Het uitdijende heelal voor de mens, voor uw gevoelsleven

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
U krijgt vanmorgen uw astrale leven te zien, te beleven enigszins, althans de mens die voor het eerst zijn kringloop had volbracht, maar daarenboven het uitdijende heelal om vast te stellen hoe de mens zichzelf heeft ontwikkeld en hoe het innerlijke leven aan die uitdijing is begonnen.
U kunt in de maatschappij uzelf afvragen: hoe kom ik vooruit?
De mens leert niets, een leven is te kort.
In één leven, wat bereiken wij?
De psycholoog kan u het antwoord niet geven, ook hij staat voor een dood punt.
Tempels, leerstellingen, godsdiensten, niets wijst erop dat er een voortgaan, een ruimte, een uitdijing is.
En toch, indien gij de wetten kent: het heelal spreekt in u, de God van al het leven lééft in u.
De mens dijt uit, de mens krijgt afstemming op universele stelsels.
En hoe dat is geboren, hebt ge nu in die vorige lezingen vast kunnen stellen.
Vanmorgen gaan wij even verder en zullen we zien wat dan eigenlijk de Albron – zoals het heet – heeft gewild.
Waarom leven wij mensen op aarde?
De boeken die de meesters u hebben gegeven, gaven u een beeld van hellen, hemelen.
En voor de ruimte, voor God, achter de kist, achter het stoffelijke bestaan zijn dat geen hellen meer en brandt er geen vuur en zijn het ook geen hemelen, maar bewuste levensgraden, het bewuste uitdijende gevoel, de persoonlijkheid die de wetten van de ruimte heeft leren kennen.
De mens maakt zich elke levensgraad voor stof en geest eigen; en nu staan we voor dat uitdijen van het innerlijke leven van het heelal, het universum voor ziel, geest, leven en persoonlijkheid, voor vader- en moederschap.
Indien het mogelijk is, dan tracht ik u een beeld te geven dat ge elk ogenblik kunt uitdijen.
En indien u dat niet doet, indien ge de disharmonie beleeft, dan is er geen sprake van verruiming, bezieling, evoluering – gaat u maar verder, dan kunt ge het woordenboek erbij halen – en dan is er van bezieling, van ruimtelijk, menselijk, goddelijk éénzijn geen sprake.
En toch, de mens doet alles om van zichzelf iets te maken.
De mens probeert zijn God te leren kennen.
In de twintigste eeuw – dat hebt u gelezen in de boeken en dat hoort u dagelijks – staat de mens nog, de maatschappij nog voor het geestelijke dode punt.
Alleen de technische wonderen hebben een nieuwe eeuw voor zich – u kunt gerust spreken over het duizendjarige rijk – want de technische wonderen zijn van ontzagwekkende schoonheid, die de mens, de maatschappij, deze mensheid aanstonds zal ontvangen.
Maar niettegenstaande dat, is het ook bezig het fundament te leggen voor zichzelf, de ziel, de geest, de astrale wereld, de meesters.
Ja, wie hebben dit probleem eigenlijk in handen?
Dat zullen we proberen vast te leggen, dat zullen we proberen uit te tekenen.
Ik heb niet zoveel te tekenen vanmorgen.
Ik gaf u het embryonale leven, ik liet u zien hoe de maan aan haar evolutie is begonnen en vanzelfsprekend begrijpt u reeds dat dat uitdijen voor de maan niets anders is geweest dan het aanvaarden voor de ziel als mens van het vader- en moederschap. (bord)
Ziet u?
Dat is de zon en de maan, dat is het vader- en het moederschap voor de ruimte.
In het begin van de schepping – hebben wij beleefd tezamen – was er alleen duisternis; en toch, er was leven.
Het is mogelijk, indien we die vaart willen beleven, om u de kringloop te laten zien van uw goddelijkheid.
U spreekt van menselijke kringloop, dierlijke kringloop, maar er is ook een geestelijke en een ruimtelijke kringloop, want de kringloop op aarde heeft nog niets te betekenen, u bent er nog niet.
We hebben als mens een goddelijke kringloop te aanvaarden.
Een goddelijke kringloop, wat moet dat betekenen?
Kunt gij aanvoelen waarheen wij gaan indien de wetten tot uw leven spreken?
Dit is zon en maan. (bord)
Zon en maan – heb ik u verklaard – kwamen tot uitdijing, de eerste tussenplaneet kwam tot stand en ontving kracht en bewustwording doordat de maan en zon de verdichting kreeg.
Dus die organen gingen zich verdichten, verruimen.
Naarmate die verruiming tot stand kwam, die verdichtingen plaatsvonden, is dat reeds het uitdijende gevoelsleven voor de macrokosmos, het uitdijen van het leven, het verruimen, het ontvangen van meer gevoel, meer leven, meer bewustzijn, meer licht, meer persoonlijkheid; de verruiming van de macrokosmos.
We hebben gezien dat de macrokosmos de micro(kosmos) heeft geschapen, dat wil zeggen: door zon en maan is het menselijke bestaan begonnen en wij zijn begonnen in een embryonale toestand.
Maar nu leeft u in een maatschappij, u bent mensen geworden, u bent van ziel, geest en stof; maar dat weet men niet.
De geleerden kunnen enigszins fundamenten leggen, zij zeggen reeds: ‘De mens is in de wateren geboren.’
Maar wie geeft u de bewijzen, ziet u?
En u moet dit aanvaarden, de wetenschap moet dit aanstonds aanvaarden, want u krijgt de ruimtelijke waarheid.
U leeft op dit ogenblik in de Universiteit van Christus.
En wanneer u niet weet wat dat is, dan wil dat betekenen dat op dit ogenblik de Christus al de wetten verklaart.
De Messias kwam uit het Al naar de aarde, vanuit het goddelijke Al bracht Hij het evangelie, dat niets anders wil betekenen – dat heeft André u reeds verteld – dan liefde, ontwaking, bezieling, éénzijn, vaderschap, moederschap.
De Christus kwam uit het Albewustzijn, het Alvoelen en Aldenken, en nu is de mens als God is, de mens kan niets meer bezitten, de mens heeft daarin zijn goddelijk stadium bereikt.
En vandaar uit kwam de Christus als het hoogste leven, de bewuste eerste Mens, als een Goddelijke Persoonlijkheid terug naar de aarde, want Hij wist dat in deze ruimte er alleen goed en kwaad leefde – op de aarde dus – alleen bewust goed en kwaad, het bewuste slecht doen, het bewuste afbreken.
Want in die machtige ruimte op andere planeten heeft men dat bewustzijn niet bereikt.
Indien dat wel zo was, dan was er van uitdijing geen sprake, of de mens moet aanvaarden – gij hier op aarde – dat er planeten bestaan die meer bewustzijn bezitten dan gij tot nu hebt kunnen bereiken; maar dat is niet zo.
De aarde is een kind van zon en maan.
Uit die twee lichamen, organismen, is gans dit universum geboren, is dit gehele organisme ontstaan.
En nu gaan we zien wat wij als stelsels beleven en wat die sterren en planeten voor het uitdijende gevoelsleven van dit organisme hebben te betekenen.
Ik heb u verteld en verklaard dat dit (bord) de eerste levensgraad is, want dat is een bijplaneet, een overgang voor de mens die de maan had beleefd.
Hier zijn we begonnen, in dat middelpunt, en langzaam dijde die maan uit en kreeg de mens meer gevoel, meer ruimte.
Het organisme in de wateren dijde uit.
Voelt u wat uitdijen is?
U kreeg, wij kregen meer gevoel, meer beleven – maar we hadden nog geen menselijk verstand, want dat zou eerst op aarde komen – menselijk voelen en denken, menselijk vader- en moederschap.
Maar we leefden ook in het oerwoud, ziet u?
En daardoor hebben we kunnen vaststellen in de ruimte, dat er voordierlijke, dierlijke, grofstoffelijke en stoffelijke levensgraden zijn ontstaan.
Maar vanuit het dierlijke – dat niets heeft te betekenen – kwamen wij tot hoger voelen en denken, tot hoger bewustzijn en dat gaf ons het organisme.
Vanzelfsprekend is nu dat elk lichaam – welk mens u ook ontmoet – in de eerste plaats een levensgraad is, een vertegenwoordiging is van een tijdperk en dat in dat organisme precies dezelfde afstemming leeft als ziel, dat wil zeggen: de geest, het innerlijke leven, waarvan men niets weet, nu nog niets weet.
Het innerlijke leven kan dierlijk zijn, voordierlijk en heeft voor de ruimte niets te betekenen, want dat is de menselijke evolutie, het uitdijen van de stof, het uitdijen van Moeder Natuur.
Na deze toestand kregen wij de tweede overgang, heb ik u verklaard.
De mens hier bereikte ...
Op de maan waren wij mensen, hier (bord) op het uiteindelijke gekomen en we hadden nog enkele minuten te leven, maar we konden niet verder, we hadden geen organisme.
Wij kwamen direct eerst uit de wateren.
Maar naarmate de zon en de maan en de ruimte meer bewustzijn kreeg, konden we hier reeds iets lánger leven als mens.
