The Golden Key of Life

1949

‘The Golden Key of Life’ is een manuscript van André-Dectar.

Klikken op de onderstaande afbeelding geeft de pdf (64 MB) van het volledige manuscript.
Hieronder vindt u de integrale tekst van dit manuscript.
Rolverdeling
Graaf-Henry Alonzo … Grondbezitter
José Alonzo … Zijn Zoon
Lony Alonzo … José’s Vrouw
Dr. Sanders … Huisarts
Jean Lawton … Huishoudster
Jim Elmsen … Rentmeester
Stanly Kander … Dominee
Ralph Laster … Schoolmeester
Joan Whitman … Soldaat
Tony Wepster … Soldaat
Harry Elmsen … Soldaat
Robert Kean … Kunsthandelaar
Ardita … Tempel Priester
“Stem uit het Universum”
Figuranten
1 ....
Oorlogsgeweld.
José Alonzo temidden van deze ellende, gewond.
Hij opent zijn ogen, doch valt terug tot bewusteloosheid.
Even later keert hij tot het dagbewustzijn terug en hoort nu prachtige muziek.
Het stemt hem gelukkig, hemels zijn de accoorden die zijn ziel en persoonlijkheid harmonisch optrekken naar een andere wereld.
Hij hoort harpmuziek en een machtig orgel en komt het “ONZE VADER” als een groet uit de Hemelen tot hem, zijn leven en wezen.
Het zweet breekt hem uit.
Hij voelt, dat hij tussen “Goed en Kwaad” leeft.
“Wat heeft dit te betekenen?” vraagt hij zich af.
Rochelend komt er nu over zijn lippen:
“Ik heb niet gedood!
O, mijn God, ik heb niet gedood, ik heb geen bloed aan mijn handen.”
Het is alsof hij buiten zichzelf leeft.
Hij voelt zich vrij van stoffelijke banden en in deze toestand hoort hij een “STEM”, die zegt:
“Hoort gij mij?”
José antwoordt:
“Ik hoor U, maar wie bent U?”
De stem antwoordt:
“Ik ben ”Liefde”!
Ik ben het “Licht” voor deze wereld.
Ik ben “Waarheid”...
Ik ben “Vrede” ...
“GELUK”!
Ik ben “Wijsheid”!
Ik ben “Eeuwigdurende Gelukzaligheid” ...
Waarom moet dit alles geschieden?”
José kan zichzelf niet geloven en vraagt:
“Wat bent U?”
“Ik zei u al, ik ben “Licht” … Leven .... Vrede .... Geluk, maar vooral “Liefde”.
Ik ben het “Licht” voor deze wereld!
Ik ben Inspiratie, Kunst, Ik ben álles, dat u en al “MIJN” kinderen met het “Koninkrijk Gods” verbindt!”
José ... “Waarom komt U tot mij?
Er leven hier miljoenen mensen!”
“Ik heb u nodig, al die andere kinderen van MIJ willen niet luisteren.”
José: ..... “En wat ben ik van U?”
“U bent ziel van MIJN Ziel!
Leven van Mijn Leven.
Geest van MIJN Geest!
In u is het verlangen om MIJ en álles van Mijn leven te leren kennen.”
José .. “Waar ben ik, ik voel mij zo vreemd.”
“Gij bevindt u thans tussen “leven en dood”.”
José … “Dus ik ben dood?”
“Néén, gij leeft, ik trok u slechts in MIJN leven op.
Gij leeft achter “dát” wat men “dood” noemt.
Er is geen dood, Mijn zoon?”
“Wat?
Wat zegt U?
Er is geen dood?
En duizenden hebben thans het leven verloren.”
“Ik zeg u, dát wat gij “dood” noemt, is “Evolutie”!
De ziel leeft eeuwig!”
José: ..... “Laat mij niet lachen .....!
Voelt gij de ernst niet van deze vernietiging?”
“Ik ben juist daarvoor tot u gekomen.”
José … “En wat wilt gij van mij?”
“Ik wil door uw leven tot ál “MIJN” kinderen spreken.
Ik wil Mijn kinderen door uw leven met “leven en dood” verbinden!
Ik wil door uw leven die duisternis doen oplossen.
Ik wil door uw leven opnieuw tot ál “MIJN” kinderen spreken en hen “Vrede en Rust” schenken, Liefde, gelukzaligheid, “weten”!”
José … “En wat wilt gij dat ik doe?”
“Ik wil dat gij Mij zoekt.”
José ...... “Is dat alles?”
“Dat is alles, doch duizenden van Mijn kinderen verongelukten tijdens hun gezoek en keerden tot de duisternis terug.
In dít leven, in hartstocht, ellende, in geweld, álgehele vernietiging.
Of noemt gij dit geluk?
Vrede?
Liefde?”
José .... “En gij denkt, dat ik daarvoor geschikt ben?”
“Ik zei u toch, Ik heb u nodig.”
José .... “Wat moet ik doen?”
“Leg dit stoffelijke leven af en gij zult het “MIJN” ontvangen.
Gij zult de “dood” overwinnen en daarvoor schenk ik u, geluk, vrede, kunst, reine liefde!
Ik zeg u, gij hebt in uw leven het gevoel om “MIJ” te volgen.
En daarna zult gij “MIJ” zien!
Ik beloof het u, gij zult Mijn zien, Mijn leven en Mijn liefde zult gij begrijpen!
Denkt er over ....
Ik kom tot u terug.”
“Maar waarom spreekt gij tot mij nu ik hier neerlig als een gebroken mens?”
“Juist nú wil Ik tot ál mijn kinderen spreken.
Juist nú, nu ál “MIJN” kinderen in ellende leven en het kwaad hen overheerst.
Maar ik spreek reeds miljoenen jaren tot “MIJN” kinderen.
Ik sprak door de “Kunst”, door Muziek, door “ Wijsheid” ..... door het leven in de “Natuur” .....!
José .... “En dat heeft niet geholpen?”
“Gij ziet wat er thans weer is geschied.
Afslachting, “hel en duivel” worden weer aanvaard!
Er is alléén narigheid, duisternis, de schatten des Hemels worden niet begrepen.
En door dit alles verongelukken “MIJN” kinderen.
Ik heb dit niet gewild?”
“Bent U als ik ben “MENS”?
“Ik ben “leven, ziel, geest, liefde!”
“God dus?”
“Indien gij Mij leert kennen zult ge weten wat dit zeggen wil!
Ik ben het “Licht” en het leven voor álles stof!
Liefde .... alléén liefde ......
Aan de dingen die “IK” schiep zult gij “MIJ” herkennen.
Zoek “MIJ” dus, brengt “MIJN” licht in deze duisternis en eerst daarna zal het geschieden!”
“Wat?”
“ Dat gij de “dood” overwint .....!”
“Is dat alles?”
“Alles .....
Vrede, geluk, eeuwigdurend leven!
Mijn kinderen weten dan dat “IK” ál “MIJN” leven lief heb!”
José .... “Geef mij het leven terug en ik zal U volgen, ik wil voor U leven!”
“Gij bezit het stoffelijke leven, lk verbond Mij slechts met dát deel wat tot Mijn Leven behoort!”
“Gij zijt dus tóch “GOD”?”
“Wat doet het er toe .....”
MIJN leven spreekt tot u … de “Liefde”!
Volg dat, volg “MIJN” weg en gij zult tevens “Mijn Koninkrijk” bezitten!
En is dat niet het geluk voor deze “wereld?”
Ik kom tot u terug, José Alonzo .... gij zult voor deze wereld ontwaking brengen!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
2 ......
José ontwaakt in het hospitaal!
Hij herinnert zich het gebeuren op het slachtveld en denkt over alles na.
Hij voelt zich goed en is bewust van zichzelf.
Hij weet, dat hij met de “dood” in aanraking is geweest.
Het leven sprak tot zijn ziel, tot zijn geest, het kan niet anders, dát is het!
Hij zegt tegen zichzelf: “bijna was ik er geweest, bijna, maar ik leef nog.
Die “Stem” .... die “stem” toch, machtig was het.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
3 ......
Graaf Henry Alonzo op een stoel, zittend voor een raam.
Een kunsthandelaar komt tot hem en heeft enkele oude meesters te verkopen.
De man toont hem de stukken, doch de Graaf zegt:
“Wat dacht ge, dat ik nu nog kunst kocht?
Nú, nu ik sterf, sterven ga?
Ik heb voldoende voor mijn zoon gekocht, kijk zelf.
Néén, nu heeft toch niets waarde, niets, álles wordt vernietigd, alles!
Verkoop mij levenswijsheid, beste man!
Wat weet gij van “leven en dood” af?
Wat van”doodgaan”?
Is er een dood?”
Henry tot zichzelf: “Wat voor nonsens bedenk ik toch?
Foei, ‘n schande is het” ....
Dan tot de kunsthandelaar die hem volgde:
“Néén, ik koop geen schilderijen meer!
Ik moet die rommel niet, wij leven thans in een tijd om eens ernstig te denken.
En mijn tijd is voorbij … dát is het!
Ik ben ‘n oud man!
Laat me met rust!”
De opgedirkte handelaar kan vertrekken.
Toch denkt hij Graaf Henry te beïnvloeden als hij zegt:
“Gij vraagt naar het leven, Graaf?
Híér heb ik het!
Kijk deze prachtige kunst eens goed aan en gij ziet uw geluk.
Een meesterlijke hand wuift u toe.
Leven en geluk is het.
Kijk toch deze schoonheid.”
Graaf Henry kijkt niet, maar zegt:
“Ik verlang naar de stilte en de rust, een rust, een stilte die niet van deze ellendige wereld is, waar zovéél over gepraat wordt, gezocht is, geschreven werd, maar niet één mens het ware van kent.
Ziet ge, beste man, dát wil ik van u kopen, dít, alléén nog dít, méér niet en is eigenlijk alles!”
Henry trekt zich in zichzelf terug en de man vertrekt.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
4 .......
Lony Alonzo .... zij komt uit haar kamer.
Lony is zichzelf niet, zij wordt voortgejaagd, is een onwezelijke natuur, zij lijkt verbitterd, onrust straalt er uit haar gehele wezen.
Lony rent door het huis, is beneden in de hal, weet niet wat zij daar zoekt.
Dr. Sanders komt binnen, Sanders staat voor Lony en zegt:
“Mevrouw, ik heb een boodschap ontvangen, uw echtgenoot is gewond.
Ik ga tot hem!
Kan ik iets voor u doen?”
Lony Alonzo kijkt Sanders verwilderd aan, zij bedenkt zich geen seconde en rent naar haar kamer.
Sanders gaat tot Graaf Henry.
Hij zegt:
“Wel, goedemorgen, Graaf Henry, hoe is het?”…
Sanders voelt de pols.
Dan zegt hij:
“Ik kreeg vanmorgen het bericht van een collega van me, het betreft José Alonzo!”
De Graaf schrikt en vraagt:
“Dood?
Niet mogelijk, hé, Sanders?
Niet mogelijk!”
“Neen, zo erg is het niet, wel wat gewond en spoedig thuis.”
“Meent gij het?”
“Ernst, Graaf Henry, niet ernstig gewond.”
“Hebt ge Lony reeds gesproken?”
“Ja, ook dat.”
“En?”
