Het vader- en moederschap voor dit universum

Goedemorgen, mijn zusters en broeders.
U krijgt de lezing, de ontleding ‘Het vader- en moederschap voor dit universum’.
We gaan dus verder om u enigszins tot uw godheid te voeren.
Aan het eind van deze lezingen dan zult ge anders de maatschappij, uw leven en uw koninkrijk zien en daarna aanvaarden.
De mens heeft alles!
De mens is alles, maar waardoor?
We bleven stilstaan op de maan.
De mens in de maatschappij haalt zijn schouders op wanneer men over de ruimte spreekt, wanneer we de mensen verbinden met de goddelijke scheppingen.
En toch, de faculteiten die zijn opgebouwd door de eeuwen die voorbijgingen, hebben fundamenten gelegd voor het denken, voelen, begrijpen, ontwikkeling, geestelijke ontwaking.
Wij hebben de tempels van Ra, Ré en Isis beleefd.
We zijn even gegaan naar Tibet.
We kwamen in Brits-Indië.
We lagen neergeknield aan de voeten van Boeddha, Pythagoras, Ramakrishna.
We gingen naar Socrates, Plato, Aristoteles en de vele anderen.
We zullen aanstonds, hierna, wanneer we de ruimte hebben beleefd, zullen we terugkeren tot de kunst, opnieuw neerliggen aan de voeten van wijsgerige stelsels.
Neerliggen om fundamenten op te bouwen en het leven te doorzien, het leven te bevoelen, te bepeilen wat goed en verkeerd is.
Waarvoor leven wij als mens?
Waardoor hebben wij het leven gekregen?
Wat is de bedoeling geweest van God, nee, van de Albron om ons het leven te schenken?
We komen aanstonds te staan voor het Oude Testament en dan breken wij alleen dat wat verkeerd is.
Een God van haat is niet meer te aanvaarden.
Een God van vernietiging is niet te beleven, dat kunt u alleen als mens.
We hebben aanvaard, we hebben beleefd, we zagen dat God gestalte kreeg doordat de Albron begon zichzelf te manifesteren.
Dat bent ú, dat is het leven in de natuur, dat is het dierlijk wezen.
Aanstonds komen wij terug op die plek waar we waren om vast te stellen waar de eerste liefde is geboren, waar de zintuigen zijn ontstaan, waar wij de fundamenten hebben gelegd voor onze menselijke persoonlijkheid.
Waar wij gestalte hebben gegeven aan elke gedachte, waar wij ons voelen en denken stoffelijk kristalliseerden, zoals de Albron, de Almoeder, het Allicht, het Alleven dat heeft gekund.
Want dát is de bedoeling.
Eerst dan gaat ge begrijpen wat ge als mens zijt.
De minderwaardigheidscomplexen – dat heb ik u verklaard – vallen van u weg!
Ge zijt ruimtelijk diep!
U wordt universeel groot door uw gedachten, door uw leven, door uw vader- en moederschap.
Eerst dan hebt ge ’t hof van Eden betreden.
Eerst dan kunt ge daarna met ons een reis maken naar Jeruzalem en dan zijt ge geen toerist meer in dat hof, maar dan betreedt ge elke voetstap.
Elke steen kent ge, en naarmate wij de Calvarieberg bestijgen zal uw leven zich openen, zal de gelukzaligheid van de ruimte tot u komen en spreekt het goddelijke Al tot uw innerlijke leven.
U gaat met mij vanuit dit leven een vlucht nemen door de ruimte.
U gaat met ons een ruimtelijk, goddelijk bewustzijn tegemoet.
U komt met de meesters, met de afgezanten van Christus tot in het goddelijke Al.
En daarná zult ge kunnen aanvaarden dat het katholicisme, het protestantisme, elke sekte niets te betekenen heeft, want ge zijt een natuurproduct.
Ge zijt leven van Zijn bron, een gedachte van Zijn gevoeligheid, Haar licht, Haar leven, Haar bezieling, álles!
Wij zullen u verklaren (dat) datgene wat de wereld, de mensheid heeft ontvangen, slechts bijzaak is.
Ú bent het!
We leggen het universum in uw handen, ge zult het dragen onder uw hart.
Ge zult staan aan de voeten van uw godheid, aan de voeten neergeknield van haar die u de wedergeboorte gaf, uw moeder!
En eerst dan beleeft ge ’t uiteindelijke, ’t weten en kunt ge de Alwetendheid aanvaarden.
De maan – heb ik u verklaard – splitste zich, kreeg de eigen zelfstandigheid doordat de Albron zich manifesteerde; dat was en dat is de macrokosmos.
Door de macrokosmos hebben wij als microkosmos, cellenleven, een zelfstandigheid gekregen.
Doordat de ruimte zich splitste, de nevelen kwamen, een afscheiding naar voren trad – dat hebben wij gevolgd, ik stond stil even bij het embryonale leven, bij dat stadium, het eerste begin – kreeg elk deel van die bron een eigen persoonlijkheid en daarna de geestelijke en stoffelijke zelfstandigheid als een déél van die bron, een déél van dat licht, een deeltje van dat leven.
Van die liefde?
Van die wétten, want gij kunt een ruimte beleven.
De mens ís ruimte!
Ge moet u even losmaken van uw stoffelijke stelsels.
Ge moet u even kunnen indenken dat ge in een ruimte leeft.
Maak u los van de zwaartekracht en durf eens te aanvaarden dat ge vrij zijt, dat ge een inspiratie wilt beleven die boven uw menselijke voelen en denken gaat.
Eerst dan is het mogelijk om uw leven op te trekken en die reis voort te zetten, terug naar het goddelijke Al.
We leven nu op de maan.
De maan is een machtig lichaam en begon aan ontwikkeling.
Het cellenleven kwam tot stand, elk deeltje straalt dezelfde wetten uit, dezelfde kracht die de Albron heeft uitgezonden en dit is nu moederschap.
Dit baringsproces wil vertegenwoordigen de uiteindelijke kern, een uiteindelijk gebeuren, waardoor een zichtbare graad als leven, als stof naar voren treedt.
Dat is dat embryonale deeltje, dat is een cel, een atoom.
Dit machtige lichaam, hebt u gevoeld, dat heb ik u verklaard, is ontstaan uit die bron; dat is alles!
En wat dat alles is zal ons de schepping verklaren.
Elke voetstap die wij zullen maken is gefundamenteerd, is een stuwende kracht, is bezieling, is vader- en moederschap.
En daarna zult ge zien, wanneer we dan op aarde komen – wanneer we die reis hebben gemaakt door de ruimte – zult u zien hoe de aarde zal zijn.
En dan kunt u aanvaarden en dan zult ge beleven dat Moeder Aarde en de planeten – andere planeten die leven bevatten – kinderen zijn van dit vader- en moederschap, waar om het ons gaat.
De maan is de moeder voor de ruimte.
De zon is de scheppende kracht, het vaderlijke gezag voor deze onmetelijkheid, waaraan een einde is te zien.
De geleerden die zeggen: ‘Deze onmetelijkheid is oneindig’, maar ... deze ruimte eindigt!
En dat beëindigen van die ruimte, dat zullen wij u verklaren, dat zullen wij voor u ontleden, dat zult gij schrede na schrede beleven.
U krijgt het goddelijke gezag onder uw hart.
Die maan straalt licht uit, die maan gaf uitstraling.
Door ’t beleven, het verdichten van deze eigenlijk eigen bron ontstond er nieuw leven.