We hadden eigenlijk dat uitdijen nog te aanvaarden, want we waren nog niet zover dat het organisme omhoog gedrukt kon worden en dat die organen konden veranderen.
Wij hadden die zwemvliezen nog en dat zouden armen en benen moeten worden.
Maar we hebben hier een tijdlang kunnen leven en – u weet dat nog, dat we door die planeet werden aangetrokken – en toen kwam de tweede overgang.
Ik zal het zó tekenen voor u dat ik gelijk het beeld van de Vierde Kosmische Levensgraad vastleg.
Dus vanuit dit universum ontstond er een nieuw – dat moeten wij aanstonds aanvaarden en kunt gij aanvaarden en dat heeft de wetenschap weer te aanvaarden – omdat alles uitdijt, omdat élke kern die vanuit die Albron is ontstaan alles bezit.
En dat alles is uitdijing, is liefde, is leven, is ziel, is geest, is vader-, is moederschap, is verdichting en vanzelfsprekend uitdijing.
Ik kom aan het eind van deze lezing op slechts vijf seconden te staan en dan vraag ik u: ‘Wat hebt u van die ruimte?
Wat bezit u voor dit uitdijen?
En wat dóét u ervoor?’
Hoe kom ik zelf voor gans dit leven, voor de maatschappij, voor uw geest, voor uw kunst, voor uw vader-, voor uw moederschap, voor duizenden eigenschappen en karaktertrekken, hoe kom ik in de maatschappij tot uitdijing?
De mens vraagt zich af en slaat zichzelf omdat er geen leven komt en dan zeg ik u twee woorden, dáárdoor omvatten wij dat dit ganse heelal ...
Dit uitdijende universum is zó ontzagwekkend diep en groot en ge legt het hierna op uw handen.
Door de menselijke wil, door een gevoelskracht beleeft u alles – dat zal ik u overtuigen, dat zal ik u bewijzen en dat is waarheid, dat hebben wij aanvaard, dat heeft de Christus u gebracht, dat hebben de apostelen beleefd, dat beleeft elk insect – indien u de harmonie behoudt.
Want in die ruimte is er harmonie, hier zijn geen stoornissen, dit ging volkomen in rust, tevredenheid, in harmonie verder.
Hier was niets af te breken.
De maan en de zon legden fundamenten voor nieuw verdergaan, voor de nieuwe ontwaking, uitdijing van het gevoelsleven op macrokosmische afstemming.
Is dat duidelijk?
Of moet ik het nog anders zeggen?
We krijgen nu de tweede levensgraad te zien, een overgangsplaneet.
Intussen is het leven in de ruimte voor zon en maan meer en meer verdicht.
Ik heb u verklaard: in het begin van de schepping was er geen licht, maar naarmate die verdichting kwam, die Albron stuwde voort, verdichtte zich de zon.
We hebben gesproken over het licht in de mens, de mens kreeg een persoonlijkheid en een zelfstandigheid en nu is de mens reeds begonnen om uit te dijen, uit te dijen.
De mens heeft zich vrijgemaakt van een planeet.
Sta eens even stil bij dit ogenblik.
De geleerde kijkt naar de ruimte en ziet de maan voor zich.
De maan is dood.
Maar de maan heeft biljoenen tijdperken gekend.
In welke tijd leeft u?
De mens, de mens als geleerde kijkt naar het universum, voelt zijn uitdijing niet, voelt zijn bewustzijn niet.
Maar dacht u dat er één korrel in die ruimte, één deeltje, een vonk van God níét aan die schepping kon deelnemen?
Dat is immers niet mogelijk.
Nu heeft de mens de aarde bereikt.
De mens heeft een macrokosmische weg afgelegd.
Het dringt niet tot de geleerden door – in de eerste plaats de mens van deze maatschappij – dat u reeds een universele, macrokosmische weg hebt afgelegd en dat u die uitdijing hebt beleefd en (dat) u (die) reeds door uw organisch leven bezit.
Het doet er nog niet toe hoe u denkt, hoe u voelt, waarvoor ge uw leven inzet, dat is de geestelijke ontwaking en de innerlijke uitdijing voor uw geest, uw goddelijke ziel, waardoor gij afstemming hebt op het Al, op die Albron, die Almoeder, dat Alleven, dat Albewustzijn.
Maar uw geest en uw persoonlijkheid, díé is het en díé spreekt aanstonds.
Wat is nu de persoonlijkheid – zoals we hebben geleerd – van de ruimte?
Dat is het licht van de zon.
Ik vertelde u: dat is vaderschap.
De persoonlijkheid van de ruimte is de maan als organisme.
Het uitdijend gevoelsleven is de ruimte van die planeet, en dat hebt u al beleefd.
Die maan is al dood, die maan als moeder heeft haar taak reeds volbracht.
U vraagt om nieuwe fundamenten, de maatschappij smeekt om nieuwe fundamenten, om goddelijk gezag en wij kunnen het u geven en schenken, maar het wordt nog niet aanvaard.
De mens kijkt, de mens is levend dood.
Ook al bent u een geleerde, wij kunnen u onmiddellijk aanstonds vragen: wat hebt u daarvan, godheid, godgeleerde?
Wat hebt u van dit, dominee?
Wat hebt u, katholieke kerk?
Wat heeft de Bijbel van dit alles?
De Bijbel heeft nog geen woord kunnen vertellen.
En nu kunnen we duizenden boeken schrijven van dit ontstaan, door dit uitdijen en dan kunnen we zien hoe de mens zichzelf in handen kreeg.
Maar de Bijbel zegt niets.
U kunt reeds beginnen – heb ik u verleden ook gezegd – om vergelijkingen te maken, en die zijn er.
We kwamen hier. (bord)
Het gevoelsleven van de ruimte zal mij precies naar de plaats sturen waar die derde overgang was, de vierde, de vijfde, de zesde, in de omgeving weer van Moeder Aarde en de zon.
Maar ik blijf niet stilstaan bij deze wetten.
Dit is allemaal te verklaren – voelt u? –: waardoor de eerste graad hier (bord), de tweede daar, de derde hier, de vierde daar en de vijfde en zesde, dat is allemaal te verklaren.
Naarmate de zon kracht, de maan ontwikkeling kreeg, ontwaakte de ruimte.
De aantrekkingskracht en het opbouwen van die astrale lichamen – u weet dat nog – dat heeft betekenis en is onherroepelijk te ontleden en vast te stellen en dat krijgt ook de wetenschap later, want dat is van universele betekenis.
Want hierin – dat voelt u zeker – krijgt u die uitdijing, het ontwaken te zien en te beleven.
Maar intussen komt er meer licht – ziet u? (bord) – dat zijn die sterren die u waarneemt.
Dat komt omdat die zon zich verdichtte, waren er meer lichamen in die ruimte, van dit organisme, die tot ontwaking kwamen.
We krijgen nu nevelen te zien – ziet u? – we krijgen die afscheidingen, de dampkringen ontstaan; alles manifesteert zich en dijt uit.
Eerst trekt het leven, het vader- en moederschap zich tot één persoonlijkheid op, trekt zich zo tezamen, het zuigt zich in die zelfstandigheid en nu dijt het leven uit: het volgende stadium.
Nu krijgen we hier de overgangsplaneet (bord), heel in de verte daar, in het uiteindelijke stadium van dit heelal.
Die punten (bord), die planeten, die ziet u natuurlijk niet, die zijn veel kleiner, die zijn zomaar niet waar te nemen, dat zijn stippen in vergelijking met de aarde, met die persoonlijkheid in het nu, dat is allemaal nietig en klein vanaf de aarde.
Maar wanneer u bij die bron komt, dan leeft dit en dan heeft dit een eigen zelfstandigheid gekregen, een eigen bewustzijn, een eigen voelen en denken dóór Moeder Natuur.
Dit is de Tweede Kosmische Graad (bord).
De maan gaat door en dijt uit.
Hierboven zal nu het leven een bestaan krijgen.
Maar nu ga ik u dít even verklaren.
Hier komen wij even buiten de planeet, de tweede graad; de tweede graad die gaf ons reeds meer ontwaking, meer uitdijing, meer gevoel en het organisme kreeg reeds landelijk gevoelsleven, de landelijke organen.
Intussen, in die tijd, in die eeuwen die er voorbijgingen, hebben de innerlijke organen zich verruimd – voelt u? – het menselijke organisme komt tot stand.
We zijn nog dierlijke wezens, maar wij hebben in ons de eerste bron ontvangen, waardoor de God van al het leven zichzelf heeft verstoffelijkt en nu zal vergeestelijken.
Dat wij spreken, dat de meesters spreken over: de mens is een godheid, dat kunt ge nu reeds aanvaarden, want ge zijt uit die bron ontstaan.
En wanneer we dan de kerken in het nú – u voelt wel, dit is het eerste stadium van de schepping – maar wanneer we aanstonds de kerken in het nú waarin gij leeft, betreden, dan moet u duidelijk worden dat kerken aanstonds, dat de kerken voor het huidige en het toekomstige stadium, later eigenlijk niets meer hebben te betekenen ten opzichte van uw eigen leven, uw ziel, uw geest, uw persoonlijkheid, ten opzichte van uw godheid in u, die gij tot die ontwaking voert omdat de macrokosmos aan dat leven, aan dat uitdijen is begonnen; dat hebben wij beleefd.