“Ze vloog naar haar kamer, graaf Henry, ik kan haar niet bereiken.”
“Die ongelukkige toch .... als wij voor haar maar iets konden doen, Sanders?
Een onhebbelijk leven is het.
Eigenlijk vraag ik mij al zolang af, wat doen die schepsels op deze wereld.
Wat is dat toch voor een ziekte?
Jullie geleerden weten het niet.
En miljoenen bevinden zich in zo’n toestand.
Tenslotte, het ergste wat er bestaat, Sanders, als u het mij vraagt?
Maar wat doen we, Sanders?”
“Ik ga tot José Alonzo, ik zal hem groeten, Graag Henry.”
Sanders vertrekt.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
5 .....
Lony op de kamer van José.
Zij vernietigt zijn kunst.
Schilderijen worden aan stukken en brokken geslagen, wetenschappelijke boeken besmeurd, bezoedeld en neergekwakt.
Lony moet geen dromer, noch kunstenaar, zij wil “leven”!
Zij zoekt de duistere kant van het leven, maar is zichzelf niet meer.
Soms lijkt ze bezeten.
Wij zien Lony in de bibliotheek, waar zij boeken over Socrates, Plato, Arestoteles, Rudolf Steiner, Boeddha en andere werken vernielt.
De Bijbel vertrapt ze.
Ze is in opstand met alles wat haar bezielend martelt.
Zij vervloekt alles wat met kunst en geestelijke ontwaking uit te staan heeft.
Ze rent de natuur in!
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
6 ......
De rentmeester en de stalknecht volgen haar.
De stalknecht zegt:
“Zij ziet ze vliegen, rentmeester.
Spijt mij, maar te goed, teveel van het goede in het leven.
Denkt u niet?”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
7 ......
Lony plukt bloemen en vertrapt ze.
Ze stapt in een sloot, kruipt er weer uit en rolt zich over de grond.
Ze vloekt, vervloekt het leven, zíj wil leven, wíl geluk, dít niet, het andere, de duisternis.
Ze keert terug naar huis, zet zich even op de drempel neer, handen steunen het hoofd en denkt.
Kijkt in de verte, tuurt in een voor haar levende ruimte of is die ruimte léég en doods, waardoor zij zo is, zo voelt?
Lony vliegt naar binnen, pakt een vaasje en jongleert er mee.
Het stuk valt voor haar voeten neer, stukken en brokken zijn het.
Dan vliegt Lony weer naar buiten, neemt een paard, spingt op het ongezadelde dier en draaft weg.
De stalmeester en rentmeester volgen haar opnieuw.
De rentmeester wrijft met zijn hand het voorhoofd af en gaat naar de Graaf.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
8 .....
Sanders bij José ...
Hij stapt op José af, beide mannen groeten elkaar.
Sanders vraagt:
“En ?
Niet ernstig hé?”
José vraagt onmiddellijk: “Hoe is het daarginds, Sanders?”
“Wel, hetzelfde.”
“Vader iets beter?”
“Neen, gaat langzaam achteruit, nog steeds angst voor de dood.
Als altijd, angst.”
“En Lony?”
“Lony niets veranderd, niets, integendeel!”
“Wat is het , Sanders?”
“Ik weet het niet, ik sta machteloos en met mij héél de wetenschap.”
“Krankzinnig, Sanders?”
“Neen, soms lijkt het, doch dan verandert het wezen in slechts enkele seconden en doet normaal, vreselijk bewust zelfs, om daarna weer gek te doen.
Já, wat is het?
Wát is het toch?
Ik weet het niet, ik geef het toe, José, ik weet het niet.”
José denkt en vraagt even later:
“Sanders, gij weet hoe ik ben en denk, wij kennen elkaar al zolang.
Ik heb u iets te vragen.
Luister Sanders, neem plaats hier, dicht bij mij.
Zo, nu is het goed.
Ik wilde u vragen, Sanders, “wat weet gij van leven en dood af”?”
José volgt Sanders.
Hij wacht op antwoord, Sanders twijfelt om antwoord te geven.
Sanders haalt zijn schouders op en blijft het antwoord schuldig.
José zegt:
“Beste Sanders, ik ben mij van deze vragen bewust.
Geloof mij.
Ik weet wat ik vraag.
Wat weet gij van leven en dood af, Sanders?
Niets?
Gij hebt elke dag met leven en dood te maken, Sanders.”
Sanders zegt: “Ge moet rusten, José!
Rust is goed voor ziel en geest.”
José kijkt op tot Sanders en zegt:
“Geen medelijden met mij, Sanders.
Ik voel mij goed, ik ben mij bewust van deze vraag.
Luister, Sanders ...... maar José bedenkt zich en zegt:
“Neen, niet hier, wij spreken elkaar thuis, Sanders.
Kom mij over enkele dagen halen.
Groet mijn vader en vertel hem dat het goed is met mij.”
Sanders vertrekt.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
9 .....
Sanders sprekende met José’s zuster.
Hij vraagt:
“Zijn hier meer jongens van mijn buurt, zuster?”
De zuster zegt: “Ja dokter, er zijn er hier drie, geloof ik.
Wij hebben hier Tony Webster.
Blind.
Joan Whitman, linkerbeen verloren.
En dan nog Harry ELmsen, ‘n schok.”
Sanders vraagt: “Kan ik de jongens zien?”
De zuster: “Wel zeker, kom gerust.”
Sanders bedenkt zich en zegt:
“Ik kom terug, zuster.
Over enkele dagen kom ik terug om José Alonzo te halen.
Ik wacht even, Zuster.”
Sanders vertrekt.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
10 ......
De rentmeester bij Graaf Henry.
Hij vertelt over Lony.
“Ziet u, Graaf, ik dacht u dit te moeten meedelen.
Dan vliegt ze op een ongezadeld paard en rijdt weg.
Wat moet ik doen, Graaf Henry?”
Graaf Henry: “Wat gij moet doen?
Gij?
Wat kunnen wij doen, wat kan Sanders, wat kan de wereld doen voor dit ongelukkige wezen?
Niets, niets, als je het mij vraagt, niets.
Maar het is ellendig.”
De rentmeester vertrekt.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
11 ......
José wandelend in de tuin van het hospitaal.
Hij ziet zijn zuster en vraagt:
“Zuster, zijn hier meer jongens, mannen uit mijn omgeving?”
“Ja, mijnheer, wij hebben hier: Tony Webster, blind.
Joan Whitman, been af.
En Harry Elmsen ‘n schok.”
“Kan ik de jongens bezoeken?”
“Zaal 14 … mijnheer.”
José nadert het bed van Tony Webster.
Hij fluistert zacht, doch Tony hoort hem:
“Ik ben José Alonzo, Tony Webster, u kent mij?”
Geen antwoord.
José vervolgt:
“Kan ik iets voor u doen, Tony?”
Geen antwoord.
José probeert het opnieuw en zegt:
“Tony, wij leven in moeilijke tijden.
Ook ik was daarginds.
Ik wil je helpen, Tony.
Ik wil iets voor je doen, Tony.”
Tony draait zijn hoofd naar rechts en zwijgt.
Aan de overkant ligt Joan Whitman.
José wandelt tot hem en zegt:
“Wel Joan, kent ge mij?”
“Kan ik iets voor je doen, Joan?”
Er valt over die lippen:
“Néén, niets.”
Joan neemt een magazine en slaat het open.
José kan vertrekken.
Hij (Joan) wil die andere niet meer zien.
Hij (José) wandelt de natuur in en zet zich op een bank neer, hij wil denken.
Hij spreekt tegen de ruimte en zegt:
“Tony blind.
Joan een been af.
Volkomen wrakken, wrakken zijn het.
Waarvoor?
Waarom steeds oorlog?
Waarvoor?
Waarom toch?”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
12 ......
Sanders op bezoek bij Tony’s vrouw.
Hij zegt:
“Moet gij ook nog beginnen.
Ik moet het u zeggen.
Niemand durft het.
Ik heb u voor te bereiden, mijn plicht is het.
Kom, nu sterk zijn, lief kind.
Maak het niet erger.
Vertrouw op wat geluk!
Gij hebt nu een zware taak.
Wilt ge, dat alles instort voor zijn leven?
Kom nu, wees flink, een moeder is dat toevertrouwd.
Ik sta naast u!
Ik zal alles doen om Tony te steunen, maar gij moet hem dragen, gij alléén kunt het.
Wilt ge?”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
13 ......
Sanders op weg om José te halen.
José rijdt zelf, Sanders naast hem, chauffeur achterin.
Onderweg moet José stoppen voor de schoolmeester en zijn kinderen.
Hij kijkt de man in het gelaat, en rijdt verder.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
14 .....
Thuis .. de rentmeester, Jean, ontvangen José.
José gaat naar binnen en staat voor Lony.
Hij zegt:
“Dag Lony?”
Sanders staat naast hem.
José zegt opnieuw:
“Dag Lony??”
Lony kijkt hem aan en is vreemd.
Koud zijn de ogen, leegte is er.
Zij kent deze mens niet.
Zij wil weg, doch José houdt haar met zijn blik gevangen.
Toch wringt zij zich los, verzet haar rechtervoet, trekt de linker bij, doet een paar stappen achterwaarts en vliegt de trappen op omhoog.
José kijkt naar Sanders, Sanders haalt zijn schouders op.
José gaat omhoog, wil zijn kamer betreden, bedenkt zich.
Keert terug en gaat tot zijn vader.
De Graaf roept hem toe:
“Wel mijn jongen, hoe is het?
Voel bloed verloren?
Fijn dat je weer thuis bent.
Heerlijk.
Vertel eens, wat was er?
Erg gewond?”
José omhelst zijn vader en zegt:
“Weet ge hoe Lony is, vader?”
“Hebt ge haar gezien, José?”
“Ze doet vreemd, vader.”
“Juist , ze doet vreemd, ge kent haar immers!”
De Graaf wil het gesprek op wat anders gooien en zegt:
“Je bent wel veranderd.
Wat is het, heeft je die strijd daar niet gebroken?
Ik zou willen zeggen, je ziet er goed uit.”
En tegelijk gaat hij tot Lony terug als hij zegt:
“Já, wat moet ik van dit kind zeggen.
Verwaasd is ze, doet erg vreemd.
Maar moet een eind aankomen.
Sanders weet er geen raad mee.
Wetenschap staat machteloos.
Je ziet het zelf.”
De Graaf belt Jean ...
José vertrekt en gaat naar zijn kamer.
Als hij de deur opent staat hij voor een chaos.
Hij kijkt rond, ziet zijn kunst besmeurd en vernietigd.
Hij raapt Socrates van de grond, boeken over het oude Egypte.
Zijn lievelingsboeken, zijn kunst haat men.
Hij keert tot zijn vader terug en zegt:
“Weet ge, vader, dat ze mijn boeken en kunst vernietigd heeft?”
De oude man kijkt hem aan en zegt:
“Wat wilt ge van een krankzinnige verwachten!
Zij moet geen kunstenaar, geen dromer, zegt ze.
Maar God bewaar me, waar is het einde.
Een alledaags gevoel is het.
Voor mij niet te vatten, dat voel je zeker.”
Graaf Henry kijkt voor zich, doch zegt:
“Ja, wat wilt ge, mijn zoon.
