Nieuwjaarsviering 1 januari 1952

1952

Geluidsopname van de nieuwjaarsviering van Jozef Rulof met zijn vrouw Anna en hun vrienden Perle Barti, Rie Reinderhoff, Cor, Annie, Greetje en Maatje, gehouden op 1 januari 1952 in huiselijke kring.

De onderstaande tekst van de nieuwjaarsviering is een letterlijke weergave van wat er gezegd werd.
Spreektaal of grammaticaal onjuist Nederlands en Engels is dus niet gecorrigeerd.
Telkens na een gesproken zin in het Engels is de Nederlandse vertaling van de hele volgende Engelse passage toegevoegd.
Jozef Rulof gebruikt tijdens de viering de term ‘meesters’ voor zijn astraal-geestelijke leiders voor wie hij als medium dient.
Zijn belangrijkste leiders zijn meester Alcar en meester Zelanus.
Tijdens deze viering hoort Jozef helderhorend wat meester Alcar hem voorzegt.
Geregeld spreken Jozef en meester Alcar Engels om begrepen te worden door de Amerikaanse dame Perle Barti die aan de viering deelneemt.
Meester Alcar en meester Zelanus noemen Jozef meestal André, naar een naam uit een vorig leven van Jozef.
De aanwezigen Jozef, Anna, Perle Barti, Cor en Annie hadden ook samen gedineerd met kerst 1951, getuige de volgende kaart:
Perle Barti had Jozef in Amerika ontmoet. Op de foto hieronder staat ze naast Jozef.
De vertaling van de tekst bij de bovenstaande Amerikaanse krantenfoto luidt:
Jozef Rulof, Nederlandse schrijver en kunstenaar, toont aan de predikant Helene Gerling, links, en aan gravin Perle Barti een van zijn schilderijen die hier op het Spiritualisten congres te zien zijn. Men zegt dat de schilder zijn symbolische schilderijen in één zitting produceert terwijl hij in 100% trance is.
Het schilderij dat Jozef aan Perle Barti toont ziet u hieronder in kleur:
Het schilderij kwam samen met 76 andere schilderijen uit Amerika in 2009-2010 terug naar de Stichting De Eeuw van Christus in Nederland.
Rie Reinderhoff (1903-1991) was illustrator, boekbandontwerper en kunstschilderes in Den Haag. Zij heeft onder meer de tekeningen op de omslagen van de biografie ‘Jeus van Moeder Crisje’ ontworpen, en ook de ‘Jeustempel’ die in deze boeken staat afgedrukt.
Aan Maatje heeft Jozef de onderstaande signering in een exemplaar van het boek ‘Maskers en Mensen’ gericht:

Volledige tekst van de Nieuwjaarsviering

(Jozef:) Dames en Heren, mijn lieve vrienden, mijn zusters en broeders, wat er ook gebeurt in dit leven, wat er ook gebeurt in dit leven, we zullen vechten voor de meesters, meester Alcar en vooral voor onze lieve meester Zelanus, dat de stukken er afvliegen.
En wij allen, meester Alcar zegt mij op dit ogenblik:
‘André, we go on.’
(vertaling: ‘André, wij gaan verder.’
‘André,’ zei meester Alcar tegen mij, ‘wij gaan verder.’
Er was een tijd ... dat ik samen was met vrienden ... en dat was Leo en Nellie en ... Martje en Eddy.
En ik kwam in trance.
En dat was in ’38 dat ik in trance kwam met vrienden samen op oudejaarsavond.
En dan kwam meester Alcar op de minuut van de eerste tik van de ... klok.
Ik kwam in trance en meester Alcar kwam:
‘Wees zusters en broeders, Ik kom tot jullie voor vijf minuten ...’ zei hij tegen ons.
Misschien kom ik terug in dat moment, hij zegt tot ons:
‘Wees zusters en broeders.
Wij leven in de geestelijke wereld en wij komen terug naar de aarde.
Ik was een meester in de kunst, ik ben, mijn naam is Anthonie van Dijck.’
Hij zegt: ‘En wanneer wij nu de mensen van de aarde tot wijsheid brengen, tot evolutie, tot geestelijke gedachten en liefde, wijsheid, reïncarnatie ... dan doe ik meer, meer, miljoenvoudig meer, dan ik in mijn leven kon doen waarin ik een kunstenaar was.
(...) is André het instrument van de Universiteit van Christus.
Als je later het boek ‘Jozef, een leven in twee werelden’ leest, kom je er iets over te weten.
Om nog niet te spreken over de andere boeken die geschreven zijn.
We schreven de Kosmologie en enkele andere boeken.
Daarmee brengen we de kennis, de wetten van de Universiteit van Christus naar de aarde.
Wees gelukkig, wandel in je leven niet met leugens rond.
Wees liefde, wees liefde voor alles.
We zullen de wetten van de Universiteit van Christus voor jullie schilderen en we zullen boeken schrijven voor je persoonlijkheid, je geestelijk moederschap, niet het stoffelijke moederschap, maar het geestelijk moederschap, vaderschap.
Wees een kind, zegt hij in Jeruzalem, wees een kind en ik kom tot u.
Mijn zusters en broeders, ik ga terug naar de sferen van licht, ik leef in de vijfde sfeer en ik ga naar de zesde en de zevende.
Deze nacht ga ik naar (...) van het moederschap.
Wees gelukkig, wees liefde, dat is alles wat ik wil weten van jullie, kinderen van de Christus.’
Kijk mijn zusters en broeders, dat was het woord van mijn meester Alcar en ik wil niet meer zeggen dan dat ik een stommerd ben.
Wees gelukkig, wees geluk, wees liefde voor iedereen.
En de Christus volgt je, Christus neemt je in de armen.
Dat is alles wat ik te vertellen heb.
Maar misschien hebben jullie iets te vertellen aan mij.
Mijn vrouw Anna, zegt eens iets, vertel iets dat ik dit jaar voor jou heb gedaan, misschien elke dag, elke week, vertel het me alsjeblieft.
Alleen de dingen van je lieflijke hart, zeg me alleen de lieve dingen, wat ik in dit jaar heb gedaan, voor jou, voor mezelf.
Misschien geeft de Heer, de gidsen, de meesters jou de juiste inspiratie.)
‘André,’ the master Alcar told me, ‘we go on.’
Er was een time ... then I was together with friends ... en dat was Leo en Nellie en ... Martje and Eddy.
And I came in trance.
And I was in ’38 that I came in trance with friends together in old year.
And then came the master Alcar on minute in the first knocking of the ... clock.
Came in trance and the master Alcar came:
‘Be sisters and brothers, be sisters and brothers, I come to you for five minutes...’ he says to us.
Maybe I come back in that moment, he says to us:
‘Be sisters and brothers.
We lived in the spiritual world and we come back to earth.
I was a master in art, I am, my name is Anthony van Dijck.’
He says: ‘And now when we bring the people to earth to wisdom, to evolution, to spiritual thoughts and love, wisdom, reincarnation ... I do more, more, millions more, than I could do in my life, when I was an artist.
(...) is André the instrument of the University of Christ.
If you read later the books ‘Jozef, a live in two worlds’, you will know something about.
Nothing about to have the other books that you write.
We write the Cosmology and some other books.
Then we bring the knowledge, the laws of the University of the Christ to earth.
Be happy, don’t go in your life with lies.
Be love, be love for everything.
We will paint the laws of the Universe of the Christ for you and we will write books for your personality, your spiritual motherhood, not the physical motherhood, but he spiritual motherhood, fatherhood.
Be a child, he says in Jerusalem, be a child and I come to you.
My sisters and brothers I go back to the spheres of light, I live in the fifth, in the fifth sphere and I go to the sixth and the seventh.
This night I go to (...) of the motherhood.
Be happy, be love, that is all I like to know of you, children of the Christ.’
See my sisters and brothers that was het word of my master Alcar and I don’t like to tell some more than I am a stupid.
Be happy, be luck, be love for everyone.
And the Christ follow you, and the Christ take you in your arms.
That’s all what I have to tell for your for your...
But maybe you have to tell something to me.
My wife Anna, talk something, tell something what I have done for you this year, maybe every day, every week, tell me please.
Only the things of your lovely heart, tell me only the nice things, what I have done in this year, for you, for myself.
Maybe the Lord, the guides, the masters give you the right inspiration.
(Anna:) Nou ik wens dat je dit jaar nog hoger zult gaan als het jaar dat voorbijging.
Dat kan haast niet.
(Jozef:) Mooi, zeg nog iets meer.
(Anna:) En dat je ... dat al je wensen in vervulling mogen gaan met je voornemens omtrent de film.