Tussen Mars en de aarde liggen weer enkele kleine planeten verspreid, de overgangen die ons verbinden: drie, vier, vijf en zes ... (bord).
En nú krijgt u de Derde Kosmische Graad – die zinkt weg, daar zo – en nu krijgt u de Derde Kosmische Graad, die zich weer tot het menselijke bewustzijn moet aantrekken, die zich vanzelf afstemt op dit ogenblik van bewustzijn en kan het leven voor deze ruimte beginnen.
Wanneer u deze kosmologie voelt, dan moet het u duidelijk zijn dat dit heelal niets anders is dan het voortstuwen van het eigen leven.
De mens – hier (bord) – geboren op de maan als een dier, als een vis, gaat verder en krijgt ontwaking en krijgt beleving, krijgt bewustzijn.
Er is een andere planeet.
Die planeten zuigen de mens als ziel en geest op.
Wij beginnen telkens weer in het embryonale stadium, wij komen tot bewustzijn, het is het vader- en moederschap, wij hebben die eenheid, het kind wordt in de moeder geboren.
Het is sterven, wedergeboren worden – ik heb u dat verklaard op de maan – die wetten zijn er altijd en zullen er eeuwigdurend blijven.
Aan deze wetten is niets te veranderen, want het leven gaat voort.
Dit zijn de goddelijke fundamenten voor al uw stadia, die ge hebt te aanvaarden, te vergeestelijken en zult verstoffelijken.
Verstoffelijken zal zich dit universum en dat is nu het uitdijende heelal, maar ook het uitdijende gevoelsleven voor de mens.
Zover kwamen wij verleden, nietwaar?
De aarde komt reeds tussen zon en maan te staan.
We zullen de maan een plaats geven, of u kunt de maan ook hier (bord) neerplaatsen, ziet u?
Dan is de zon ’s avonds weg, dat is dan de duisternis.
U voelt wel, voor duizenden, miljoenen wetten staan we.
U zou vragen kunnen stellen, maar ik leg eerst de fundamenten voor de macrokosmos, voor het uitdijende gevoelsleven van dit organisme en later keren wij terug tot de mens en dan geef ik u de mogelijkheid om vragen te stellen.
Dit hier, dat gaat weg (bord).
U krijgt hier ...
Voelt u wel, de maan verandert, de maan beschrijft een eigen baan, de zon een eigen baan, de aarde een eigen baan en nu krijgt u dat hier tussendoor ...
Voelt u, u krijgt die kringloop te beleven.
Maar het gaat ons niet om de banen, het gaat ons om de kringloop van de mens, het uiteindelijke stadium voor de mens, om het uitdijen van de menselijke persoonlijkheid vast te stellen, eerst dan gaat ge begrijpen dat ín de mens de goddelijke afstemming aanwezig is.
Ik wil u toch de mogelijkheid geven, even later – wellicht voelt u het dan beter – om enkele vragen te stellen.
Maar houd dit nu voor ogen: dit is de aarde (bord).
De mens heeft dóór de ruimte de aarde bereikt.
De aarde is nu – dat was een astrale bol – tot ontwikkeling gekomen door zon en maan.
Ik zal de maan maar weer terug op de plaats zetten, anders vergist u zich weer.
Door zon en maan, ziet u?
Het zegt zelf al: naar beneden moet ik, anders kom ik in botsing met de aarde.
Het wil een eigen plaats.
Als u zich op de ruimte instelt, dan behoeft u niet meer te denken, want het gevoelsleven van de ruimte wijst precies voor de macrokosmos de plaats aan waar zo’n planeet is en staat.
Nu kunt u nog duizenden en miljoenen sterren om dit ganse gevaarte plaatsen en dan ziet u die ganse macrokosmos met de andere planeten; de bewuste en de onbewuste planeten.
Dat wil zeggen: bewust vader- en bewust moederschap.
Indien u wilt, kunt u mij aanstonds vragen stellen, wat dan eigenlijk dat onbewuste vader- en moederschap voor de kosmos, voor de macrokosmos heeft te betekenen.
De mens bezit ook organen die geen vader- noch moederschap bezitten, en dat is ook voor de ruimte een wet.
Een levenswet, die vanzelf tot ontwikkeling kwam, omdat die lichamen in de eerste ogenblikken voor de macrokosmos geen uitstralend gevoelsleven van zon en maan hebben ontvangen.
Weet u dat nog?
Dan zijn we klaar.
De mens nu, de eerste mensen nu die ook voor de aarde in het embryonale leven moesten beginnen, hadden nu een universele weg afgelegd.
Ik volg nu de eerste mensen, daar ben ik gebleven.
En toch, toen de mens daar aankwam op aarde, de aarde reeds in bezit kreeg, uit de wateren kwam ...
Moeder Aarde bracht meer gevoel, meer bewustzijn.
Wij zien dat aan de eerste planeten voor zon en maan, het uiteindelijke stadium voor de maan is het visstadium; de eerste overgang is een kleinigheid méér bewustzijn, wij liggen nog even op het land en dan moeten we sterven, meer bewustzijn is er niet.
Dáár richt de mens zich op (bord), híér gaat de mens weer verder.
Daar hebben we bijna het landelijk – voelt u? – het gehele landelijke leven bereikt en op de Tweede Kosmische Graad hebben wij ons opgericht; de mens wandelt in de bossen, de mens is behaard en ziet er waarlijk uit als een dier, als de aapmens; waardoor Darwin zich heeft vergist.
Verveel ik u nog niet?
(Zaal:) ‘Nee.’
Dank u.
Wanneer het over de schepping gaat, dan zegt de mens: ‘Wat kan mij dat schelen, ik zal het aanstonds wel zien.’
Maar er zijn – Gode gedankt – mensen tot ontwaking gekomen.
Want indien Gene Zijde niet had gewerkt, wat was er terechtgekomen van uw maatschappij?
Wat zoudt ge dan nog bezitten?
U had geen steden, u had geen licht, u leefde dan nog in de maatschappij (het oerwoud).
U moet er toch ééns aan beginnen, want dit is úw schepping, die is niet van de ruimte, dat bent ú, dat is de mens.
Want dit alles is hoofdzakelijk voor de mens geschapen.
Dit is uw universeel, macrokosmisch uitdijen.
Die planeten en zonnen ... ja, de mens kijkt omhoog, de mens ziet de zon, maar u spreekt niet met die zon.
De mens kijkt in de nacht naar de maan – de maan is machtig mooi – naar zon, maan en sterren, de mens bedicht dit alles, dan is hij bezig zijn ik, zijn universeel, macrokosmisch ik te beleven.
Hij maakt een gedicht, hij maakt kunst en muziek.
Wagner en Beethoven hebben het gekund.
Bach volgde weer het geloof, de inspiratie, de Christus, de liefde, ziet u?
Wagner was verbonden met de schepping.
Er zijn composities van Wagner die de mens nu nog niet begrijpt, maar waardoor hij de schepping heeft willen beleven.
Strawinsky ook, bijvoorbeeld.
Die mensen voelden die schepping, wilden die schepping beleven en dijden uit; en lieten die schepping manifesteren door hun kunst.
Maar dit alles waarnaar gij kijkt, dat bent u zelf, dat is úw bezit.
Hebt u daar al eens van gehoord?
Hebt u daarover horen spreken?
Die macrokosmos, dat is ín u, dat is uw hart, uw bloedsomloop, dat is de mens, dat is het uitdijende, universele huis door uw God geschapen.
God spreekt immers van een huis: in Mijn huis zijn vele woningen ...
Nu, kijk eens?
Dat zijn de woningen van God, voor elk insect is er plaats.
U hebt uw dak, u hebt uw gevoel, u hebt uw afsluiting, uw dampkring, uw gevoelsleven.
De macrokosmos is niet vreemd voor u.
Dat uitdijen, wanneer een geleerde spreekt over het uitdijende heelal, dat is uw ziel, uw geest, uw persoonlijkheid.
Elke karaktertrek vinden wij terug en zien wij terug ten opzichte van de kosmos.
En die karaktertrek die heeft een fundament, die heeft liefde, of haat, of disharmonie.
Dat is in de schepping niet ontstaan, dat is daar niet geschapen, maar de mens kan zich nu dit eigen maken.
En dat ging allemaal vanzelf, de mens behoefde daar niets voor te doen.
Is u dat duidelijk?
U behoeft er niet voor te bidden, want hier kúnt u niet voor bidden.
Straks staan wij ook voor deze feiten.
U voelt wel wat er uit de macrokosmos, uit de schepping is te halen, waarvoor wij staan.
Hoe wilt u nu bebidden dat ge van de aarde naar een hogere planeet komt?
Nietwaar, u wilt nu verder.
Die eerste mensen die moesten verder.
Die eerste mensen die hun kringloop hadden volbracht; die hadden uiteindelijk hun kringloop volbracht.
Dat is de aarde nu (bord), de zon wordt kleiner – we zullen dat kleiner maken.
De mens moet verder, de mens kán ook verder.
En omdat de mens, omdat God harmonie is – voelt u dit? – omdat hier in die ruimte harmonie leeft, móét de mens verder.