Vliegt naar buiten en plukt bloemetjes, maar vertrapt ze.
Loopt in een sloot, schreeuwt ook nog alsof men haar er in gegooid heeft, klautert op de wal, gooit zich op de grond en poedelt zich af als een hond dat doet.
Zet zich neer en denkt, gooit met vazen, gooit de boel stuk, springt even later op een ongezadeld paard en vliegt de ruimte in.
Waarheen?
Even later bevindt ze zich onder de mensen op straat en verbindt ‘n hond die aangereden is.
Doet heel gewoon, glimlacht en is beminnelijk.
Godgeklaagd is het, José, ik begrijp het niet.
Belachelijk zou het zijn, indien het niet zo droevig was.
Als je het mij vraagt?
Ik weet het niet!”
Als José naar zijn vader kijkt, de ogen elkaar raken, zegt de graaf:
“God bewaar me, José, ik beledig je niet, ellende genoeg, doch je hoort het immers aanstonds van anderen?
En wat ze ‘s avonds uitspookt, wel .....”
Henry kijkt José aan, Henry trekt z’n lippen op en zwijgt.
Hij sluit z’n ogen.
José vertrekt.
Sanders is beneden.
José gaat met hem tot de bibliotheek.
Beide mannen staan voor een chaos.
José zegt:
“Ziet ge, Sanders, op mijn kamer precies hetzelfde beeld.
Alles wil zij vernietigen, alles van mij, dat ik lief heb, kunst, de boeken.”
José neemt de boeken in handen.
Toont Sanders de boeken en legt Sanders de verscheurde Bijbel voor.
Hij zegt:
“Een dwaas, Sanders.
Teveel goeds in het leven, denk ik.
Dergelijke zielen zijn goed voor het front.
De besten worden vernietigd, duivels blijven achter en regeren over onze evolutie.
Dat is alles!”
José loopt heen en weer.
Plotseling staat hij voor Sanders en zegt:
“Wat weet ge van “leven en dood” af, Sanders?”
“Niets, niets weet ik er van, José, niets.
Maar wat wilt ge?”
“Luister Sanders, José vertelt.
Even later ....
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
15 .....
Lony slaat met de deur, vliegt naar buiten.”
José luistert.
Sanders luistert.
Dan gaat José verder en zegt:
“Ik hoorde die stem, Sanders.
Na het “Onze Vader”.
Een stem was het zoals wij die bezitten, maar anders.
Diep, ongelooflijk diep en zacht.
Liefde was het, vrede, rust, kunst, inspiratie.
En daarvoor wil ik mij openen, Sanders.
Ik was daar mezelf, Sanders.
Ik ben het nog!
Ik hoor nog de stem!
Geloof je mij, Sanders?
Ik ben geen fantast, maar ik verlang te mogen weten.
Miljoenen met mij, Sanders, wachten, gingen op weg, doch keerden niet terug.
Werden krankzinnig?
Waren gek?
Wellicht ben ik die mens, Sanders wellicht ontvang ik “het weten”, dat er geen dood is!
Wellicht beginnen de mensen dan aan een nieuw leven!”
Sanders denkt na en vraagt:
“Een stem was het.
God?
Was het God?”
“Ik weet het niet, Sanders.
Maar ik denk dat de “Albron” tot mij sprak.
Maar wat is “Albron”...
Sanders.
Ik weet dat!
Gij weet dat ook.
Dát is het leven, licht, rust, vrede, geluk, maar wil zijn liefde.
En dát leven sprak mij toe, gelijk wij doen, kunnen, door ‘n stem!
Duidelijk en waarachtig was het!
Ik wil er over nadenken, Sanders, doch ik denk te gaan!
Zoeken naar het licht, naar de waarheid!
Ik wíl dat!
Ik zal dat doen, Sanders.”
Sanders zegt: “Gevaarlijk is het, zeer gevaarlijk, weet ge dat?”
“Ik weet, Sanders, maar ik ga, ik moet gaan!
Ik zál gaan.
Kunst is het, wellicht krijg ik hogere kunst!
Kunst, licht, leven, schoonheid!”
“Waren er meer mannen die iets beleefden?”
“Ik weet het niet, Sanders.
En wie of wat het is, doet er niet toe, ik geloof in die stem!
Het heeft niets uit te staan met een duivel.
Wellicht is het God die thans tot ZIJN kinderen spreekt, maar door de “MOEDER”! De moeder van ál het leven!
Juist de “Moeder”, Sanders, omdat de moeder “ZIJN” contact is.
Zo zie ik het, zo voel ik het.
En het is niets anders.
Niets!
Heel eenvoudig is het, Sanders, het “leven” wil nu spreken tot ons mensen.
Voor vrede en rust op Aarde, liefde en geluk, liefde, voor altijd, voor eeuwig.
Er is iets in mij gekomen, Sanders, dat mij gelukkig maakt.
En kon ik maar iets doen voor, Tony?”
Sanders: “Ik was bij Tony, ik heb zijn vrouw van zijn ellende verteld.
Ik ga ook tot de anderen, méér kan ik geloof ik niet doen.”
“Dan is dit voldoende, Sanders.
Tot straks.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
16 ......
José komt de trappen af voor dinner.
Hij denkt, dat Lony er niet is, even later verschijnt ze aan tafel.
Lony lacht innerlijk, vertrekt haar gelaat, zet zich neer.
De butler dient op.
Dan zegt ze tegen zichzelf:
“Weer een leven kapot .... klein nog, maar dood is het.”
Ze lacht. José vraagt:
“Wat is er, Lony?
Kan ik je helpen?
Wat heb je gedood?”
Lony neemt het tafellaken in handen, kijkt tot hem, rukt plotseling en trekt alles van tafel af.
Tegelijk gaat de telefoon, ze neemt de haak in handen en bespreekt haar avond.
José staat op de trap, Lony vliegt hem voorbij en gaat naar haar kamer.
José volgt haar.
Hij vraagt om te mogen binnen komen.
Hij beukt met zijn vuist tegen de deur en roept, laat mij binnen.
Lony doet eindelijk de deur open, doch keert terug in de kamer.
José kijkt naar haar en neemt haar in zich op.
Dan zegt hij:
“Lony, begin een nieuw leven.
Vernietig je leven niet.
Wat kan ik doen, Lony?”
Lony schreeuwt hem:
“Mijn kamer uit, graaf, mijn kamer uit.
Kunstenaar?
Ga weg, ga mijn kamer uit!
Ik wil hier alleen zijn!”
Lony spuwt tot hem, grijpt een vaasje en gooit het door de ruiten.
Ze schreeuwt opnieuw:
“Ga weg, Rembrandt .... ga weg … dichter .... er uit!”
José vraagt:
“Waarom vernietigde je mijn kunst, Lony?”
“Lony sarcastisch: “Kunst?
Je noemt dat kunst?
Die rommel, hummel, ongelukkige.
Mjjn kamer uit.”
Lony doet de deur voor hem open.
José pakt haar handen en trekt zich terug in de kamer.
Een worsteling ontstaat.
Plotseling bedenkt José zich en laat haar vrij.
Ook zij is zichzelf en doet de deur voor hem open.
Ze snauwt hem toe:
“Er uit, graaf!”
Als José de deur uit gaat, de deur achter hem dicht valt, hoort hij nog:
“Van Dijck?”
Lony lacht hard, lacht hem uit.
José valt in zijn kamer op een stoel neer.
Even later hoort hij haar deur dicht slaan.
Hij kijkt naar buiten.
Daar gaat Lony.
In het groen gekleed, ze rent weg.
Hij wrijft zijn voorhoofd af, denkt, maar is rustig.
Dan komt Jean en roept hem voor zijn vader.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
17 ......
Graaf Henry eet een vrucht.
Als José binnentreedt, kijkt de Graaf naar de gesneden peer, als José tot hem komt, kijkt hij naar José en vraagt:
“Wat is er gaande, José?
Waar is ze, dit ongelukkige wezen?”
“Naar haar bar, dancing, denk ik, vader.
Ik wil haar niet volgen, maar onze naam gaat over de straat.”
“Juist, en dat kan ik niet veranderen.
En zolang al niet, maar er moet iets geschieden.”
“Weet ge, vader, dat ze levens vernietigt?”
“Wat?
Levens?
Van wie?”
“Haar geliefden, natuurlijk.
Zover is het, ze zegt het zelf.”
“Maar dat is een krankzinnige.
Geloof je het?”
“Waarom niet.
Ze vernietigt zichzelf, vader.
Ik moet iets doen.
Zij lijkt ‘n duivel.
Kwam ze nimmer hier, vader?”
“Neen, nooit, ze mijdt mij, trouwens al zolang.
Ik weet het niet, maar het is ellendig.
En wat ik weet hoorde ik van Jim.”
José loopt heen en weer.
Als hij even later voor zijn vader staat, zegt hij:
“En toch, vader, zij zal mij niet vernietigen.
Ik voel mij gelukkig.”
Henry kijkt op en zegt:
“Juist, dat valt mij op.
Ik zie het, wat heeft je zo versterkt?
De oorlog?
Die ellende daarginds?
Dat gemoord?
Die afbraak?
Die duisternis?
Hebt ge veel doden gezien en waren al die mensen niet angstig om te sterven?
Wat weet ge nu van die dood af, José?
Wat is er, wat heb je mijn jongen?
Vertel me eens, wat is er in je leven gekomen?”
“Luister, vader, dan zal ik het u zeggen.
Toen ik daarginds neerlag, het leven mij, zoals ik dacht ontnomen werd … toen vader ....
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
18 ....
Sanders thuis, stopt een pijp en zegt tegen zijn vrouw:
“Neen kind, José is niet gek.
Hij denkt scherper dan ik en deze rotte wereld is.
Zoeken wij niet allen naar de waarheid?
Ook ik heb gezocht, maar vond het niet.
Velen gingen er op weg, weinigen kwamen terug, maar allen zochten naar het “weten”.
En ik dacht, wordt dokter, wordt geleerde, juist dokter, dan leer je “hem” kennen, dag en nacht ga ik met “hem” om, doch hij lacht mij uit!
Dacht je niet, dat ik hém wilde kennen?
lk ben er te oud, en té nuchter voor, anders was ik hier niet, néén, geloof me, ik was dan ergens anders, wellicht zwierf ik over de wereld, naar wijsheid, zoekende.
Staat er niet geschreven: “Wie zoekt zal vinden”?
Ik denk, dat José er geschikt voor is óf ik praat het uit zijn kop!
Ik denk, já, moeilijk is het!
Wie weet!
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
19 .....
José spreekt tot zijn vader, hij is bezielend:
“Ja, vader, een stem was het.
God was het!
De God van liefde, vader, dit is waarheid, ik kan mij niet vergissen, ik was volkomen mijzelf.
Ik was bewust, ik kreeg reine liefde in mij, ik voelde “liefde” voor héél deze wereld voor miljoenen mensen.”
“Was het geen koorts, José?”
“Néén, vader, néén, geloof me toch!
lk leefde in een nieuwe wereld, schone muziek hoorde ik, gezang van “Engelen”!
Dan klonk het “Onze Vader”.
Is dit leugen en bedrog, vader?”
“Ik zal erover denken, José.
Maar heel gevaarlijk is het!”
“Waarom, vader?”