(Jozef:) I don’t like that, eh … (Jozef zegt dat de film hem niet aanstaat; hij was niet enthousiast over de praktische uitwerking van de filmplannen waar hij betrokken bij was.)
How was I with you in our house when we sit down in the sitting room, together?
(Hoe was ik met jou in ons huis wanneer we in de woonkamer samen zaten?)
(Anna:) Altijd gezellig.
(Jozef:) Gezellig.
Hoe was ik, als ik zat in een stoel en we praatten tezamen Anna, want dit is het jaar dat Onze Lieve Heer luistert.
Ik wil weten hoe ik was tegenover jou.
Had ik fouten, dan wil ik ze gaarne veranderen.
(Anna:) Nee, ik zou niet weten wat.
(Jozef:) Had je geen fouten in mij gezien?
(Anna:) Nee.
(Jozef:) Heb ik je gedragen?
(Anna:) Ja.
(Jozef:) Had ik je lief?
(Anna:) Ook dat.
(Jozef:) Was ik welwillend?
(Anna:) Ook.
(Jozef:) Was ik liefdevol?
(Anna:) Ook dat.
(Jozef:) Dat is wat hè, dames en heren.
Was ik braaf?
(Anna:) Uitstekend.
(Jozef:) Was ik werkend?
(Anna:) Ja, soms deed je een beetje te veel.
(Jozef:) Dat is een mooi, dat is wonderful, I do something too much, she says.
Was ik een kind?
(Anna:) Ja dat ben je toch een groot kind.
(Jozef:) Mooi, was ik nooit een overheersende man?
(Anna:) Nee.
(Jozef:) Dat is something Anna.
En was ik nooit een bruut, een ... een ... iemand die slaat?
(Anna:) Nou ja ...
(Jozef:) Was ik dat?
(Anna:) Dat past niet bij jou.
(Jozef:) Dat is mooi, laat ik je dan een kus geven.
Dat is het mooiste wat je me geeft Anna, ik stel je voor de feiten, je hebt alleen maar te zeggen: ja of nee.
Je hoeft heus niet te liegen voor deze mensen.
(Anna:) Nee, nou ja ik zeg zoals het is.
(Jozef:) Maar dit is mooi, ik ben ... I am very happy with myself.
(Ik ben heel gelukkig met mezelf.
Luister, vooraleer ik naar mevrouw Barti ga, de gravin van New York ...
Vooraleer ik naar haar ga, wil ik je enkele andere woorden vragen.)
Listen, before that I go to miss Barti, the countess of New York ...
Before I go, I want to ask you some other words.
Wat ik in mijn leven ... wat ik in mijn leven wil zijn is niet anders dan een goed man.
Was ik dat?
(Anna:) Ja dat ben je ook.
(Jozef:) Was ik een broer?
(Anna:) Ook.
(Jozef:) Was ik een leraar?
(Anna:) Ja.
(Jozef:) Was ik ooit te lui om jou de dingen te geven die ik kreeg van de meesters?
(Anna:) Nee.
(Jozef:) Was ik alt... was ik soms bezig om te loeren, om je ergens op te grijpen dat je niet wist?
(Anna:) Nee.
(Jozef:) Was ik soms bezig om treiterend je karakter te bezien en te volgen om je op een manier buiten de deur om in duisternis te grijpen?
(Anna:) Nee.
(Jozef:) Alsjeblieft.
Was ik ... nee, lui hebben we al gehad.
Ik heb altijd gewerkt.
(Anna:) Ja.
(Jozef:) Was jij altijd in harmonie met mij als ik moest werken voor de meesters?
(Anna:) Nee, niet altijd.
(Jozef:) Was jij altijd in het begrijpen als de meesters zeiden – al is het snikheet – jij zult neerzitten en schrijven de boeken, want de mensen hebben ons nodig?
(Anna:) Nee.
(Jozef:) Was jij in het begrijpen dat ik neerzat en de mensen ontving die ziek waren en kon jij die altijd voor honderd procent in liefde opvangen als ze aan de deur kwamen?
(Anna:) Nee, dat is niet mogelijk.
(Jozef:) Dank u, dus, Anna, als we de schalen tegenover elkaar leggen, dan mag ik zeggen, dat komt uit je eigen woorden naar voren: Wij hebben van elkaar iets geleerd.
(Anna:) Ja, zeer zeker.
(Jozef:) Toen ik begon, toen zei je: Mijn God waar moet dat naar toe, dat gaat niet goed.
Maar heb ik je die voorspellingen niet gegeven, in de beginning, toen ik van de garage wegliep, dat ik zeg: Onze Lieve Heer werkt met ons, is dat niet allemaal uitgekomen?
(Jozef werkte als chauffeur en was mede-eigenaar van een garage.
Hij verliet deze garage om zich te vestigen als magnetiseur.)
(Anna:) Ja.
(Jozef:) Dank u, dank je Anna.
Ik geloof dat de wereld, als de wereld dit hoort, dat de wereld zal zeggen: ja, man en vrouw zijn één.
Dan zal ik je nog iets vertellen.
En dat is een cadeautje voor 1952.
Ik ben geen sufferd meer.
Ik was een chauffeur toen je me leerde kennen.
En ik hou veel van je.
Ik werk alleen voor jou.
Als je me niet begreep, dan ging ik maar zo maar niet naar een ander, want ik zeg: Ik leg de centjes op de trap, want zij werkt, dient.
Ook al is ze niet zo ver en zo hoog als ik, maar ze heeft liefde, want ze dient mij en dan ga ik altijd op je terug.
Als je dit vasthoudt, Anna, dan zal ik je altijd kunnen dienen.
Dienen, werkelijk dienen, want ik wil je mijn bloed geven en mijn leven.
En ik hou van je, waarom ... omdat ik het leven in de mens liefheb.
Ben je dat met mij eens?
(Anna:) Ja, honderd procent.
(Jozef:) Heb je een goed leven met mij?
(Anna:) Ja, zeker.
(Jozef:) Zullen we verder gaan in de 1952?
(Anna:) Graag!
(Jozef:) Graag?
Geef me dan een kiss.
(Geef me dan een kus.
Dank je.
Perle.
Ik kom nu bij jou.
Je bent een Amerikaans meisje, een gravin Perle Barti.
Ik ben samen met al mijn vrienden heel gelukkig dat jij hier in ons midden bent.
Ik ontmoette je in New York, wanneer ik mijn tentoonstelling en mijn lezing hield.
En wanneer ik je voor de eerste keer zag ... laat me je nu deze nacht een geheim vertellen.
Anna, en dit is voor alle mensen, vooraleer ik naar Amerika ging in ’46 was ik heel ziek.
Ik had het in mijn rug, mijn knieën en ik had iets in mijn longen, ik kon geen adem meer halen, ik was heel, heel ziek.
En ik lag drie weken in mijn bed.
Maar op een morgen kwamen meester Alcar en meester Zelanus naar mij... en luister nu goed mijn lieve vrouw Anna.
Dit is een geheim voor alle mensen, dan zul je weten wie mevrouw Perle Barti is.
De meester kwam bij mij:
‘André, ga naar New York en sta op en je bent niet ziek
We zullen kennis naar New York brengen, inspiratie, liefde, de kennis van het heelal.
Je ben niet ziek, je zult daar een lieve wonderlijke persoonlijkheid ontmoeten, een kind van de Christus.’
Is dat wat?
En ik stapte uit mijn bed en ik was gezond.
I voelde niets.
Thank you.
Perle.
I come to you.
You are an American girl, a countess Perle Barti.
I am very ... I have with all my friends very pleasure that you are here in ons midden.
I met you in New York, when I have my exhibition and my lecture.
And first when I saw you, let me tell you now a secret this night.
When I came, Anna, and this for all the people, when I came to America in ’46, before I go to America in ’46, I was very sick.
I have it in my back, my knees and I have some things in my lungs, I couldn’t take new breaths, I was very, very sick.
And I lay three weeks in my bed.
But on a morning came master Alcar and master Zelanus to me, and listen good my dear wife Anna.
This is a something, a secret for all the people, then you will know how is miss Perle Barti.
Then the master came to me:
‘André, go to New York and stay up and you are not sick.
We will bring to New York knowledge, inspiration, love, the knowledge of the Universe.
You are not sick, you will met their a love, a wonderful personality, a child of the Christ.’
Is that something?
And I go out my bed and I was healthy.
I feel nothing.
Ik voelde me volkomen gezond en ik sprong uit, ik ging naar Rotterdam.
Ik maakte mijn pas klaar, ik ging naar Amerika.