En nu is er een tijd gekomen ...
Ik spring natuurlijk miljoenen tijdperken verder.
Ik kan niet stil blijven staan hier op de maan, want alleen over de maan zouden we een tweehonderd-, een driehonderdtal lezingen moeten geven om dat alles te verklaren, en is mogelijk.
En het was ook meer, en het was ook beter, maar wij hebben er geen tijd voor, ons leven is te kort, uw leven is te kort.
We kunnen slechts ogenblikken praten, spreken tot elkaar, de ontledingen geven en dan is uw leven al voorbij, dat van André en van de hele mensheid.
Maar hier kunt u het indien u dat astraal, geestelijk beleeft, dat krijgt u ook achter de kist en wanneer u dat bewustzijn hebt, dan gaat u vanzelfsprekend terug naar de maan en dan zult ge die stadia in u opnemen.
En eerst dan raakt gij het bezit aan van uw godheid, dan ziet ge waardoor een embryonaal (leven) een bewustzijn heeft ontvangen en die fundamenten voor uzelf, de persoonlijkheid heeft gelegd.
Het ging allemaal vanzelf en dan zult ge ook aanstonds zien dat ook het huidige stadium vanzelf gaat.
En dat er geen kerken en dat er eigenlijk geen Bijbel en geen Christus – waarheen gaan we nu? – nodig waren om die schepping die evolutie, dat uitdijen te schenken, ook al kwam Christus, ook al gaf Hij de mens Zijn Al, Zijn weten, Zijn bewustzijn.
U voelt wel, Christus gáf u dat Al, maar u moet alles zelf voor uw innerlijk leven, uw vader- en moederschap verdienen.
Is dat niet zo?
U kunt dat niet bebidden, u kunt er geen kaarsen voor laten branden, de reine schepping is u als mens geschonken.
Gíj vertegenwoordigt die ruimte, dit universum en dat moet ik u nu bewijzen, zodat gij uw minderwaardigheidscomplexen verliest.
U bent universeel diep, schreeuwen wij tot uw leven.
Maar wat voelt u ervan?
Wat is het geluk dat ge beleven kunt indien ge weet: dit alles behoort mij toe, er is geen dood, geen ‘kist’, u gaat niet dood.
Ziekten? Natuurlijk.
Narigheden? U hebt ze zelf geschapen.
Dat is de disharmonie die wij tot stand hebben gebracht.
Wij hebben die harmonische wetten van God bezoedeld, verknoeid, wij zijn aan de afbraak begonnen; dat moet u aanvaarden.
Maar daarnaast staat uw universeel fundament, uw gebouw, uw tempel, want die macrokosmos dat is uw tempel, het is geen klein huis van stenen.
Die planeten, zonnen en sterren, nacht en licht, dat leeft in u.
Is dat wat?
Indien u dat niet gelukkig kan maken, dan zijt ge nog een onbewuste en dan zult ge ook nog niet beginnen.
Dan kunt ge de vreugde nu nog niet beleven van uw uitdijingsgevoel.
Ja straks, als we zover zijn, in die enkele minuten en we vragen elkaar: ‘Wat hebt u daarvan?’
Dijt u uit voor uw gevoelens, voor uw karakter, voor uw taak tot de mens, tot uw vader, tot uw moeder, tot uw kind?
Of haat u, moet u dit niet?
Is dit het grootste ongeluk dat ge hebt kunnen beleven, om u af te stemmen op de metafysische leer, op de ruimte?
Wat kan u die ruimte schelen?
Maar u staat stil, u staat op een dood punt, u krijgt geen ontwaking, geen bezieling, geen bewustzijn.
Uw persoonlijkheid die wandelt één weg en die weg die gaat regelrecht door een stad, maar voert u door de straten, hetgeen dat ge zelf hebt opgebouwd.
En daarboven, waar de bezieling voor uw leven leeft, dat smoort ge.
De eerste mensen, mijn kinderen, mijn zusters en broeders, die de kringloop der aarde dus als mens hadden volbracht – dat zijn de prehistorische tijdperken – die moesten en kwamen in een ruimte, die moesten de aarde verlaten.
Nu was de ruimte en was het hiernamaals nog geen bewustzijn, want ze leefden in duisternis, er was geen licht, de zon was weg, u hebt dat gelezen in het boek ‘De volkeren der aarde’.
Ik kan er dus op doorgaan, nietwaar?
Ik neem aan dat gij allen ‘De volkeren der aarde’ hebt gelezen, gij begrijpt nu hoe die eerste mensen zich vrij hebben kunnen maken van de aarde.
Het vader- en moederschap voert de mens vanzelf naar uitdijen.
En nu wil ik even stilstaan bij dit ogenblik, een fundament leggen voor uw leven, voor úw universiteit.
De mens die nu geen vader noch moeder wil zijn ...
Ik heb verleden gezegd: ga nu eens even naar de katholieke kerk.
Telkens – voelt u wel? – komen wij op die kerk terug.
Nee, die kerk zegt ons niets, maar de mens die kuis wil zijn, rein wil zijn, de mens die voor geestelijke en voor een godheid speelt en zijn vader- en moederschap, zijn verruiming, zijn uitdijing, zijn evolutie nu smoort – voelt u? – daar, die mens willen wij tot de ontwaking voeren, om u het beeld te laten zien hoe nonchalant de mens zijn goddelijke wetten, zijn fundamenten verkracht en afbreekt.
Is dat duidelijk?
Word u nu maar een nonnetje, gaat u maar dag en nacht bidden en leg u maar neer en: Onze-Lieve-Heer en geef me dit en geef me dat.
Volg die levens nu eens.
Ze behangen zich met mooie gewaden en hebben een dogma opgebouwd, ze hebben zich met franjes omhangen, maar in die ziel is het leeg.
Die persoonlijkheid is uitgeschakeld van de schepping, die hebben geen ruimte meer, ze hebben nu Onze-Lieve-Heer, Christus.
Maar dat is de bedoeling toch niet?
Ze hebben geen wedergeboorte meer?
Jazeker, nu komen wij reeds voor de disharmonie te staan van de menselijke persoonlijkheid.
De harmonische wetten van God die waren machtig, die voerden ons tot die evolutie, tot de geboorte, het wedergeboren en het sterven, het uitleven van dat organisme, voelt u?
De dood is niets anders nu dan het beleven van een tijd, die organen.
En dan doet u niets anders dan het licht van de ruimte in u op te nemen, u behoeft niet aan kunst te doen noch aan wetenschappen.
Vader- en moederschap – stellen we thans voor uw leven vast – is het aller-, allerheiligste, is het contact met de macrokosmos, want dit is God, dit is de Almoeder, dit is de Alvader.
Vader- en moederschap zijn de essentiële fundamenten die gij voor uw leven hebt te leggen, hebt te beleven, wilt gij voor uw ruimte, uw uitdijing, ontwaking, bewustwording, wilt ge daarvoor de bron in u opnemen; en die te bevoelen, te bedenken, met die bron een wandeling te maken door die macrokosmos.
Want achter de kist is er leven, is er voortgang, is de mens precies hetzelfde zoals de mens in de stof denkt en voelt.
De eerste mensen – hebt u gelezen – die hun kringloop voor de aarde hadden volbracht, en op dit punt waren we gekomen, die vroegen zich af: ‘Waar is de zon?’
Ja, natuurlijk, waar is nu de zon?
Ze kwamen in diezelfde verlangens terug om één te zijn, man en vrouw leefden zich uit, maar er komt geen eind, er komt geen geboorte.
Ze schreeuwden: ‘Waar is de zon?
Waar is het licht?’
En langzaamaan – u hebt dat gelezen in ‘De volkeren der Aarde’, ook in ‘Het Ontstaan van het Heelal’ – trokken zij doordat zij gingen denken, voelt u ...?
Nu kunt u alreeds weer, kan ik alweer stil blijven staan.
Wanneer krijgt de mens bezieling?
Wanneer ontwaakt u?
Wanneer dijt u uit?
Die mensen gingen zoeken.
U zoekt ook.
We hebben eerbied voor de mens die bezig is en zichzelf kan beslaan, kan bestormen en zegt: ‘Ik moet er komen.’
Dat heeft ook André moeten doen.
Die eerste mensen daar gingen zoeken, eenvoudig zoeken naar het licht dat verdwenen was.
Ze leefden, ze bevoelden en betastten zich: ‘Wat voelt gij?’
Er was nog geen taal, ze bromden maar iets.
Ze beleefden zichzelf als het dier in het oerwoud, want geen taal – de aarde was in die tijd (on)bewust – die mensen hadden helemaal niets, die mensen hadden alleen hun gevoel.
En daardoor kunt ge alweer beleven het uitdijen van uw gevoelsleven, dat talen, kunst, wetenschappen ... u kunt technische wonderen beleven, maar daar hebt u aan Gene Zijde niets aan.
U kunt uw maatschappij, u kunt pret, levensvreugde aanvaarden en beleven en ondergaan; uw gevoelsleven dijt uit en zegt alles.
Nu vraagt de mens, de psycholoog: ‘Hoe kom ik tot kunst?
