De Vijfde, Zesde en Zevende Kosmische Levensgraad

„Wij, mijn broeders, staan thans open voor de hoogste levensgraden, die de mens overwonnen heeft ...” gaat meester Alcar verder.
„De meesters uit het „AL” schenken ons hun bewustzijn.
Zij vragen, gá verder, doch ik voel, dat wij ons vrij moeten maken van de Vierde Kosmische Graad en dat is niet zo eenvoudig.
Máár, waarvoor gingen wij op weg?
Waarom mogen wij deze machtige ruimten beleven?
De „Universiteit van Christus” is het, waarvoor wij dienen.
De meesters hebben ons gevolgd, zij willen, dat wij hun Goddelijke afstemming aanschouwen.
„Christus” spreekt nu tot uw leven!
Christus is daar met Zijn geliefden.
Stel u nu op die hogere liefde in en wij verlaten deze ruimte.
Hoort gij het?
Mijn broeders, de stem komt vanuit het Goddelijke „AL” tot ons leven.
Dát is „Christus”!”
In ons leven komt de stilte van dit machtige bewustzijn.
Wij zijn gereed om ons vrij te maken van dit leven en gaan verder.
Het Goddelijk bewuste kind verwacht ons!
Deze ruimte smeekt ons om verder te gaan.
En wij voelen dat het bewustzijn ín ons komt, wij voelen ons gedragen door die levenswetten.
Wij behoeven niet te smeken om kracht en levenswijsheid, wij zijn kracht geworden en de wijsheid als mens roept ons het „AL” thans te naderen.
Dat is het Huis van God, de werelden die wij hebben beleefd, is één Huis!
Voor mens, dier en Moeder Natuur.
Wij lossen op voor de Vierde Kosmische Levensgraad, doch het licht van de Vijfde Graad straalt ons reeds tegemoet.
Dat licht geeft ons kracht en liefde om onze tocht voort te zetten.
Wij zijn macrokosmisch bezield.
Of wij konden niet meer denken, wij zouden hier bezwijken.
Wij horen gezang.
De menselijke timbres zijn miljoenvoudig verruimd.
Dat stuurt ons voort, op deze vleugelen gedragen verwijderen wij ons van de Vierde Kosmische Graad.
Hoort gij dit, kind van Moeder Aarde?
Tracht dit te voelen en ook uw Goddelijkheid zal ontwaken.
Dit is overweldigend voor ons leven, ons voelen en denken, doch wij voelen ons opgetrokken, wij zijn één en deze éénheid is het, waardoor wij hier als mens kunnen denken.
Wij voelen ons als Goddelijk bewuste Profeten.
Elke wet zingt ons toe, en dat timbre is liefde!
Dat is leven, ziel en geest en bezit deze persoonlijkheid.
Het gevoelsleven van de Vijfde Kosmische Levensgraad komt ín ons.
Wij voelen ons als Goddelijke openbaringen en hoe zullen wij zijn, wanneer wij het Goddelijke „AL” betreden?
Ja, mijn broeders, wij zijn de Paulus voor de twintigste eeuw, omdat wij voor het „Koninkrijk Gods” dienen!
Het uitspansel, zien wij, verandert van kleur.
Deze ruimte is als het geestelijke levenslicht van de vijfde sfeer in ons leven.
Het Goddelijke „IK” van deze ruimte spreekt ons toe, wat wij horen is levensblijheid en ontwaking.
Stof heeft nu geen betekenis meer, dit alles is ziel en geest, én licht!
O, mijn God!
Vader van Liefde!
Wij komen!
Já, sturen wij de ruimte tegemoet, wij komen!
Wij gaan bewust verder!
Wij zweven voort, mijn zuster en broeder van de Aarde.
Gá met ons en aanvaard!
Thans hebt gij te aanvaarden!
Wij voelen ons als Goddelijke Vleugelen en toch zijn wij ook mens!
Het levende hart van deze ruimte spreekt, bevoelt ons en wij worden aanvaard!
Van geluk en ruimtelijk voelen en denken, vallen er tranen.
