen God, geen Christus, zij hadden alleen zichzelf en het gezicht, het ontwaken, het beleven, het zoeken.
De mens die nu zoekt, de mens die verlangt, de mens die voor de wetten staat, is nu universeel, goddelijk, ruimtelijk bezield.
En wanneer u eenmaal door die wetten aangeraakt zijt, kunt ge u nimmer meer losmaken; en ook zij niet.
Langzaamaan keerden ze terug en staan thans voor het eerste embryonale leven.
De vonk, het leven dat wij hier tezamen hebben beleefd, beleven zij.
Zij dalen erin af en langzaamaan is er geen leven meer.
Zij komen terug tot de eerste nevelen en wat nu?
En die nevelen lossen weer op en dan komen zij plotseling voor het ontzagwekkende gebeuren te staan dat die maan oplost; er is geen stof meer.
U voelt wel, die evolutie moeten zij beleven, moeten zij volgen.
En er is een snoer, een snoer dat hen verbindt met de Albron omdat zij lichaam na lichaam kunnen aanvaarden.
Het menselijke organisme voert hen naar de levensgraden, de verdichtingstijden, het vader- en moederschap.
En dan kunnen zij zeggen: ‘Ja, dat zijn wij, dat ben ik.’
Ze denken terug, vandaar terug naar de aarde, ze vliegen in gedachten, in gevoel door de ruimte, maar ze hebben de wetten leren kennen.
En dan komt het ogenblik dat het universum in een gouden waas is gehuld.
Zij kijken in het gouden bewustzijn, dat wil zeggen: de zevende graad voor de ruimte, het openbaren van het vaderschap, en zuigen dat gevoelsleven in zich op.
Er komen trillingen, er komt wéér beweging, de ruimte ontspant, het licht verwaast – ziet u? – langzaam.
Daarvoor heeft de ruimte dat beleefd, en ook zij gaan erop door, ook zij kunnen dat beleven, ook zij kunnen dat aanvaarden, want de waarachtigheid leeft boven en ín hen.
Nu begint zich de schepping te evolueren op de weg terug naar de Almoeder.
En wanneer dat ogenblik komt, wanneer de duisternis hen overvalt en zij de stilte voelen van dit ontzagwekkende leven, dan zijn ze één met de Almoeder vóórdat de schepping nog moest beginnen.
Ze verplaatsen zich, ze kunnen gaan waarheen ze willen, ze hebben het licht.
Ik heb u dat ogenblik laten beleven op een morgen.
Ze zagen licht en ze waren toch in duisternis; het vaderschap was er en het moederschap is er, ze zijn één.
Ze fluisteren hun gevoelsleven elkaar toe.
En dan komt voor het eerst het goddelijke woord; de Almoeder laat het kind van zichzelf, voor zichzelf voelen en beleven.
Het is alsof deze ruimte spreekt: ‘Voelt gij mij?
Zijn wij één?
Heb ik u gebaard?’
De stilte is ontzagwekkend ...
De mens voelt dat er een ontzagwekkende kracht aanwezig is waarvan hij deel uitmaakt.
Maar de blik, het bewustzijn, het universele voelen en denken gericht ten opzichte van de schepping, de stoffelijke ontwaking, voert hen nu regelrecht naar de aarde terug en zien zij daar de bezeten mens, de mens die ze hebben beleefd, maar ook de menselijke, aardse, kosmische evolutie.
‘Kunt gij nu aanvaarden dat ge uit mij zijt geboren?’
Hier zijn miljoenen boeken over te schrijven en hier zullen wij moeten aanvaarden dat uit dit niets, wat dan niets is en tóch leven bezit, dat uit dit ontzagwekkende, diepe gevoelsleven dat dan de Almoeder is, álles wat de aarde, wat de ruimte, wat Moeder Natuur tot verdichting, tot verstoffelijking heeft gebracht, aanwezig moet zijn.
De mens is één met zijn God.
Ja, maar wat ís God?
Wat zij hebben kunnen vaststellen is alleen leven, is ruimte, het zijn planeten, is verdichte en verharde stof; het zijn bomen, het zijn bloemen, de kinderen van Moeder Natuur, de dierenwereld is het.
En zij zíjn daar, voelen zich één met die kracht, ze gaan zien, ze gaan voelen.
Het is alsof het hart van deze ruimte opengaat.
Het is of het hart, de bloedsomloop, het zenuwstelsel van deze ruimte tot hun persoonlijkheid spreekt en dat gaan ze beleven, dat gaan ze zien, met hun ogen dicht.
Maar in voelen en denken één, ondergaan zij de Albron, het Alleven, het Allicht.
Ja, dat licht hebben ze gekend.
Ze beleven de Alziel, het Alvader- en het (Al)moederschap, want man en vrouw staan hier in de Almoeder hand in hand, één, en zijn tweelingzielen van één kleur, zielen van één levensgraad, stoffelijk en geestelijk en zullen dat de aarde schenken ééns en later, wanneer de mensheid die hoogte heeft bereikt.
En dan zegt de eerste meester in gevoel: ‘Ziet u, voelt gij dat wij uit dit alles zijn ontstaan, want wij hebben toch immers het embryonale leven beleefd?’
We moeten aanvaarden dat wij een universele weg hebben afgelegd, en dat zal ons universeel ontwaken voelen, en voor onze persoonlijkheid betekenen dat wij ook harmónisch zullen ontwaken.
Dat zal betekenen dat wij één zijn met alles, met elke gedachte, hoe dit alles is ontstaan.
De krachtbron zullen we beleven wanneer we verdergaan, want ik voel: dit is oneindig.
Wat is oneindigheid?
Dat we graad na graad kunnen beleven, dat we vanuit embryonaal visstadium ...
Daar zijn we vis, we leven in de wateren, maar hier zijn we op het land, we zijn mens!
We hebben een orgaan gekregen, we kunnen denken: hoe ben ik?
En nog hebben deze levens eerst de aarde, de kringloop der aarde bereikt.
Ze gaan weg, ze maken zich los van het maanstadium.
Ze maken zich vrij van de Almoeder.
Er komt een gevoel in dit leven dat zeggen kan: ‘Ik ben dat.
Is de Albron in de mens; is de Almoeder, is God in de mens.
Vanuit dit alles zijt gij geboren en door dit alles hebt ge uzelf gekregen.
Door dit alles is uw kringloop gaan verruimen, u dijt uit, zoals al mijn leven die uitdijing kreeg.
Ik schiep planeten, ik schiep stof uit levensadem, levensbloed.’
Kunt gij nu aanvaarden indien – ge leeft nu in 1950, in de twintigste eeuw – kunt ge nu aanvaarden dat er tussen dit ogenblik en de mens dáár, de eerste mens die zijn kringloop der aarde heeft volbracht, die voor zijn universeel ontwaken stond, kunt gij aanvaarden dat er honderd miljoenen, biljoenen eeuwen en tijdperken voorbij zijn gegaan en dat ge nog steeds mens zijt?
Ja, u bent mens, maar hoe bent u vanbinnen?
Zij maken zich vrij, want ze gaan verder, ze blijven niet stilstaan in deze wereld.