“Waarom?
Waarom?
Miljoenen hoorden stemmen tussen “dood en leven”!
Miljoenen.
Maar wat werd er van deze wereld, deze mensheid?
De éne gek kwam na de andere, bewust bedrog was het!
Alles bedrog, José!
Bedrog!
Gekke gedachten zijn het!
Maar, ik wil er over na denken!
Ik beloof het je, José!”
“Wellicht ben ik het, vader.
Het schenkt mij kunst, inspiratie, schone, geestelijke kunst!
Geluk, wellicht, voor miljoenen!
Te weten, vader, dat er geen dood is?
Dat maakt het leven hier licht, stralend, vrede is het!
Vrede!
Stralende vrede!
En eenheid onder de volken, denk ik!
Waarom niet?
Dacht u van niet?
Dacht u? E746......”
José gaat weg, zijn vader is in slaap gevallen, denkt hij.
AIs hij wil verdwijnen, opent de Graaf de ogen en zegt:
“Wellicht zijt gij het, José!
Wellicht!”
José kijkt in de ruimte, zijn vader volgt hem.
De Graaf vraagt:
“Wat hoort ge, wat ziet ge, mijn zoon?
Hoort ge iets?
Ik zie je gelaat veranderen.
Vertel me!”
“Ziet ge, vader, dít is het!
Schone muziek hoor ik.
Dát is het contact met ál het leven.
Inspiratie van omhoog!
lk heb het, het volgt mij, het weet waar ik leef!
Reine klanken zijn het, ze zijn hier en overal!
Hoort ge niets?”
“Ik néén, niets, niets, maar ik geloof je!
Ik geloof in je!
Wellicht geeft het ook mij nieuw leven, nieuw gevoel, nieuw licht, míj, ‘n onbeholpen ziel.
Dat was ik altijd, altijd.”
Henry zinkt nu in slaap, José gaat weg.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
20 ....
Lony met haar vrienden, ze danst, vliegt daar rond als een bezetene, omstanders gaan voelen dat zij niet normaal is.
Lony leeft in een roes, zij is zichzelf niet meer, alle ontzag voor vrouwelijkheid heeft ze verloren.
Haar persoonlijkheid is die van een straatmeid.
Haar ziel schreit, maar men weet niet waardoor.
De natuurlijke adel is zoek.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
21 ....
José op zijn kamer, hij leest over Egypte, hij denkt, rust is er in en om zijn leven.
Dán voelt hij onrust ..... hij loopt heen en weer, er is iets dat hem van buitenaf stoort.
Dan hoort hij de telefoon, de butler roept hem.
Lony is ziek, of hij dadelijk wilde komen.
José roept Sanders, met Sanders vertrekt hij naar het lokaal waar Lony is.
Wanneer ze binnenkomen staat Lony boven op een tafel, rokken omhoog, waanzinnig lijkt ze.
De Gravin is geestelijk ziek.
Sanders en José begrijpen haar toestand, dit is het einde.
Lony smijt met glazen, ze trekt de kleren van haar lijf.
Dan vliegt José op haar af.
Mannen en vrouwen lachen, zien tevens de ernst van Lony, begrijpen, dat hier een leven vernietigd is.
Een gevecht ontstaat tussen Lony en José.
Sanders bindt haar armen en voeten vast, ze slepen haar in de wagen en rijden haar naar een ziekeninrichting, krankzinnigengesticht.
Lony verzet zich, met vereende krachten krijgt men haar onder het spanlaken.
José en Sauders keren huiswaarts.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
22 .....
José kan niet slapen.
Hij ligt daar wakker en bewust en denkt aan Lony.
Is dit haar einde?
Wat is dit voor een ziekte?
Is zij zichzelf niet meer?
Toch is er rust om zijn leven.
Hij denkt iets te voelen en kijkt de ruimte af.
Stilte voelt hij, vrede, lieflijke bezorgdheid is het, die hem streelt en zijn ziel verzacht.
Nu hoort hij tot zich spreken, de stem is er, die zegt:
“Verwondert het u, Mijn zoon?”
José zit rechtop in bed, hij vraagt onmiddellijk:
“Gij hier, gij weet waar ik leef?”
“Twijfelt gij aan “MIJN” eenheid met áI het leven, José?”
“Neen, waarachtig niet, maar het is zo nieuw, zo ongelooflijk en tevens té onwaarschijnlijk voor ‘n mens.”
Ge ziet het, mijn zoon, ik weet waar ge leeft, “IK” weet waar “MIJN” kinderen zijn en wat zij doen wat ze voelen en bedenken.
Kortom, “IK” weet álles!”
“Dan zal ik door uw machten en krachten kunnen schilderen?”
“Dát is mogelijk!”
“Schenk mij dan kunst, Uw kunst.
Schenk mij wijsheid!
Uw wijsheid!
Geef mij inspiratie en ik wil U dienen met geheel mijn hart.
Waar bent U, ik zie een schim, zijt gij dat?”
“Néén, dat ben lk niet, mijn zoon.
Het is een kind van “MIJ” dat tussen leven én dood leeft.”
“Griezelig, is dat, niets voor ons mensen.”
“En toch heel eenvoudig, indien gij de wetten ervan kent.
Het verbindt u met Mijn ziel, Mijn leven en Mijn geest.”
“En ik en al de mensen kunnen daar in voelen en denken?”
“Juist, dat is het, “MIJN” geschenk voor deze Mensheid.
En die bewijzen wil ik door uw leven op Aarde brengen, eerst dan houden Mijn kinderen op het leven te vernietigen.
Ik heb u nodig, José!
Ik ben “Vrede” – Rust – “Ontwaking!”
“U gaat weg van mij?”
“U voelt dit reeds?
Já, maar “IK” kom tot u terug.
Overdenk alles.
Wéét echter, Ik ben voortdurend bij ál “MIJN” kinderen.
Verlang naar “MIJ” en gij zult “MIJ” bezitten.
Alléén door de “Liefde”!
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
23 .......
Sanders en José bij Lony.
José kijkt naar Lony, hij zegt tegen Sanders:
“Wat zijn dit voor ziekten, Sanders, dat wij mensen ons zélf niet meer kunnen zijn?
Ik geef álles om die wetten te leren kennen.
Wat weet de wetenschap van al deze ellendige zaken af, Sanders?”
“Niets ....
José, niets!
Wij staan machteloos!”
“Is het dan niet dringend noodzakelijk, Sanders, dat wij eerst trachten die afbraak te leren kennen?”
“Wáár, José?
Wáár lééft die geheiligde bron!
Héél deze mensheid wacht op hem of haar die het antwoord bezit.
Héél deze mensheid zal die mens kronen, indien deze wijsheid deze afbraak verklaren kan.”
José denkt na, hij zegt:
“Ik ben wellicht die idioot, Sanders, om deze wetten te verklaren.
Ik wellicht!
Mijn God, ik ga voelen wat gij wilt!
Ik weet het, Sanders.
Ik gá!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
24 .....
José bij zijn vader:
“Ik maak me gereed, vader om te vertrekken.
Lony is ongeneeslijk ziek, wachten op haar hoef ik niet.
lk wil mijn leven inzetten voor deze wijsheid.
Ik volg de “Stem” van de ruimte.”
Graaf Henry denkt, hij zegt:
“Alles heel mooi, José, maar deze wereld verklaart je voor abnormaal.”
“Ik weet het vader.
Maar niets houdt mij tegen!
Niets!
Ik heb contact met het “leven”!
Ik zal schilderen, wijsheid bezitten, de wereld nieuw licht schenken.
Hoe is thans het leven op deze wereld?
De mensen denken alléén aan vernietiging!
Lony is krankzinnig, door wat?
Wat wil God met al deze zieken beginnen?
De psychologie staat op een dood punt, vader.
Nu ben ik blij, dat ik geen geleerde ben geworden, ik voel, vader, buiten onze Universiteiten om moet ik er komen.
En dat is een nieuw “Koninkrijk”, gelooft u het?”
“Koninkrijk, zegt ge, José?
Een nieuw koninkrijk?
Alsof dat zomaar in je schoot valt.”
“Ik weet, vader, wat ge bedoelt, duizenden gingen op weg, één slechts kwam er terug en nóg bedrog!
Fantasten waren het!
Maar kent u mij niet?
Ik ga, vader, ik wil “weten”!”
Henry kijkt tot José, hij kijkt door zijn oogspleetjes .... de oude man denkt en zegt dan:
“Een ding vraag ik je, kom nimmer tot me terug met lege handen, maak het niet erger dan het al is, sta op stevige benen en slik geen nonsens.
Wie het ook is, José, ik ken mijn mensen.”
“Ik beloof het u, vader.”
“Dán heb je mijn zegen, neem álles ervoor, ik wil ervoor sterven, indien ik dat “Ongeluk” maar kende.
Je lacht, maar zo eenvoudig is het waarlijk niet!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
José in de natuur.
Hij verwacht een woord, een teken.
Hij keert terug naar zijn kamer en neemt een boek over het oude Egypte in handen.
Nu komt er rust in zijn leven.
Even later de stem en hij hoort:
“U ziet het, José, “IK” volg u.
Is dit niet voldoende om uzelf voor “MIJ” te overwinnen?”
José denkt na en vraagt:
“Ik dank U.
lk gá, ik weet waarheen gij mij voert en ik geloof U.
Beziel mijn leven, beziel mij voor deze mensheid.
En gij bereikt door mij?”
“Ik, José, wil door uw leven tot ál “MIJN” kinderen spreken.”
“Door wat, als ik vragen mag?”
“Doordat gij de “dood” overwint!”
“En zegt dat voldoende aan elkeen?”
“Indien “MIJN” kinderen weten dat er geen dood is, doch dat de dood evolutie betekent, vanzelf komt “MIJN” kind tot andere gedachten.”
“En U kent de wetten voor de krankzinnigheid?”
“Já, mijn zoon, “IK” kén die wetten.”
“En U zoudt mij die wetten kunnen verklaren?”
“Dát is mogelijk, doch later, maak u voor “MIJ” gereed.”
“Mag ik nog één vraag stellen?”
“Ik luister, ik wacht al.”
“Welnu, ik ben zo nietig, waarom neemt gij geen geleerd mens?”
“Zei u niet, dat ge blij waart dat ge géén geleerde zijt?”
“U kent mijn denken?”
“Dit is voor nú “MIJN” laatste woord, José!
Wéét voor altijd, wáár “MIJN” kinderen ook leven, waaraan ze denken, bewust of onbewust, in duisternis of voor het licht de liefde van deze wereld en “MIJN” ruimten, “IK” ontvang ál die gedachten.
Voor álles, aanvaardt dit: “lk ben “Alwetend”!
Ik zie u daarginds terug, mijn zoon!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
27 ...
José stormt de kamer van zijn vader binnen.
Hij is gereed, hij neemt afscheid.
De oude zegt:
“Ben je zeker van jezelf, José?”
“Ja, vader.
Ik weet het, ik weet wat ik doe.
Miljoenen mensen bidden, vader!
Op ál die gebeden krijgen wij geen antwoord. Nú zal het geschieden, vader!”
“Wat, wat gaat er gebeuren?”
“Ik ga fundamenten leggen voor deze mensheid.
Ik wil luisteren, ik zal die bezieling en die wijsheid ontvangen, vader!