And there when I came in White Plains my brother Anton came to me, he says: Jozef what has happened here?
(En daar in White Plains kwam mijn broer Anton bij mij, hij zegt: Jozef, wat is hier gebeurd?
Ik zeg: Luister.
Ik ben hier in Amerika geweest in ’46 en nu kom ik voor andere zaken.
Niet alleen om te schilderen, en lezingen te geven.
Maar je weet dat ik je vertelde dat hier in Amerika een zangeres leeft?
In ’46 vertelde ik je dat.
Ja zei hij.
Ik zeg: ‘Nu in ’48 zal ik dat leven ontmoeten.
En dat is een leven van de meesters.
Dat is een kind van de meesters en de meesters kennen dat kind.
En ik zal haar ontmoeten.’
Is dat wat, dit wordt een wondermooi verhaal.
Ik denk dat het verhaal het waard is.
Tony (Jozef zijn broer Anton) zegt tegen mij: Jozef, dit is merkwaardig.
Ik zeg: Ja (...)
En wanneer ik op de tentoonstelling kwam, zag ik een kind.
I zeg: oh luister hier, dat is het kind dat ik in mijn leven gezien heb.
Zij is verbonden met de meesters.
Ze kan zingen, is waarheid, is liefde.
En ik moet iets doen en zij moet iets voor mij doen.
En wanneer dat kind op de tentoonstelling kwam, ging ze mediteren bij de schilderijen.
Ik ken die schilderijen.
Mediteer alsjeblieft.
En dat meisje lag daar 20, 40 minuten neer voor de schilderijen.
En alle mensen, moeders lagen daar 20 minuten neer mediterend voor mijn schilderijen.
Zij ook.
(...) zegt: ‘Ik ken je en wanneer ik sterf, wanneer jij in de geestelijke wereld komt, dan is daar iemand die op je wacht, met een (...) universum, met een kennis van de Universiteit van Christus en God.
Hij zal je handen nemen en je naar de maan brengen, naar de planeten, naar de sterren.
Hij zal je naar de vierde, tweede graden brengen en de vijfde en de zesde en de zevende.
Hij zal je naar alles van God brengen.
Jij bent één met hem.
En ik verbond je met de ruimte, met het universum.
En dan kwam die vrouw, die ziel, die moeder tot evolutie en ze weende.
En dat is Perle Barti.
Perle Barti, Perle, Perle, jij bent niet alleen een Amerikaanse vrouw en een gravin, maar voor mij en voor iedereen hier ben jij een zuster.
We houden zoveel van jou, Perle en wat jij voor mij in Amerika deed, maar jij kende mij niet.
Ik wandelde op Broadway met jou en ik wilde het licht uit mijn ogen geven voor de Christus en ik kon mijn leven niet verkopen.
Maar jij was heel liefdevol voor mij en ik vertelde mijn vrouw toen ik terug was: die vrouw was heel wonderlijk.
Maar geef me de tijd om te denken in Nederland, wanneer ik terug ben.
Perle is een oprecht kind en ze heeft verbinding met meesters, jouw wereld, het oude Egypte.
Laat me je nu vertellen, Perle, dat we heel blij zijn dat je hier bent en neem je tijd en maak iets van je leven en volg de lezingen.
Maar als de mogelijkheid zich voordoet, dat je vanbinnen voelt dat je iets voor Christus en de meesters kunt doen, doe het dan.
Misschien komt het tot je in dromen, inspiraties.
Ik weet, Perle, en ik geloof dat iedereen hier je lief heeft.
Wees een kind, wees liefde, wees wijsheid, wees voor iedereen een vriend.
Dat is alles, dat is het verlangen, de geestelijke diamanten van je persoonlijkheid.
(Perle:) Dank je.
Dank je Jozef.
(Jozef:) Graag gedaan.
En hier hebben we Margareth, dames en heren, voor ons heet ze Greetje.)
Ik zeg: Listen.
I came here in ’46 in America and now I come for other things.
Not alone only to paint, to give lectures.
But you know that I told you that here lived in America, a singer, a girl.
In ’46 I told you that.
Yes he says.
Ik zeg: I will now, in ’48, I will met that life.
And that is a life of the masters.
That is a child of the masters and the masters know that child.
And I will met her.
Is that something, it will be a wonderful story.
I think the story is worth it.
Tony (de broer van Jozef, Anton, had als roepnaam Teun en in Amerika werd hij Tony genoemd) says to me: Jozef, this is remarkable.
Ik zeg: Yes (...)
And when I came on an exhibition and I came then, a child, a look.
I zeg: oh listen here that is that child that I saw in my life.
She is connected with the masters.
She can sing, is truth, is love.
And I have to do something and she has to do something for me.
And when that girl came in the exhibition, she (...) at me, I pray for the paintings, meditate and meditate please.
I look still, I know that paintings.
Meditate please.
And that girl was lying twenty minutes, forty minutes.
And every persons, mothers were lying there twenty minutes and meditate for my paintings.
She too.
(...) says: ‘I know you and when I die, when you come in the spiritual world, there is someone, he is waiting for you, with a (...) universe, with a knowledge of the Universe of the Christ and the Lord.
He will take your hands and he will bring you to the moon, the planets, the stars.
He will bring you to the fourth, second degrees and the fifth and the sixth and the seventh.
He will bring you to the all of the Lord.
You are one of him.
And I connected you with the sky, with the universe.
And then came that woman, that soul, that mother came to evolution and she was crying.
And that is Perle Barti.
Perle Barti, Perle, Perle, you are not only a woman of America and a countess, but you are a sister for me and everyone.
We love you so very much, Perle and what you do, what you have do in America for me, but you couldn’t know me.
I was walking on Broadway with you and I like to give my light of my eyes for the Christ and I couldn’t sell it my life.
But you was very love for me and I told my wife and I came back: that woman was very wonderful.
But give me the time to think in the Netherlands when I came back.
Perle is a very child and she has connection with masters, your world, Egypt.
Let me now tell, Perle, we are very happy that you are here and take your time and make something about your life and follow the lectures.
But if the possibility is coming, too, that you felt inside, that you feel inside you can do something for the Christ and the masters, do.
Maybe it comes to you through dreams, inspirations.
I know, Perle, and I know I believe that everyone loves you, here in that time.
Be a child, be love, be wisdom, be everything, be for everything a friend.
That’s the whole, that’s the desire, the spiritual diamonds of your personality.
(Perle:) Thank you.
Thank you Jozef.
(Jozef:) Please.
En hiermee have Margareth, Margareth for us, dames en heren voor ons heet ze Neel... niet Neeltje, maar Greetje.
Greetje is Grootje maar Greetje.
Maar, Greetje, vertel nou eens eventjes onder elkaar ...
– Cor, we hebben een hele tijd geloof ik, niet? (Jozef vraagt aan Cor of de wire lang genoeg is voor de geluidsopname van ‘een hele tijd’.) –
vertel nou eens werkelijk wat je in de jaren met ons samen, met mij en met andere mensen hebt beleefd en wat de leer, toen jij van Indië kwam, hebt gegeven, want laat ik je even vertellen, toen ik in Rotterdam kwam, je zag dat vanavond aan de film.
Toen ik je eerste gezicht zag, en ... stond ik op de bühne en ik gaf je een groet.
Ik denk, oh mijn God, wat moet dat mens hebben geleden.
En dat zag ik.
En ik had je gaarne willen kussen, maar ik mocht het niet doen, want dan hadden de mensen gezegd: die meneer Rulof die kust iedereen.
Maar ik heb je geestelijk gekust.
(Greetje:) Ik weet het ...
(Jozef:) Jou en je zuster Toos.
En ik denk, als je dat nu maar weet kind, dat ik je kus, innerlijk en ik heb je lief en ik zou mijn leven en mijn hart op je neer willen leggen, want ik zie wat je daar hebt beleefd.
Want al die narigheid nam ik in me op en toen bracht het meester Zelanus tot de mensen en toen heb je geschreid die morgen.
Wat kan ik nu, wat kan ik nu nog zeggen, in dit nieuwe jaar, als ik dat alles bedenk, want ik volg elkeen.
Ik weet van elkeen alles en ik vang ze in liefde op.
Ik wil ze ... ik wil hun nieuwe gedachten geven.
Ik zeg: waarom heb je dat niet zó gezegd, waarom heb je niet zó gedacht, waarom heb je het niet zó gedaan, want dan had je hém weer gehoord.
Dan had je van hém weer nieuwe gedachten gekregen.
Waarom deed je dat zó niet.
En toen hoorde ik en toen zag ik dat je zíel was vól met smart, ellende.