Er kwam de eerste graad, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de tiende, de zevende, de duizendste.
Naarmate dat leven, dat cellenleven een verdichting en een tijd onderging om dat leven te aanvaarden in die wateren, kwam er verruiming, stoffelijke verruiming.
Dat celletje werd groter en eindelijk na eeuwen, ééuwen ... zien wij in die wateren – u zult dat straks achter de kist beleven en zien, u kunt het aanschouwen, u zult met dit leven één zijn – zien wij dat dit cellenleven een uitdijingsproces heeft ondergaan, voelt u dit?
Het werd groter, dat leven, het kreeg verstoffelijking.
In die wateren.
Intussen hebben zich de wateren verdicht.
Die afscheiding ...
Er kwamen rottingsprocessen tot stand.
Die afscheiding gaf leven, levensadem, verdichting, uitdijing, bezieling, vader-, moederschap, reïncarnatie, leven en dood, álles is in die wateren aanwezig.
Alles heeft nu betekenis, alles wat gij als mens kunt bedenken over God, over schepping, over vader- en moederschap, dat is hier aanwezig, dat leeft hierin.
Alleen wat gij als mens denkt, het spreken, de kunst, de muziek, uw woordenboek, dat is er allemaal nog niet.
En hier is alles af, hier is alles goddelijk bewust, hier is alles rechtvaardig, hier is alles harmonisch.
Dit zijn wetten, dit is geboorte, dit is vaderschap, dit is moederschap.
Daar leven wij in.
En nu gaan wij verder.
We moeten aanvaarden en we kunnen beleven, we kunnen volgen dat deze levens een miljoenvoudige weg hebben moeten afleggen.
En jazeker, na miljoenen jaren zien wij dat die maan zich heeft verdicht.
De stof die verdicht werd ...
Ik sta niet stil bij het embryonale leven, hoe dat is ontstaan, hoe die stoffelijke wetten tot verdichting kwamen – weer een kristallisatie van en verstoffelijking voor de stof, voor de geest – dat doen wij later.
Wij gaan even door het universum.
Wij zullen Saturnus, we zullen Uranus, Venus en al die andere planeten beleven.
Ge zult zon en ster zijn.
Een ruimtelijk geluk zal u aanstonds overvallen, ge zult de kus voelen van uw goddelijke ik.
En eerst dan begrijpt ge uw vader- en moeder-zijn.
Dan eerst komt ge tot het geluk, dan eerst komt ge tot het weten, dan eerst zult ge neerknielen en dankbaar zijn dat ge tot het mens-zijn behoort.
We nemen de vaart, op de maan ... en zien dat het uiteindelijke stadium bijna is bereikt.
De boeken ‘Het Ontstaan van het Heelal’ geven u nu het beeld.
Het visstadium evolueerde, u ziet hierin de eerste graad, de eerste cel.
Want deze bron, deze machtige bron, dit moederschap moet u nu goed volgen.
Dit macrokosmische moederschap moet zich splitsen totdat die Alziel, die ziel, die persoonlijkheid zichzelf heeft verstoffelijkt.
Dat wil dus zeggen dat dit lichaam uit God, uit de Albron, uit het Alleven, de Alliefde is geboren, zichzelf moet manifesteren, wil het leven, wil de Albron zichzelf vertegenwoordigd zien door het leven dat er nu komt.
Duidelijk?
Hebben andere planeten leven gekregen?
Waar is de ziel ontstaan voor al het leven?
Heeft de aarde een eigen persoonlijkheid gekregen?
Heeft de aarde als planeet de eigen splitsingen moeten aanvaarden?
Heeft de aarde – goed luisteren – hebben andere planeten diezélfde ontwikkeling beleefd als het begin voor deze ruimte, het ontstaan van het macrokosmische moederschap?
Dan kan ik u nu reeds zeggen – die wetten komen wij tegen – dat dit níét zo is.
Waar ik nu de fundamenten voor moet leggen, is dat gij zult voelen dat dít lichaam voor de ruimte, voor God, voor de Albron zichzelf te verdelen heeft en dat dit aanstonds niet meer kan.
Wel ten opzichte voor uzelf, maar het gaat erom: waar hebben wij de goddelijke zelfstandigheid gekregen?
Waar ligt het beeld, waar ligt het fundament waarop wij kunnen staan?
Het fundament dat alles draagt, dat de verbindingen heeft, het contact bezit voor élke wet, voor de dierenwereld, voor Moeder Natuur, voor de mens?
Waar is dit contact geboren, waar zijn die fundamenten gelegd?
En dan is het híér (meester Zelanus tekent op het bord dat op het toneel is opgesteld), de maan!
Het moederschap voor de ruimte kreeg een eigen zelfstandigheid, gaf die zelfstandigheid door de eigen splitsing terug en verder aan háár leven, haar leven.
Maar dat leven is bezield, is een deeltje, is een vonk, is een afscheiding van de Albron, het Allicht, het Alleven, de Alharmonie, de Alrechtvaardigheid, de persoonlijkheid.
De Albron, de Almoeder ... de Albron, bron, bron, daarin leeft alles, daaruit kwam alles!
En elk leven, elke cel zou die Albron straks vertegenwoordigen, zou bezitten alles wat gij als mens, wanneer gij uw ogen opendoet, kunt waarnemen, maar waarvan gij de ziel en de geest ten opzichte van uw menselijke maatschappij nog niet kent, althans de wetenschap.
U bent nu met de Alwetendheid verbonden en die Alwetendheid is opgebouwd door het menselijke wezen dat eens op aarde heeft geleefd en nu de Universiteit van Christus vertegenwoordigt.
Mijn kinderen, ge zijt op dit ogenblik adepten van de Universiteit van Christus.
De meesters ... - sluit dit onder uw hart en bedenk goed wat dit te betekenen heeft voor de toekomst - u bent aanvaard!
Ik zal het u aan het eind van deze lezing nogmaals zeggen en herhalen, opdat tot u doordringt waarmee wij thans moeten beginnen.
Gaan we verder – dan zien wij, doordat wij in het bezit zijn van de boeken, u dan, ‘Het Ontstaan van het Heelal’ ... ik zei het: lees de boeken! – komen wij tot het uiteindelijke stadium en zien wij de allerlaatste graad voor de maan, dat een visstadium is.
De mens leeft in de wateren!
De geleerde op aarde kan nu reeds aanvaarden en zegt – zover is de bioloog nu, de wetenschap is zover op dit ogenblik – : ‘Ja, wij mensen, allen, al het leven is in de wateren ontstaan.’
U kunt dus dit controleren.
Wat gebeurt er nu?
Het uiteindelijke van een lichaam is beleefd.
De eerste vonken die tot ontwikkeling zijn gekomen, dat embryonale leven, die hebben het uiteindelijke stadium van deze planeet, dit moederschap.
Voelt u?
Geen planeet ... we hebben met planeet niet meer te maken.
Voor dit moederschap heeft de kern, die ziel, dat vonkje dat als een embryonaal deeltje begon, het uiteindelijke stadium beleefd voor deze graad van en voor de ruimtelijke bewustwording.
Dit is de Eerste Kosmische Graad voor menselijk voelen en denken, voor het ontwikkelingsstadium voor mens, dier en Moeder Natuur, want na ons komt er méér leven.
Wij zijn de eerste organen, wij zijn de eerste levens die bewustwording kregen en aan dit leven zijn begonnen.