Een nieuwe “Eeuw”, ga ik voelen, komt er tot ontwaking.”
Aan de deur gekomen, zegt hij tegen zijn vader:
“Denk aan mij, zend me alles van jezelf!
Ik zie ‘n weg, vader, in deze vreselijke doolhof, een snoer is het, zilver wit, dat mij brengen zal naar de bron van ál het weten.
Dag ouwe?”
Henry denkt nog, hij mompelt hem na:
“Net ‘n klein kind, ‘n reine appel is het, vrouw, als je dit had mogen beleven, had ook jij er geen einde aan behoeven te maken.
Wat ‘n druk is het leven!
Foei, je zou er ......!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
28 .....
José in Egypte.
Hij wandelt onder het volk, armen hebben zijn belangstelling.
Hij kijkt naar de mensen, hij is zichzelf vergeten en hij vraagt zich af, wat hij hier zoeken wil onder al deze gejaagde, arme mensen.
Waarom zoeken zij niet?
Al deze mensen leven er midden in, ze zien en voelen niets.
Wat wil hij als Westerling hier beginnen?
Doch dan hoort hij:
“Ge praat hardop, Mijn zoon!
Gij vraagt u af, waarom deze kinderen “MIJN” leven niet kennen en “MIJN” licht niet zien?
Wél, zij zijn nog niet zover.
Wáár leeft de stoffelijke beschaving?
Ik breng het Westen tot het Oosten en het Oosten tot het Westen.
Ziet ge, gejammer, bedrog, ziekten en ellende, ontroeren “MIJ” niet meer, “IK” heb die ellende niet geschapen!
Spreek niet hardop, men denkt, dat ook gij u zelf niet kent, uw natuurlijke denken en voelen hebt verloren.
Doe dat innerlijk en gij raakt “MIJN” wezen en Mijn leven.
Is die natuurlijkheid zoek, houd dan op te bestaan en volg dít, de afbraak, en de vernietiging!
Dacht gij, dat Jeruzalem hier lééft en ál deze “HEM” kennen en kunnen begrijpen?
Tóch vindt gij juist hier “MIJN” eerste fundamenten voor die bewustwording.
Juist, José, híér, doch niet tussen al dit gekijf.
Daal af in dat leven!
Volg juist die dingen, die stoffelijke betekenis kregen, zodat men er een “Universiteit” voor bouwde!
En ga dan dieper!
Regelrecht tot daar, waar het éérste leven begon!
De éérste gedachte stoffelijke gestalte kreeg, doch gá dán verder!”
José vraagt:
“Hoe diep is het leven, moeder?”
“Zó diep, mijn zoon, als er adem in de ruimte is.
Zo véélzeggend, zó oneindig ook, en tóch, één korreltje zand, een druppel water, José, voeren u, vertellen u de diepte van “MIJZelf”.
Alléén uw “dood” lééft er tussen.
Hij is het, die uw leven verduistert!
En dát onwaardige tafereel wil ik thans voor “eeuwig” uit het Westen doen verdwijnen, opdat er geen afslachting meer zal zijn!
Voelt ge Mij?”
“Ja, moeder, hoe machtig zijn Uw woorden.”
“Luister, José.
Ik kan zó diep gaan, tot daar, waar “MIJN” éérste ademhaling verstoffelijking kreeg, doch dan bevinden wij ons tussen “MIJN” sterren en planeten, de dieren-wereld en de natuur, dát álles, met de mens, dát “IK” ben.
En die school, José, lééft in “MIJN” hand, ónder “MIJN” hart!
Wijsheid is het, macht, omdat het bezieling, ontwaking betekent!
Ga verder, Ik volg u!”
José slentert langs de Nijl.
Hij denkt, is bewust en als een gelukkig kind.
Hij staat voor de ruïnes van Luxor en Isis en hij tracht in dat verleden af te dalen.
Hij zegt tot zichzelf:
“Het is, alsof ik hier leefde.
Kan dát, moeder .... moeder???
Indien gij tot deze mensheid spreken wilt, indien gij door mij deze geslagen mensheid wilt helpen, geef mij dan deze wijsheid!”
Dan hoort hij de stem, die zegt:
“Voelt gij u zelf, José?”
“Ja, moeder, is dat mogelijk?”
“Natuurlijk is dat waarheid, want wat leert ge in één leven?”
“Niets.”
“Zo is het!
Wilt gij in één leven tot “MIJ” terugkeren?
Wilt gij “MIJ” door één leven leren kennen en Mij voor ál “MIJN” werelden vertegenwoordigen?”
“Dat is niet mogelijk, moeder!”
“Ik ben gelukkig, José, dat ge “Mij” gaat begrijpen.
Zoudt gij door één leven “MIJN” “Alwetendheid” willen bezitten?”
“En gij zijt waarlijk “alwetend” moeder?”
“Ik ben dat, José.
Ik schiep dit alles, de planeten en sterren, Zonnen, Mens, dier en plant, “Koninkrijken” voor ál “MIJN” leven.”
“En gij kent ál die wetten?”
“Zeker, José, want het is bloed van MIJN Bloed, Ziel van MIJN Ziel, geest van Mijn geest, ál dit, gaf Ik Mijn levensadem!”
“Wat is er van deze wijsheid hier overgebleven, moeder?”
“Gij hebt er een Universiteit door geschapen.
Zegt dat u niets?”
“En helpt dat de mensheid?”
“Néén, want zij zochten verkeerd, zij zoeken het leven niet, doch dat wat werd gekist.”
“En dat is géén dood?”
“Weet gij niet, dat de dood “levend” is en bewust?
Wat zij hier achterlieten is het schaduwbeeld wat gij dood noemt.
De waarlijke dood is “levend bezield” en tot hem zult gij gaan, wilt gij ál zijn wetten leren kennen.”
“En dan, moeder?”
“Dan weet gij en zullen al Mijn kinderen weten, dat de dood Rust is, Ontwaking is, maar zál zijn “Liefde”!
En wél eeuwigdurend!”
“Hoe wil ik die dood zien, Moeder?”
“Ik zal u met hem verbinden.
Ik verzeker u echter, de fundamenten waarop gij staat, waren de voelhorens voor dit ontwaken!
En dat verbindt u met “MIJN” “Heelal”!”
José wrijft zich het voorhoofd af, het duizelt hem.
Hij hoort:
“Ziet ge, Mijn zoon, het duizelt u reeds.
Aanvaard echter, ik overzie ál Mijn leven.
Door deze dingen bracht Ik licht op Aarde!
Juist deze ruïnes spreken tot uw ziel!
Door Mijn kinderen, kregen deze stenen gevoel, en daarachter lééft Mijn wijsheid.”
“En dat is te diep voor ons mensen?”
“Wat is diepte, José.
Volg juist dát, wat door géén mens begrepen is!
Juist dát, wat u met hemel en aarde verbindt en gij voelt Mijn kunst, Mijn wetten.
Het beeld zélf licht de sluier op, omdat dit leven voelt, dat “IK” u zend!”
“En dat is mijn verleden, moeder?”
“Dát is “het leven”, mijn zoon!
De ziel die nú tot uw leven spreekt, Mijn geest, Mijn alomvertegenwoordigheid ook, voert u tot Mijn adem!”
“En dat is hetgeen ik zoek, moeder, hetgeen deze mensheid wíl weten en waardoor “licht” komt in deze duisternis!”
“Ziet ge, José, nu komen wij dichter tot elkaar.
Indien de moeder van de Aarde haar kind lief heeft, opvoedt, haar hartebloed schenkt, hoe dacht gij dan dat “IK” als de “Almoeder” zou zijn?”
“Sprak u ook in deze tijd tot uw kinderen?”
“Zijn deze fundamenten geen wijsgerige gestalten voor u en MIJ?”
“Zo is het, moeder ..... en wat ‘n wijsheid ontvang ik toch?”
“Ik zeg u, José, wanneer straks de sluier voor de “dood” voor u en Mijn kinderen opgelicht wordt, zult gij en miljoenen anderen “MIJN” waarachtige leven aanschouwen.
Dat is “THE GOLDEN KEY OF LIFE” .... waardoor gij ál de poorten voor ál Mijn werelden openen zult.
Nú echter, José, is de “dood” een bloem, een vogel, een gedachte, kunst, een openbaring, omdat ge dan voor zíjn “evolutie” staat!
Ziet ge dit niet in “alles?”
Gij hebt dit geluk in uw hand, José!
Ga verder!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
28 ....
Tony Wepster staat hangend tegen het hek van de kerk, waarvan hij de organist was, voordat het leven hem met blindheid sloeg.
De dominee doet alles om Tony tot het leven terug te roepen.
Niets helpt.
Tony is ‘n wrak, hij is gebroken.
Ook nu probeert de dominee het opnieuw en zegt tot Tony:
“Tony, Tony toch, kom tot het leven terug.
Probeer je te verenigen met je mooie kunst, Tony, speel weer in de kerk.
Kom, Tony, laten we nog eens praten.”
De dominee trekt Tony zijn huis in.
Maar Tony zit daar en zwijgt.
De dominee zegt:
“Wij allen willen je helpen, Tony!
Doe het dan voor God, Tony!”
Tony voelt dit woord, hij mompelt: God?
God?
Hoe kan “HIJ” dit goedvinden?
Ik heb geen licht meer, geen leven meer, niets.
Het leven heeft mij vervloekt.
Mijn leven is kapot!
Geef mij mijn licht terug, dominee!
Mijn licht!”
Tony zoekt naar de deur, hij houdt het hier niet uit.
Strompelend vertrekt Tony en zet zich neer op de bank voor de kerk.
Tony spot met alles!
Tony zit daar en is welsprekend voor deze wereld, de rotheid van deze mensheid.
Tony klaagt kerk en mensheid aan!
Dit, woelt er in Tony, opent wellicht de mens voor ál het kwaad!
De dominee zegt tegen zijn vrouw:
“Hij zit daar voor schande!
Hij tart mij en de kerk.
Tony is ’n schandvlek voor de maatschappij.
Toch, vrouw, wij allen hebben schuld aan zijn ellende!
Onze ondergang is het!
Wij aanvaarden Christus niet in “ZIJN” liefde!
Tony is de steen des aanstoots, voel ik, weet ik!
Maar Mijn God, help hem!
Help Tony!
Help ons!
Wat moeten wij doen?
Wat verlangt “ GIJ” van Uw kinderen?”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
29 ...... José komt tot diepe meditatie, hij ligt neergeknield aan de voeten van de Sfinx.
Hij verliest zichzelf, hij geeft zich aan dit leven over.
Hij smeekt om te mogen weten:
“Geef mij iets van uw leven, uw wijsheid, indien gij die wijsheid bezit.
Geef mij licht, leven, liefde, inspiratie, opdat ik zal terugkeren tot mijn geliefden.
Misschien beginnen de mensen aan een nieuw leven.
En dat ál die ellende gedood wordt!
lk wil uw wijsheid over deze wereld dragen!
Laat mij niet terugkeren met lege handen!
Zeg mij waar ik de sleutel vind voor geluk, voor de wetten van “leven en dood”!
Geef mij één woord, één gedachte, plant uw wijsheid in mijn ziel, ik zál leven en sterven voor u!