En wij schamen ons niet, want dit is ontzagwekkend.
Wij beleven Goddelijke openbaringen!
En toch, tot ons komt er: gá éven in gedachten terug vanwaar gij gekomen zijt.
En nu beleven wij vanuit deze ruimte ál onze reizen; wij zien onszélf op de Maan terug en dieper; ook het ogenblik, dat de „Almoeder” begon zich te baren en te verstoffelijken; in slechts enkele seconden beleven wij miljoenen levenswetten en levensruimten voor de mens, ons zélf, ook voor het dier en het leven van Moeder Natuur.
Wij betreden de Derde Kosmische Levensgraad en volgen de sferen van licht, daarna gaan wij over op de Mentale gebieden en beleven die wedergeboorte.
Wij weten thans, wij zijn mensen, doch voor alles een Goddelijke zelfstandigheid geworden, voor al het leven van deze ruimte en straks voor het „AL” bewustzijn.
En dan komt er tot ons leven:
„Gij zijt thans ín ons leven gekomen!
nu bewust verder!”
En dan horen wij zeggen:
„Dit is de Vijfde Kosmische Levensgraad.
Wij zijn licht geworden!
Wij zijn licht voor élke levenswet!
Wij zijn licht geworden voor ons vader- én moederschap!
Dit is óns planetenstelsel en gij ziet, de planeten en Zonnen veranderen nu niet meer.
Wij schiepen licht, leven en liefde!
Wij zijn het thans!
Wij schiepen evolutie en voerden ons zelf tot het „AL” terug!
Eens leefden wij op Aarde!
Ook wij hebben al uw wetten moeten beleven!
Géén levenswet is ons geschonken!
Al de dierlijke levensgraden hebben wij moeten aanvaarden!
En thans?
Daal af in ons bewustzijn!
Elke levenswet is nu een geestelijke openbaring voor uw bewustzijn!
Elke levenswet is voor het kind van Moeder Aarde!
Dat zijn de levenswetten voor het menselijke organisme!
Wij keerden door de zeven levensgraden tot God terug!
En „ZIJN” bewustzijn ligt voor uw leven open!
Gij ziet nu, door de Vierde Kosmische Levensgraad hebben wij de Vijfde geschapen.
Gij, die van de Aarde gekomen zijt om de wetten van God voor de „Universiteit van Christus” te verstoffelijken, zijt thans één met ons leven!
Gij weet nu, dat wij de Derde Kosmische Graad in stand houden!
Voelt gij dit?
Wij zijn als mens, leven, ziel, geest en stof, kracht, verdichting!
Daardoor vertegenwoordigen wij onze Goddelijke afstemming!
Wij vertegenwoordigen nu reeds de „Alwetendheid”!
In alles, voor elke levensgraad beleven wij de álwetendheid!
Gij ziet nu, élke levenswet heeft zich voor het Goddelijke stadium vergeestelijkt.
Omdat het leven tot God terugkeert, kregen wij die werelden te zien en te vertegenwoordigen.
En die reine Goddelijke liefde spreekt tot ons bewustzijn.
Wij zijn voor God tweelingzielen en zijn nu in staat dit Goddelijke te dragen.
Wij zijn „G O D E N”!
Ons organisme kunt gij zien, doch het omschrijven, dat is niet meer mogelijk, doch daarvoor zonden wij u tot de eerste stadia terug.
Thans kunt gij ons aanvoelen en kent gij de diepte van ons organisme, ons denken en voelen.
Wat is nu reinheid?
Wat is stuwing?
Wij zijn alles!
Als mens, als vader en als moeder, tezamen vertegenwoordigen wij al die ruimten!
Zó heeft de „Almoeder” het gewild!
Wat is ziel?
Wat is geest?
Wat is de menselijke persoonlijkheid?
De mens bezit die Goddelijke ontwaking.
Door het vader- en moederschap gingen wij verder.
Wij leven reeds biljoenen tijdperken en gaan tot het eeuwigdurende leven.
Ook wij dienen!