Mijn zusters en broeders, op dit ogenblik vertegenwoordigen wij God niet, maar de Albron als een vis.
Deze eerste graad, de maan, vertegenwoordigt nu het goddelijke Al door een visstadium.
Het is een groot, machtig lichaam.
Wanneer u een vergelijking wilt maken met úw tijd daalt u in de wateren af.
U ziet uw zeeleeuw, u ziet uw zeehond en in een dergelijke soort waren wij, het lichaam was bijna niet anders.
Dat is ook de aap.
De aap heeft ...
Dat komen wij tegen, wij ontmoeten die wetten.
Darwin zei: ‘De mens stamt van de apen af.’
De eerste aap ...
Ik ga u aanstonds ... straks komen wij al deze miljoenen wetten en zelfstandigheden tegen en zullen voor uw leven verklaard worden.
Darwin zegt: ‘De mens stamt van de aap af.’
Wij zeggen, we hebben gezien, de schepping, de Albron zegt: nee, de aap is uit de mens geboren voor het land!
Maar daar in de wateren ziet gij uw zeeleeuw, uw zeehond, die nóg de vertegenwoordiging is van de menselijke soort die toen, in díé tijd op de maan, mens was ...
Duidelijk?
Dat beeld bent u nóg, dat is de dierlijke afscheiding van uw stoffelijk ego.
Allemaal wetten, allemaal werelden, allemaal boeken en wij komen ... straks na tien, na twintig, na tienduizend lezingen komen wij al deze dingen weer tegen, omdat God wil dat gij zult ontwaken.
Uw godheid is het die mij de inzegening gaf, het woord en de inspiratie om uw godheid te openen.
Ge zult op vleugelen gaan en uw eigen visstadium ondergaan.
Ge zult bezielend dat leven bevoelen, bedenken en aanvaarden en het onder uw hart drukken.
Mensen, voelt aan dat we hier een uiteindelijk stadium beleven en het geen ‘maan’ moet zijn, geen ‘maan’ kán zijn, omdat die naam door de mens is geschapen, omdat die naam door het menselijke wezen, de universiteit is geboren ...
Dit heeft niets ...
Al die namen nu verdwijnen uit het goddelijke Al, uit deze ruimte.
Alles wat een naam heeft gekregen is – dat zal u aanstonds duidelijk zijn – vervormd en mismaakt.
Want nu is de zon (volgens de Nederlandse taalkunde) een ‘zij’?
De máán is moeder!
Waarom zegt gij zon, waarom zegt ge maan?
De zon is vaderschap, de maan is moederschap voor deze ruimte!
En waar het ons nu om gaat is: de maan, die moeder, dat deel van die Albron moet zich splitsen en dit gaat nu door, dit kwam naar voren, dit trad naar voren.
Eeuwen en eeuwen gingen er voorbij, miljoenen jaren heeft dit proces geduurd en eindelijk kwam het uiteindelijke stadium ook voor dit lichaam en was dit lichaam één modderpoel.
En daarna kwam de verharding, de verdichting; en nú ziet u een dood lichaam, want de Eerste Kosmische Graad is voorbij.
Hoeveel zielen, menselijke wezens, dierlijke wezens, kinderen van Moeder Natuur heeft nu dit macrokosmische moederschap geschapen?
Wanneer ge ’t stenen tijdperk kunt ondergaan en wanneer ge de tien geboden, door Mozes ontvangen, in u kunt opnemen, dan zijt ge tevens in staat om uw gevoelsleven te openen om ook dát woord te ontvangen en zal ’t goddelijk bewuste kind dat het heelal, de Albron heeft bereikt tot u spreken en u zeggen: zóveel zielen heeft dit moederschap geschapen.
Dan kunt ge uw handen vouwen en zeggen: ja, mijn God, ik ben het, ik zal zien, ik zal leven, ik zal weten.
De maan heeft zich gesplitst.
‘Hoeveel mensen’, vraagt ge nu – u voelt, ik ga telkens even terug naar de aarde – ‘hoeveel mensen komen er op aarde, hoeveel mensen zijn er op aarde al geboren?
Hoeveel mensen hebben er al op aarde geleefd en hoeveel zielen heeft God geschapen als mens?’
Dat is te zien, te beleven en te voelen, dat is te berekenen in het goddelijke Al.
De mens die daar is aangekomen en de Albron daar als mens vertegenwoordigt, die weet hoeveel zielen als mens het bewustzijn kregen.
Hoeveel menselijke persoonlijkheden de Albron nu vertegenwoordigen, dat is uitgewogen!
De Albron heeft die weegschaal in de ruimte zó met beide handen, als gevoel, vastgehouden en zei: zóveel zielen komen er uit mijn denken, uit mijn voelen, uit mijn levensaura, uit mijn levende hart, mijn baringsproces.
En ook dit laten wij weer los, we gaan verder.
De maan nu – wanneer we dit eerste scheppingsstadium vasthouden, betreden – is nu bezig alleen maar om te baren, om te dienen en zichzelf te geven.
Dus elke vonk – dat hebben wij verleden beleefd – neemt een déél van die bron, krijgt een deel van die maan, van die eerste graad, dat macrokosmische lichaam.
Zij zuigt zoveel Alvermogen in zich op dat de vonk nodig heeft om uit te dijen, om te evolueren.
Dus die vonk, die kleine ziel die we nu reeds als vis zien.
Daarin, tussen het allereerste stadium híér – hier bijvoorbeeld, hier leeft de eerste vonk en daarginds, aan díé kant leeft het visstadium – zijn miljoenen tijdperken voorbijgegaan.
U hebt ...
Wij hebben als mens in dit stadium, van het begin tot het einde der maan, reeds miljoenen tijdperken beleefd.
We hebben biljoenen levens afgelegd, biljoenen levens!
En wil zeggen dat wanneer de maan, die Eerste Kosmische Graad, dat wanneer die eerste bron, dat allereerste leven daar in de macrokosmos geen voortplanting, geen splitsingen had gekend, dan was op dat ogenblik de schepping gesmoord.
Dan was er geen voortgang meer, dan was er alleen stilstand, dan had hier in dat allereerste stadium de schepping reeds een einde genomen.
Maar het leven ging verder.
Wij bereikten ... doordat de ziel – dat heb ik u verklaard – doordat die eerste cel aangetrokken werd, deel moest nemen aan het vader- en moederschap door het eigen leven dat is ontstaan, de bevruchting, kwam het (leven) terug.
Kreeg het nieuw leven, nieuw vader-, nieuw moederschap.
Er kwamen graden tot stand, zeven overgangen noemen we dat, en die zeven overgangen om het vader- en moederschap te beleven zien wij aanstonds in de ruimte terug als macrokosmische levens.
Als de Eerste, de Tweede, de Derde, de Vierde, de Vijfde, de Zesde en de Zevende Kosmische Graad, om dan als mens het Al, het goddelijke Al te betreden en zijt ge een godheid.
U bent nu een menselijk deel van uw ... van de Albron – ook een godheid – maar voor uw ruimtelijke bewustzijn, uw goddelijk karakter bent u eerst ménselijk bewust.
We hebben ruimtelijk bewustzijn, we krijgen goddelijk bewustzijn en daarvan ontleden en verklaren wij u thans de wetten.
Wanneer u dit beeld goed in u hebt opgenomen, wanneer u voelt dat alles tot God, tot die Albron moet terugkeren, kunt u ook aanvaarden dat hiermee bij dit ogenblik het einde voor de mens nog niet is beleefd ten opzichte van de Albron.