Ja, ze liggen neer, ze gaan slapen, ze laten zich voortzweven door die kracht.
Ze willen die oneindigheid beleven, ze gaan dóór, hand in hand.
Ze vliegen, ze hebben concentreren geleerd, de kracht, het verplaatsen op de menselijke gedachten, dat kunnen zij.
Zij maken zich één, ze worden ruimtelijk diep, maar er is geen einde.
Ze komen terug op de plaats waar ze zijn geweest.
Waar ze maar voelen, waar ze maar denken, waar ze dat leven maar willen betasten, daar komt tot hen: ‘Ik ben het nóg.
U bent universeel, u bent ruimtelijk diep zoals ik mijn diepte bezit als licht, als het leven, als het vader- en moederschap, want dat zijn de essentiële wetten waardoor ik mijzelf vergeestelijkt en waardoor ik mijn ik verstoffelijkt heb.’
De mens gaat, maakt zich vrij, deze mensen maken zich vrij van de Albron, ze komen terug, weer door het embryonale leven.
Ze gaan nu door het visstadium heen, verplaatsen zich naar een nieuwe planeet, komen op Mars, komen op de andere bijplaneten en maken nu hun universele reis door de ruimte en keren terug naar de plaats waar ze hebben geleefd.
Wat is er intussen op aarde geschied?
Er gingen honderdduizend jaar voorbij.
Een reis van honderdduizend jaar, honderden tijdperken hebben zij nodig gehad om die ruimte in zich op te nemen.
Maar wat is er intussen geschied?
Moeder Aarde ging verder, het lichaam komt omhoog, er komen meer mensen tot de hoogste levensgraad.
Er is nog steeds bezetenheid.
Maar de kern van deze mensheid, het eerste denken en voelen – mensen, hier kom ik straks aan het eind van mijn lezing op terug – het eerste denken en voelen voor de mens zal zijn: breng uzelf tot ontwaking!
Indien ge daar niet aan begint, staat ge ook eeuwigdurend stil en op een dood punt.
Zij beginnen te denken en te voelen voor zichzelf?
Nee, voor hun ruimtelijk gevoelsleven, hun goddelijke afstemming.
En dat is wonderbaarlijk.
Wanneer u mij aanstonds vraagt, wanneer we voor de wijsgerige stelsels zouden staan en die gingen ontleden ten opzichte van Socrates, Plato, Aristoteles, Pythagoras, het oude Egypte, de tempels in Brits-Indië, dan kunnen we onmiddellijk aan de ontleding beginnen en voeren u dóór en naar een onfeilbare weg, die u regelrecht verbindt met uw diepe goddelijk ik als afstemming.
Ja, wat wilt u?
Zij moeten beginnen, want dit is hun verruiming, hun ontwaking.
Dit is het woord; dit is de liefde, dit is het gevoel.
En als dan de eersten weer terug zijn op aarde en tot elkaar komen en zeggen: ‘Kijk, daar leeft de stoffelijke mens.
Wij zijn de eersten die het besef, het gevoel, het bewustzijn hebben dat we zijn ontwaakt.
We hebben het gevoel en het weten: doe dat niet, doe dat anders.
Voer de mens naar het licht, naar de ruimte en blijf van die menselijke persoonlijkheid af.
Wanneer we ons met die mens verbinden, dan zijn we stoffelijk en wanneer we vanuit deze ruimte, dóór dit ontwaken, dit evolueren de mens optrekken in de stof, hem dienen, dan is er in ons geluk, dan vergeestelijken wij ons.
Want elke goede gedachte en elk goed gevoel is de ontwaking voor ons ik.’
En wat gebeurt er nu?
De mens op aarde krijgt vuur.
Ze hebben geleerd hoe die wetten door elkaar gingen, ze hebben gezien hoe die stoffelijke krachten elkaar beroerden en er een vonk ontstond.
Dat konden zij door de evolutie van Moeder Aarde en de ruimte beleven en betasten.
En toen namen ze steen, schuurden het over elkaar en de mens kreeg licht; de eerste ontwikkeling, de eerste bewustwording.
Telkens weer een nieuwe graad kreeg de mens op aarde in handen.
En naarmate dit stoffelijke gebeuren, de daad werkelijkheid kreeg van de geestelijke mens, was dat tevens een stoffelijk fundament voor de technische wonderen die later zouden ontstaan.
Het stoffelijke menselijke, lichamelijke evolueren is begonnen, nietwaar?
Maar zij gaan verder.
Nu, vanaf de kringloop der aarde – u kunt een machtig beeld ontvangen – gaan de eersten door.
Intussen zijn die eersten tot miljoenen aangegroeid.
In de astrale wereld zien we nu de zeven overgangen.
Ze zitten nog, zij staan nog in duisternis, maar er komt licht, want ze hebben een goddelijke afstemming.
En hoe moet die afstemming ontwaken?
Hoe moet dat gebeuren?
Nu kunt u zien, nu staan we voor het ogenblik dat de mens zelf moet gaan beginnen om zich tot die ontwaking te voeren.
En als u dan maar zegt: ‘Dat zegt mij nog niets, ik zal dat aanstonds wel zien en beleven achter de kist.
Wel ja, nu ja, als er leven is, dan maak ik mij dat leven wel eigen.’
Maar hier zult gij zien dat dit de eeuwigheid is; een dood is er niet!
Een kist is maar een aards, stoffelijk maaksel.
Deze mensen gingen verder.
En naarmate zij het leven dienden, naarmate zij het leven opstuwden, kwam er meer licht, meer gevoel in de mens.
Dít zijn de hellen.
Wanneer later de meesters naar de aarde komen om de mens een geloof te schenken, dan hebben zij bedoeld: híér in die duistere werelden, die zeven graden van evolutie.
Want we hebben die graden als levenswetten voor de planeten en sterren leren kennen, we hebben ze moeten aanvaarden, we hebben ze moeten beleven.
Wij gingen in die ontzagwekkende gevoelskrachten over en zien ze daar in de astrale wereld terug.
Wij hebben vastgesteld dat de andere planeten nog geen aards, geestelijke bewustzijn bezitten.
We hebben kunnen zien dat Mars noch de maan noch de bijplaneten een hiernamaals hebben te vertegenwoordigen, want de mens is nog niet zover.
De mens krijgt dat bewustzijn eerst door Moeder Aarde, want de aarde is een kind van zon en maan, de aarde zal het hoogste bewustzijn bezitten voor deze ruimte.
Eén, twee, drie, vier overgangen worden er beleefd doordat zij zichzelf tot die ontwaking voeren.
De lagere eigenschappen lossen op, deze mensen worden méns; dit is de prehistorische mens.
Ja, wat wilt ge beleven van de prehistorische mens ten opzichte van uw eigen stadium?
U kijkt laag naar dat individu, u kijkt laag neer naar dit oerwoudinstinct, maar dit oerwoudinstinct waarbij de eersten, de hoogste bewusten behoorden, kwamen er buiten God, zónder Christus, zónder Bijbel, zónder kunst; er was niets, geen kras kenden zij!
En toch ontwaakten deze levens.
Ze kregen persoonlijkheid, ze gingen verder, er kwam meer licht.