En toen dacht ik op die morgen nog toen ik voordat ik in de trance ging: Mijn God, mijn God, laat ik alleen dít kind bezielen en een fundament geven voor dit leven.
Dan is mijn taak, mijn werk alleen reeds voor dit kind volbracht.
Zoveel rotzooi, zoveel smart, zoveel verdriet, leefde in dit mens.
Ik zeg, ik wilde dat ik voor jou kon zijn een man, ja, een geestelijk man, want jij moet geen stoffelijk mens.
Ik dacht in die tijd toen meester Zelanus was sprekende, ik wilde dat ik kon zijn een broer ... een echte broer.
Maar wanneer ik mij aan de mens geef als een broer, dan nemen ze ook die beentjes.
Ik denk, ik wilde dat de mens eens klaar was voor mij, dat ik ... dat ik de mens kon geven.
Ik meen het, geestelijk meen ik, want ik weet precies hoe Petrus, Johannes, Andreas, hoe meester Zelanus, hoe meester Alcar door een vrouw kijkt.
Voor mij sta je naakt.
En al heb je kleren aan en heb je dit en heb je dat, voor mij sta je naakt.
Ik zie je toch.
Ik ga door je baarmoeder, ik ga door je moederschap, ik zie je schepping, ik zie je hart, ik zie de organen die mij leven gaven, want ik zag Crisje.
Ik ken je, ik ken de moeder, ik ken de vader.
Ik denk, wanneer kan ik spreken zoals het Universum spreekt, zoals meester Alcar spreekt tot zijn tweelingziel, meester Zelanus, en meester Cesarino, Damascus, De Halve Maan. (Deze meesters zijn de mentors van de sferen van licht, zie hiervoor de trilogie: Een Blik in het Hiernamaals.)
Kan ik hier praten tot een vrouw, zoals ik het Universum zie?
Can I talk to .., that is for Perle, she has to know something, can I talk to the Moon, can I talk to the lady, to the woman, how I talk to the Moon, the planets Saturnus, Jupiter, Venus, Saturn …
(Dit is nu voor Perle, zij moet hier iets van weten: Kan ik tot de vrouw spreken, zoals ik tot de maan spreek, tot de planeten Saturnus, Jupiter, Venus …
Nee.
Ik kan niet tot de moeder spreken zoals ik met de maan praat, ik zeg, Ik leefde in jou en ik ben geboren in jou en jij gaf me het moederschap en het vaderschap.
En ik weet.
Ik kan niet tot mijn zuster zeggen: Ik heb je man lief, je vrouw.
Zij zouden denken dat ik het lichamelijke lief heb en ik kan het lichaam niet liefhebben.
Ik leef hier met mijn vrouw, Anna, de Wienerin, en ik heb haar lief, ik heb niemand anders nodig.
Ik kan wel schreien als je me slechte woorden over moederschap en vaderschap geeft.
En al die zaken kwamen die morgen tot mij voor jou, Greetje, voor je zuster, maar vooral voor jou.
En ik zag dat je daar in gevaar leefde ...)
No.
I can’t talk to the mother how I talk to the Moon, ik zeg, I lived in you and I am born in you and you give me the motherhood and the fatherhood.
And I know.
I can’t talk to my sister: I love your husband, I love your wife.
They think, I love the physical and I can’t ... I can’t love the physical body.
I lived here only with my wife, Anna, the Vienna, and I love her, I haven’t an ... I need, I don’t need another one.
I can cry when you give me bad words about motherhood and fatherhood.
And all that things came to me on this morning for you, Greetje, for your sister, but first for you.
And I saw, I saw that you lived in dangerous in (...) by the Jappen (...) en dat jij was wandelende met een scheermesje in je hand om je aderen door te snijden.
Dat zag ik op die morgen en dat vind ik kunst ... kunst, kunst.
En zo’n vrouw, zo’n ziel en zo’n moeder kan nooit slecht zijn.
Jij houdt van Onze Lieve Heer.
En toen ik dat zag Greetje en dan kan iedereen vertellen wat je wilt, jij bent niet slecht.
Jij hebt alleen liefde, jij houdt van alles en zal ik nooit vergeten.
Now you, give one word here, that’s for all (...)
(Greetje:) Dank je wel Jozef, je hebt me alles gegeven wat ik nodig had.
(Jozef:) Is that so, you haven’t to tell something to the (...)
(Is dat zo, je hoeft niets te vertellen aan ...)
Annie, nou kom ik tot jou en daar is de baas aan het luisteren, wat heb jij nu van dat kreng te zeggen?
(Annie:) Nou nog niet veel.
(Jozef:) Da’s mooi, da’s mooi lieverd.
(Annie:) Heel weinig zelfs.
(Jozef:) Laten we nou eens zeggen Annie, wat hebben we van dit jaar geleerd?
(Annie:) Nou ik voel me steeds eigenlijk vooruitgaan ... omdat ik reeds ben begonnen na zekere jaren, om nu te lezen.
En dat ik er nu veel meer aan heb als enkele jaren geleden.
(Jozef:) Maar nu slaan wij een stuk over, Annie.
Vanavond is het: Onze Lieve Heer is in ons midden.
Je bent een goed mens.
Ik hou van je.
Ik hou van iedereen.
Vanavond is Onze Lieve Heer en dan zijn de meesters, die zitten hier links en rechts, en die horen wat ik zeg.
Ik laat nooit een mens afbreken, als die mens zelf geen liefde is.
En jij bent een goed mens, maar je was dom.
Onze Lieve Heer luistert Anna, Annie, en straks kun je in de eeuwigheid, kun je die film zien, want die woorden liggen vast hier, want ik weet wat ik zeg momenteel.
Ik ben zo kinderlijk als wat, kijk maar in mijn ogen.
Zie je dat kind?
(Annie:) Jazeker.
(Jozef:) Die ben ik.
Jij hebt persoonlijkheden en karakters, die kunnen honden dresseren.
Maar waarom gebruik je het niet voor de mens...
Annie, nou jij.
(Annie:) Ja ...
(Jozef:) Je was een genie in honden dresseren, want je Spana, die heeft 22, 30 ... dingen, mooie bokalen verdiend.
Maar waarom doe je dat niet voor jezelf, waarom gaf je karaktereigenschappen niet datgene wat Spana had.
Nou jij, tegen de wereld, tegen de Christus, tegen de meesters.
Annie, we biechten vanavond.
(Annie:) Ja zeker.
(Jozef:) Thank you.
(Annie:) Nu, ik ben nu begonnen met de dieren en ik zie nu volhouden ook met mensen.
Om in dezelfde liefde door te gaan ...
(Jozef:) Ja, maar hóe, hoe doe je dat?
(Annie:) Nou vol ... ja vol vertrouwen en vol liefde.
(Jozef:) Juist, en wat nog meer?
(Annie:) Tegenover de medemens.
(Jozef:) In de eerste plaats die, die, die smekkerd daar zo.
(Annie:) Ja, natuurlijk.
(Jozef:) Die smekkerd, ja.
En dan, hoe doen we dat Annie?
Je hebt mij vanavond heb je mijn lezing gehoord.
Ik ben altijd bezig, nou moet je eens goed luisteren, ik ben ... ik hoop dat je mij aanvaardt nu vanavond voor 1952 als een broer ...
En praat niet meer van U en Gij.
(Annie:) Ja, ja ...
(Jozef:) Want dan belazer je mij ...
En je meent het tóch niet van Gij en U.
Ik ben jij en jou voor je, ik ben maar Jeus van Moeder Crisje en Jozef.
En als de meester gaat praten, dan hoef je alleen maar te luisteren en is het iets voor je dan néém je het.
Je heb hier aan de muur mooie, mijn mooie schilderijen gekregen, Annie.
Ik heb járen, twee jaar gesmeekt in stilte dat je ging lezen.
Ik was altijd hoffelijk.
Ik was altijd lief tegen je.
Maar jij vertikte het om te lezen.
Waarom ... waarom misgunde jíj díe pérsóónlijkheid die je Spana gaf.
(Annie:) Nou het was geen misgunning, maar ik voelde mezelf nog niet zover.
(Jozef:) Voel je die ...
(Annie:) En nu voel ik me wel zover om het nu wel vol te houden.
(Jozef:) Maar lieve Annie, voel je nou dat gemis?
(Annie:) Ja zeker ...
(Jozef:) Dat je ... voel je nou de bekrompenheid van de mens, dat je een hond ... medailles laat winnen en dat je jezélf laat verarmoeien.
En die medailles dat zijn de boeken van de meesters, neem je dat aan?
(Annie:) Ja, ja ...