Wij gaan verder.
En wat is er nu in die tijd gebeurd?
In die miljoenen jaren dat de Eerste Kosmische Graad zich heeft verdicht, de maan, heeft zij als moeder haar krachten uitgezonden.
In haar omgeving ... zij leeft hier onder de zon, onder de scheppende kracht.
De scheppende kracht komt vanuit de ruimte als een warmte naar beneden.
Zij drijft, zij leeft onder de zon, onder het vaderlijk gezag van de ruimte.
Zij zuigt die verwarmde uitstraling in zich op en door die uitstraling komt er uitdijing, verruiming, evolutie.
Intussen is de scheppende kracht voor de ruimte miljoenvoudig verdicht, er komt meer warmte, er is licht gekomen in de ruimte.
Die scheppende bron die eerst vanuit het onzichtbare stuwde – dat is de Albron, u voelt dat zeker – heeft zich verijld, verdicht, en als God, als de Albron het heeft gekund, gemanifesteerd; want het licht is reeds zichtbaar geworden.
Eerst dus hadden wij, zagen wij de astrale goddelijke bron, die gouden uitstraling, die zich heeft gesplitst.
Dat gouden gewaad scheurde vaneen, daardoor zijn dus twee delen ontstaan.
Twee delen: als scheppende kracht en het barende principe, dat de Eerste Kosmische Graad moet zijn en het vaderlijke gezag voor de ruimte is, dat voor u de zon als betekenis heeft gekregen.
En die betekenis, die uitwerking, dat uitdijingsproces heeft licht ontvangen.
Er is licht gekomen – er was duisternis – er is licht gekomen en nu ... door dat licht is er ook op het moederlijke deel ontwaking gekomen.
Verruiming is er gekomen, een uitdijing, een verstoffelijking.
Wij kwamen dóór dat licht, dóór de wedergeboorte.
Doordat wij ziel, geest en stof zijn, delen zijn van die bron, kwamen wij vanuit dat eerste ogenblik daar, het cellenbestaan, naar ’t uiteindelijke en konden en kunnen nu zeggen: we hebben de Eerste Kosmische Graad bereikt.
Een planeet-leven is dat, een macrokosmisch leven hebben wij in ons bezit, dat leeft onder ons hart.
Dat is ons stelsel, ons denken, ons voelen.
En wat hebben wij nu?
We hebben alleen, we hebben een lichaam gekregen dat zweeft en vliegt in de wateren; het menselijk denken is er nog niet.
We hebben geen kunst, we hebben geen verstand van een God, we hebben geen verstand van Christus, we hebben geen Bijbel, we hebben niets!
We leven alleen in de wateren en zijn goddelijke kern.
Vergelijk dat nu eens even met uzelf, wat u nú bezit.
Ik geloof en ik hoop waarachtig dat ge nu de dankbaarheid kunt voelen dat ge mens zijt en nu reeds deze hoogte, deze ruimte hebt bereikt.
Want er leven – heb ik u verklaard – nog altijd mensen in het oerwoud.
En ook zij zullen straks, over honderdduizenden tijdperken, eeuwen, zullen zij úw plaats innemen in deze menselijke maatschappij.
Alles blijft achter.
U zult alles verliezen?
Nee, u hebt uzelf, want gij zult door de stoffelijke kern, door de stoffelijke maatschappij zult gij uw goddelijke kern tot de openbaring voeren, want dat is de bedoeling.
De Eerste Kosmische Graad hier hebben wij beleefd.
Wij hebben werking gekregen, we zijn ontwaakt.
We hebben een fors, machtig, dierlijk organisme, we leven in de wateren.
We hebben geen verstand van man en vrouw, maar wij hebben het gevoel om ons te splitsen.
Dit essentieel gevoel is van goddelijk belang voor alles en zult ge nimmer meer verliezen, want vanuit het allereerste is die kern in onze harten gelegd?
Nee, de Albron begon, wij zetten het ... de macrokosmos nam en kreeg die wetten in handen.
Wij kregen het weer van de Eerste Kosmische Graad, we zijn een zelfstandigheid geworden.
We hebben wedergeboorte, we kennen leven en dood, we kennen de kringloop van een leven, we kennen het einde.
We kennen tevens het terugkeren, maar bewústzijn is er niet.
Er is ook geen krankzinnigheid, er is ook geen psychopathie, er zijn geen stoornissen.
Alles gaat zoals de Albron het heeft gewild, wij kennen geen stoornissen; aanstonds ja, wanneer we bewust méns zijn, op twee benen staan, handen bezitten, wanneer die vlerkjes het uiteindelijke hebben beleefd, wanneer ons onderdeel zich splitst.
Alles zal zich splitsen, alles moet zich splitsen, omdat Hij ons ...
Zij ons ... dus de Albron – en wanneer ik zeg Hij, dan bedoel ik reeds weer God – Hij ons heeft geschapen zoals Zijn beeld is.
Het menselijke beeld dat een godheid moet zijn, heeft vanaf de eerste ogenblikken een planeet beleefd, dus die ruimte wordt het.
Een universeel geheel zal het zijn dat we aanstonds bezitten, want we gaan verder.
En waarachtig, omdat in elke kern de goddelijke stuwing, de bezieling aanwezig is, mijn zusters en broeders, heeft de maan, heeft de Eerste Kosmische Graad in die eeuwen bewuste kracht uitgezonden.
Die kracht is barend en scheppend ... voelt u dit?
Wedergeboorte!
Die kracht, die uitstraling van de maan, de Eerste Kosmische Graad – ik moet nu weer de maan, wil het duidelijk voor u zijn, de maan noemen – de maan, die kracht werd door andere organen aangetrokken, opgezogen.
En nu blijkt het, na die eeuwen, dat er andere lichamen zijn die in die ruimte ook een splitsing ondergingen.
Die in die ruimte tussen vader- en moederschap in leven, die bewúste uitstraling van de maan als moeder in zich op hebben gezogen en nu in harmonie zijn.
Met wat?
Met wat?
Met wat?
Die krachten, die bollen daar, die zijn onzichtbaar, want ze zijn niet te zien.
We hebben een zichtbaar universum gekregen, een universum als licht, zoals op een zomerachtige morgen.
U moet, u kunt ... wanneer u díé tijd wilt beleven, dan moet u naar het Oosten.
Uw Westen kent deze morgenuren ... morgenstonden niet.
Daarvoor moet u naar het Oosten, u moet de woestijn zien, u moet palmbomen beleven, het Oosten moet u zien, want daarin leeft de kern voor deze ontwaking.
En dan kan ik u, wanneer we daar neer zouden zitten, dan kan ik u een beeld geven hoe de zon, dus het vaderlijk gezag voor deze ruimte, zich in die miljoenen tijdperken heeft verdicht.
Dan komen wij vanuit de nacht langzaam tot de eerste schemering.
Want toen de maan halfwakend was en wil zeggen: toen zij haar leven op vijftig procent had verstoffelijkt, dus dat wil zeggen: het visstadium was gelijk een meter groot.
We hebben vissen, we zijn daar twee, drie, vier meters groot geworden, dát was het uiteindelijke ...
Maar in dat tussenstadium was de zon op die en die en die kracht, op die en die bewustwording.
Kunt u dit nog volgen?
Dank u.
En die bron ...
Die bewustwording als uiteindelijk stadium werd uitgezonden door de Eerste Kosmische Graad, opgezogen door de planeten die óm dit moederschap leefden, zweefden, en zich die krachten opzogen.