Ze kwamen van de derde, de vierde, de vijfde, de zesde graad voor het licht en deze ontwaking, deze evolutie.
En waarachtig, er komt meer licht, meer ruimte, ze gaan zich zien, ze hebben een ander gewaad gekregen, het lichaam is veranderd, hun organisme is mooi, stralend, welvoelend.
Ze vallen neer en nu – geloof mij – nu ontstond het eerste gebed.
Nee, het allereerste danken aan die ruimte, of wat het ook is, dat de mens leefde, dat de mens het gevoel bezat leven te zijn van deze ruimte en te kunnen aanvaarden: ja, wij behoren hiertoe en indien mogelijk ligt dit alles reeds in mijn handen.
De mens draagt de macrokosmos op zijn handen, de mens bezit de macrokosmos; zijn universeel, geestelijk ontwaken is begonnen.
Intussen gaat het leven op aarde door, intussen bouwt men.
Eeuw na eeuw gaat er voorbij, tijdperk na tijdperk.
De astrale wereld gaat door, het leven op aarde gaat verder, dood en geboorte, wedergeboorte.
Niets is er te vernietigen, ook al vergrijpt de mens zich aan die en die levensgraden, aan het dier, ook al doet hij aan moord; hij moet terug, want de natuur herstelt zichzelf.
Daar zijn er vier kindertjes, vijf kindertjes, daar zijn er moeders met zeven.
De disharmonie is begonnen, heb ik u laten zien.
Maar dat zegt niets, dat laten we allemaal liggen.
Daar willen we niets mee te maken hebben vanmorgen, wij gaan door.
Wij volgen de eerste mens.
Wij volgen ons menselijke, ruimtelijke, universele ontwaken.
De eerste sfeer, de eerste levensgraad voor het geluk, voor het goede, voor de harmonie, voor de menselijke persoonlijkheid, voor vader- en moederschap komt tot stand.
De mens brengt zichzelf zover.
De mens zweeft door de ruimte.
De mens krijgt die ruimte in bezit.
Op aarde gaat de mens door, aan Gene Zijde bouwt men verder; sfeer na sfeer komt er tot stand.
Maar sfeer na sfeer wil betekenen dat de mens ook het gevoel bezit; hij zweeft door de ruimte, hij verbindt zich met de aarde, de meesters zijn ontstaan.
De universele bewusten zijn reeds geboren en dan kan het hoogste bewustzijn tot elkaar, tot de mens, tot de broeder, de zuster zeggen: ‘Wie zijn wij?
Wat ben ik?
We zijn gekomen in het licht; hebt u gezien, u hebt het beleefd.
Wij zijn gekomen van de maan, we hebben een ruimtelijke reis afgelegd, lichaam na lichaam is er altijd gereed.
Wie heeft dit in handen?
Wie is zo onfeilbaar dat we telkens verder kunnen gaan?
En thans beleven wij het licht, het goede, het denken, de harmonie.’
Ze bouwen voort, ze maken de eerste sfeer af; dat weten ze niet, maar ze dienen verder.
Ze brengen de mens op aarde kleine dingetjes waardoor het leven op aarde veraangenaamd wordt, waardoor de mens zich gelukkig kan voelen.
Het ene wonder na het andere komt er, ziet u?
De mens op aarde krijgt stoffelijk, lichamelijk bewustzijn uit de sferen van licht, want daar is reeds licht.
Maar dat licht was er niet.
De mens op aarde vraagt zich op dit ogenblik af, nu gij God, nu gij Christus, nu gij de Bijbel hebt ontvangen en een geloof, kunsten en wetenschappen, de mens vraagt zich af: ‘Hoe kom ik tot ontwaking?
Wat moet ik doen?’
Bidt u maar?
Neen, hier valt niets te bidden.
Hier kunt u de godheid, de ruimte niet bebidden; ze hebben die levenswetten te aanvaarden én te beleven.
En doordat zij die eenheid ondergingen, kwamen zij hoger, verder, hun innerlijke leven verruimde.
De eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde sfeer, overgangen, overgangen voor het geestelijke bewustzijn komen er tot stand en dan betreden zij de zevende sfeer.
Wat nu?
Hun wereld is één licht, één harmonie.
Er is geen letter beschreven of vastgelegd, dat was er nog niet.
Niets wat u nu in uw eigen bewustzijn voor uw eigen tijdperk bezit, kenden zij.
Maar zij hadden gevoel en hun voelen en denken kwam over hun lippen.
Zij vormden de eerste taal, het eerste spreken en toen ging dat uiterlijk, terwijl zij hun innerlijk éénzijn ondergingen.
Daar is alles geboren wat aanstonds de aarde zal ontvangen, waardoor de aarde, de mensheid bewustzijn krijgt.
Daar is alles gefundamenteerd, eerst geestelijk opgebouwd en daarna zal men dit verstoffelijken.
De mens staat in de zevende sfeer.
De maan is nog op volle werking, op volle kracht.
Het universum evolueert, sterren en planeten nemen hun plaatsen in, vader- en moederschap overheersen.
Zij gaan verder.
Zij komen tot het gevoel, zij komen hoger, dus ijler en ijler in hun denken, in hun éénzijn.
Hoe moet u ontwaken?
Wees ijl, wees hartelijk, wees lief, dat zullen we aanstonds nog even vastleggen.
Komen zij in een nieuwe wereld, deze wereld laat hen los, deze wereld moet achterblijven, zij krijgen meer bewustzijn.
Was dit het einde geweest, de zevende sfeer, dan had de mens geen Al, geen heelal, geen Albron gekend.
Maar ze gaan verder, er is steeds verruiming.
Dan komen de eersten, die staan daar ... ze voelen al, ze zien reeds, ze zien de anderen, dat ze verwazen.
‘Wat is er met u, wat gaat er met u gebeuren?
Waarheen gaat dit?
U bent zo ijl.’
Ze gaan door, met hun handen gaan ze door de organismen heen.
En een tijd later, zwevende, voelende, denkende, dienende, lossen zij voor de zevende sfeer op.
Dáár gaat het leven beginnen zoals de mens dat op de maan heeft beleefd, zoals de mens dat voor al de planeten heeft moeten aanvaarden.
Ze beginnen opnieuw in een embryonaal leven, maar ook de ruimte gaat zich opnieuw verdichten.
Want wat is er intussen gebeurd?
Elk insect, elk leven zal evolueren, zal uitdijen, zal zich verdichten, zal zich verstoffelijken en vergeestelijken.
En nu heeft Moeder Maan, heeft de zon, hebben de sterren en de planeten die reeds hun bewustzijn, hun verstoffelijking, hun verdichting hadden ontvangen, die hebben een nieuwe ruimte, die hebben een nieuwe evolutie geschapen.
En nu, nu zij weer tot het leven komen, ze zijn nu bewust, ze weten precies hoe zij geboren zullen worden.
Zij kennen het vader- en moederschap en dalen weer in het embryonale af.
Het embryonale bestaan neemt hen op.
Vanuit het embryonale bewustzijn kijkt dit menselijke wezen reeds tot de ruimte en kan zeggen: ‘Nog even en ik spreek, ik weet.’
Mijn zusters en broeders, de Vierde Kosmische Levensgraad komt tot stand.