(Jozef:) We hebben 20 boeken en die 20 boeken zijn medailles van de meesters, want er zijn er bij die zijn met geestelijk goud bekroond.
Waarom gaf jij dat Spana en niet jezelf en niet hem?
(Annie:) Ja, omdat ik eigenlijk zover nog niet was.
(Jozef:) Neem ik onmiddellijk aan mijn dear, mijn lieverd.
En je neemt het ook toe.
Maar voel je nou dat 1952 jou geeft en mij geeft alleen geluk, liefde, leven, harmonie, begrijpen, praten?
(Annie:) Dat heb ik zelf ook gevoeld.
(Jozef:) Zeg Annie, ga nou eens naar die smekkerd en geef hem nou eens een kus.
Is die ...
(Annie:) Dat gaan we doen.
(Jozef:) Dan moet je me eerlijk – ik ga met je mee – of die kus anders is dan 1951.
Kom ga mee met mij.
Cor ... neemt, mijn lieve broer (overdrachtelijk of innerlijk-geestelijk bedoeld) Cor, neem nou eens de kus van je lieve vrouw en vertel nou eens eerlijk of die kus anders is als in 1950-51.
Kus nou eens werkelijk.
Onze Lieve Heer staat in ons midden.
Ik kijk toe hoor.
Is die anders?
(Annie:) Ja, inderdaad.
(Jozef:) Nog niet helemaal.
Want ik voelde ... toen jij ... en hij ... elkaar losliet ... van ziel – dan voel ik je weer hè, dat is die gekke, dat is dat gekke mediumschap Annie.
Dan zeg je: Mijn God, wat is dat toch in de mens, dat ik die diepe kus, dat diepe koeren niet kan beleven.
Doe het nog eens.
Maar nou écht, écht, gódverdikke nog an toe, hierzo.
Zie, dat wil ik hebben.
Dat zijn nou mensen, dat zijn kinderen van Onze Lieve Heer.
Zie, dat is alleen voor ons.
Dat glazen oog van hem dat kijkt nou.
Ja.
Thank you very much.
Annie, ik dank je hartelijk.
Ik wilde je alleen maar iets geven.
(Annie:) Zeker Jozef, ik dank je zeer.
(Jozef:) Dit is geen komedie, dit is ... dit is geen ... geen natuur, dit is alleen man en vrouw te leren begrijpen wat het leven aan Gene Zijde is.
Nou zal ik, ja ik kom nog ... ik kom ... ik wilde eigenlijk meneer ... mijn beste Cor, ik wilde eigenlijk ... je laatste woord nemen, máár ik wilde ook even nog een hartelijke drink nemen voor het ... nee dat gaat niet, nee dat gaat niet, ik moet dat eerst afmaken.
Maatje, wat heb jij tegen onze zusters en broers en Cor en de meesters en Onze Lieve Heer te vertellen?
(Maatje:) Alleen maar mijn innige dankbaarheid voor alles wat ik deze jaren heb mogen ondervinden en leren.
Ik heb gevoel te vele fouten, die ik heb gemaakt en ik heb mijn best willen doen, om dat beter te doen.
En ik voel zo’n innige dankbaarheid, en ik voel me, ja als een héél klein kind en zo’n innige dankbaarheid de meesters en jou, wat ik allemaal heb mogen ondervinden en wat ik verwerkt heb met mijn hart, dat is alleen maar, ik heb alleen maar liefde en liefde ontvangen, en ik wil proberen liefde te zijn.
(Jozef:) Maatje, je zegt daar zo ontzettende mooie dingen.
Ik beschouw je als een moeder die weet.
Maatje, ik beschouw jou niet als een sufferd.
Nou zal ik je vertellen hoe ik je zie.
Ik beschouw je als een kind van de eerste sfeer, eerste sfeer.
Ga nooit meer in, Maatje, in leugens en bedrog en laat nooit de mensen door jou praten.
Dat wil zeggen, je kunt wel eens wat zeggen, dan brengen de mensen weer over en dan gaat Maatje over de straat en ik over de straat en iedereen over de straat.
Als je iets tegen de mens zegt, wat de mens opneemt, dan vertellen ze dat later en over-later aan tien mensen, dan is je mooie woord bezoedeld.
Praat weinig nu na 1952, want je bent een goed mens.
Ik heb je leren kennen als een werkelijk lief mens, toen een slechte man bij me kwam, hij zei: Rietje is een kletster en Maatje is een roddelaarster.
Ik zeg: Meneer, daar is de deur.
En dat was ... you know, you know ... how that is.
Ik zeg: Meneer, in mijn ogen, in mijn leven kan een mens niet slecht gemaakt worden, die ik ken.
Voor mij is er geen vriend en geen zuster slecht.
In de jaren dat ik je ken, toen je het eerst bij me kwam, heb ik je gezien als een liefhebbende ziel, als een moeder met een gewéldig enthousiasme.
Soms vlieg je te hoog, ik moet me nog remmen.
Dan zeg: Oh Jozef, oh Jozef.
Dan zeg ik: nou Maatje, koes, koes, koes, niet te hoog, niet te ver, maar gewoon menselijk en daar ben je een schát in geweest, lelijkerd, lieverd, kletskop.
Ik hou van je, Maatje.
Ik meen het uit de grond van mijn hart.
Rietje ... jij bent ... jij bent onze lieve ... onze lieve ... gróte kunstenares in ons midden.
En ik zal je vanavond nog eens een beeld geven hoe ... hoe ik je begrijp.
Jij bent een schat, Rietje.
Anton Pieck kan niet tegen je op, want jij hebt bezieling, jij hebt gevoel.
En toen Maatje in het eerst bij me kwam, ik zeg, ze sprak over Rietje, en ze zei: Ja Rietje is er nog niet, ik zeg: En waar is nou je Rietje.
En ik was verlangend om jou te zien in mijn ... lezing, en eindelijk, toen zat je daar, en toen zei Maatje: Dat is nou Rietje.
En ik geloof dat was in 1947.
En toen ik je zo keek aan het balkon en toen wist je niet wat ik je toe zendde, ik denk ik ben blij dat je er bent.
Want je bent een kunstenares en kunst is mooi, maar kunst ... alléén ... door pennen, door ... kleuren ... door al die dingen meer is niet mooi, als je de wetenschap niet kent voor jezelf.
Je kunt schilderen, je kunt uitbeelden wat je wilt, maar wetenschap, liefde en gevoel is meer waard dan alles.
En weet je wat ik toen heb gezien, Rietje, en waar ik je door bewonder, en dan hou ik van je en dan zal ik vanavond vertellen waarom ik zoveel van je hou.
Ik kan je liefhebben, maar ik ... ik, ik heb mijn Anna.
En als ik alleen op de wereld, nam ik je nog niet, want dan had ik weer een ander en ik neem geen mens meer.
Geloof het nou.
Maar, Rietje, dat jij als kunstenares ... Cor hoor je goed wat ik zeg, ... als kunstenares zó goed en zó lief voor je lieve Maatje zorgt, en dat je zó werkt voor haar ...
Denk erom Rietje, als er ooit iets gebeurt en je kunt het niet meer, dan kom je tot mij en dan kom je tot Cor, want dan zullen wij je sterken en je helpen om Maatje te geven wat ze dagelijks nodig heeft: melk, brood en nog iets anders.
Want jij werkt voor je moeder en dáár in, Rietje, heb ik je lief, want ik werkte net zo als voor Crisje, toen ik jóu zag, toen zeg ik: Mijn God Jeus, je ziet jezelf, maar dat is een wijf en ik ben een man.
En toen kon ik je kussen, maar toen mócht ik je niet kussen en waarom mocht ik je niet kussen.
Ik denk: misschien ‘geet die vrouw van mien holden’ en dan zit ik er aan vast.
En als ik er dan aan vastzit, dan ‘krieg ik ruzie mit mien wief’.
En toen kon ik je niet kussen en toen kon ik je niet in mijn armen nemen, want Rietje, ik dacht, jah Rietje, Rietje, Rietje, Rietje, wie zal dat begrijpen.
Wie wil mij nou begrijpen, ja dat ik je alleen wil liefhebben en wil kussen, omdat je je lieve Maatje, je moeder liefhebt?
En ik kende Maatje, ik kende jou en dit is nu voor vanavond, voor 19 ... 50 ... 2 is het woord, is mijn liefde, is mijn gevoel waarom ik zoveel van jullie hou, waar ik pertinent veel van jóu hou.
Als Maatje wel eens bij me kwam en je was niet te bereiken ... ja daar komt nog wat, natuurlijk.
En ze zegt: O, mijn lieve Jozef.