Toe, geef mij wijsheid!”
De Sfinx zwijgt voor zijn leven.
Hij rent naar de Piramide.
Hij roept daar: “Wie bouwde uw leven en voor welke mensheid?
Deze?
Geef mij dan het weten!
Dacht gij te kunnen blijven zwijgen?
Ik wil mijzelf verliezen, want ik wil dienen! Dienen!
Hoort gij mij?”
José slaat met zijn vuisten tegen de Piramide.
Hij buldert dat leven van alles toe, hij is radeloos.
Hij zakt diep weg in dat leven en komt er reine rust tot hem.
Maar knagend, schreiend zijn de woorden die over zijn lippen komen.
Zijn hart vraagt het!
Zijn ziel smeekt daar om te mogen weten, heilige rust, ernst is het, dat van hem tot dat machtige leven, de Piramide spreekt!
Hij roept dat leven toe:
“Doe als ik afstand van uw bezit!
Geef mij thans menselijke taal, beeldenschrift zegt ons niets meer, wij mensen van deze eeuw willen weten!
Zegt het u niets?
Ik ben geen fantast, ik ben ziel van uw ziel, leven van uw leven, óf wij behoren tot één kern en zijt gij als ik ben, levend-dood!
Gij hoort mij?
Gij lacht?
Gij dacht nú nog te mogen glimlachen, nú de ernst van het leven bloedig neergeslagen ligt?
Gebroken is en lijkt als ’n wrak?
Geen hulp meer helpt, géén woord kan vertolken?
Dacht gij eeuwigdurend te kunnen zwijgen?
Gij bloedt, zie ik, men heeft u verwond?
Ik niet, miljoenen niet van deze Aarde, wij allen zijn onschuldig!
Dát waren anderen!
Dát waren zij, die uw geleerdheid, uw leven bezoedelden, hebben besmet!
Dat waren zíj, die uw graven openden om uw leven te kennen, zíj drongen tot diep in uw hart en speelden hun spel met “leven en dood”!
Dood mij gerust, ik schenk u mijn leven, máár geef míj wijsheid!
Gééf mij iets om te mogen terugkeren!
Ik wil sterven!
Ik verlang om te mogen sterven!
lk wil tevens leven om uw reine zélf tot het Westen te brengen waar ik leef en dienen wil!
Sta mij slechts toe u te voelen, óf gij steen zijt of levensadem voor ons allen!
Tóé, tóé toch, hoort gij mij niet?
Ik bén open!”
José hoort thans:
“Hoort gij mij, kind van deze wereld?”
“Já, ik hoor uw stem!
God zal u danken!
O, nog één woord.
Tóé toch?”
“Ga dan verder, de vruchten van deze wereld bevinden zich daarginds!
Waarvoor ik leef, het bezielde woord kreeg!
Dáár wacht het op u en de uwen!
Gá toch, ik ben slechts een “vóórpost”!
Ik ben slechts en met mij de “ Sfinx” ..... luttele fundamenten waarop het “Leven” werd gebouwd!
Méér niet, maar ook niets minder!
Niets!
Stijgend zult gij opwaarts moeten gaan: voor de ziel is dát het willen buigen, het willen aanvaarden, het énige voedsel!
Eerst dán hoort ge mij, kunt gij mij beluisteren, met álles, wat ge ontmoeten zult!
Alles, dat als wij, een stoffelijk lichaam kreeg!
Zoudt ge niet verder willen gaan?
Ga niet té diep in mij of mijn verleden roept u tot een ander halt!
En ik díen voor deze tijd!
Ik dien als gij zult dienen, déze tijd, déze mensheid!
Zag u dat niet?
Kijk toch, ook ik schrei thans van geluk, van éénzijn, van rust, liefde!
Omdat gij gekomen zijt als nieuw leven!
Groet de Sfinx van mij, zeg haar, ik waak.
Ik waak .....
“Hoort ge deze muziek in uw hart vertolkt?
Dán verder!
Maar groet de Sfinx van mij.”
José rent tot de Sfinx terug en zegt:
“Nog één woord, vrouwelijk dier?
Dát, daarginds, groet u!
Dát daar, kent u en heeft u lief!
Geef mij uw kus, wilt ge?
Schenk mij uw liefde, zult ge?
Ach, aanvaard mijn kleine “ik” toch!”
De Sfinx lacht hem toe, José hoort haar kus, hij voelt haar kus op zijn gelaat branden.
Hij dankt dit leven en gaat verder.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
30 .....
In Dr. Sanders huis.
De dominee en de schoolmeester bij Sanders.
De dominee vraagt Sanders:
“Wat moeten wij doen, Sanders, om Tony te helpen.
Mogen wij deze zielen oppakken en door geweld ook nog hun vrijheid ontnemen?
Harry en Joan volgen Tony, ze zitten héél de dag voor de kerk, klagen ons aan, roepen, smeken, God helpt ons toch!”
Sanders glimlacht en zegt:
“Wat mij betreft, dominee, mogen ze daar blijven zitten.
Ziet ge, daar zitten onze naamkaartjes!
Wíj zijn dat!
Wíj schieten neer wat links en rechts op deze wereld leeft, wij zijn die ongelukkigen van geest!
Vrijheid beroven?
Waar ge al niet aan denkt, dominee.
Dáár zit onze haat, ónze hartstocht, ónze schande ook.
Door hún leren wij hoe het “niét” moet!
Daar zitten de levende lijven voor ons, ónze wellust, ónze haat tegen de volken der Aarde.
Dáár lopen we leeg, dáár verzwelgt een duivel ons beste “IK”!
Ik wil dat wel, dan .......!”
De schoolmeester zegt;
“Voor ons allen is het smaad, dokter!”
Sanders kijkt naar dit bewustzijn en zegt, grauwend:
“Ziet, waar men al niet angstig voor is.
Juist, schandvlekken zijn wij!
Wíj!
Héél deze wereld is één schandvlek!
Wat wilt gij?
Uw leven verdoezelen zoals ge álles reeds verdoezelde?
Dát kunt ge niet en daar doe ik niet aan mee!
Ruim ze maar op deze ellendige zielen, maar dat zoudt ge wel willen hé?
Dat was vroeger mogelijk.
Nog maar enkele uren terug kón dat nog!
Versjacher die levens maar!
Voed ze met “bezoedeling”!
Voed ze op voor galg en rat, maar blijf bidden om vrede en rust!
Laat mij niet lachen!
Ge denkt iets voor die levens te doen?
Ik geef hen de helft van mijn inkomen indien ze de moed hebben om te blijven zitten.
lk zie dan elke dag ál mijn fouten, mijn zonden!
Wat zeg ik?
Uw modderachtig bewustzijn is het én het mijne, dat daar neerzit en klaagt!
Néén, het is meer dan dat, diep rampzalig is het, ellendig, rottend slecht is het!”
Sanders gaat tot de mannen, ze staan om hem heen en hij fluistert ze in het oor:
“Uit deze modder, vrienden, steeg eens een reine bloem op, zo wit als melk.
Of hoort ge dat gekraai niet voor deze tijd?
Is dat gekraai niet voor u, voor deze mensheid?
Wíj loochenden alles!
Wíj zijn het die “HEM” besmeurden!
Wij willen vergeving?
Begin dan aan een nieuw leven!
Dát daar voor de kerk, dominee, is opnieuw het hanengekraai uit Jeruzalem.
Verraad is het!
Erger nog dan dát!
Moord, brandstichting, des duivels is het!”
Sanders kijkt naar de mannen.
Hij zegt nog:
“Dominee, woorden hebben thans geen betekenis!
Nu niet, zomin als toen, toen wij, want ik geloof dat wíj dat nóg zijn, “HEM”, het licht voor deze wereld smoorden!
En hoepel nu op, ik ga naar mijn zieken!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
31 .....
José in Jeruzalem.
Hij wandelt door de oude straten van deze stad.
Hij bevoelt de stenen, zoekt, voelt, denkt na.
Hij gaat regelrecht naar Gethsemané.
Hij ziet daar een man, de man schuffelt in de aarde, houdt dit plekje grond schoon, maar waar geen mens naar kijkt.
José wél, hij kijkt alsof hij God ziet, een openbaring zal beleven, naar de grond waarop hij staat.
Hij vraagt de man:
“Mag ik hier even binnen komen?”
De man vraagt terug: “Wat wilt ge?
Hier binnen komen?”
José verrast en vraagt:
“Dat mag zeker niet, hé?”
De man lacht, lacht hard en koud.
Doch zegt:
“Mag niet?
Wie wil u dit verbieden?
Ge moogt hier álles, álles in u opnemen!
Is me dat iets?”
“Ja, ziet u” … zegt José schuchter … als ’n kind spreekt hij:
“Ik wilde hier even lopen, wat wandelen en nadenken en wellicht wat zand meenemen?”
“Wat wilt ge, beste man?”
“Mag zeker niet, hé, tuinman?”
De tuinman begrijpt dit leven.
Maar deze tuinman is hard en koud en bezit niets van hetgeen in José leeft en dit leven warm heeft gemaakt.
Hard is het woord dat over deze lippen valt, als José hoort:
“In de eerste plaats moogt ge hier eeuwig blijven lopen, in de tweede plaats kunt ge karren vol zand meenemen als ge wilt, máár, beste vent, drijf mij niét tot nieuw verraad!
Ik wíl met deze ganse gebeurtenis niets te maken hebben!
Laat mij niet lachen!
Ik ben maar een gewoon mens, ziet u, ik verzorg dit tuintje en levenservaring vond ik hier niet, óók géén druppel wijsheid, want gij ziet het zelf!
Is dit nog altijd de moeite waard?”
José zegt tegen zichzelf, doch zo, dat de tuinman hem hoort:
“Hier was het!
Híér, op deze plek, hier was het!
Hier kraaide de haan voor velen.
Hier, hier.”
Hij kijkt naar de tuinman, alsof hij antwoord verwacht.
En er komt een antwoord, als José hoort:
“Hier kraaide de haan, zegt ge, vreemdeling?
Hier?
Dan zoekt gij verkeerd!
Hier was het niet, niet hier, maar daarginds, óf in je binnenste .....
Je hart is het!”
José kijkt tot de tuinman en vraagt hem:
Wie zijt ge, man, dat ge zulke schone dingen kunt zeggen?”
Nu kijkt de tuinman naar José, hij komt tot hem, kijkt hem in de ogen en fluistert José toe:
“Wie ik ben, vreemdeling?
Wie ik ben?
Vraagt ge mij dat?
Wél .... ik doe als gij doet, ik zoek, ik vraag, ik wandel!
Maar hier was het niet!
Ik vroeg deze stad mij het geluk te schenken deze grond te verzorgen.
Men lacht, men fluistert niet meer, hier lééft het verraad!
Gij zijt het, ík ben het, wie mens is, ís het!
Gij wilt het waarachtige leven kennen?
Dáár groeit het, dáár, vreemdeling!”
José kijkt naar de bloempjes in Gethsemané en vraagt:
“Mag ik enkele bloemen, tuinman?”
De tuinman kijkt hem verwonderd aan en zegt:
“Kind, neem álles!
Maar kom tot mij terug, indien gij de geopende deur voor u ziet.
Néém alles hier, niets heeft waarde, niets meer, of denkt ge dat wij hier uw kanonnen niet hoorden bulderen!