Hoe dat allemaal is gebeurd, ik kan geen miljoenen tijdperken stil blijven staan in slechts enkele seconden.
Gij hebt dat reeds in de boeken ‘Het ontstaan van het heelal’ gelezen en u kunt het nu aanvaarden.
Die wereld, die Vierde Kosmische Graad, een nieuw zonnestelsel wil zeggen: een hoger denken en voelen, een nieuwe evolutie.
Precies zoals deze ruimte is ontstaan.
Jazeker, met zonnen en planeten.
Maar nu zijn de zes levensgraden, die had ik u willen tekenen – maar deze morgen vond ik dat niet nodig – had ik willen tekenen om u die zes overgangen als bewuste, bestaande planeten voor te toveren, maar ze zijn er: daar is de moederplaneet, daar is de eerste planeet.
De mens heeft op aarde zoveel jaren nodig om dan te sterven, om los te komen van het stoffelijke organisme, om dan terug te keren.
Daar is het leven reeds oneindig.
Er zijn geen ziekten meer, geen afbraak meer, er is geen leugen noch bedrog.
Er is alleen liefde en geluk, harmonie.
Harmonie ten opzichte van al het leven in deze ruimte.
Het universele denken ontwaakt, de mens komt tot bezieling, de mens kan zeggen: ik ben ruimtelijk diep, en dit alles wat ik nu heb beleefd, heb ik overwonnen.
Ik heb u verleden gezegd: kijk dan eens naar zon, maan en sterren met dit bewustzijn en gij kunt zeggen: ‘Wat kan ons nog geschieden?
Wat kan mij gebeuren?
Dit alles behoort mij toe’ en uw bekrompenheid, uw onbewustzijn valt van u weg.
Maar ge wilt immers geen Goden zijn.
Ja, stijg niet te hoog, ga niet te ver als u het nog niet hebt, want dan komt aanstonds die geestelijke tik.
Maar wij gaan door.
Wij zullen God beleven, we zullen zien hoe de Christus kwam.
We zullen zien wie Christus is, hóé dit leven geboren werd.
De Vierde Kosmische Graad komt tot stand, de Vijfde; dat duurde natuurlijk mil-, mil-, miljoenen jaren.
De schepping is geen honderd miljoen, geen honderd biljoenen eeuwen oud, maar u kunt nu spreken een miljoen jaar lang, over miljoenen tijdperken en dan bent u er nog niet.
De geleerde kan zeggen: ‘Dát was miljoenen jaren en dát was miljoenen jaren; wij denken dat de schepping honderd miljard jaar oud is.’
Maar dan zijn er wéér scheppingen en hoelang heeft het geduurd voordat de Almoeder zichtbaar werd?
De Vierde Kosmische Graad, de Vijfde – ziet u, weer overgangen, overgangen ... – de Zesde, en eindelijk komt de mens los en vrij, en staat hij in het Albewustzijn.
Nu kunnen ze denken en spreken.
Ze wandelen aan de grens van een ontzagwekkende wereld.
Ze zijn opnieuw geboren daar, vanuit de Zesde Kosmische Graad, dat universum.
Ze hebben dat universum weer beleefd, ze hebben die universele, goddelijke ontwaking in zich opgenomen; dat zijn zij.
Nu is de mens, nu is ‘man en vrouw’ een godheid; het zijn tweelingzielen van één kleur.
Deze mensen zijn kosmisch, ruimtelijk, goddelijk bewust.
Wanneer de meesters, wanneer de eerste mensen die afstemming, die hoogte, die tijd hebben bereikt, dan zegt de eerste, het meest bewuste gevoelsleven tot de anderen – en van tijd tot tijd hebben de anderen dat in de ruimte van de aarde moeten aanvaarden –: ‘Was ik eerder dan gij geboren?
We zijn God, we zijn Goden.
Wij gaan verder om dit op te bouwen, wij moeten dienen, deze ruimte meer licht geven, want we zijn bron, we zijn vader-, we zijn moederschap.’
En nu, wat gebeurt er nu?
Thans komen er contacten tot stand die de goddelijke evolutie zullen bevorderen, die het heelalbewustzijn, vader- en moederschap hebben te vertegenwoordigen.
De zevende graad keert terug naar de zesde.
Ze maken een reis, ze gaan verder vanaf de Zesde Kosmische Graad, wéér dat heen en weer gaan, weer dat verkennen en dat voelen, dat afstemmen, dat éénzijn.
Gaan ze terug naar de Zevende Kosmische Graad, het Al, een ruimte in een gouden gewaad.
Dat hebben zij gezien, maar waar?
Ze gaan dóór nu.
In het Al gaan zij verder.
Zij komen ook op graden ... die ruimte wordt goudgeel.
Ja, wat is goudgeel?
Het is een gouden waas met een violetachtige uitstraling en zilverblauw, alle kleuren van God manifesteren zich in het goddelijke Al.
Zij gaan verder om die graden te beleven, ze komen hoger en hoger, en eindelijk, éíndelijk verduistert dit Al.
Wat is dit?
Er komt duisternis.
De hoogst bewusten zijn teruggekeerd in de Almoeder van voor de schepping.
Ze hebben niet hun menselijk, stoffelijk denken en voelen overwonnen, zij hebben geen geestelijke ontwaking beleefd noch ruimtelijke, maar ze hebben hun goddelijke kringloop volbracht.
‘En nu gaan we even kijken’, zegt, die dan de Messias moet worden aanstonds, ‘nu gaan we eens kijken waar die vader, die moeder leeft.
Waar is die God?
We zijn vader, we zijn moeder; we zijn baring en schepping.
Ik ben het, gij zijt het, miljoenen levens zijn er ontstaan.
Maar waar is de stem, waar is de kracht, waar is het wezen dat ons heeft geschapen?’
Ze gaan op zoek naar God.
Ze willen die bron, dat denken en voelen, dat willen ze beleven, daarmee willen ze éénzijn; met God.
Wie is het?
Maar ze ontmoeten geen wezen, alleen zichzelf.
Ze zien geen vader die aan een tafel zit en zijn hamer laat weerklinken en zegt: ‘Kom nu maar eens bij mij, hebt gij mij niets te zeggen?’ die is er niet te zien.
Ze leven in een gouden uitstraling, ze zien Moeder Natuur.
Intussen heeft ook Moeder Natuur haar taak volbracht en het Albewustzijn bereikt.
Ze zien: de vogelen komen tot hen, ze zetten zich op hun handen neer.
Ze vallen neer en schreien: ‘Wie heeft dit alles geschapen?
Wat hebben wij te betekenen?
Wat moeten wij doen in deze ruimte?
Is er geen stem?’
Ze vallen neer en nu komen zij – wat zij reeds in de verschillende, de lagere levensgraden hebben beleefd – komen zij tot het goddelijke éénzijn met het Al, met de Albron.
De Albron als vader en moeder, als licht, leven, liefde, ziel, geest, uitdijings-, verhardingswetten, spreekt: ‘Dit alles dat gij hebt beleefd’, dat komt in hen, ziet u, dat is het éénzijn, het geestelijke aanvoelen en beleven, ‘dat alles wat u hebt beleefd, dat ben ik, u bent ik.