Ik zeg: Laat het toch gaan mijn lieve Maatje, want ze is een kunstenaar, ik heb het godzijdank overwonnen, want mijn Wienerin (Anna komt uit Wenen, later noemt Jozef haar ook ‘the Vienna’) die beleeft dat niet meer, want ze ziet niet dat ik kunst beleef, schilderijen maak, boeken schrijf en dat ik lezingen geef.
Dat gaat haar niet aan, want ik ben altijd een stupid.
I am ... I am in every time a stupid.
Ik liet de Wienerin niet zien dat ik wérelden moest beleven, nee, ik moest maar proeven hoe zíj die koffie had gemaakt.
Maar ik bracht kósmische koffie.
Lekker, zegt ze, vind je dat niet lekker?
Is dat niet lekker?
Is dít niet lekker?
Ik zeg: Wat is nu lekker?
Toen zegt ze: Waar heb je het over, ik sjouw me uit en je doet dit en je doet dat en je luistert niet, je smaakt niet eens.
Ik zeg: Néé, Onze Lieve Heer is alleen lekker.
En toen moest ik weer praten om de Wienerin duidelijk te maken dat Onze Lieve Heer lekkerder is dan wij, de kóekjes van de moeder.
Maar, Rietje, geloof me, ik hou van je, ik hou zóveel van je, ik hou nóg meer van je, ik hou zo ontzettend veel van je, ik hou ontzagwékkend veel van je, als je zelf liefde bent en je niet laat belazeren.
Rietje ... ik bíd vanavond, dat je áltijd voor je Maatje zult zorgen totdat ze, die ouwe sok, de kist ingaat.
We zullen ze d’r in trappen als het voorbij is.
Maar vanúit het graf zal ze zeggen: Schuman, Bach en Beethoven, I like all that three boys.
(Maar vanúit het graf zal ze zeggen: Schuman, Bach en Beethoven, ik waardeer al die drie jongens.
Ze is een kunstenares, ze speelde viool, ... maar de liefde van Maatje.
Ik denk dat die goed is.
Zal je haar zien in de sferen van ... mist?)
She’s an artist, she’s a violin, she played violin, ... but the lóve, de líefde, the lóve of Maatje.
I think it is right.
Will you see her in de sferen van ... mist?
Heeft zíj jou al eens laten voelen, dat zij in een sfeer van li... van... in een sfeer van mist leeft?
Nee, waarom zorg je er eigen niet voor, dan ben je er ook.
Had je nog iets?
(Rietje:) Ja, Jozef, ik wou dít zeggen: Door de meesters en door jou ...
(Jozef:) Een beetje harder, want ze horen je niet ...
(Rietje:) ... heb ik geleerd mezelf te leren kennen en daar kan ik nooit dankbaar genoeg voor zijn en ik weet dat als ik de haan hoor kraaien en ik zou de verkeerde kant kiezen ...
(Jozef:) Dan, dan ...
(Rietje:) ... dan is het voor mezelf en voor de meesters smart en ik wil trachten dat nooit te doen.
(Jozef:) Dan zit ik nog in de grond daar, in die greppel en ik zeg: Rietje, réchtdoor ... want je zult me nooit meer verliezen, lieverd.
(Rietje:) Nee Jozef, ik heb je boodschap verstaan.
(Jozef:) Ik ... ik hóu van je, je bent een lekkere scheet ...
(Rietje:) Ik heb je boodschap verstaan.
(Jozef:) ... een lekkere scheet, dat is Hollands, maar het hoort erbij.
Dames en ... mijn lieve zus ... we praten niet meer van dames en heren.
Ik kom nu tot mijn lieve vriend Cor, mijn broer.
Ik zal u eens ... ik zal je eens wat vertellen, dames en heren.
Ik weet niet waarom het kwam, maar verleden week zat ik in mijn ouwe ... brieven en zo ... te zoeken en toen vond ik een brief van mijn broer Cor.
En toen schreef hij in die brief: Józef, Józef, ik sméék je als ik naar je gezicht kijk naar ‘Een Blik in het Hiernamaals’, dat kan ik wel schreien, kom terug tot ons, want je bent verkeerd.
En ik wist niet waarom dat ik dit zeg: Anna kijk eens even, ik zeg, hier heb ik nog een brief van Cor, die heb ik blijkbaar weggestopt.
Hij zegt: ‘O kom terug tot ons, want je bent op de verkeerde weg.’
Toen stond ik ... toen dacht ik zo ... toen kon ik mij leegschreien ...
(Hier ontbreekt een stuk opname.)
(Cor:) Ik zal trachten een paar woorden te spreken.
En nou wil ik maar het allerliefste ... teruggaan ... naar de tijd dat mijn oudste dochter, Tina, een jaar of 12 – schat ik zoiets – was.
Toen had ik ... niets meer.
Ik had letterlijk niets meer.
Toen ik jong was, toen ging ik naar kerk enzovoorts.
En toen ik wat meer verstand kreeg, toen ging ik dat alles realiseren en toen bleek het dat er voor mij niets meer overbleef.
Toen ben ik zo’n 20 jaar aan het zoeken geweest.
Zoeken, zoeken, zoeken ... ik kon het niet vinden.
Ik ging zelf zover, dat mijn dochter, toen ze 12 jaar was, zei ze tegen mij: Pappie, waarom doe je dit nu?
(Jozef:) Mag ik je nu even vragen, mijn lieve broer, waarom had je die gevoelens?
(Cor:) Ja ... dat moest in mij gezeten hebben, dat heb ik nú begrepen.
(Jozef:) Dat leefde als het ware ...
(Cor:) Het leefde in me.
(Jozef:) ... in je, je ... je, je, je had het, je wist het niet, maar je dorsten was daarnaar.
(Cor:) Maar dat wist ik toen nog niet.
(Jozef:) Dat wist je toen nog niet.
Zie je, daar gaat het ons nu over.
(Cor:) Dat wist ik niet, daar wil ik nu naar toe gaan.
(Jozef:) Dat is het ja.
(Cor:) Dat wist ik niet.
Ik heb ge..., nou ik heb bloed gezweet, ken ik wel zeggen in die tijd.
(Jozef:) Bloed.
(Cor:) Ik heb alles, heb ik gevraagd en geprobeerd en gedaan wat in mijn vermogen was in die tijd.
Maar ik kreeg nergens geen antwoord meer op.
(Jozef:) Waarom niet ...
(Cor:) Nergens meer ...
(Jozef:) ... wie, van wie niet, van de kerk niet?
(Cor:) Van de kerk natuurlijk.
(Jozef:) Je zocht naar de bijbel?
(Cor:) Want ik wist ... ik wist natuurlijk niet anders.
(Jozef:) O, je ging door de bijbel?
(Cor:) Door de bijbel heen.
(Jozef:) En, en, en, waarom kreeg je dat gevoel ...
(Cor:) Toen kwam ... toen kwamen bij mij die gevoelens op van ... léés die bijbel dan eens even.
En toen kwam ik tot Adam en Eva, Caïn en Abel, de één sloeg de ander dood, enzovoorts, enzovoorts, die verhalen die zal ik nou maar niet herhalen, want de meeste mensen weten dat zo langzamerhand.
(Jozef:) Ja dat weten we allemaal.
(Cor:) En wij komen tot ... nou laten we zeggen ... de mooie psalmen van David, nietwaar.
En toen ging ik zeggen: Ja, dat is de man naar Gods harte, maar hij liet er 40 doodslaan, ik denk: Dan sta ik er best op.
Dacht ik zo bij mezelf.
Nu, nee maar, ik heb aan die bijbel ook niks meer.
Maar mijn dochter zei toen tegen mij, maar dat was eigenlijk hetgeen waar het om ging: Pappie waarom doe je dat nu?
Toen ben ik gaan denken, denken, denken, denken.
(Jozef:) Goed.
(Cor:) Toen ben ik verder gekomen.
Ik ben naar verschillende seances geweest.
Toen kwam ik het eerste terecht bij Vermeulen, mijn ... chef.
Ik had al direct in de gaten dat dat geen normaal contact was.
Maar ik heb toch vastgehouden.
Toen ben ik bij mevrouw Maaier terechtgekomen ... uiteindelijk na 2 jaar dat volgen.
Ik merkte dat het fóút was.
Godzijdank kwam ik terecht, door Jan Koppes, en die zegt: Joh, waarom kom je niet eens beneden, enzovoorts.
Toen ben ik beneden gekomen en toen kwam ik bij ... die nu dan mijn grote vriend is, Jozef ... nietwaar, op de lezingen.
En daar hoorde ik de eerste goede woorden, die naar mijn zin waren.