De maan, die moeder, kreeg bewuste uitstraling voor het visstadium.
En wij zijn vis en die uitstraling gaat daar naartoe en wij hebben dus één wet te beleven, we hebben één afstemming.
De uitstraling, de aura van dit baringsproces, is precies hetzelfde dan de bewustwording die wij ons eigen hebben gemaakt doordat we de wedergeboorte konden ondergaan.
Duidelijk?
Die bron is dus precies op het ogenblik van afstemming gekomen met ons, nu wij het uiteindelijke voor de Eerste Kosmische Graad hebben beleefd.
Er is dus een ander lichaam aanwezig en gereed om ons aan te trekken.
En nu dalen wij in dit visstadium af.
We willen nog meer, we willen de ruimte zien, we gaan uit de wateren.
En wanneer nu een zeehond, een zeeleeuw niet uit de wateren kón gaan – moet u eens goed luisteren, ik vertel u profetieën – dan was ook óns einde op die maan, op die Eerste Kosmische Graad niet landelijk geweest, maar dan waren wij in die wateren gestorven.
Maar dat dier, die zeehond, die zeeleeuw, dat dier kan ook op het land leven en is waterlijk bewust.
En wij beleefden op die wijze ons einde.
Wij maakten ons vrij, wij kropen uit de wateren, legden ons neer, want we wilden vérder ... en dit verder gaan was alleen dit verschijnsel.
Wij manifesteerden dit verder gaan, we konden niet spreken, we konden niet denken, niet voelen; vóélen wel.
We wilden verder en nu kropen wij uit die wateren, we wilden land zien – wisten we niet – we kropen op het land om de dood te ondergaan.
Bewust wisten, voelden wij: wij zouden sterven.
Want lang, gedurig, maanden en jaren konden wij niet buiten die wateren blijven.
Wij moesten terug; maar we wílden sterven, er is een drang in ons, in dat leven, om verder te gaan.
Verder ... maar dat bracht de ‘dood’.
We hebben miljoenen ‘sterfbedden’, als u het vergelijken wilt met uw aardse begrippen, beleefd.
We hebben miljoenen ‘doden’ ondergaan in de wateren.
Nu de laatste, het uiteindelijke is ...
We liggen op het land, we sterven, want we willen daar niet terug, we kúnnen niet terug, we moeten vérder ...
Waarom?
Is die lente in ons ontwaakt?
De dood komt, het scheuren, het verscheuren van het fluïdekoord.
De ziel, de persoonlijkheid, het leven komt vrij en zinkt terug in die andere stilte achter de kist, achter de stof.
Wij, miljoenen met mij, Christus, alles in de ruimte die de kringloop der aarde heeft, hebben beleefd, afgelegd, de apostelen, iedereen die de eerste sfeer, het licht, de waarheid, de rechtvaardigheid betreedt – dat een hemel is – hebben dit kunnen volgen, kunnen zien.
Wij hebben ons op dat ogenblik één gemaakt met zo’n vis.
We kwamen tot gevoelige eenheid, we klampten ons aan dat leven vast.
We waren één en we wilden weten: wat gebeurt er nu met dit leven?
We zouden dat volgen en wat gebeurt er nu?
We bleven bewust, we bleven denken, want we hebben ons ruimtelijk bewustzijn; dat visstadium is te beleven, aan te voelen en dat is te verwerken.
Hoger bewustzijn verwerken kunnen wij niet, dat kunt u ook niet, maar u kunt wel het lagere individu beleven, zodat dat zieleleven, die geest, die persoonlijkheid van dat visstadium zal ons nu een voortplantingsproces bezorgen, óf er zal een einde komen.
Maar er kwam géén einde.
We waren ... meester Alcar, André en ik, en dat hebben miljoenen mensen voor zichzelf beleefd – ik zei u dat zo-even – elkeen in de ruimte volgt die stadia.
Elke geleerde, elk mens die gereed is en de wetten voor de aarde heeft afgelegd, vraagt onmiddellijk: ‘Meester, kunt u mij de wetten verklaren, ben ik gereed om de reis te maken, mag ik adept zijn?’
En dan gaan we beginnen en komen wij en volgen wij nu wat u ontvangt.
We werden één, het gevoel nam ons over, we voelden dat we wegzeilden.
We gingen ergens heen, we voelden dat de aura – voel nu goed – dat het moederlijke gezag daar van de Eerste Kosmische Graad ijler en ijler werd, we verwijderden ons.
We voelden pertinent en bewust dat we haar omgeving, haar persoonlijkheid, haar kracht hadden verlaten.
Die vonk werd door iets aangetrokken dat geen láger bewustzijn bezit.
Nu staan we even stil bij een wet, een kosmische, goddelijke wet, want – u voelt wel, ik zei zo-even – de maan zond haar, als Eerste Kosmische Graad, als baringsproces, zond zij haar krachten uit, de ruimte in.
Dat was dus hoger bewustzijn, nietwaar?
Hoger denken, hoger voelen – over denken moeten we nog niet spreken – hoger voelen, dieper denken, ruímtelijk denken.
Dat gevoelsleven als uitstraling had bewustzijn.
Wanneer dat geen hoger bewustzijn was geweest, mijn zusters en broeders, had die andere planeet – een bijplaneet moet dit nu zijn, een overgang, wéér een eerste graad – niet kunnen aantrekken, duidelijk?
Maar omdat dit hoger bewustzijn is, levende vitaliteit, levend plasma, komen wij buiten ... dat voelen wij.
De meester zegt: ‘Wat voelt u?’
‘Ik voel de moeder.’
Wij spreken thans over moeder, o heilig moederschap, dat is de maan.
‘Ik voel, mijn meester, dat de moeder zich uit mijn leven verwijdert ...
Ik ga voelen dat ik vrijkom en mijn persoonlijkheid in handen krijg.’
‘En wat voelt ú?’ vraagt de meester die de leiding heeft.
‘Ik onderga dezelfde wetten.’
Dat staat allemaal in de ‘Kosmologie’.
‘Ik beleef het gevoel, ik zou een verklaring ...’
‘Ja, geef mij een verklaring’, vraagt nu de meester.
Ik zou een verklaring kunnen geven voor de aarde, opdat een mens het zal begrijpen, dat is wat de moeder voelt wanneer haar kind geboren wil worden.
Alleen de móéder kan het weten.
Zij alleen voelt het ogenblik opkomen dat gij de weeën noemt.
En dan voelt de moeder: ‘Dit bezit van mij dat ik al die tijd heb gedragen, dit heilige éénzijn, dit machtige voelen’, – dit leven in u, in deze maatschappij, denkt; dáár dacht het nog niet, daar kon het nog niet denken – ‘dit gaat uit mij weg, ik ga ’t voelen.’
Langzaamaan, rustigjes, zelfs in uw slaap gaat u voelen dat het leven zich gaat verwijderen.
En nu gaat het leven weg, de geboorte komt en nu zegt de moeder: ‘Mijn God, mijn God, kon dit maar eeuwigdurend voortgaan.’
U bent iets kwijt, is het niet zo, moeders?
U mist op dat ogenblik iets; ja, u mist het eeuwigdurende baren, een evolutie mist u.
Er is een kloof gekomen tussen u en die geboorte.
Maar wanneer u het in de diepte beleeft voor de ruimte, dan kunt u op dat ogenblik zeggen: ‘Ik heb weer deelgenomen aan de schepping, ik heb God weer vertegenwoordigd, ik was weer één met Zijn baringsproces.’