Wij blijven dienen!
Want dát is ons leven en ons licht!
De Goddelijke Mens verwacht u!
Gá verder nu, ga regelrecht tot het Bewuste Goddelijke „AL”.”
Wij gáán verder en kunnen verdergaan, de macht van al het leven zegt het.
En dat is de Godmens!
„De Godmoeder!”
Als mensen van de Aarde!
Wij moeten dat aanvaarden!
Zó wordt de levenswet „Mens”!
Wij zijn hierin niet alleen, want ál het leven stuwt ons voort.
Wij zíjn „licht”!
Wij zijn vader én moeder!
Uit stof geboren, doch nu als de Goddelijke zelfstandigheid.
Wij kijken omhoog en voelen het Goddelijke „IK” van deze ruimte ín ons komen.
En nu horen wij:
„Ik gaf U leven, Mijn leven!
Ik gaf U ziel, Mijn ziel!
Ik gaf U vader- en moederschap, doch Mijn „Almoederlijk” gevoelsleven!
Ik gaf U baring en schepping, door Mij zult gij terugkeren!
Gá dus verder, kinderen van deze eeuwigheid.”
En wij gaan hoger en dieper, doch wij voelen, hoe dichter wij het „AL” naderen, ook „Golgotha” tot ons leven spreekt.
Dat begrijpen wij, want wij naderen Christus.
Wij komen met Christus tot Goddelijke éénheid!
Wij naderen de Goddelijke „Alwetendheid”!
Wij betreden het „Goddelijke Albestaan”, het Goddelijke eeuwigdurende!
Wij naderen het Allicht!
Wij naderen het Alleven!
Wij naderen de Alziel!
Wij naderen de Algeest!
Wij naderen het Alvader- en Moederschap!
Wij naderen Christus!
Wij naderen de Mens van Moeder Aarde.
Wij naderen het ogenblik, waar de mens als „GOD” ís!
Dát naderen wij als mens en André als kind van Moeder Aarde.
En wij weten het.
Het behoort ons toe.
Althans zij, die deze wereld als ruimte vertegenwoordigen.
Wij gaan ons als een álwetende voelen!
Wij gaan voelen, hoe diep de „Alliefde” is.
Het Alvermogen om te scheppen en te baren.
Dat bewustzijn leeft nu ín ons hart, ook André-Dectar heeft dit te beleven en te aanvaarden.
En dan komt er tot ons leven:
Bijbel, wat bezit gij van deze wetten?
Bijbel, wat hebt gij van deze ziel?
Bijbel, wat bezit gij van dit leven?
Bijbel, wat bezit gij van dit bewustzijn?
Bijbel, wat bezit gij van dit vader- en moederschap, dit licht, dit leven en deze Goddelijke liefde?
Bijbel, wilt gij uw wetten veranderen?
Bijbel, zult gij deze waarachtigheid vertegenwoordigen?
Bijbel, wat hebt gij de mens van Moeder Aarde geschonken?
Bijbel, vertegenwoordigt gij de Goddelijke werkelijkheid?”
En dan gaan wij verder.
Wij moeten verder!
Niets houdt ons tegen, omdat het Goddelijke „AL” wíl, dat wij dat bewustzijn betreden.
Maar wij sturen tot het „Albewuste” kind:
„Wij naderen Uw liefde!
Wij naderen Uw Persoonlijkheid!
Wij naderen Uw ruimte!
Wij naderen Uw licht!
Uw ziel en Uw geest!
En wij willen dienen!
Wij zullen blijven dienen!
Wij begrijpen Uw werkelijkheid.
Wij begrijpen Uw levenswetten.
Er waren mensen op Aarde die Uw leven wilden leren kennen, maar wij beleven U!
Wij weten het, wij hebben bijna Uw „Alleven” bereikt.
In ons komt nu de ontleding van ál de Goddelijke stelsels en wij aanvaarden.
Wij beleven Uw Goddelijke „Wayti”!
En dat is Uw Goddelijke waarachtigheid.
Liefde, leven en geluk is het!