Mijn leven hebt u, ruimtelijk diep, maar ik ben geen gestalte.
Ik heb mij door u gemanifesteerd.
Ik ben dit alles.
Gij vertegenwoordigt mij als stof, als licht, leven, liefde, liefde ... vader- en moederschap, maar liefde!’
Ja, daar staat de goddelijke mens in zijn Al.
Hij ziet geen God als persoon.
Hij ziet geen tafel waaraan een God een rechtvaardigheid zal spreken.
Die rechtvaardigheid die leeft in henzelf, dat zijn zíj, want ze hebben de onrechtvaardigheid en het afbreken overwonnen.
Zij bestuwden en bezielden ruimten, omdat die kracht dáárin evolutie betekende.
Zij gaan terug, nog verder en staan weer in de Almoeder van vóór de schepping; nog één stap en de nevelen komen weer tot verdichting, en die gaan ze beleven.
En dan zegt er een kracht in die ruimte: ‘Ga, geef u aan mij over en beleef wat ik u door mijn denken, mijn kracht ...
U kunt mij kracht noemen, u kunt mij bezieling noemen, u kunt mij vader- en moederschap noemen, maar ik heb ook een wil.
Wáár bent u?’
De mens, de goddelijke mens slaat zijn ogen open en leeft weer in het oerstadium van Moeder Aarde.
‘Waar bent u?’
‘Wij zijn op aarde, hier hebben wij geleefd.’
‘Ga dan terug, doe uw ogen dicht.
Waar bent u thans?’
‘In de zevende sfeer aan Gene Zijde.’
Ze kunnen zich onmiddellijk oriënteren.
‘Waar bent u nu?’
‘De Vierde Kosmische Graad.’
‘Waar zijt gij thans?’
‘In het midden van de aarde.
We lopen in de oerwouden, we zien de afbraak.’
Nu komt er gevoel in dit leven, nu komt er bezieling die zegt: ‘Waar zijt ge thans?’
‘We zijn teruggekeerd in de Albron.
We zijn bewust.
Hoe moeten wij ons noemen?’
En nu zijn deze mensen bijeen en komen tot de reine klaarte, het aanvoelen, het beleven van hun goddelijkheid en spreken af, neen, en wéten dat dat kind daar op Moeder Aarde alleen in bewust goed en kwaad leeft.
‘Wat moeten wij doen?’
Intussen zijn de meesters uit de Vijfde, de Zesde, de Vijfde en de Vierde Kosmische Graad, zijn teruggekeerd naar de zevende sfeer en kunnen zeggen: ‘U ziet ons, gij zijt met ons tot eenheid gekomen, u kunt onze gedachten, onze gevoelens aanvaarden, wij hebben het Al bereikt.’
Graad na graad komt er tot stand.
‘Wat hebben wij te doen?
Wat moeten we doen voor de aarde?’
‘Bouw aan de fundamenten, leg een geloof.’
Ja, daar zijn de meesters reeds mee begonnen.
Toen de eersten de zevende sfeer hebben bereikt, zeiden zij: ‘Leg fundamenten op aarde.’
En nu kent u het ontstaan van Mozes.
De meesters hebben u ‘De volkeren der aarde’ geschonken; een beeld van Mozes, een mens die vrijkwam van de stoffelijke stelsels en zei: ‘Mijn vader, mijn zuster en mijn broeder, ze weten het niet dat ik leef.
Maar ik bén er!’
Die mens gaat vragen om een nieuwe geboorte, om de mens daar te vertellen dat er geen dood is.
Hij leeft en deze ruimte behoort hem toe!
Ja, ook al is dat een schemerland, hij ís er.
Nu komt het eerste contact.
De mens op aarde krijgt een geloof.
De mens op aarde wordt opgebouwd door de meesters, door de bewusten aan Gene Zijde.
Het leven op aarde krijgt bewustzijn, krijgt hoger denken en voelen, gericht op een godheid, op een kracht, op een macht die dit alles heeft geschapen.
En nu bedenken, bevoelen de meesters hoe men dit alles zal moeten noemen.
Hoort u dit?
Hoe kunnen wij dit alles omvatten zodat de mens denkt: de Heer spreekt?
Dit alles, deze kracht?
Hoe kunnen wij deze machten en krachten, ruimten, onmetelijkheden tezamen voegen in één kracht, als één bewustzijn, één gevoel, zodat de mens zich buigt?
Want de mens zal klein blijven ten opzichte van dit, want in hen leeft het.
Maar hij zal het zien, hij zal zich nietig en klein voelen wanneer hij de ruimten beleeft.
Maar hij heeft afstemming op die ruimte, omdat vader- en moederschap aanwezig is.
En nu komt het geloof op aarde.
Ze weten niet hoe ze die mens moeten bereiken, dat heb ik u door een lezing verduidelijkt.
We hebben een twintigtal lezingen gegeven over de volkeren der aarde.
U hebt Mozes beleefd, u kent die wetten, u weet nu hoe het leven, hoe de ontwaking op aarde is begonnen.
Ik heb u op een morgen verteld dat de meesters er geen vuur bij hebben gemaakt, maar de meester, de mens op aarde die het gevoel kreeg: hij moest de anderen dat bewustzijn geven, díé mens voerde die angst op.
En nu in uw twintigste eeuw zitten we nog aan dat helse vuur vast, dat er niet is.
In de twintigste eeuw, nu, staan we nog voor de Bijbel die verdoemt, een God van haat en wraak.
Nóg is de mens angstig voor het hellevuur, dat er niet is, want het brandt ín de mens.
‘Ja,’ zeggen de meesters, ‘indien we deze wilde massa maar aan een wet kunnen verbinden – wat geeft het – dan zal dat gemoord en dan zal de toekomst veranderen, dan zal de mensheid evolueren.
Laat maar gaan.’
En dat gaat verder.
Dan komt het ogenblik dat de ene profeet na de andere op aarde komt.
Men spreekt reeds over een Goddelijk Bewuste die aanstonds zal komen.
Natuurlijk, de mensen die op aarde waren, zijn geboren door de meesters, door die bron.
Ze moeten spreken van: ‘De Goddelijk Bewuste moet komen, de Heer zal spreken.
De Heer heeft reeds gesproken tot Abraham, Isaak en Jakob en Mozes.
Maar aanstonds zal Gods Zoon, de vertegenwoordiging van deze godheid op aarde komen en brengt ons het goddelijke ontwaken, de goddelijke evolutie, het evangelie.’
Ziet u hoe eenvoudig dat alles zich opgebouwd heeft, maar dat er tijdperken voor nodig zijn geweest om dat bewustzijn op te voeren.
Dat ging vanzelf, maar er was evolutie voor nodig.
Intussen zijn de meesters – heb ik u verteld – om de mensheid heengegaan en hebben de occulte levenswetten verstoffelijkt.
De eerste magiërs kwamen, de tempels ontstonden.
China, Brits-Indië?
Neen, het oude Egypte, de tempels van Ra, Ré en Isis kwamen tot stand.
Daar zonderden zich mensen af en kwamen reeds tot eenheid met een bloem; waarom ook niet.