Want later, wanneer we vanuit de ruimte tot de aarde komen, zult ge beleven – en dan staan we stil en dan zijn we geïnspireerd, opdat het goddelijke woord tot u kan komen om het u duidelijk te maken – dat het moeder-zijn het allerheiligste is dat ge als mens kunt beleven!
Moeder-zijn wil zeggen: één te zijn met een voortplantingsproces, met evolutie, met baring, schepping, leven, ziel, geest, wedergeboorte, rechtvaardigheid, met harmonie.
Moeder te zijn wil zeggen: álles bezitten, omdat het macrokosmische beeld, de Albron zich tijdens die korte tijd, die maanden, in de moeder manifesteert.
Alles manifesteert zich in die negen maanden, wat de moeder kan beleven, maar dat wat wij u duidelijk willen maken, de macrokosmos aan het menselijke wezen gaf, de macrokosmos in handen legde van u, de micro-, gij als mens, gij als vader en moeder.
U krijgt heilig ontzag voor vader- en moederschap, omdat het vader- en moederschap u met de ruimte, u met de Albron verbindt!
Wij gaan verder en waarachtig ... we komen in een nieuw lichaam.
We zijn nog onbewust – wíj zijn bewust – maar we weten: deze cel van dat dier, dat heeft het eerste stadium weer moeten aanvaarden.
We zien weer de vonk, maar die vonk heeft bewustzijn gekregen als een dierlijk leven; alleen werking, dierlijke werking is in die cel aanwezig, duidelijk?
Nu blijven wij één en we gaan zien wat er gebeurt.
Die cel komt in die aura van die planeet en heeft nu contact met die astrale bol.
Dat is dus de eerste, dat is een planeet die buiten de dampkring ligt van de maan, die ligt ver in het universum.
Want waarom moet die ver uit – ver wat wij ver noemen – waarom moet die eerste overgang uit de aura, uit het leven zijn van de moeder?
Omdat, wanneer die bron ín de aura, ín de denkkring, ín het gevoel van de maan leeft, die bron, die nieuwe overgang, die bijplaneet geen hoger bewustzijn ontvangt, want dan blijft u uzelf.
Omdat die bron, die ziel dus, buíten het moederschap komt voor de maan, komt er ook evolutie.
Is dat goed?
Dus de bijplaneten moeten buiten de dampkring liggen van de eerste, de tweede, de derde graad.
De bijplaneten zijn niet direct op de planeet ... satellieten noemt u het, kunt u het noemen, niet direct in de omgeving.
Een satelliet direct bij de aarde kán leven bevatten; dat is ook het uiteindelijke, dat is alweer het laatste stadium en dat zullen we aanstonds beleven.
Dat zult u zien, dat zult u voelen, dat zullen we u verklaren.
Dan heeft die ziel weer contact met het eigenlijke bewuste stadium, de Tweede of de Derde Kosmische Graad.
Begrijpt u?
En zodoende konden wij verdergaan en zagen wij dat die dieren daar buiten de dampkring van de maan kwamen, een nieuwe planeet ons had opgenomen; een nieuw lichaam dat óók door die splitsing tot stand kwam, maar in die miljoenen jaren heeft moeten wachten?
Nee, voelt u, moet u eens kijken wat voor wonderbaarlijke wetten u krijgt.
Dit leven, de maan, is begonnen; de maan schiep nieuw leven, en dat andere leven, miljoenen bollen, cellen, macrokosmische lichamen leven hier en zuigen en zijn stil, doen niets, hebben niets te beleven.
Wat gebeurt er?
U voelt wel hoe machtig, hoe machtig eenvoudig toch alles eigenlijk weer is, ook al leeft u in de ruimte.
Die planeten waren bezig zich gereed te maken voor het moederschap.
Die zogen, die namen de aura van de maan in zich op en hadden niets anders te doen, duidelijk?
Kónden niets anders beleven, dat was het, dat was het, alleen die uitstraling opnemen van de maan, want nu wist Moeder Maan: mijn leven gaat verder!
De Eerste Kosmische Graad kon zeggen: ik ben gereed, ik dij uit, ik evolueer, ik breng evolutie, want dáár leeft de andere bron die mijn bewustzijn opvangt en is in harmonie met mijn leven, dat aanstonds mijn ruimte zal verlaten.
En wij gingen verder ...
Nu komt het: we leven in een wereld, die bol is ook oneindig, het is een planeet, kleiner dan de moeder, maar wij hebben ons bewustzijn in ons, ons gevoel en komen nu één met dezelfde aura waaruit wij zijn ontstaan, nietwaar?
Zuigen die aura in ons op, want dít is nu voor velen het machtige probleem.
Dit is nu het kosmische voortplantingsproces, omdat die uitstraling hier in die bol, in die astrale bol, een deel van de Albron ook dus, miljoenen jaren in het onzichtbare (is), maar dat komt nu tot werking, dat is het volgende stadium.
Dat leven begint nu, heeft die aura van de moeder in zich opgezogen, wij krijgen die eenheid, we zijn één.
Dus die aura van de maan is ons fundament waar wij nu op staan.
We zuigen een deeltje in ons op, miljoenen vonken met ons gingen verder, we zijn met miljoenen ontwaakt.
Er zijn daar lagere graden.
Daar zien wij ... voordat we weggingen, zien we nog even ... kijk daar!
Die gaat terug, die heeft zijn dood nog niet kunnen beleven, móét terug.
Wij zijn verder, we weten wanneer we hier – hier dat is de maan, deze grote ruimte waarin u bent, dat is de maan – wanneer we terugkijken, dan zien wij dat de maan nog miljoenen jaren bezig zal zijn voordat haar Algeest, haar Alkern is verdicht, begrepen?
Haar Albron zal zich omzetten.
Zij is een deel van de Albron, zij is Alziel en elk vonkje dat zich afscheidt uit haar lichaam – dat is het baringsproces, dat is het moederschap – zuigt zoveel Alkern in zich op en dan komt de verdichting, dan komt het uiteindelijke proces voor deze geboorte, voor ons ruimtelijk denken en voelen, het terugkeren tot God.
Kunt u het begrijpen?
Hier begint opnieuw het stadium als op de maan, precies dezelfde wetten.
We komen tot werking, zeven overgangen en eindelijk ... we zijn gereed, we zijn in het volle stadium.
We raken elkaar weer aan, we scheiden weer af.
Er komt een nieuwe geboorte, wij gaan sterven, we leven nu langer ... we leven nu langer, maar we hebben maar één leven te baren.
Wij behoeven maar één leven te baren, in de schepping is er niets anders, één leven voor dát leven om te kunnen terugkeren.
Want gingen wij ons niet splitsen, dan hadden wij vroeg of laat geen terugkeren meer.
Dus er komt splitsing, er komt wedergeboorte, wij krijgen het nieuwe leven, we zijn dierlijk bewust.
Goed ... we leven nog even op de maan.
In die eerste graden was dat een miljoenste deel van een seconde en toen waren we al uitgedijd, waren wij al gestorven, uitgeleefd.
Daar geschiedden die wetten, maar omdat wij meer bewústzijn hebben gekregen, duurt dat proces van nog te blijven leven even langer.
We vliegen door de wateren, we hebben het gevoeld, eindelijk!
We hebben onze scheppingsdaad volbracht, ons kan niets meer gebeuren, wij gaan door.
We wachten nog even, we leven daar een leven van gelukzaligheid.