En daar heb ik alles, maar dan ook alles, wat ik nu geleerd heb, aan te danken.
Dat is in héle, in laat ik zeggen, in telegramstijl, een deel van mijn leven geweest.
Ik ben buitengewoon dankbaar, dat ik dit mee heb mogen maken.
Buitengewoon ... want ik heb héél veel, héél veel geleerd.
(Jozef:) Goed ...
(Cor:) Héél veel ...
(Jozef:) Maar nou, wacht eens even mijn lieve broer.
Nou praat je over dankbaar zijn en je praat over heel veel geleerd zijn, wáárdoor breng je dat tot verstoffelijking?
Hóe ga je dat beleven?
(Cor:) Omdat mij hier van binnen iets zei: Dit is niet goed en dat is niet goed, en toen ik de werkelijke woorden hoorde, dan voelde ik hier in mijn ... hier ...
(Jozef:) Van binnen?
(Cor:) Van binnen voelde ik een g... kreeg ik een gelukkig gevoel.
Ik ben de eerste keer, dat ik op de lezing kwam, ben ik met enkele, ik zal de namen niet noemen, van mijn kennissen geweest.
En dat was de allereerste keer dat ik de lezing volgde van Jozef Rulof, en zal ik de naam Jozef Rulof noemen, natuurlijk.
En toen de lezing afgelopen was en toen zei één van die dames die er bij was, die zegt: Die vent daar op die tribune, die heb zeker met Christus geknikkerd.
Ik zeg: En ik heb er toch zeker minstens drie minuten plezier van gehad, want ik heb er toch wat van geleerd.
En vanaf die tijd ben ik toch door blijven zetten en daar ben ik nou mijn eigen dankbaar voor.
Het is misschien wel erg dom gezegd, maar ik heb het doorgezet.
Jozef, en nu terug naar de dag van vandaag ...
(Jozef:) Ja.
(Cor:) De 2 rolletjes (de draadrollen die ze beluisterd hebben eerder op de avond) die we nu gehoord hebben, ik heb niet veel gezegd, ik heb alleen maar eens zitten knikken, zo en ...
(Jozef:) Ja.
(Cor:) Maar er gaat wel wat in mij om ...
(Jozef:) Ja
(Cor:) ... ik ben helemaal nog niet zo’n .... buitengewone hoor.
Dat weet ik wel, maar daar werk ik aan.
Geloof me, ik zal er aan werken wat ik ken.
(Jozef:) Kan.
(Cor:) Wat ik kan.
Ik zal dit nieuwe jaar het zover proberen te brengen, dat eindelijk Jozef over mij iets tevreden is.
Mag ik het hier bij laten?
(Jozef:) Ja, maar ik ben ’t nog niet.
(Cor:) Dat weet ik.
(Jozef:) Ik ben het nog niet en ik zal je tot de knieën dwingen, waar ik je hebben wil, als Annie mij helpt.
(Cor:) Ja, ik wil het nog zo zeggen.
(Jozef:) Als ik het ...
(Cor:) Ik wil zelfs dít zeggen ... sla me maar zo hard als dat je wil, als ik het maar red.
Ik wíl het redden, ik wéét dat ik stík van de fouten.
Nou jij.
(Jozef:) Ik stik van de fouten ...
(Cor:) Ja, weet ik.
(Jozef:) Ja ... en ... ik stik ... dat is alles, als een mens zegt ...
Toen ik gisterenavond zei tegen ... donderdagavond tegen de mensen: Ik ben maar een groot kreng.
Daar wil ik mee zeggen: Ik ben niks, ik verbeeld mij niks, je hoeft mij niet tegen mij op te zien, ik ben niets.
En als zij zeggen: Ik ... ik ... ik ben nog niks ...
Ik kan jullie allemaal helpen, als jullie allemaal je best doet ... tegenover elkaar ...
(Cor:) Dat wil ik ook.
(Jozef:) Als híj wil, Annie, wij hebben ... ik heb met Anna te maken, die hebben met mekaar te maken, Perle is only in her own life and Margareth too.
(Perle is alleen in haar leven en Margareth ook.)
Je, jij, jullie hebben de vrije wereld, you have the free world, maar wij hebben met elkaar te maken, Greetje, Margare ... eh, Rietje als jij schildert en tekent, voel geen druk ... dat wil hij zeggen.
Als Maatje nog zo tekeer gaat, als jij je laat storen, dan is Maatje het niet, maar jíj bent het.
Je bént niet te storen.
(Rietje:) Ik laat me ook niet storen.
(Jozef:) Ze kunnen het natuur...
That’s right, maar vroeger was het wél zo.
(Rietje:) Vroeger wel, ja.
(Jozef:) That’s right, heb je van mij geleerd?
(Rietje:) Ik kan door niets meer gestoord ...
(Jozef:) Heb je dat van mij geleerd?
Anna weet niet dat ik een kunstenaar ben, een schrijver ben, een kosmisch bewuste.
(Rietje:) Ja dat ben je, nou en of.
(Jozef:) Maar dat weet zij niet, want zij hoort nooit dat ik schrijf, want ik laat het haar niet voelen.
Is ’t waar Anna?
(Anna:) Ja.
(Jozef:) Zij hóórt niet dat ik schrijf, ze hoort het wel, maar ze wéét niet dat ik schrijf.
Als ik 8 boeken schrijf, dan weet zij nog niet dat ze af zijn.
Laat ik haar niet weten, dus ik heb geen ... met andere woorden, ik heb geen drukte.
Wáárom ... listen, listen, wáárom make we of nothing things, cosmic things, for nothing.
Waarvoor maken wij van zulke stróntdingen, laat me dat maar rustig ... stront.
Grote zaken die niets te betekenen hebben.
Wat hij zegt ... dat is leuk ... maar ik sta ... jullie zullen weten, ik ben een geestelijk mens.
Ik dúld geen afbraak onder elkaar.
Als ik de mens, mijn vriend naast mekaar heb, dan dúld ík geen afbraak, geen vernietiging voor de ander, als de ander mij loslaat en Chrístus niet moet.
Dan sta ik máchteloos.
Als jouw ... mijn vrouw morgen gaat zeggen: Jozef die deugt niet meer en ik ga naar een ander.
Dan zeg ik: Nou kind ik kan dat, maar een ander kan dat niet.
Ze zegt: Nou ga je gang, ik ben fout.
Maar als jíj Christus niet dorst, niet wilt eten en de man of de vrouw, ik heb daar vrouwen en mannen in ‘Ken U Zelve’ (In het gebouw ‘Ken U Zelve’ gaf Jozef als medium trancelezingen) die dorsten naar Christus, en de man niet.
Dan is het toch doodeenvoudig dat die man, die vrouw, eens even wil praten met een dorstende ziel, die mannelijk scheppend is?
En als ze de benen kunnen nemen, mijn lieve zusters, dan nemen ze het, en dan kan ik niet zeggen: Dat is verkeerd, nee, Christus zegt: Godverdikke nog an toe, het is goed, want ze hebben mij lief.
En dáár gaat het over, begrijp je dit?
Ja.
(Jozef:) En dan kun je wel ja en amen zeggen en nee.
We zijn kletspraat voor elkaar, maar achter de kist zien wij elkaar terug als acht levens.
Ben ik je broer en jij mijn zuster, misschien ben je mijn broer en ik je zuster.
Maar tussen ons in staat het laatste woord van de eerste lezing in ‘Ken U Zelve’.
Tussen ons in, vrouw, staat nu Christus, want hij zegt: Amen.
Waarom zeg je niet – wil ik nog zeggen –– na dit alles: ‘Amen’, na elke woord, want ik heb het begrepen, want Amen wil betekenen: Ik heb elk woord en elke gedachte tot de realiteit gebracht van Christus en God.
Ik heb mijn wóórd gebracht tot harmonie, tot liefde, rechtvaardigheid en nu kan ik eerst Amen zeggen.
Maar die sufferds in Hilversum, die dominees, die maar na elk woord Ámen zeggen, die weten niet eens wat het betekent.
Maar wij hebben te zeggen, we have to say ‘Amen’, after every righteousness, dat is rechtvaardigheid.
En dan moet je wéten dat je rechtvaardigheid hebt gegeven, hij als man, als schepper, en zij als moeder.
En dan gaan we door de dagelijkse dingen heen naar Christus, naar Gene Zijde.
En is dat nou niet alles?
Is dat nou niet de moeite waard om het Oudejaarsavond te beleven en te besluiten met het woord van de meesters?
Ik heb je lief.
Ik hóu van je, I lóve you.
I’m truth, I’m harmony, ik ben harmonie.