Wij naderen het Goddelijke Koninkrijk.
En dan betreden wij het bewuste Goddelijke „AL”, de „Zevende Kosmische Levensgraad”.
Hand in hand gaan wij thans verder.
Het Gouden licht van deze ruimte overstraalt ons leven.
Dit ís het „AL”.
Dit is de „Almens”!
Dit is het ALleven, als ziel en geest.
Wij hebben het Goddelijke „AL” bereikt, wij staan voor dit leven, deze wereld, waar de mens als God is!
Al het leven van God van ál de werelden die ontstaan zijn, is hier Goddelijk bewust.
Wij staan hier en kijken, wij mediteren, wij hebben lief.
Zó was de „Almoeder”, toen zij aan haar leven begon.
Doch toen Zij zich vergeestelijkte, wás Zij als wij nu zijn, kracht, leven, ziel en geest.
Wij vertegenwoordigen ”H A A R”!
Wat wij van het beginstadium hebben gevolgd, dát leven zien wij thans op Goddelijke afstemming.
Vergelijkingen behoeven wij niet te maken, dat doen wij later.
Ook André-Dectar kan dat op Aarde beleven.
Wij betreden het „ALbewustzijn”.
Hand in hand, maar wij zien géén mensen en géén dieren, maar wij voelen, dat dit het overgaan is en betekent.
Waarachtig, nu wij verdergaan, zien wij de Goddelijke Mens.
Dit is het einde van en voor ál het leven.
Mens en dier, Moeder Natuur, hebben het „AL” bereikt.
Dit ís het Goddelijke „AL”, het Koninkrijk voor de mens, het leven van Moeder Aarde en vertegenwoordigt de „Albron”.
Wij beleven miljoenen levenswetten.
Wij liggen neergeknield en danken God voor deze genade.
En dan horen wij tot ons leven zeggen:
„Mijn broeders, sta op.
Sta op, Mijn kinderen.
Ik ben het.
„Christus”!
Hebt gij, vraag Ik u, één mens ontmoet met deze tekenen?
Gij ziet, Ik leef!
Gij ziet het, ik ben leven!
Zie Mij aan en gij zult Mij herkennen!
Wij groeten U allen!
Kijk terug naar de Aarde, kijk terug tot „Golgotha”.
Ik ben Christus.
Wij wisten, dat gij zoudt komen.
Kijk Mij aan, kind van Moeder Aarde.
Ik ben Uw Christus!
Kunt gij Mijn leven aanvaarden?
Dit is het einde van uw reis tot Mijn leven, Mijn bewustzijn.
Gij ziet Uw Broeders en Zusters.
De mens van Moeder Aarde heeft het Goddelijke bereikt!
Herkent gij Mij, André-Dectar?”
„Ja, meester.”
„Herkent gij Mij, meester Alcar?”
„Ja, meester!”
„Herkent gij Mij, meester Zelanus?”
„Já, meester!”
„Keer dan terug tot Moeder Aarde en verklaar haar ál Mijn wetten!
Vertel aan haar kinderen, dat „IK” en wij allen, die hier in het „AL” de God van al het leven vertegenwoordigen, op Aarde hebben geleefd.
Verklaar haar kinderen, dat gij Mijn levenswaarheden hebt gezien, dat gij Mijn licht, Mijn ziel en Mijn geest hebt mogen aanschouwen!
Ik bén het „Leven”.
Ik ben het Licht!
Ik ben Zichtbare stof geworden.
Ik bén ál de levenskrachten en levenswetten!
Ik bén Vader en Moeder!
Als moeder zal de Aarde en haar Kinderen Mij leren kennen!
Ik bén „Waarheid”!
Ik bén „Alwetend”!
Ik bén „Alles”!
Miljoenen kinderen hebben met Mij het „AL” overwonnen.
Gá terug tot de Aarde, Mijn kinderen.
Ontwaak ín Mij en al de wetten van God behoren U toe.
Ik zal U tonen dat „IK” het ben.
Ziet gij Mijn levens?
Ziet gij Mijn waarheid?