Maar de massa ... dat waren maar enkelingen die het gevoel kregen om de occulte wetten te beleven, dat waren maar enkelingen, maar nu die ontzagwekkende massa, om die massa vast te leggen en te binden aan goddelijk gezag, daar was een geloof voor nodig.
De mens in de tempels krijgt het directe metafysische, ruimtelijke, geestelijke weten.
De mens op aarde moet nog maar geloven, maar wie zich afstemt op een bloem, krijgt het.
Wie zich afstemt op licht, nacht en zich gaat afvragen: ‘Waarom moet ik sterven?
Wat is dat, een dood?’ die mens wordt aangetrokken en bezield door iets anders.
Het is toch wel merkwaardig, wanneer gij in uw eigen tijd even afdaalt in uw voelen en denken en uw eerste gevoel ontwaakt en u zich gaat afvragen: ‘Wat is dood, wat is doodgaan?
Ik wil er toch wel meer van weten’, dan ontwaakt er onmiddellijk iets en komt de ruimte, de goddelijke levensruimte, neen, de bewuste macrokosmos, de astrale wereld op uw leven af, bezielt u en verruimt die gevoelens.
Is het niet zo?
Die onfeilbare wet hebt ge allen leren kennen en hebben de miljoenen die nu in de astrale wereld leven en het Al bevolken, geleerd.
Die hebben ze daar moeten ondergaan, ze hebben zich die wetten eigen gemaakt en kunnen ze terugschenken aan de mens die nog het onbewuste bezit, die nog in het onbewustzijn, in de duisternis leeft.
De mens op aarde krijgt gevoel, krijgt weten, krijgt een geloof.
En eindelijk, dan is het ogenblik gekomen dat de meester kan zeggen: ‘Het ogenblik is daar, de tijd van ontwaking, de tijd van de goddelijke evolutie komt.
Ik ben gereed.’
Hij kijkt naar de aarde vanuit het Al.
‘Ik ben het leven, Ik ben God, Ik ben Gods Zoon.’
Hij had kunnen zeggen: ‘Gij zijt het óók.’
Jazeker, gij zijt het.
Aanvaard uw godheid, zeggen de profeten reeds.
Die mensen hebben hun best gedaan, ook al gingen er fouten over de aarde, ook al ging door het licht van Gene Zijde, de vertroebeling van het menselijke stoffelijke denken.
Maar elkeen voor zichzelf, hoe dat leven ook is geweest, heeft een taak te vervullen gekregen.
In die tijden zou men de wetten, de reine, natuurlijke, geestelijke wetten verduisteren; en dat doet men nu nog.
Dat is niet zo erg, als de bron er maar is.
En die bron was er.
Aan Gene Zijde ziet de mens: de sferen zijn bewoond, de maan is reeds gestorven.
Er komen andere planeten en sterren tot stand.
Er zijn reeds meteoren gezien die door de ruimte suizen.
In de ruimte betekent dat – de mens weet het nog niet – leven en dood.
U ziet, elk orgaan krijgt evolutie.
Elk orgaan gaat beginnen om zich te verruimen en tot die geestelijke ontwaking, dat universele bewustzijn te voeren.
Aan Gene Zijde voelt men het ogenblik – de sferen zijn vol en leeg – het ogenblik zal komen, een ontzagwekkende gebeurtenis, want het Albewustzijn zal naar de aarde worden gebracht.
De mens aan Gene Zijde kijkt door de sferen heen, kijkt in het Al en beleeft met de Messias, die Messias zal heten ...
Messias wil betekenen voor de ruimte: het goddelijke bewustzijn.
Messias is mentor, is meester, niets anders en niets meer.
De mens kijkt in het gelaat van de hoogste Mentor en langzaamaan ziet men dat Hij zich ingesteld heeft op de geboorte op aarde.
Natuurlijk, het ‘huis’ is reeds gereed, de moeder is reeds aanwezig, het kind leeft daar al.
En de schepper Jozef, en Maria, die kent u, deze levens zijn klaar en gereed.
Ze zijn ontstaan door één lijn: het fundament dat door de meesters voor het goddelijke bewustzijn is gelegd.
En dan gebeurt dat wonderbaarlijke ogenblik op aarde dat de meester, de mentor, de messias oplost en door twee levens op aarde wordt aangetrokken.
Dat is ‘Jozef en Maria’.
Maria is het die de Christus aantrekt.
Ze heeft haar afstemming, een stoffelijke afstemming, ze is doodeenvoudig en natuurlijk moeder.
Deze mensen kwamen tot éénzijn, stoffelijk éénzijn, want ook de Christus, de hoogst Bewuste heeft het in de zesde graad nog moeten beleven op macrokosmische afstemming.
Er is daar nog steeds éénzijn, want de mens moet die goddelijke wetten beleven.
De mens heeft geen andere wetten te aanvaarden, dit is ruimtelijk vader- en moederschap, dit is goddelijk.
De heiligheid nu ... voelt u wel, elk ogenblik en iedere zin, elk woord, elke wet die ik aanraak, brengt mij opnieuw terug tot de aarde en dan kan ik onmiddellijk beginnen met de fouten.
Dan kan ik onmiddellijk beginnen om uw universiteitswetten af te breken, want ge hebt nog geen rechtvaardigheid, geen liefde, geen gevoel; geestelijk gevoel is er nog niet.
Maar we moeten verder, we houden slechts één lijn.
En dan komt het ogenblik van het éénzijn, het groeiproces.
Is het dan niet eenvoudig dat de meesters dit leven bezielen, dat de meesters, dat de astrale wereld, het leven van Maria optrekken en haar laten zien en haar helderhorend maken?
Dat was Jeus en dat was een ander en dat zijn miljoenen mensen geweest als kind.
Waarom Maria niet?
Om dit leven heen zweeft het Albewustzijn en zegt: ‘Maak u gereed, wij zullen u beschermen.’
Voelt u dit ogenblik?
Dat is het kerstfeest, het ontvangen van ontwaking, het ontvangen van liefde, het ontvangen van een wedergeboorte.
Ja, de wedergeboorte van Christus.
Maar het beleven van die daad, het beleven van die bewustwording, het beleven van een goddelijke afstemming, het beleven van de wedergeboorte die ál de ruimten omvat, dat ligt in het leven van Christus, dat wilde Hij brengen.
Christus wordt naar de levenswetten voor de ruimte – die de mens nog bezit – wordt Christus op aarde geboren, hartje zomer, niet in de winter.
Dus wij spreken al reeds weer in het verleden.
Aan Gene Zijde komt u nooit van de Christusgeboorte af, want u wilt altijd geboren worden.
Ik hoop niet dat gij aanstonds insluimert, maar elk ogenblik die ontwaking beleven wilt, want die geboorte die geschiedt niet en gebeurt niet ééns in het jaar, maar die kunt u door elke karaktertrek gebeuren (beleven).
Want dát is de bedoeling.
U kent nu de geboorte van Christus.
Wat er is geschied aan de hemel ...
Wat heeft de katholieke kerk er weer bijgemaakt?
Wat er is gebeurd met het kind in de tempel?
Jazeker, Christus stond op twaalfjarige leeftijd in de tempel en onderrichtte de schriftgeleerden.