Hoe kom ik tot bewustzijn?’
Die eerste mensen daar op de aarde die vrij waren gekomen van het organisme – ja, ik moet u erbij vertellen, er zijn reeds disharmonische toestanden ontstaan – die begonnen in elk geval te zoeken.
Want hier op Mars reeds (bord), daar, en op de voorlaatste levensgraad zag de mens dat er andere levens bij hen waren.
Ik moet alweer terug, want ik raak iets aan, om een nieuw fundament te leggen, want de Bijbel die spreekt over een paradijsachtig gevoelsleven; mijn vrienden, dat paradijs-ogenblik bestond eens op aarde, maar op Mars ook.
Want de mens had nog geen gevoel ten opzichte van het andere leven, hij had het bewustzijn nog niet dat dat dier hem iets zou doen.
En nu is er een tijd geweest dat al het leven in de natuur – met de mens als hoogst bewust leven – waarlijk in harmonie heeft geleefd.
En toen de mens het bewustzijn kreeg dat dat een ander leven zou zijn, duwde hij dat leven van zich af en later heeft hij dat leven gesmoord.
Dat is dus de eerste dood, de eerste dood.
De wonderbaarlijke fundamenten – die ge voor uzelf gaat leggen op onze wandeling door de ruimte, over een planeet – waaraan wij ons kunnen oriënteren, zijn de ontzagwekkende, harmonische levensproblemen die wij zien.
Wij zien nog steeds – die wandeling hebben wij beleefd, die reis, meester Alcar, André en ik – wij hebben nog steeds gezien dat er mensen zijn die baren, maar wij hebben nog maar steeds twee kindertjes bij die mensen kunnen zien.
Vindt u dat niet wonderlijk?
We hebben op de maan beleefd dat de mens maar twee ... dat de mens zich zou afscheiden, ziet u?
De mens zich zou afscheiden en voor dat leven en voor dat andere leven zou scheppen en baren; en dáár, door die eerste cellen kwamen er twee vonken.
Twee vonken.
Dus de mens zou eigenlijk maar – nu moet u die chaos eens zien waarin u leeft – de mens zou eigenlijk maar voor ál de ruimten van God twee kinderen baren, één voor u en één voor de vader.
Want die twee kinderen zouden u terugtrekken, aantrekken en dat is het voortplantingsproces.
U beschermde dus uw eigen levensgraad, uw voortzetting, uw wedergeboorte.
Dus de mens heeft niet alleen God en ruimte en uitdijing gekregen, maar u hebt ook de wedergeboorte, omdat ge baart.
En doet u het nu maar niet ... ziet u?
Ziet u de val, ziet u die stilstand, die grote diepe kuil die de katholieke kerk voor de geestelijken en die kindjes heeft gelegd?
Is dat niet vreselijk dat ge denkt een godheid te beleven, dat ge denkt kuis te zijn, maar ge voert uzelf van de wal in een universele sloot?
Is het niet vreselijk?
Vindt ge dat niet vreselijk?
Dat is het ontzagwekkendste, armoedigste wat wij in de kosmos hebben leren kennen.
De katholieke kerk wil verruiming, wil liefde.
Wij breken de katholieke kerk niet af, er moest en er zou een geloof komen.
De mens begint te bidden, de mens die alreeds kán bidden is machtig, prachtig – nietwaar? – is heel iets anders dan de mens die geen geloof, geen God, geen Christus moet.
De mens moet beginnen om eens zijn hoofd te kunnen buigen voor dit alles.
En wat doet nu de kerk?
De kerk maakt het kind nog heiliger, nog dieper brengt de kerk het leven tot Christus en nu maakt het kind van de kerk zich los van de schepping; dat de bedoeling niet is.
En nu is het geen uitdijen meer, geen evolutie meer, men staat nu op een dood punt.
Men beleeft alleen godsdienst: franjes, gepraat, geprevel, afsluiten, meditatie.
Maar u komt door meditatie niet verder.
U kunt waarlijk mediteren en denken, dat zal ik u aantonen, want u móét mediteren – dat is het bedenken van de wet, het bedenken, het bevoelen, het bezielen van de levenswet – maar u zult ook daadwerkelijk uw schepping in handen houden en beleven; en baren en scheppen.
En nu zien wij op die eerste planeten reeds, dicht in de buurt van Mars, op die overgangen, dat de mens nog maar steeds twee kinderen heeft gebaard.
En nu zult u zeggen: waar ligt nu de weg, waar is de mens aan die disharmonie begonnen?
In die machtige ruimte, in dat universum dat oneindig is.
Daarin, mijn vrienden, op een morgen of op een dag, op een uur – ziet u – plotseling, ziedaar eens, wij volgen die graad, u loopt met uw kindertjes daar in de bossen: en daar heeft een moeder drie kinderen, daar begint de disharmonie.
Drie kinderen, dat kan niet voor God, want u behoeft slechts twee kinderen te baren, drie kinderen is disharmonie.
Wat is er gebeurd met deze mensen?
Zij of hij hebben één mens vermoord en zullen nu voor zichzelf die wetten in harmonie moeten brengen.
En wat gebeurt er nu?
Er is één ziel voor die levens te veel in de ruimte, of in de harmonie van God is er geen ziel aan te trekken, want die ziel leeft reeds naast u en zijn kinderen; en nu komt er nog een kind.
Die mensen beseffen dat niet.
In deze maatschappij waarin u leeft, nu uw psychologie zo groot is, nu gij van een mens een psycholoog hebt gemaakt, baart de moeder veertien, vijftien, zestien en twintig kinderen.
Maar de psycholoog, de geleerde zegt: ‘Ik weet het niet.’
Integendeel, men noemt dat een konijnenhol.
De mens die die woorden spreekt, staat straks, later, voor zijn eigen ontwikkeling en wellicht baart die mens er dan vierentwintig of vijfendertig.
Spreek nooit over een konijnenhol wanneer ge die arme moeders ziet met een tien-, twintigtal kinderen, zestien, acht, negen, tien, twaalf, want het kan zijn dat zij uw karma heeft goedgemaakt!
Het kan zijn dat zíj het is, die voor dat nonnetje, uw moederschap, juist die ziel aangetrokken heeft, of gij zoudt met al de anderen die aan de afbraak zijn begonnen uw eigen levensgraad hebben gesmoord.
Ja, u ziet nu een andere maatschappij, een ander leven, een ander bewustzijn, uw leven dijt uit.
En daar zien we reeds nog in de ruimte, nu de mens nog een dierlijk wezen is, zien we daar drie kinderen en zegt meester Alcar: ‘Hier hebt ge de eerste afbraak.’
Wij gaan verder.
Wij hebben Mars beleefd, wij hebben de bijplaneten beleefd, wij kwamen in het beginstadium van de aarde.
Die mensen hadden ook nog drie kinderen, maar het waren er geen vier en geen vijf, dus de afbraak, de disharmonie was niet zó ontzagwekkend.
En nu stellen we vast: naarmate de mens meer bewustzijn kreeg, sloeg de mens meer levens neer, hij moordde meer.
Want één mens in uw maatschappij is nu in staat – dat hebt u met Adolf Hitler gezien en andere heersers – om miljoenen kinderen het leven te ontnemen.
En dat zijn nu ...
Nu wachten er miljoenen levens op een organisme.
Hoe kan Adolf Hitler het alleen tot stand brengen, tot de harmonie voor God terugvoeren, tot zijn eigen uitdijing?
U voelt wel: u staat stil.
Maar God zei, of de Albron zei: vermenigvuldig u ...
‘En waarachtig’, zegt de wet, de levenswet voor het vader- en moederschap, ‘kijk daar: de mens heeft zichzelf verruimd, ook voor het vader- en moederschap.’
De mens trekt nu meer zielen aan, omdat de mens de goddelijke harmonie heeft verstoord door de moord, omdat de moord de mens te vroeg uit die uitdijing slaat, uit dat organisme – voelt u? – dat is niet uitgeleefd.
De planeten dijden zich rustig in vrede en in harmonie uit.
De cel daar in die wateren werd niet vernietigd, want het leven had niet het gevoel om het leven op te eten, dat was er niet.
Maar naarmate de mens – voelt u, nu wordt het gevaarlijk – naarmate de mens bewustzijn kreeg, hij uitdijde, dat ook in het heelal gebeurde – die wandeling die wij hier hebben gemaakt van planeet tot planeet, zegt u dat niets? – dat is het uitdijen van de stof, het uitdijen van uw gevoelsleven, maar bovendien het uitdijen voor vader- en moederschap.
Begrijpt u dit?
Had de mens nu geen fouten gemaakt ...
Nu kunt u wel zeggen: waarom heeft God de mens niet ineens volmaakt geschapen?
Wat was er dan aan?
Wat zou er dan gebeurd zijn indien God de mens ineens volmaakt had geschapen, zoals de Bijbel dat zegt, de katholieke kerk en het protestantisme dat wil?
God nam een rib uit Adam, eerst kwam Adam en toen kwam Eva en daar zaten twee mensen op die grote aarde, twee kinderen van God, voelt u?
Anders is er niet.
Voelt u die armoede, dat lege, nietszeggende begin van de Bijbel?