Ik ben rechtvaardigheid, I’m righteousness.
I like to live only for you, ik wil alleen leven voor jou.
Maar door elkaar, zij naar hem.
I like to live only for you, for the Universe for that life.
Alleen voor het Universum voor leven en dood.
And after the coffin, achter het graf, zullen we ... will I see in your eyes, will I look in your eyes, and then you give me the spiritual kiss for eternity.
En dan zul je me geven de geestelijke kus voor eeuwigdurend.
For me ... for my father ... for my mother, or I, for myself as a child, als een kind, voor mijn moeder en mijn vader.
En dán, gelóóf het, mijn zusters en broeders, als ik straks gá, zul je bèlken (wenen), omdat je me mist, want je mist in mij de Christus en de meesters.
I’m the good, ik ben het goede.
Ik ben wáárheid and I’m life, ik ben het leven, zei eens de Christus.
Maar ík zal het je verstoffelijken.
En als jullie dat doen met elkaar, dan eerst krijg je de universele kus, the mother- and brotherhood for eternity, eeuwigdurend.
Go on... verder, verder ... naar het Al terug ... dat ’s alles.
En nou zegt meester Alcar: Amen.
Enkele woorden van hem.
Enkele woorden of the master Alcar, now, on this minute.
Toen ik kwam to mijn instrument (medium), toen leefde ik in Londen.
Ik was Antonie van Dijck.
Ik zeg u woordelijk, ik hoor nu helderhorend.
Ik gaf mijn liefde en mijn leven voor de kunst, maar het was het niet, want toen ik aan Gene Zijde kwam, dat leest u in de boeken ... beleefde ik dat ik het schémerland moest aanvaarden.
Ík, als meester (als aardse meester in de kunst).
Maar ik ... buigde mijn hoofd, ik ging verder, want ik had in het oude Egypte, wérelden beleefd als priester.
En dát was mijn tempel toen ik kwam in de eerste, en de tweede en de derde sfeer.
Daaróm dat ik zo vlug in de vijfde sfeer kwam, want ik had in het oude Egypte, in Ra, Ré, Isis, mijn fundamenten gelegd voor de geestelijke wereld, die ik niet kende, in dit nieuwe leven, waarin ik vader, waarin ik moeder was.
En nu ... u bent moeders en vaders, zusters en broeders, waarom hebt u niet lief ... alles wat leeft.’
Isn’t that impossible (Jozef bedoelt possible (mogelijk) maar spreekt herhaaldelijk van impossible (onmogelijk), waardoor er verwarring ontstaat), he says, for you, is dat onmogelijk?
Isn’t that impossible for you?
For Americans, he says (...) English.
He says: Isn’t that impossible.
He ask too that.
He gives the same words for you.
Yés, it is póssible, of course.
Het is natúúrlijk mógelijk, dat is impossible ... is mógelijk.
Master Alcar knows that she is ... an American girl, he knows her.
(Meester Alcar weet dat zij een Amerikaans meisje is, hij kent haar.
Ja, natuurlijk, hij leefde in Engeland, hij was bij Charles, Charles one.
(iemand:) Ja, Charles de eerste.
(Jozef:) Charles de eerste, de koning van Engeland.
Hij was de schilder van ....
(iemand:) ... van het koninklijk huis ...
(Jozef:) Hij zegt:
‘Nee, drink niet, maar ... luister naar mij:
Ik ben liefde.
Ik ben alleen liefde.
Ik ben niet heilig, maar alleen liefde.
Ik ben geen Blavatsky, maar ik ben een kind van de Christus.’
Luister naar dit Engels hier ... kan je dat horen, hij is hier ... hier, ik hoor hem nu.
Hij zegt:
‘Ik schilderde voor koninginnen en koningen.
Maar dat betekende geen vreugde.
De vreugde voor mij ... om één kind van Christus tot evolutie te brengen.
Dat is mijn schilderen, mijn geestelijk schilderen.
De waarheid ... de harmonie ... de rechtvaardigheid voor mij ... voor mezelf.
Kosmisch licht, kosmische kennis, dat is alles wat ik wens, door jou, André-Dectar.
En geef dat aan mijn zusters en broeders.’
Dit is meester Alcar.)
Yes, of course, he lived ... he lived in England, he was on the .... with Charles, Charles one.
(iemand:) Yes, Charles the first.
(Jozef:) Charles the first, the king of England.
He was the paint of the ....
(iemand:) ... of the royalty ...
(Jozef:) He says nó ...
(iemand:) Of the royal house.
(Jozef:) He says: ‘Nó, not drink, but ... hear to me:
I’m love.
I’m only love.
I’m not sacred, but only love.
I’m not a Blavatsky, but I’m a child of the Christ.’
Listen hier dit English hier ... can you hear it, he's here ... hier, I’m hearing now.
He says:
‘I painted for queens and ... queens ... and kings.
But it wasn’t pleasure.
The pleasure for me ... to bring óne child of the Christ to ... evolution.
It’s my painting, my spiritual painting.
The truth ... the harmony ... the righteousness for me ... for myself.
Cosmic light, cosmic knowledge, that’s all what I want, through you, André-Dectar.
(De meesters noemen Jozef ook André-Dectar.
In het boek ‘Tussen Leven en Dood’ leren we het vorige leven van Jozef in het oude Egypte kennen als Dectar.)
And give that to my sisters and brothers.’
This is master Alcar.
En moet ik praten in Nederlands, dan komt hij Belgisch uit, ziet u.
Dan kan ik niet meer Hollands praten en moet ik praten in Nederlands, dan kan ik alleen maar zeggen: Ik heb u lief.
Alleen lief.
Méér behoeft u niet te weten.
Alléén: Ik heb u lief.
Het is Belgisch, Vlamisch, I’m a Vlaming.
(Meester Alcar was Anthonie van Dijck, een vlaming.)
You will see my ... you will know ... you will know ... you will know ... you will know, she can’t see me.
(Je zult zien ... je zult weten ... zij kan mij niet zien.
Hoe is ... je echtgenoot ... kan je je echtgenoot voelen?)
How is dit ... your husband ... can you felt your husband?
(Anna:) Nee.
(Jozef:) Can you feel your ...
(Anna:) Nee.
(Jozef:) Now, please feel ...
Feel this ...
Give me your hands.
(...) my hands is the hands of André?
(iemand:) Is dat de hand van Jozef?
(Jozef:) Is dat de hand van Jozef?
(Cor:) Ja... nee ... no ... no... no ... dan heb ik het niet goed verstaan, de hand van meester Ze... meester Alcar.
(Jozef:) No ... I give you my hand.
This ... other hands of me, I give you my ... (hier horen we een gestommel, wellicht dat Jozef ergens tegenaan stoot.)
I give you my ...
Stoort ... is weg ... pssst, hij weg, weg ... sorry, sorry, it’s alright... ik kon er niks aan doen ... da’s jammer.
Kom niet meer terug, Maatje, Annie, Perle, that’s not the hand of the master, but that’s my hands André.
(Kom niet meer terug, Maatje, Annie, Perle, dat is niet de hand van de meester, maar dat zijn mijn handen, van André.
Ik wens jullie voor 1952, veel geluk, aangename dromen …)
I wish you all for 1952, many luck, dreams, pleasant dreams ...
The masters come sorry ... het was een storing.
(iemand:) Ja ... ik weet het.
(Jozef:) But hij ging in trance en hij liet je voelen dat ... ik het niet meer was, in die hand, in die dooie hand van mij.
Maar afijn, hij was in ons midden, meester Zelanus was er, Crisje was er ook.
Vele vrienden ... meester Alcar ... meester Zelanus ... zondag hebben wij een nieuwe lezing ... a new lecture.
Let me tell you all, I will do my best.
(Laat me jullie allen vertellen dat ik mijn best zal doen.
Dat is alles wat ik heb, mijn liefde ... en ... mijn wil.
Ga terug naar jullie hemelen en kus, kus, kus ... we wachten.
Maar wanneer we daar komen ... hopen we bloemen van jullie te zien.
Vinden jullie dat goed?
Bye, bye en de beste groeten voor de Christus, we houden van Hem.)
That’s all what I have, my love ... and ... my will.
Go back to your heavens and kiss, kiss, kiss ... we wait.
But when we come there ... we like to see flowers of you.
Do you like it?
Bye, bye and well greetings for the Christ, we love Him.
This is the last word, dat is het laatste woord van deze avond in 1952.
Mijn lieve zusters en broeders, mijn lieve vrienden, ik dank je voor deze mooie avond.
(vrienden:) Thank you ... thank you Jozef ... thank you.