En dat kon ook, Hij was Goddelijk bezield.
Een ander wezen van uw eigen tijd spreekt reeds als kind en brengt kunst, wetenschappen, waarom geen geestelijk gevoel?
Christus komt en ontwaakt en krijgt Zijn Goddelijke Evolutie.
In Amerika en in andere plaatsen, landen op aarde heeft men gezegd dat de Christus een leerschool had te beleven.
Hij werd gestuurd naar het oude Egypte, Hij kwam daar bij de meesters, bij de wijsgeren op aarde, Hij kreeg Zijn onderricht en werd later door een stoffelijk mens losgelaten en over de aarde gestuurd.
Dat is reeds het verguizen van deze Goddelijke Persoonlijkheid, hier spreekt duisternis, onwaarheid, verkrachting, bezoedeling van de Christus.
Dat had Christus niet nodig.
Welke ingewijde is door uw universiteit ontwaakt?
Wanneer er een ingewijde naar een tempel ging, dan werd hij indien het de mystieke tempel was ... maar hier van uw universiteiten, dan werd hij reeds de eerste morgen gekraakt, mismaakt en bezoedeld en afgesloten.
Christus ontwaakt in de mens.
Ja, we blijven niet bij die geboorte staan.
Wij kunnen die geboorte wel beleven – die hebt u reeds beleefd vanuit het Al – vanuit het Al daalde het goddelijke bewustzijn voor de aarde af en nu zal het ontwaken.
Wat er nu allemaal over de Messias is geschreven, wie weet het?
Ik heb u op een morgen een beeld gegeven, want wij hebben de Christus gevolgd, wij gaan met Hem mee.
Ik kan hier niet stil blijven staan bij dat ogenblik, maar u zag de Christus kruipend over de aarde; het was een klein kind, zoals uw kind is.
Maria verzorgde het kind.
Moeten we gaan spreken: ‘Christus kreeg ook door Maria Zijn luiers’?
En toch is dat waarheid.
Christus beleefde al de stoffelijke wetten die gij in uw tijd direct na de geboorte hebt moeten aanvaarden, ziet u?
Christus was eenvoudig en doodeenvoudig méns.
Hij bracht het Al, Hij bezít het Al.
En die tijden daar is geen woord over geschreven, want de Christus moet tot de mens spreken, maar deze natuurlijke levenswetten voeren u tot uw eigen ik, tot uw eigen geboorte en ziet u dat alles heel natuurlijk is geweest, heel natuurlijk, menselijk, want er waren mensen bij.
Onbevlekte ontvangenis ... wie heeft die nónsens de wereld ingestuurd?
Wilt ge het heiligste, de goddelijke eenheid, wilt ge dat nog heiliger maken?
Wat is heilig zijn?
Heilig zijn wil alleen maar betekenen dat u in harmonie bent met élk, al het leven in de stof en voor de geestelijke werelden.
Ik kan nu weer de katholieke kerk aanvallen, maar dat doe ik niet.
Ik kan u het protestantisme laten zien.
De melaatsheid die u ontvangt door die verschrikkelijke, afschuwwekkende verdoemdheid, het Caiphasoordeel, ziet u?
Waardoor zijn al deze nonsens op aarde gebracht?
Waarom aanvaardt gij geen goddelijk, ruimtelijk voelen en denken?
Wat weet u van de geboorte van Christus?
Dít is het!
Dít, dit, dit.
Die bloemen weten ...
Dank u!
Die bloemen weten hoe de Christus is geboren, want zij hebben hun eigen en eenzelfde weg moeten beleven en afleggen.
En de mens in deze maatschappij weet het nog niet.
Christus groeit op.
Hij komt tot spreken.
Ja, Hij maakt zichzelf los van het stenen beeld en wanneer Hij dan gaat wandelen met Zijn apostelen naast zich ...
Natuurlijk, Hij zou Zijn leerlingen naast zich hebben, want zij zouden het werk uitbrengen, want Hij nadert en nadert het Jeruzalem.
Christus als Goddelijk Bewuste staat niet stil bij Zijn geboorte, maar het ís er.
Maar nu, wat er komt: Hij wéét nu, Hij weet reeds dat die onbewuste massa Hem zal kraken.
Hij weet reeds dat de mens, de afbraak in de mens Hem zal doden; stoffelijk, ja.
Langzaam maar zeker voert Hij het ogenblik, Zijn bewustzijn op.
Langzaam maar zeker gaat Hij naar Gethsemane en bewandelt Hij Jeruzalem, en zal Hij met Pilatus, en zal Hij met Caiphas spreken, om uiteindelijk Zijn kruisdood te aanvaarden.
Goed, we hebben u die lezingen gegeven.
U hebt Golgotha, u hebt Gethsemane verleden jaar.
We gingen vanuit Gethsemane naar Pilatus.
En ook dit seizoen weer, deze lezingen weer, dit éénzijn, wij gingen naar, wij stonden voor Pilatus, wij stonden voor Caiphas en konden niets zeggen en konden hem alleen maar beleven.
Dat ogenblik, mensheid, leeft er nog in u, mannen en vrouwen van de twintigste eeuw.
Elk ogenblik staat u voor Caiphas en dan hebt ge maar te denken en te voelen hoe gij uw eigen ik, uw ruimtelijke, geestelijke, goddelijke persoonlijkheid tot het Al terug wilt voeren, wilt vertegenwoordigen.
Of dat ge thans zult zeggen: ‘Ik heb die mens niet gekend, ik heb met dat leven niet te maken, ik wil met dat bewustzijn niets te maken hebben.
O God, bewaar me, ik moet dat leven niet.’
En nu begint de mens God en zichzelf te bezoedelen.
‘Dat ik eens neerlag voor die Mens en bad, is het stomste dat ik heb gedaan.
Dat ik neerlag voor Golgotha en er geen woord tot me kwam, dat heb ik beleefd, en toen rende ik uit Jeruzalem weg, want ik wilde met die mismaking, die bezoedeling, die fantasterie niet meer te maken hebben.
Ik ging naar Caiphas.
Ik ging naast Caiphas zitten en ik legde me neer aan zijn voeten; ja, u hebt goedgedaan.’
Hoe kan, hoe zou de Christus zichzelf tot de stoffelijke, menselijke openbaring hebben kunnen voeren?
Wat had Hij moeten doen?
Wat had Hij moeten doen toen Hij stond tegenover het geweld van deze wereld, de bezoedeling, de mismaking, die zich heeft gemanifesteerd in Pilatus, in anderen en vooral in Caiphas?
Heb ik u niet verleden verteld: laat die Caiphas in u sterven.
Maar wat doet gíj nu, nu we aanstonds de marteling, de bezoedeling, de bespuwing, de geseling ondergaan moeten en wij het kruis op ons dak moeten nemen om Golgotha te bestijgen, het laatste ogenblik?
Wat doen wij nu?
Wat is het gevoelsleven in u?
Want de Christus die ontwaakte opnieuw.
Het goddelijke Bewustzijn in Hem kreeg gestalte, kreeg uitdijing, kreeg gevoel, bezat liefde, want Hij ging opnieuw door de dood naar het Al terug.