Is het dan zo afschrikwekkend wanneer u de wetten van God naar de aarde brengt, dat de geleerde moet schrikken?
Want hij heeft niets meer, uw dominee heeft niets meer.
Hij kan zeker uw verhaal, het Bijbelse verhaal ontleden, hij kan kijken hoe Mozes is geboren, maar toen was de schepping reeds mil- en biljoenen tijdperken oud.
Voelt u?
We kunnen stil blijven staan, de kerk ontleden, uzelf ontleden.
Waarom – voor het huidige stadium – heeft de mens tien, twaalf kinderen te beleven?
U bent, wij zijn als mens aan disharmonie begonnen, maar dat neemt niet weg, u kunt goedmaken.
En door het vader- en moederschap komt ge weer van uw moord af, voelt u?
Dus er is geen verdoemdheid, geen duisternis waar vuur brandt.
Sinds wij de eerste planeten hebben beleefd, sinds zon en maan begonnen, hebben wij van verdoemdheid niets gezien; en die is er nog niet.
Alleen gij zult meer baren en scheppen.
Het is eigenlijk niet zo erg dat God, dat de mens zich straft, nietwaar?
Maar is het niet eenvoudig, u krijgt tien, twaalf kindertjes, moeders, en u komt weer in harmonie.
U schenkt die ziel maar weer een nieuw leven.
Ja, wanneer ik u de waarheid en de werkelijkheid zou vertellen ... maar daarachter krijgt u een ander beeld, dat krijgt u op de volgende lezingen, wanneer we die sferen waarlijk bereiken – voelt u? – wanneer we de sferen van licht betreden, dan krijgt u innerlijk bezit, dan krijgt u geestelijk gevoel en bewustzijn, dan denkt u er wel anders over.
Want eigenlijk, uiteindelijk, God straft niet, u moet alleen naar de aarde terug.
U hebt gemoord, u hebt duizenden mensen vermoord en u ligt daar als een kwal aan het strand; ook verschrikkelijk.
U kunt de hellestank beleven.
U schreef, wij schrijven ook van de ontzagwekkende duisternis in de hellen, in die onbewuste werelden, maar dat is nog niet zó erg indien ge voelt dat ge op aarde weer kunt leven, dat ge opnieuw op aarde geboren wordt, goedmaakt door uw moederschap.
U wordt vanzelf weer moeder, u krijgt het organisme.
U wordt man en vrouw.
De ziel daalt nu in het organisme.
Maar u voelt wel, dat nu gij op een ogenblik komt, wanneer u uw leven uitdijt, wanneer het innerlijk leven tot bewustwording komt, dan voelt gij wel dat de ziel die dat bewustzijn bezit, het scheppende organisme vervloekt.
Dat is zevenduizend jaar stilstand.
U gelooft toch zeker wel dat u wanneer u vanuit het mannelijke naar het moederlijke gaat, dat dat niet in vijftien jaar kan geschieden?
Dat zijn tijdperken.
Tijdperken hebt u nodig om vanuit het vaderschap het moederschap te beleven.
En wanneer u in de macrokosmos waarneemt hoe dat moederschap zich heeft ontwikkeld en uitdijde en zichzelf tot bezieling bracht, dan kunt ge ook aanvaarden dat een mens dat machtige, universele éénzijn voor God, voor de Albron, voor de Almoeder bezit.
Als u wist, moeders, hoe ontzagwekkend het moederlijke organisme is, dan kunt ge zeer zeker, van een ingewijde, een kosmisch bewuste, aanvaarden dat zij zich neersmakken aan de voeten – ook al is dit moederschap, de persoonlijkheid ontzagwekkend slecht en verdierlijkt – maar dat de kosmisch bewuste zich neerlegt aan de voeten van deze universele goddelijke Godin, want de moeder is een Godin.
Ja, maar wanneer de moeder ...
Nee, ik zeg het niet.
Wanneer de moeder zegt: ‘Wat kan mij dat schelen?’ en wanneer een moeder zich neergooit in de straten van de stad, dan blijft de moeder voor God en de ruimte een Godin; eens zal ze ontwaken.
Voelt u het wonder van het moederschap?
De geleerde zegt: ‘Het wonder: er wordt maar steeds weer een kind geboren en het kind begint te schreeuwen en ontwaakt.’
Maar dat de moeder God is, een Godin is van deze ruimte; en dat de vader, de man die nu het scheppende organisme bezit, tijdperken te beleven heeft, moet bewachten, dat hij tijdperken op een dood punt staat ...
Daarom is die man de moeder voor de scheppende krachten voor kunst, de muziek en alles wat u hebt – daar kan een moeder niet aan doen, voelt u wel? – daarom is die man de moeder daarin voor; maar het heeft geen betekenis, het zegt niets.
De moeder, die kan baren en scheppen, vóór God, voelt u?
Wanneer de meesters eindelijk de wereld aan de voeten hebben liggen, wanneer de mensheid aan de voeten ligt van de meesters en heel de wereld heeft te luisteren, dan zal de scheppende kracht moeten beginnen om het moederschap te dienen, want dat is álles; indien de moeder zich natuurlijk niet vergeet.
Ik heb u mooie beelden gegeven verleden jaar door de lezingen, want ik zei op een morgen – weet u dat nog, wereld, mensheid?
(klopt op de microfoon) – God gaf u een mond om te eten en te drinken, maar niet om kwaad te vertellen.
God gaf u een mond om te eten en te drinken, maar niet om te roddelen noch te bezoedelen noch te kletsen – God gaf u het uitdijende heelal – maar doe er iets anders mee.
Kijk nu maar eens naar de maatschappij.
Moeders, hoe zijt ge?
Ja, door uw baring, uw afstemming op God, dijt de maatschappij uit, gaat de maatschappij evolueren.
De mensheid staat op een dood punt, de mensheid heeft geen voortgang meer; dat hebben de eerste mensen ook moeten aanvaarden.
Maar de moeder geeft de maatschappij bezieling, nietwaar?
De mensheid is niet uit te roeien.
Gode zij gedankt?
Nee, dat Gode zij gedankt leeft in u, want u doet het toch zelf.
Er komt nieuw leven, nieuwe evolutie.
Maar, maar, maar wij hebben ons als vader en moeder uit de goddelijke harmonie getimmerd, getimmerd.
Niet geslagen, maar echt getimmerd.
Wij verbraken daar het leven.
Wij konden niet uitstaan dat er nog meer leven in onze omgeving was en zeiden: ‘Ga weg!’
En toen begonnen wij aan moord.
En daardoor zegt meester Alcar: ‘Kijk, wij kunnen nu zien, wie van deze twee die moord heeft begaan.’
Want is het niet waar, vraagt ge niet voor uw eigen stadium: ‘Wie heeft dit kind aangetrokken?’
Wie heeft met de ziel te maken die nu in de moeder aanwezig is, de vader of de moeder?
Waarom lijkt dat kind zo op de moeder?
Waarom lijkt dat kind zo op de vader?
Vader, gij hangt daardoor uw naamkaartje voor God aan uw wand.
Zij wandelt naast u; het kan goed zijn, het kan mooi zijn, maar het kan ook uw karma zijn, ziet u?
Gíj hebt in een vorig leven disharmonie geschapen en nu kunt u precies zien aan het gelaat van uw kind, wie dat kind heeft aangetrokken.
U behoeft niet aan de kosmos, aan uw God en de Christus en de helderziende te vragen: ‘Wie heeft dat kind aangetrokken?’
Kijk maar naar het snuitje en u weet het.
Maar dan staat ge ook voor uw afbraak, of wellicht voor uw ontvangen, want ge leeft nu in een tijd van bewustzijn, zó is uw leven, uw persoonlijkheid uitgedijd dat ge nu reeds kunt ontvangen.
Weet u dat niet?
Als een vader en moeder zich bedrinken en een kind van vijf jaar zegt tegen de vader en de moeder: ‘Waarom gaat ge altijd naar café’s en kroegen om uzelf te bedrinken?
Wat hebt u daaraan?’ en het kind van zes en zeven later de ouders tot het normale voert, dan kríjgt u iets – ziet u? – dan is dat een goddelijk geschenk.
Ook wanneer u de maatschappij beleeft en u krijgt van de mens een hoger voelen en denken.
U betaalt er niets voor, u hebt er geen ontzag voor, de maatschappij heeft er geen ontzag voor, voor voelen en denken.
Maar dit wat u van God en de ruimte krijgt, is niet te betalen, nog niet met stof, dat is alleen maar te betalen met uw hartelijkheid, uw welwillendheid, uw gevoelsleven.
En dan nog zegt het de ingewijde voor de tempels, astrale wereld en de macrokosmos: ‘Leg dat aan de voeten van Hem, die voor mij op aarde kwam en werd geslagen.’
Wij willen dat immers niet.
Wilt u ook niet.
Wil de moeder bedankt zijn voor het kind dat ze heeft gebaard?
Wil ze niet.
En dan krijgt ge uw welwillende, voelende, waarlijke kus, de menselijke kus, de universele kus, de kus uit de macrokosmos.
Niet een die op de Bijbel staat en verdoemt, maar uw universele kus, het éénzijn van man en vrouw voor de schepping, voor dit uitdijende heelal in u.