Alles beeft nog, zeg ik u, álles, zó vervloekt zijn wij mensen!”
José dwarrelt rond, maar Gethsemané zwijgt.
“Hier werd er gebeden voor deze Mensheid” … komt er over zijn lippen, “híér, híér, maar “HIJ” ging verder!”
Hij gaat verder, hoger, hij beklimt de Calvarieberg.
De tuinman kijkt hem na en mompelt:
“Ik heb iets vergeten, toen ik hier kwam om “HEM” te zoeken ....
Hij is een kind en ik was mens!
Zei “HIJ” niet ......???”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
32 .....
De dominee in de kerk.
Hij laat een andere organist het orgel bespelen, hij wil proberen Tony tot het leven terug te roepen.
Tony hoort zijn geliefd “Ave Maria”, maar het ontroert hem niet.
De mensen op straat blijven staan.
Tony blijft levend-dood!
Ook de beide anderen, Harry en Joan zitten naast Tony en verroeren zich niet.
De dominee kijkt vanuit de kerk naar Tony.
Niets helpt.
Tony zwijgt, het gevoel is uit dit leven.
Daar komt Sanders aangelopen.
Sanders stapt op Tony toe en zegt:
“Dag jongens?
Ik ben Dr. Sanders.
Herkent ge mijn stem, Tony?
Joan kent me.
Zie, Tony, ik dacht, steek eens op.
Ik heb wat sigaretten voor je, Tony.
Goedkoop, vind je niet?
Wel, Tony, trek eens, ik steek de brand er in.”
Tony sluit zijn lippen, hij wil niet roken.
Dan zegt Sanders:
“Tony, geen gekheid, nu is het genoeg.
Ik kom niet hier om ‘n aalmoes, ik kom zo juist van ’n dode!
Wat wil je?
Jij hebt je leven nog!
Vooruit nu!”
Tony bezwijkt.
Sanders zegt: “Dag jongens?
Ik hoop, dat je goed weer hebt.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
33 ....
José stijgt op tot Golgotha.
Hij wandelt daar rond en zoekt.
Hij kijkt over Jeruzalem en denkt.
De avond valt!
Dan rukt hij zich los van deze wereld en komt tot meditatie. Hij praat tot de wereld, tot de omgeving waarin hij leeft.
“Já, hiér is het, op deze plaats hing men het licht van deze wereld op.
Hier sloeg men “HEM” aan het kruis!”
Hij woelt met zijn handen in de aarde, alsof de aarde hem zal bezielen.
Hij kreunt van pijn, van innerlijke smarten.
Hij slaat zichzelf tegen de borst, hij barst van verdriet.
Hij luistert, hij kermt nu en spreekt:
“Ik kom niet voor Satan, maar voor míjzelf en voor hen die vervuld zijn van Uw leven.
Ik ben hier niet voor de sensatie, maar omdat ik dorst!
Ik waag het niet om tot U op te kijken, maar ik ben geen mens meer, zie míj als ‘n kind!
En vergeef me!
Ik ben wachtende!
Ik kom van ver!
Ik ben hier om mijn hart te laten spreken!
Spreek tot mij of laat mij Uw “Leven” voelen!
Maak mijn leven open!
Ik ben gereed, ik wil sterven voor U, schenk mij dan wat levensgeluk, wat wijsheid!
Open de poorten van Uw werelden voor ons, voor mijn vader, voor Sanders, en voor állen die verlangen!
Geef mij de macht om Tony te helpen!
Ik wil dienen!”
De aangrijpende smart stijgt diep in zijn hart.
De waanzin van smart stuwt hem dieper tot dát leven, hij bezwijkt op de plaats waar hij denkt, dat “Christus” stierf.
Hij gooit zichzelf neer, kronkelt zich op de grond, wringt zich door álles wat hem bezielen kan in het “Eeuwigdurende Leven”!
“Doe open,” roept hij, “doe open .... de stervelijken der Aarde smeken U terug te keren!
Laat mij uw leven vertolken!
Geef mij iets van Uw liefde en ik red deze wereld!
Niet gij, maar wij hebben U verlaten!”
José luistert, hij hoort muziek, harpen en orgels zijn het, een machtige stem die zingt.
Hemelse klanken trekken zijn leven op.
Als hij hoort:
Liefde is het hoogste goed
Aan de Mens gegeven
Liefde is wat leven doet
Van ontroering beven
Liefde is álles, Liefde is God
Maakt van armen rijken
Zonder liefde, wat is ’t lot
’t Zou op niets gelijken
Geest van Liefde leidt ons voort
Doordring ons van Uw wezen
Dan wachten wij ook ongestoord
’t Einde zonder vrezen
En zij het leven kort of lang
Gods liefde maakt geen sterven bang
-o-o-o-o-o-o-o-
Wanneer de muziek wegsterft, keert de stem tot hem terug en zegt:
“Ziet ge, mijn zoon, waarvoor “IK” leef en waarvoor “HIJ” zich gaf, is één leven, één “liefde”!
Eén geluk, één “wijsheid”!
Ik ben Vader én Moeder, “HIJ” was het!
Door “HEM” opent zich “Mijn Ziel”, Mijn “Geest”!
En dán ziet ge, hoort ge “MIJN” kinderen, die voor u heengingen én in leven zijn!
Is dit niet álles?
Breng dit tot ál “MIJN” kinderen!
Aan de klanken van “MIJN” leven hoort ge “MIJN”’ ruimte vertolkt!
En toch nog duisternis?
Waarom vraagt gij mij dit?
Ik was er áltijd!
Gá nu verder, mijn zoon.
Ga tot daar waar de “dood” u wacht.
En ook daarin ben “IK” bij u!
Ga dieper, José, ik wacht daar, ga regelrecht tot het leven, veracht uw dood niet!
Eerst dán bezit ge “MIJN” vleugelen!
Gá nu!”
34 ......
Lony in haar cel, zij heeft zelfmoord gepleegd.
De oppassers met Dr. Sanders bij Lony.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
35 .....
Sanders bij Graaf Henry.
Sanders zegt:
“Ik geloof niet, heer Graaf, dat gij schrikt om iets, dat een groot deel van uw leven heeft vergald?”
Graaf Henry: “Wat zegt ge, Sanders?
Toch niets te maken met José?”
“José maakt het uitstekend, dat weet ge trouwens.
Lony is het!
Ze ontnam zich het leven.
Jammer, maar wat wilt ge?”
Sanders vertrekt.
#NAAM?
36 ......
José klopt aan bij een Tempel.
Deuren gaan open en deuren gaan dicht, het innerlijke neemt hem op.
Men voert hem naar de hogepriester.
José vraagt:
“Wilt gij mij onderrichten, heer?”
De priester kijkt naar José.
Hij kijkt diep en hij ziet in dit leven.
Dan zegt de priester tot José:
“Gij vraagt mij om onderricht te worden?
Gij?
Wij verwachtten u, dierbare ziel.
Rust eerst en mediteert.
lk roep u over enkele dagen tot mij.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
37.....
José brengt men naar een cel, hij leeft daar in duisternis.
Een sinaasappel en wat water is zijn eten en drinken.
Hij telt de dagen door het licht dat telkens verduistert, hij ligt daar en wacht, bereidt zich voor.
Dan komt men hem halen.
De hogepriester zegt:
“Neem hier plaats, mijn vriend, naast mij.”
José kijkt naar de priesters, zeven zijn er.
Op een tafel ziet hij een klein kistje, in dat kistje een figuurtje, rondom de kist vier kaarsen, wat is dat?
De hogepriester zegt:
“Gij ziet dit alles?
U ligt daar in de kist, gij zijt dat!
Indien wij u mogen helpen, gaat de linkerkaars aan uw voeteneind uit.
U sterft dan voor deze wereld!
Dat is de dood!
Maar het nieuwe leven kunt gij ontvangen.
Gij kunt de dood overwinnen.
En wij helpen u.
Daarvoor zal de kaars aan de rechterkant van uw hoofd zichzelf ontsteken!
Indien dit niet geschiedt, staat ge voor krankzinnigheid en de stoffelijke dood.
Velen van ons bezweken hierin!
Hiervoor, mijn broeder, zult gij in de diepte van de slaap afdalen en de graden van slaap voor de dood overwinnen.
Achter de dood ..... ziet gij .... dáár is het leven!
Deze studie is duizenden jaren oud.
Gij hebt de fundamenten ervan gezien!
Kijk zélf, mijn zoon, hiér, in dit water, gij ziet u zelf!”
José kijkt in het heldere water en ziet zichzelf, liggend voor de Sfinx.
De hogepriester zegt:
“Ziet gij, mijn zoon, wij volgden u.
Gelooft ge, dat God “Alwetend” is?
Indien wij als mens deel zijn van “ZIJN” ziel en “ZIJN” geest, waarom zouden wij “ZIJN” éénheid niet kunnen genieten?
Wij zijn leven van “ZIJN” leven; élke gedachte voert ons tot die ruimte, waarin wij leven en ziel en geest zijn geworden.
Wij volgden u, wij zagen u neergeknield aan de voeten van “HEM” die voor ons allen stierf.
Dáár was het, dat gij het teken ontving om verder te gaan.
Wij kennen u, wij weten waar ge leeft, wij volgden uw openbaringen.
Wij trachtten zover te komen, doch wij bezitten het gevoel er niet voor, toch zetten wij ónze studie voort, opdat deze “Mensheid” de dood overwint!
Dán is er leven, licht, rust, reine liefde voor het eeuwigdurende verdergaan en doodt men niet meer!
Welnu, mijn zoon, ga heen om te sterven, doch verheug ons door de kloof te overbruggen voor “dood en leven”!
Tracht deze wijsheid bewustzijn te schenken.
Wij volgen u, wij helpen u zover te komen.”
José ligt in zijn kerker.
Enkele dagen gaan er voorbij.
Dan komt er een priester met een doodkist.
José legt zich in de kist.
Vier kaarsen zijn om de kist geplaatst, de linker aan zijn voeteneind wordt aangestoken.
De priester verdwijnt.
José is alleen en geeft zich over aan de dood.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
38 .....
Bij de priesters.
De hogepriester en zijn volgelingen, beleven het stervensproces van José.
Allen zitten neergeknield en volgen met spanning het gebeuren.
De hogepriester fluistert tot de anderen:
“Ziet ge, mijn broeders, het oude Egypte herleeft!
Hij is één van hen die Egypte groot, bewust hebben gemaakt en waardoor wij ónze Universiteiten konden optrekken.
Eens leefde hij daar en was een groot meester, één die de “Vleugelen” bezat, doch tenonder ging door het kwaad van deze wereld.
Tháns zal deze ziel overwinnen en het licht ontsteken voor deze mensheid, voor óns, voor miljoenen, die gereed zijn het te aanvaarden!
Is er liefde voldoende in u allen om dit te kunnen begrijpen?
Het wil zeggen, dat wij als mensen ruimtelijk bewustzijn mogen genieten.
Já, het is meer, het zégt, het wil zijn, dat wij miljoenen malen hebben geleefd om tot God terug te keren en “HEM” in reine liefde, te vertegenwoordigen!
Want dát is het!