Wat hebt gij – vraag ik u thans – te doen en te beleven indien ge de geboorte van de Messias tot bezieling wilt brengen?
Volg nu maar wat Hij heeft gezegd en kijk en luister goed wat er staat indien u de Bijbel in handen neemt.
Luister goed naar hetgeen een ander leven zegt.
En indien het goed is, o wee u, indien gij die woorden mismaakt, indien gij het goede voelen en denken smoort en uw schouders maar ophaalt en zegt: ‘Ik wil er niets mee te maken hebben.’
Indien de Christus als mens voor u staat, hebt ge uw hoofd te buigen voor de geboorte van een nieuwe karaktertrek, van uw ziel, uw leven, uw vader- en uw moederschap.
Wat is nu universele ontwaking?
Hoe krijgt gij universele, ruimtelijke ontwaking?
Door het ene leven af te breken en het andere op te bouwen?
Bent u angstig voor de dood?
Angst, omdat ge gevangen wordt gezet, omdat ge eens uw twee vingers omhoog zult steken en zeggen: ‘Ja, ik zet mijn leven in voor deze vooruitgang, deze evolutie’?
De Bijbel kan u niets schenken.
Christus kan u niets schenken en geen God; gij hebt uw goddelijkheid ontvangen.
Gij zijt Goden – heb ik u verteld – en dat kunt ge ook aanvaarden, maar breng die godheid nu in u tot ontwaking, tot bezieling.
Ga in de levenswetten van elke dag en tracht in harmonie te zijn met leven en dood, met het kleinste insect.
Wilt ge nogmaals haten, naarmate gij uzelf reeds van de stoffelijke levenswetten hebt verwijderd?
Wilt ge opnieuw beginnen om Caiphas te spelen of Pilatus, de wetten, uw leven, uw vader-, uw moederschap, de astrale wereld te verloochenen?
Dacht ge waarlijk dat ge het bezit van deze wereld achter de kist nogmaals zoudt kunnen beleven?
Dacht ge het dierlijke in de mens te kunnen dienen om dat evolutie te schenken en het christelijke, het woord, het gevoelsleven van de Messias te verduisteren?
Dacht ge waarlijk in de ruimte van dit leven een fundament te kunnen leggen door woorden, door gedachten?
Van u wordt gevraagd om die levenswetten tot evolutie te voeren en alleen maar het licht, het levenslicht voor al de ruimten die er zijn ontstaan te bezielen, te vertegenwoordigen, om al die graden en wetten te verstoffelijken en te vergeestelijken, opdat gij de sferen van licht zult kunnen betreden.
Heb ik u iets nieuws gebracht vanmorgen?
Zeggen u dat niet de boeken?
Lees ze niet als een roman en sla de mens die ze lezen wil ze niet uit handen, want gij slaat daar uw eeuwigheidsbezit te pletter.
Lach niet om de mens die de Christus liefheeft en zegt: ‘Ik zet mijn leven in’, want ge lacht uzélf uit.
Lieg en bedrieg niet, omdat ge uzelf slechts afbreekt en beliegt.
Indien ge de mens wilt opvoeren, indien ge de mens gezondheid wilt schenken, wees dan zelf gezond in uw denken, voelen en begrijpen.
Hoe kunt ge het goddelijke leven gestalte geven, indien ge spreekt over chaos, bezoedeling, afbraak, en ge ook daadwerkelijk deelneemt aan die afbraak, moordt, brandsticht?
Spreek kwaad over de mens en gij spreekt kwaad over uw goddelijke afstemming, ge smoort uw innerlijke leven.
Dat hebben wij moeten aanvaarden.
Stuk voor stuk hebben wij onze karaktertrekken moeten afbreken.
We hebben ze gekild, we hebben ze begraven, eerst dát de kist in, eerst dát kunt ge vermoorden: de afbraak, het hatelijke, de bezoedeling, de onwillendheid in u, die moet ge naar Golgotha sturen door een kruis.
Nagel elk ogenblik – dat heeft de Christus, dat heeft de Messias van u gevraagd en daarvoor kwam Hij naar de aarde – nagel elk ogenblik uw satanische gevoelens aan een kruis en stuur ze naar Golgotha.
Maar dat durft u niet.
Bent u bang voor, angstig?
Durft ge uw hoofd te buigen en te zeggen: ‘Ja, ik sterf momenteel.
Ik zet alles in voor de Messias’?
U doet het nog altijd voor uzelf.
U doet het nog altijd voor dat heerlijke ikje ...
Maar u sleept – heb ik u gezegd – al uw aardse chaos straks achter u in de astrale wereld aan, omdat ge hier in dit leven van ballast niet wilt weten.
Wat hebt ge nu van deze evolutie?
Welke levenswaarden, welke levensgraden, welke karaktertrekken hebt ge tot ontwikkeling gebracht?
(klopt op de microfoon) Wereld, (klopt) mensheid?
Kind van God, ontwaak!
Gij hebt vader- en moederschap.
Ge zijt universeel diep, maar aan u om het goede, om die levensuitingen als karaktertrekken, als licht, leven en liefde voor uw astrale, geestelijke, ruimtelijke persoonlijkheid tot de macrokosmische ontwaking te brengen.
En eerst dan bent u in leven.
Wie van u is er levend-bewust?
Wie is er nog levend dood?
Eén verkeerd woord dat afstemming heeft met de aarde, met uw menselijk, stoffelijk denken en voelen en ge hebt dat levend dood zijn reeds weer te aanvaarden.
Eén seconde in gedachten voor uw goddelijke afstemming, één seconde voor uw geestelijk, goddelijk leven.
Ge stemt u af, maar ge hangt niet op elkaar.
Ge zit naast elkaar en ge zijt in de eerbiedige gevoelskracht en overtuiging gekomen dat ge, hoe het leven ook tot uw leven spreekt en persoonlijkheid, ge toch alles zelf te beleven en te aanvaarden krijgt.
Het is heerlijk dat de mens alleen moet sterven.
Het is heerlijk om alleen en bewust, of met aanstonds uw tweelingziel, uw geluk, uw leven dat afstemming heeft op uw levensgraad, de ruimten te bezweven, te bezielen en te kunnen zeggen: ‘Dit alles behoort mij en haar, haar en mij toe.’
Dat is de ruimtelijke kus, heb ik u gezegd.
Eén gedachte vanmorgen, voor altijd tot het levenslicht en voor en van de Messias gestuurd, geeft u kracht, leven, bewustzijn en bezieling indien de ware liefde erachter ligt, of uw gedachten stijgen zo hoog boven uw bewustzijn en smakken neer, als een stuk steen, een meteoor die vanuit de ruimte uw leven slaat.
Uw gedachten komen niet vrij van uw ‘kist’, noch van uw lichaam.
Geef uzelf nu bezieling.
Geef uzelf nu ruimte.
Geef uzelf licht, harmonie, leven en liefde, opdat nu vanaf dit ogenblik de Goddelijke Messias in uw leven en onder uw hart ontwaakt.
Ik dank u voor uw belangstelling en voor uw mooie bloemen aan André en mij en aan de meesters geschonken.
We zullen ze doorsturen voor uw leven naar Golgotha.
Ik dank u uit de grond van mijn hart.