Kon ik maar doorgaan, maar ik moet verder, de aarde roept me terug.
De eerste mensen daar die zeggen: ‘Waar blijft u nu?’ ziet u?
Ja, kinderen, hier ben ik.
Hier ben ik.
Zij gingen vragen en zoeken – zei ik – zij hadden geen zon meer.
En dóór dit zoeken, zoeken – voelt u?
U vraagt om bezieling – zei ik u – u weet niet wat bezieling is; dat hebben wij beleefd.
Ze gingen zoeken, naar wat?
Naar de zon.
En waartoe behoort de zon?
Tot de aarde.
En toen kwamen zij vanzelf, door hun zoeken waaiden zij in die richting.
Nu kan ik hier nog stil blijven staan en nu kan ik u het ogenblik verstoffelijken en desnoods vergeestelijken toen de Albron begon aan dat uitdijen – voelt u? – dat ontwaken, het uitstromen van de nevelen.
Elk ogenblik is weer terug te zien bij het begin van de schepping.
Maar die mensen gingen zoeken, ze gingen zich afvragen: ‘Waar is de zon?
Waar is het licht?
Wat is er gebeurd?’
Ja, ik was niet goed; dat besef hadden ze niet eens.
Ik was ziek; dat voelden ze niet eens.
Er is iets veranderd, het licht is weg.
En omdat ze gingen zoeken, kwamen ze weer op aarde en toen zagen ze de mens, ze leefden in die aura.
‘Mijn God’, konden ze niet zeggen.
‘Mijn hemel, de ruimte, meester’, hadden ze niet.
Ze wisten dat het hun soort was.
Dat waren dieren, ze hadden dierlijk gevoel en zagen hun vrouwtjes en hun mannetjes.
Ze waren daar, ze leefden daar en kwamen tot eenheid.
Toen ontstond de eerste ...
Ze kwamen tot éénzijn.
De mens op aarde trok de moeder, de moeder daalde in de moeder, in de eigen levensgraad – ziet u? – niet in die lagere.
Er zijn zes verschillende levensgraden ontstaan, heb ik u verteld.
Wat we hier in de kosmos waarnemen dat beleefde de mens ook in eigen stadium.
We gaan zes verschillende levensgraden beleven – zeven – we gaan door het menselijke organisme naar het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl) en dat is ook voor de ziel.
U hebt dat gelezen in ‘Het ontstaan van het heelal’, u hebt dat gelezen in ‘De Volkeren der Aarde’ en vooral ook ‘Geestelijke Gaven’.
Toen waren ze één, op aarde is nu de hoogste graad bezeten door de astrale persoonlijkheid, nietwaar?
De lagere zijn niet te bereiken, want die lagere kunnen niet bereikt worden.
Waarom niet?
(Iemand geeft antwoord.)
Dat is het: hetzelfde gevoel.
Hebt u geen éénzijn, komt er ook geen verbinding.
Wat is het éénzijn van een violist nu met de toon, de klank van het timbre die de componist voor hem heeft vastgelegd?
Wat is dat?
Het éénzijn van de klank, dat is de virtuoos.
En dat is voor alles in de ruimte.
Nu krijgen wij te zien – ik geef u nu dat beeld – dat de mens, de hoogste graad, bezeten is door de astrale persoonlijkheid en die leeft weer op aarde.
Maar nu heeft de mens geen bewustzijn.
Nu zal ik u laten zien – we zullen die fundamenten leggen, nu kunt u dat beleven – het uitdijen van bewustzijn wordt gevaarlijk.
Waarom?
Het is niet gevaarlijk als de mens maar dóórdenkt.
Waarom moet een kind van de aarde godsdienstwaanzinnig zijn, ziet u?
Kunt u hier gek van worden?
Bestáát niet, indien het u te zwaar wordt, loopt u vanzelf wel weg.
Maar die mensen leven in de aardse persoonlijkheid, die man en vrouw, en zijn één.
Van ziekelijke krankzinnigheid ... krankzinnigheid – dat woord, dat behoort tot uw tijd – dat is daar niet en toch is die mens daar bezeten.
Hij is weer één met het astrale ik, de mens die op de aarde heeft geleefd en zijn kringloop heeft volbracht.
Nu sta ik – ik bereik dit niet meer vanmorgen – nu sta ik voor een lange weg, die we tezamen zullen beleven, waardoor we onze wandeling ook in de maatschappij kunnen volgen en dat uitdijen nu – wat de macrokosmos heeft beleefd, nietwaar, dat heb ik u toch verteld, dat wilde ik u geven, en we bereiken het weer niet – waardoor de mens zijn eerste, geestelijke, reine, harmonische gedachte voor de geestelijke, astrale persoonlijkheid terugziet.
Hoe zijn de sferen van licht ontstaan?
Want die wandeling moeten wij maken.
Want wanneer ge deze lezingen goed in u opneemt, dan is er voor u niets meer van de macrokosmos noch van de Bijbel noch voor de psychologie, dan kent gij u volkomen, dan beleeft ge u volkomen zélf, dat is uw bezit.
Het uitdijende heelal leeft in de mens.
Wij hebben de kringloop der aarde volbracht.
Wij zijn alweer terug op de aarde gekomen, wij zijn terug in de mens, in de moeder.
Man en vrouw leven zich uit en gaan verkennen, ze eten, ze drinken, ze kijken mét die moeders door de ogen, ze zien de zon weer.
Vroeg of laat komt er weer: ‘Wat is dat nu eigenlijk?
Wij leven’, nu krijgt u het verschil, ‘wij leven hier.
Als ik me vrijmaak, ik ga ...’
Hij loopt er zomaar uit weg.
Hij kan zich zo losmaken van die vrouw, die man, de astrale persoonlijkheid.
Hij gaat eruit en denkt, hij komt, na tijdperken natuurlijk, na eeuwen komt hij zover, want eeuwen zat hij vast aan de stof, eeuwen is hij verbonden met vader- en moederschap op aarde vanuit de astrale wereld.
Eeuwen gaan er voorbij en ineens zegt hij, voelt hij: ‘Ik weet waarom het duister wordt.
Ik ben degene waardoor dat lichaam leeft, dat weten zíj niet, maar dat weet ik, want ze weten niet dat ik hier ben.’
Er is nog meer, ze staan met elkaar te praten.
Wat eruit komt over die lipjes is: ‘Bw woe who wuwho,’ dat is de taal die ge nog in het oerwoud kunt beleven,‘bww wu wau.’
Lacht u maar, ik lach toch niet.
Ze voelen, ze begrijpen, ze gaan zoeken, kónden die kinderen nu maar zeggen: ‘Mijn hemel, mijn God, wat gebeurt hier?’
Maar dat is het niet, het is alleen gevoel, en toch is dit alles.
Ze gaan voelen, ze kijken naar de ruimte, ze komen vrij van de mens.
Ze zien de zon opkomen, er is licht weer op aarde, in deze ruimte ... en nu loopt de mens dat licht achterna.
Als u die beelden ziet van de eerste mensen die hun kringloop der aarde hebben volbracht en waardoor hun uitdijend bewustzijn begint ...
Ze lopen zo dat licht maar achterna, ze gaan van die mensen weg en lopen, want ze willen dat licht bezitten, ze willen het meenemen, ze willen de zon van het universum plukken.
En tegen de avond komt er weer nacht.
De dagen waren in die tijd korter, daar kan ik ook bij stil blijven staan.
Hoe is het licht nu van de ruimte?
Het licht van de ruimte heeft de kracht gekregen van een zomermorgen, wanneer u de eerste schemering ziet op aarde, zo is het licht.
En vijf seconden later, wanneer de eerste weerkaatsing achter de aarde door de zon naar het universum wordt gestuwd, dat licht is de kracht van de zon in de ruimte.
Iets meer bewustzijn, meer licht, is ook het licht en het uitdijend gevoel van de mens, ziet u?
Macrokosmos, de zon voor die evolutie, de zon voor het uitdijen en de mens, die zijn één.
Er is geen verschil noch in het universum noch in de mens, noch verschil voor vader- en moederschap, voor die ziel, voor die geest, die persoonlijkheid.
Het bewustzijn van de mens zien wij in het universum terug.
Ja, dat kunt gij niet.
Wanneer men ons vraagt: ‘Hoe is het bewustzijn op dit ogenblik van de aarde?’
Dan zeggen wij: ‘Ik zal als de zon op het hoogtepunt staat op de dag, dan zal ik het bewustzijn van deze mensheid vaststellen en dan kijk ik in het uurwerk van de macrokosmos.’
Dat kunnen wij, kunt u ook.
Wanneer de zon het hoogtepunt heeft bereikt en de straling van de scheppende kracht over de aarde en door het universum komt, is dat het bewustzijn van de hoogste levensgraad.
De mens is niet verder dan de ruimte.
De ruimte, het vader- en moederschap van de ruimte, is niet verder dan de mens is en aan gevoel bezit.
Is dit niet interessant?
U bent geen gram gevoel verder dan de zon aan licht bezit, anders smoort de zon uw gevoelsleven – ziet u? – dat is macrokosmisch één.
Maar die mens die gaat de zon achterna, de zon gaat onder.