We kennen geen bomen, geen dieren, geen mensen, geen appelen, geen peren, u behoeft niet te eten.
U zuigt de levensadem daar maar in u op.
Er zijn geen zonden en geen fouten, alles is volmaakt.
We krijgen hetzelfde proces voor díé planeet; die overgang overwinnen wij, na weer zoveel miljoenen eeuwen overwinnen wij deze planeet.
En het allereerste wat wij nu daar in ons opnemen na het uiteindelijke te hebben beleefd is: wanneer dit leven in die wateren komt en die allerhoogste stadia heeft bereikt, het land nu beleeft, uit de wateren gaat – dus weer het allerhoogste – is er niet veel veranderd aan dit organisme.
Maar het dier ... we leven langer op de aarde, we zijn langer buiten het leven dat wij in de wateren genieten.
Dus de tijd van landelijk bewustzijn verruimt zich reeds en zo gaan we verder.
Wanneer u dit vast kunt houden, en dat vertellen u de boeken ‘Het Ontstaan van het Heelal’, even, natuurlijk vanzelf, – daarom moet de kosmologie erbij komen, dat wil zeggen, dit ís de kosmologie, dit is het ontstaan van het wezen, het leven, het ontvangen van het vader- en moederschap –, zien wij dat een planeet, een lichaam in de ruimte in staat is om aan het eigen leven verruiming te schenken.
En nu gaan wij van dát moederschap af, wij beleven die planeet, wij gaan weer door.
Er zijn geen andere wetten – u houdt dit nu vast – en dat is voor ál de planeten, voor ál de ruimten door de Albron geschapen, precies hetzelfde.
U hoeft dit nóóit meer los te laten, zelfs in de Vijfde en Zesde Kosmische Graad moet u die baring ondergaan, want dat zijn de allerheiligste fundamentele wetten voor God, voor de verruiming, voor vader- en moederschap.
Vader- en moederschap voeren u naar het Al terug.
Wij kunnen dus een sprong maken en dit tijdelijke daar verlaten.
Wij gaan van de eerste naar de tweede overgang, wij kwamen op de derde; planeten, bijlichamen die in de ruimte een plaats hebben gekregen.
Het ene lichaam splitst zich weer voor het andere.
Die bijplaneet, de overgang, zendt weer aura uit als de moeder, en bestuwt, bezielt daar die lichamen dus.
En eindelijk komen wij op de nieuwe planeet, op de eigenlijke graad aan.
Dit zijn maar voorstadia.
En komen wij op de Tweede Kosmische Graad ... nieuw leven!
We komen daar; voordat we de vierde, de vijfde overgangsplaneet hebben bereikt, hebben wij ons reeds opgericht.
Die vlerken, die zijn naar buiten gekomen, we hebben klauwen gekregen, we zijn behaard.
We zijn nu al bijna ... we lijken nu op een aap, we zijn dieren.
Wij zijn nog behaard.
Onze schedel moet zich nog vormen; de zon heeft die kracht nog niet.
Na dat evolutieproces komt er verruiming, komt er ontwikkeling, komt er evolutie en verfraaiing, maar de eigenlijke natuurlijke, goddelijke verfraaiing zullen wij eerst krijgen als Moeder Aarde, als kind van zon en maan, aan haar taak begint ...
Duidelijk?
We gaan nu dus ... we gaan nu dus, wat we als hoofdkernen, als fundamenten voor deze morgen beleven, en zullen zijn, zien dat alles wat u in de ruimte ziet en beleeft alleen maar vader- en moederschap is.
En nu nemen wij een korte vlucht naar de aarde, wij komen van de bijplaneten af.
We zijn op de tweede planeet – de Tweede Kosmische Graad is de planeet Mars – en we gaan nu weer overgangen beleven.
We komen op bijplaneten en nu komt de aarde in contact, de aarde is gereed.
Wij zuigen de aarde, die tussen zon en maan vastgehouden werd, die uitstraling heeft gevoeld.
Dat ging allemaal vanzelf.
Die bollen ... waarom is dat die planeet en waarom is er die planeet?
Dat kunt u niet vragen.
Waarom is er verschil tussen planeten?
Waarom heeft die planeet die dan de aarde is – vragen de mensen – dat dan gekregen?
Waarom bent u een dichter, waarom bent u dit, waarom bent u dat?
Waarom heeft de ander niets, in úw tijd, vanuit uw tijdelijke ik?
Dan zeggen wij, dan zegt de ruimte: u hebt alles, u zult het later zien, u kunt zich straks de wetten eigen maken, kunst, alles!
Want wat de aarde had, is ook voor dáár.
Want die andere planeten – de aarde leefde tussen vader- en moederschap in – omdat die delen daarginds ook uit die splitsing, uit dat goddelijke gewaad zijn ontstaan, en eenzelfde taak zullen beleven.
Want die aarde doet niet méér dan dat andere ónbewuste lichaam, die we zullen leren kennen als Saturnus, Uranus, Jupiter.
Planeten, gasbollen, u ziet de nevelen en ik ga u nu daarmee verbinden, wil ik deze lezing, dit vader- en moederschap voor de ruimte, afmaken en omranden, zodat u een eindstadium beleeft en u die zwaarte niet meer voelt.
Wat u daar nu zag ... wij komen later weer terug bij die Tweede Kosmische Graad, want dat moet wel, maar wat u daar ziet, hebben wij dus voor de maan beleefd.
Tussen de maan en de Tweede Kosmische Graad zijn zes overgangen, dat hebben we ook beleefd voor de openbaringen toen de Albron begon, nietwaar?
Wij hebben die voor God in het onzichtbare gezien, voor Zijn geestelijke persoonlijkheid; nu reeds als stof, als dierlijk leven en weer ten opzichte voor de ruimte als macrokosmische lichamen.
En dat wil nu zeggen dat wij de gelegenheid kregen – dat zijn de gelegenheden, dat zijn de kernen – om ons tot de goddelijke evolutie te brengen.
Dat zijn de fundamenten, de voetstappen die de Albron voor ons neerlegde om tot die Albron terug te keren.
Maar wanneer men nu de aarde betreedt – de aarde is ook weer begonnen, de aarde kreeg evolutie, de aarde kreeg verdichting – en wanneer we nu die miljoenen jaren voorbijgaan, dan kunt u uw leerstellingen volgen.
De aarde kwam tot verdichting.
De wetenschap weet nog niet hoe, maar men neemt reeds aan: er kwamen nevelen.
Zij zijn er dichtbij, de mensen, die geleerden.
De aarde kwam in verharding, verstoffelijking.
Er kwam een gloeiingsproces, voelt u, broeiing, baring, er kwam een afkoeling.
De wetenschap zegt: ja, maar toen waren er nog geen mensen.
Kan de wetenschap dat aanvaarden, het allereerste stadium voor de maan – kan de wetenschap dat zien? – dan, geloof het, staat heel deze mensheid voor hetgeen gij nu ontvangt, dan staat deze mensheid voor de Universiteit van Christus!
Voelt u dit?
De aarde is nu in die miljoenen tijdperken tot verdichting gekomen, en wanneer we die macrokosmische stelsels uit die tijd loslaten en nu het huidige stadium beleven, dan zien wij – wat zien wij nu? – dat er alleen voor het universum één moeder is en één vader.
En dat de mens door dat vader- en moederschap zichzelf heeft verdicht en dat andere planeten, de aarde, aan het lichaam voor de verfraaiing van dit beeld heeft gewerkt, maar dat wij, doordat we levens kregen, onze evolutie konden voortzetten.