Zie nu Mijn wonden.
Beleef Mij!
Aanvaard Mij!
Eeuwigdurend!
Ik bén bij U wanneer gij deze wetten zult verstoffelijken.
Wéét nu, „IK” zal U kracht geven, als „Wijsheid”!
Miljoenen kinderen van de Aarde leven hier in het „AL”.
Van hier keerde „IK” tot Moeder Aarde terug!
Ik bén geboren zoals gij het leven hebt ontvangen.
Voor Mij werden er géén andere levenswetten geschapen.
Toen wij hier aankwamen, wisten wij, dat alléén Moeder Aarde ónbewustzijn bezit, bewust goed en kwaad beleven moet.
Daarvoor keerde „IK” tot Moeder Aarde terug!
Ik ben Gods Zoon, maar ook gij zijt het!
Voel Mijn leven en gij weet, dat wij U dragen.
Voel ons leven en gij weet, dat wij God vertegenwoordigen!
Daal af in Mijn leven en gij kent Mij!
Keer later tot ons leven terug.
Leer de ziel als Mens en als God kennen.
Vertegenwoordig Mijn „Universiteit”!
Daarvoor zult gij als Wij, leven en evolueren!
Gij weet het, een dood is er niet.
Wanneer gij tot Mijn leven terugkomt, verklaren wij U ons „AL”!
Vertel het kind van Moeder Aarde dat „IK” leef.
Gij weet nu, hoe de mens de Goddelijke ruimten moet overwinnen.
Wij hebben het „AL” vergeestelijkt en verstoffelijkt en „MIJN” Universiteit zal op Aarde geboren worden.
Voer het kind van Moeder Aarde tot de Goddelijke ontwaking!
Daal in Mij af, mijn broeders.
„Wie ben IK.”
Christus!
Christus!
Christus!
Ga terug naar de Aarde en verklaar de wetten voor de ziel en leg fundamenten voor Mijn „Koninkrijk”.”
De meesters uit het „AL” losten op en wij kunnen naar de Aarde terugkeren.
Wat wij zien, dat moet André-Dectar op aarde beleven, thans zinkt hij in slaap.
Meester Alcar neemt hem op in zijn armen en voert André tot Golgotha.
Daar zal hij zich gereedmaken om opnieuw aan het stoffelijke leven te beginnen.
Onderweg slaat hij zijn ogen open en kijkt in die van zijn meester.
„Mijn hemel” ... valt er over zijn lippen, „hoe zal ik dit alles daar verwerken?
Maar ik zal mij staande houden, mijn meester.”
En thans naar het organisme terug.
André denkt, ook wij mediteren.
Mijn God, hoe is het mogelijk.
Spoedig hebben wij het organisme bereikt, onmiddellijk daalt hij af en ontwaakt.
„Mijn meester?”
„André-Dectar?”
„Meester Zelanus, wilt gij spoedig beginnen?”
„Vandaag, mijn broeder.”
Dan valt hij in slaap, doch vanuit zijn leven stijgt er omhoog:
„Mijn Christus.
Mijn God, hoe kan ik U danken.
Alles is waarheid, geluk, leven en liefde.
Ik zal dienen!
Ik zal mijzelf inzetten!
Ga verder, mijn meester.
Wayti?
O, mijn God.
O, mijn Christus.
Als de mens dit aanvaarden kan, komt er vrede en rust op aarde.
Wanneer de mens dit aanvaarden wil, bezit hij de Goddelijke „Alwetendheid”!
Indien de ziel als mens liefde wil beleven, staat zij open voor deze Goddelijke voorzienigheid, voor het licht van ál de ruimten en zal zij haar leven overwinnen!
„Wayti” is het!”
Vanuit zijn ziel stijgt er omhoog:
„Ik was in het „AL”.
Ik heb God gezien!
Ik heb Christus gezien!
En HIJ was „Mens”!
Wayti??
Ik denk.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
-o-o-o-o-o-o-o-
-o-o-o-o-
-o-o-
-o-
Einde Vierde Deel