‘Hoe kan dat?’
Hij gaat terug naar de aarde.
Hij beleefde dat duizendmaal: de zon achterna, de zon weer terug.
‘Mijn God’; ja, ziet u, we praten in ‘De kosmologie’ ook : ‘mijn God, mijn God.’
En meester Alcar zegt: ‘Maar die God is er nog niet.’
Ja, die God is er wel – dit is allemaal goddelijk – maar wij hebben het gevoel nog niet.
Voelt u, als u zegt: ‘Mijn hemel’ en ‘Mijn God’, dan zit u reeds aan de Bijbel vast, dan denkt u reeds vanuit uw menselijk, huidige stadium en dat kan niet, want we leefden nog in het prehistorische tijdperk.
Er is niets ...
(Meester Zelanus zegt tegen een toehoorder die de zaal al verlaat:) Staat u alweer op?
Ik moet nog beginnen.
Er is niets ...
(Tot de toehoorder:) Gaat u dan maar, ik kan er niets aan doen.
(Tot de zaal:) Zullen we doorgaan tot vanavond?
(Zaal:) ‘Ja, graag.’
Graag, zegt u, meent u dat?
(Zaal:) ‘Ja.’
Dan zullen we op een morgen beginnen van tien tot tien, maar o wee, wanneer u begint te gapen. (gelach)
O wee, wanneer u weer zit te draaien en ik het gevoel krijg: het gaat me nu toch wel een beetje vervelen ... dan rennen wij weg.
Maar ja, ik dank u.
Die mens zoekt.
Ik zal dit voor deze morgen maar besluiten en dan krijgen we de volgende zitting.
U voelt wel, ik wil telkens verdergaan, maar dan verliezen wij zoveel.
Ik wil u vlug het universum laten zien.
Ik had me voorgenomen om naar de Vierde Kosmische Graad te gaan; kan ik natuurlijk niet.
Wilt u dat ik fundament op fundament leg?
(Zaal:) ‘Ja.’
Fundament op fundament voor uw geest, uw persoonlijkheid, uw vader-, uw moederschap?
U krijgt natuurlijk vanzelf andere titels.
Deze morgen heet: ‘Het uitdijende heelal voor de mens, voor uw gevoelsleven’.
En de volgende zitting zullen we dan noemen: ‘Het uitdijende heelal voor de menselijke persoonlijkheid’.
Nietwaar?
Ik moet toch alles ontvangen.
Maar houd dit nu vast: die mens zoekt, die mens vraagt, die mens kwam vrij van de aarde.
Vrij van de macrokosmos?
Nee, de stoffelijke kosmos – ziet u? – maar is vrij van de stoffelijke, lichamelijke wetten.
De mens heeft een kringloop voor de lichamelijke levensgraden beleefd – voelt u wel? – lichamelijk gezien, maar door de macrokosmos ontvangen.
Voel nu eens een beetje voor zon, maan en sterren.
Ga eens op het platje zitten, zoals André altijd heeft gedaan.
Zet u ’s avonds waarlijk eens op een bankje neer tezamen als het goed weer is, vat geen kou en ga eens in elkaar en zeg: ‘Moeder, moeder, dit alles behoort ons toe.’
U behoeft dat leven niet te bestormen, geleerde, door een raket af te schieten, want die raket moet in u en onder uw hart tot ontploffing, tot verruiming komen en dát is het, dát geeft de kracht van een raket aan één gedachte; geef (dat) die kracht van die – geleerde – raket, uw V2s, de kracht van een V2.
Leef op dezelfde afstemming als de menselijke wil die in u is en deel uitmaakt van uw persoonlijkheid.
Zo sterk is de mens door zijn wil.
Wat hebt u ervan?
Wat hebt u van dit vragen stellen?
Er is zon, maan en sterren.
U hebt de kringloop der aarde bereikt.
De mens gaat zoeken, de mens loopt de zon achterna, de mens gaat zien – hij kwam terug – dat de aarde waar ze op lopen, die stof daar, dat gaat zich verdraaien.
Dat licht is niet weg, hij stijgt boven de aarde uit.
Hij staat bóven de aarde, die nu een stip is, die nu een sikkel is, zo (bord).
De aarde ... de maan, u ziet altijd de volle maan, u ziet de maan vol nietwaar?
Maar de aarde is nimmer vol te beleven in de ruimte; altijd een sikkel, van het ontstaan der aarde af, dat weet u toch al?
(Iemand vraagt:) ‘Hoe komt dat?’
Omdat de aarde altijd nacht heeft en omdat de maan zich aan ene zijde laat zien.
U ziet de volle lading van het moederschap.
Maar de aarde maakt een volle omwenteling en de maan niet.
De aarde doet dat in een snel bewustzijn, de maan niet, voelt u?
Dus de uitdijing om het vaderschap te zien, dat voor de macrokosmos, bleef zo doorgaan.
U krijgt de omwenteling van de maan, het duurde een tijd langer.
Maar de aarde doet dat in slechts korte tijd, daarom hebt u een dag en een nacht gekregen, en dat beleefden die mensen.
Maar de aarde bezit altijd ...
Ja, de aarde krijgt het bewustzijn voor de dag.
Jazeker.
Maar u voelt wel wanneer u hier in Holland dag hebt, dan heeft een ander, oostelijk klimaat nacht.
En dan krijgt u nog de nachten die vijf, zes en zeven weken duren, wanneer dat punt ... – ziet u allemaal: welk punt komt tot bewustzijn en welk punt krijgt de vliegende kracht van de ruimte, maar daar hebben we het nu niet over.
Die mensen zoeken naar de zon.
Die mensen richtten zich op en toen stonden zij boven het aardse, menselijke, lichamelijke bewustzijn en nu – en daar zullen we dan mee eindigen, mijn kinderen – zonder God, zonder Bijbel, zonder Christus, zonder gedicht, zonder boeken, níéts van uw wetenschappen hebben zij kunnen beleven.
En ze reisden boven de aarde uit en hebben het uitdijende heelal in zichzelf tot de geestelijke ontwaking gebracht.
Zegt het u niets?
Is dat niet wonderbaarlijk?
Zonder God, zonder Christus, zonder Bijbel, zonder een kerk, zonder een gewaad, niets van alles dat het huidige stadium bezit had die mens, en stijgt boven de aarde uit.
Kijk nu eens terug naar uw prehistorische geboorte.
Wat bezit u nu?
Maar door dit uitdijende bewustzijn zoudt ge eigenlijk veel meer moeten bezitten.
En wat hebben toen de meesters gedaan?
Ik mag natuurlijk weer niet verdergaan, ziet u?
Ik moet deze lezing afsluiten.
Want nu maken wij tezamen met de eerste mens de weg terug door de macrokosmos.
Wilt u dat?
(Zaal:) ‘Ja.’
De weg terug naar de maan.
Wij beleven de maan, wij hebben het universum, de macrokosmos, de Almoeder, de Albron, vanuit háár stadium beleefd.
Maar nu gaan wij vanaf de aarde terug en zullen we zien hoe die eerste mensen uitdijden, hoe zij dat heelal dat voor hen is geschapen in zich kregen, en begrijpt gij uw eigen lichamelijke, maar vooral en bovendien uw innerlijke evolutie, het ontwaken van uw geestelijke persoonlijkheid voor het huidige stadium waarin ge leeft; zonder God, zonder Christus, zonder het gevoel te kunnen beleven: wat is liefde, wat is waarheid?
Een rechtschapenheid, rechtspraak was er nog niet, want de mens beleefde zijn rechtspraak door zijn eigen leven – ziet u? – hij maakte weer goed.
Er is goddelijke rechtspraak, maar waar leeft die goddelijke rechtvaardigheid?
In uw leven.
Is dat niet natuurlijk?
Wat heeft de rechter?
Zal ik u iets moois vertellen?
Uw vader is een adept.
Wat had uw vader in de tijd toen hij op aarde was?
Rechtspraak?
Mijn God, kijk naar een grassprietje, kijk naar het dier, kijk naar de mensen, kijk naar de ruimte en ge ziet de goddelijke rechtspraak en die is niet te koop, die is niet te betalen.
Die krijgt u voor niets?
Neen, dat bént u, omdat u Goden zijt.
De mens is een godheid.
De mens heeft een heelalbewustzijn.
De mens dijt universeel uit, lichamelijk, geestelijk en voor de persoonlijkheid.
De mens krijgt al de goddelijke levenswetten als ruimten en als stelsels in handen.
Dat is het geschenk van de meesters voor deze morgen.
Ik hoop nooit meer dat u boos op me bent.
Ik hoop nooit meer dat gij uw moederschap vergeet; ook al kunt ge niet meer baren, baar nu door uw gedachten.
Want de karaktertrekken moet gij bezieling geven.
De karaktertrekken kunt ge tot de ruimtelijke ontwaking voeren alléén door een karaktertrek te laten uitdijen.
Eén woord volgt er nu nog en dan heb ik niets vergeten.
Dat is alleen mogelijk, mijn zusters en broeders, door Golgotha te beleven en de Christus en het leven in liefde te beleven en te aanvaarden.
Ik dank u voor uw welwillende aandacht.