We zijn vanuit de ruimte naar de aarde gekomen; dat was niet vanuit de ruimte naar de aarde, nee ... wij namen een stap, wij hebben een stap gezet, links en rechts, dat is maar een stap, een stapje ...
Want aanstonds, het zal u duidelijk worden, zult ge zien dat deze hele ruimte maar een vonk is van uw goddelijke bron.
Het heeft niets te betekenen én alles, maar als mens zijt ge nog geen goddelijk bewuste, dat leren wij zien.
Maar daarnaast ligt tevens het beeld hoe ontzagwekkend is het om als mens, bewust op twee benen, bewust te handelen, te zien, te voelen, de ruimte te ondergaan, vader en moeder te zijn voor God, voor uzelf.
Dan eerst gaat ge begrijpen hoe ontzagwekkend, heilig, machtig en universeel de mens is.
Hoe machtig heilig de moeder is, hoe machtig de man, de scheppende kracht is, die als wezens tezamen de Albron zullen vertegenwoordigen.
En dan gaan we aanstonds eens kijken, want door het goddelijke gezag, door het bewustzijn van de ruimte aan te voelen en te ontleden, dat in u op te nemen, gaat ge, zult gij uw leven op aarde beter begrijpen en zult ge buigen voor de moeder, want zij is álles!
Dan praten wij niet meer over afbraak, vernietiging en haat.
Dan slingeren wij Gods kind, de goddelijke kern niet meer in Gods aangezicht.
Dan zijn er geen moorden meer, geen afbraak, geen mismaking.
Dan is het heilige ernst geworden voor uw persoonlijkheid zolang gij nog in het stoffelijke verkeert.
De aarde heeft zich ... dat ziet u nu ... we leven op de aarde.
We hebben een stap gemaakt in de ruimte op een andere graad.
We hebben die gevoelens gekregen, die werking ondergaan, wij hebben ons die wetten eigen gemaakt.
We zijn gereed, (we hebben) een ander lichaam aangezogen, opgebouwd, voortgestuwd; door de scheppende en barende krachten van Moeder Maan als Albron geschonken, hebben (we) ons gereedgemaakt.
Een nieuwe planeet is er, de aarde, een hoger bewustzijn.
Zij, als kind van zon en maan, van vader en moeder, zal haar leven opvangen.
En nu moet u dit gesprek eens beleven.
Toen de aarde begon en de goddelijke kracht ...
André heeft u verleden verteld dat hij in een stoel zat en de godin van Isis, dat schilderij – ik hoorde het, ik was bij hem, ik was bij u – van de muur af viel en zei: ‘André, ik val, maar vang mij op, vang mij op.’
En hij zegt: ‘Moeder, zijt ge roepende?’
‘Kom vlug, André’, en gelijk gaat hij en hij neemt de godin van Isis in zijn hart.
‘Wanneer dat schilderijtje’, zei André tot u – en dat hebben de engelen, de meesters gehoord – ‘ú gevoel kunnen schenken voor een soort disharmonie, een ongeluk, wat zal dan het vaderlijke en het moederlijke gezag voor en van de ruimte tot die kinderen die zijn ontstaan, kunnen zeggen?’
En toen de aarde zover was dat het eerste leven die kringloop ... dat is een kringloop, die ruimtelijke kringloop, dat is alleen een ding, dit ... en in die kring zitten planeten en in die kring zijn voetstappen gemaakt, in die kring hebben we ruimten gekregen.
We hebben die kring ... uw ruimte is maar een kringetje, een klein kringetje, als vergelijking.
Door deze vergelijking ten opzichte van het goddelijke Al is dat maar een vonkje, een stap in een hogere richting naar een hoger voelen en denken, een nieuw moederlijk en vaderlijk bewustzijn.
En toen zei de vader van de ruimte: ‘En ..., moeder?
Zijt ge tevreden?
Ik zie wat ge doet, ik ben altijd bezig.’
‘Ja’, zegt de maan, de moeder, de Eerste Kosmische Graad.
‘Ja, m’n goede man, we zijn één.
Ik zal eerder gaan naar de Albron, wanneer ik aanstonds mijn lichaam, mijn ziel, mijn persoonlijkheid heb kunnen uitdijen, heb kunnen schenken.
Ik zal eerder terugkeren tot het Al en mijn plaats als vroeger – maar ook bewust – weer vertegenwoordigen, en gij zult scheppen totdat al ons leven van deze ruimte, al ons leven van onze wereld, ons huis.’
Want zei de Bijbel niet en zei Abraham niet en hebben de profeten niet gezegd, heeft de God van al het leven niet gesproken: in mijn Vaderhuis zijn vele woningen?
Ja, dat zei de moeder.
Dat zei de maan, dat was de zon, dat was de scheppende kracht: ‘Onze kinderen maken het goed, onze kinderen zijn welvarend, de eersten hebben de aarde reeds bereikt.’
En ... Jetje ... hoe heet de aarde?
Kon de zon, kon de Albron de aarde een naam geven, kon zij Maria heten?
Zij was de Derde Kosmische Graad, zij vertegenwoordigt het hart van de maan, het hart van de Albron.
Zij heeft niets anders te doen dan zich over te geven, want de mens, het leven uit die bron ontstaan zal haar opnemen, zal zoveel kracht in zich opzuigen en nu komt er nieuwe ontwaking.
En de zon zegt: ‘En, moeder, voelt ge mijn kus?
Ik ben zo gelukkig en ik heb licht gegeven aan duisternis.
Ik liep.
We hebben de wateren gevuld.
We hebben ons een machtig mooi gewaad gegeven.
Ik ben stralend bewustzijn en gij, mijn lieverd, ge hebt de weeën aanvaard, de pijnen doorstaan, maar ons leven zal straks het Al bevolken, voor de Albron neerknielen als vader en moeder en om ons daar weer beiden te vertegenwoordigen.
Dat schonken wij aan onze kinderen, al ons leven in de ruimte heeft de wettelijke zelfstandigheid, de rechtvaardigheid en onze harmonie aanvaard en beleefd.
Al onze miljoenen kinderen zullen gezegend zijn, omdat wij de waarachtige wetten ondergingen en ze aan ons leven onder ons hart konden schenken.
Ziet u?
Ga verder, mijn moeder ... mijn moedertje, ga verder en maak u gereed.
Aanstonds wanneer ge zult sterven, wanneer ge zult terugkeren tot de bron van al het leven, de Albron, het Alleven, het Allicht, de Alziel, de Algeest, dan zult ge naast mij zijn, dan zijt ge opgeloste evoluerende plasma; denkend, voelend en begrijpend en doen wij tezamen ons werk.
Gij zult mij stuwen en inspireren, gij zult naast mij zijn.
Ik zal u aan mijn hart nemen en beleven wij de eeuwigdurende kus om het leven van onze kinderen af te maken, en zal de mensheid het goddelijke, geestelijke, astrale gezag betreden ... het leven na de dood.’
Het leven na de dood, om dáárin, mijn zusters en broeders, de wetten voor de ruimte voort te zetten, en kunt ge voor uzelf de volgende zitting reeds vaststellen, die zal heten: ‘De astrale persoonlijkheid voor de mens als universeel beeld, als licht, leven en liefde’.
Aanvaard alles, opdat de Albron in uw leven zal ontwaken.
God zegene u en de uwen.
Ik dank u.