Wanneer dit leven, deze ziel, dood, noch leven overwinnen kan, zullen wij de andere kaarsen tot het licht dwingen en hem verbinden met Goddelijk gezag.
Stelt u daar op in, mijn broeders en volgt dit stervensproces, dit vrijkomen van álle stof.”
Zwijgend, doch denkend en concentrerend, zitten al deze mannen om José, vragend, smekend aan hem om verder te gaan.
Dan flikkert het linkerlicht en gaat uit.
De hogepriester zegt tot de anderen:
“Ziet ge, mijn broeders, tot zover zijn wij gekomen.
Maar nu het “nieuwe” leven!
Helpt hem, steunt hem, opdat wij dit licht mogen ontvangen.
Het “Eeuwige Leven” is het, de “Sleutel voor Leven en Dood” om ál de poorten van “ZIJN” werelden te openen!
Helpt dit leven door zijn ziel uw gedachten te schenken, opdat hij als de persoonlijkheid niet alléén staat voor deze machten en krachten.
Hélpt!”
José strijdt op leven en dood.
Het zweet breekt hem uit, zweet door bloed gekleurd parelt over zijn gelaat.
Doodsbleek is zijn gelaat, toch is er leven in dit stoffelijk organisme, zacht is de ademhaling, bewust het denken en voelen voor de ziel, zijn geest, de persoonlijkheid.
De linkerkaars is uitgegaan, voor deze wereld is deze ziel gestorven, de geest komt thans in aanraking met het “Eeuwige” leven, waarvan hij de wetten wil leren kennen.
Dán komt er een blauwachtig waas, een licht is het, om de rechterkaars en schiet de vlam in dat leven.
Bij de priesters: “Ziet ge, mijn broeders, het eeuwige spreekt tot ons bewustzijn.
Die diepte hebben wij nog niet bereikt!
Híj zal de “Sleutel” ontvangen, dit leven zál ons de wetten voor leven en dood openbaren!
Gá verder, gá verder, daal dieper af, gá verder!”
José krijgt contact met het nieuwe leven, de wereld voor de ziel.
Hij stijgt boven zijn stoffelijke wereld uit.
Hij kijkt in die wereld en voelt zichzelf, hij kijkt terug in dát wat daar neerligt en zijn organisme is.
Hij zegt tegen zichzelf:
“lk ben leven en ik ben mij van mijzelf bewust.
Ik ben José Alonzo .... ik weet waar mijn vader leeft, Sanders, Sanders ..... ik bén buiten mijn stoffelijke “IK” !
Lony?
Vader?
Lony ......?”
Hij kijkt om zich heen, hij ziet licht tot zich komen en dán hoort hij de stem die tot zijn leven spreekt.
Hij hoort:
“Ziet gij, mijn zoon, ook hierin ben “IK” bij u.
Toen gij op het slachtveld neerlag, door stoffelijke afbraak de wetten voor de stof moest vrijgeven, was dat door de vernietiging van dát bewustzijn.
Thans hebt ge die wetten door uw liefde overwonnen en kunt gij gaan waarheen ge wilt!
Dit is het “Eeuwige Leven”!
Dít is een deeltje van “MIJN” ruimte, José, één vonkje van leven, dat tot mijn wereld behoort.
Een wereld is het, die gestalte heeft gekregen door uw voelen en denken, uw zoeken, uw liefde voor de Universele Ontwaking!
Dít geluk, deze ruimte, deze wereld, wil “IK” ál Mijn kinderen schenken.
Dit is het, mijn zoon, waarvoor “IK” tot u kwam.
Hoort gij “MIJ”?”
“Ja, moeder!”
“En hebt ge “MIJ” geen vragen te stellen, mijn zoon.”
“Ja, moeder.
Wat is er met Lony?
Ik voel haar, ik ben angstig, wat is het?”
“Ga tot de uwen, ga gerust, ik waak over dát wat u toebehoort, ook al volg ik u tot daar.
Niets zál er geschieden, niets, dat niet in “MIJN” macht is!
Niets!
Vlieg thans door álle stof!
Gij zijt ziel van Mijn “Ziel” … leven van “MIJN” leven, en geest van Mijn “Geest”!
Ziet ge, Mijn zoon, dat ik “Liefde” ben?
Gá nu, Ik zal u volgen!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
39 .....
José verdwijnt door de stof, hij vliegt door de ruimte, zijn bewustzijn vertelt hem waarheen hij heeft te gaan.
Hij denkt aan zijn vader, aan allen en verschijnt in de kamer van zijn vader.
Hij wandelt om het bed heen, de Graaf ziet hem niet, voelt hem niet, de Graaf knutselt met een legkaartje en is zichzelf.
José wil iets bewegen uit de stoffelijke wereld, doch is er niet toe in staat.
Tóch, voelt hij, is dát het bewijs voor zijn vader dat hij leeft en nog in leven is.
Hij duwt tegen het stoffelijke ding, doch kan de zwaartekracht niet overwinnen, hij staat machteloos, doch dan hoort hij de stem zeggen:
“Mijn jongen, zó gaat het niet!
Daal af in dat vaasje, word één geheel, word als dat leven en gooi het dan voor zijn voeten.
Dát is het contact met de stoffellijke wereld.
Ik houd planeten en sterren in “MIJN” macht; doordat Ik die wetten schiep en “MIJN” éénheid aan dat leven gaf.
Is álles niet eenvoudig te bedenken en te bevoelen?
Indien gij uzelf wilt overtuigen, kom dan tot die éénheid.
Nu gij de “dood” overwonnen hebt, lééft álles voor uw leven, en bewustzijn, gij zijt in dát gekomen wat “ziel, geest en leven voedt, bewustzijn geschonken heeft!”
“Dank u, Moeder, dank u!”
José daalt af in het vaasje, hij voelt, dat hij éénheid bezit met dat leven.
Nú concentreert hij zich op de handeling en trekt het ding van tafel.
Het valt aan stukken en brokken.
De Graaf geeft een gil, het legkaartje vliegt door de kamer, Henry denkt dat de dood hem roept, hij schreeuwt om hulp.
José volgt dit alles.
De butler komt aangelopen.
Sanders moet komen.
De Graaf jammert:
“God bewaar me, nú ga ik sterven!
Nu ga ik sterven.
José, José toch, waar blijft ge.”
“Sanders komt binnen, hij neemt de pols.
De Graaf zegt:
“Wat wilt ge, Sanders?
Dat ik kinds ben?
Ik deed het niet, geloof het, ik deed het niet.”
Graaf Henry is overstuur, Sanders geeft hem een spuitje, Henry zinkt terug in de kussens.
José volgt dat alles vanuit zijn nieuwe wereld.
Hij hoort, dat Sanders niet op het gepraat van zijn vader ingaat.
José wandelt de trappen af, komt Jean tegen, maar zij ziet hem niet.
De butler loopt hem voorbij, de man ziet hem niet.
Dan komt Sanders, maar ook Sanders ziet noch voelt hem.
Hij gaat naar zijn kamer, volgt alles, ziet alles en tot de stallen, niemand ziet hem en volgt zijn weg tot Lony.
Hij staat in de cel waar Lony leefde.
Hij voelt haar, hij ziet een schim in een hoek van de kamer, hij roept:
“Lony, Lony, zijt gij het?
O, Lony, wat hebt ge gedaan?
Ik ben het, José!”
Hij weet, dat Lony zelfmoord pleegde.
Hij hoort Lony’s stem, ze zegt:
“Wilt ge mij vergeven, José?
Ik was het niet!
Een ander was het!
Ik zocht het vergif van deze wereld en dat bracht mij ten val.
José, laat mij niet alleen, laat mij niet alleen!
Het is hier koud en duister en ik kan niet weg, ik kán niet weg!”
José kan haar niet benaderen, hij lééft in een andere wereld.
Hij smeekt om hulp en hij krijgt hulp, hij hoort:
“Ziet ge, mijn zoon, één van de vele duistere werelden die “MIJN” kinderen zichzelf scheppen!
Ik heb dat niet gewild?
Nimmer!
Want “IK” ben liefde!
Ziekten, ellende, vernietiging, hartstochten en geweld, afbraak, bewuste verdierlijking, “IK” schiep al die duisternissen niet, nóóit, nóóit niet!
Indien haar hart voor “MIJ” open stond, had ook zij het licht mogen aanschouwen.
Ik gaf haar een “eigen wil”!
Ziet gij dát José?”
“Ja, moeder!
Wat kan ik voor haar doen, moeder?”
“Gij staat als “IK” machteloos, mijn zoon.
Ik schonk haar dit leven, waarvan zij de wetten verbrak, niet wetende, dat haar ziel blijft leven en tot “MIJ” behoort en tot “MIJ” zal terugkeren!
Hoe zou “IK” één van mijn werelden kunnen vernietigen?
Ik gaf ook haar het leven om tot “MIJ”’ terug te keren en MIJ te vertegenwoordigen!
Hoe deed zij dat?
Wat heeft zij gewild?
Thans, mijn zoon, zal zíj hier wachten totdat haar stoffelijke einde komt, om dan terug te keren en goed te maken wat zij misdeed!
Zij zal daarvoor opnieuw geboren worden, híér op aarde!
Wéét nú, “Ik” ben “Liefde”!
Kom nu, mijn zoon, gij kunt haar niet helpen, zij zál dit, deze duisternis moeten overwinnen, want “IK” schiep alléén “Licht”!
Kom nu, wilt ge “MIJ” volgen?”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
40 .....
José wordt wakker in de kist.
De priesters snellen op hem af en omhelzen hem.
De hogepriester zegt:
“Gá over de wereld, ga terug tot het Westen en brengt dat kind tot ontwaking.
Wij zegenen uw leven!
Dankbaar zijn wij te mogen weten, wij gáán verder!
Wij weten, dat het “Eeuwige” ín ons is!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
41 .....
Sanders haalt José af van het vliegveld .....
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
42 ......
José thuis, de Graaf roept hem.
Als hij binnen treedt, vraagt Henry hem direct:
“Vertel mij, José, is er een dood?
Is er voortgang na dit vreselijke bestaan?
Na dit ellendige leven?”.
Henry kijkt naar José en zegt weer:
Wat is het, mijn zoon, ge ziet zo jong?
Ik moet zeggen, ge lijkt opnieuw geboren.
Toe, vlug nu, laat mij niet wachten.”
José neemt de hand van zijn vader in de zijne.
Hij zegt:
“Luister dan, vader, ik zal u er iets van vertellen, morgen gaan wij verder.
Toen ik vanhier ging, vader ........... voerde mijn weg mij naar het oude Egypte.
Ik voelde dat dáár mijn ontwaken zou beginnen, een ontwaking voor het volgende leven, één .... nieuw bewustzijn te ontvangen.
Ik wandelde eerst ....... !”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
43 .....
Sanders thuis ....
Sanders zit in zijn stoel, rookt zijn pijp en zegt tegen z’n vrouw:
“lk geloof, als je het mij vraagt, José heeft het eeuwige leven ontvangen.
lk zag en ontmoette een mooi kind, já, een kind is het, blij, opgewekt was hij en bloeide als een geopende roos op het veld.
Niets geen onrust of iets anders, dat je zou vermoeden te zien, nu wij weten wát hij ging doen en wát hij wilde.
Net iets, denk ik, voor Tony en zijn vrienden.
Ik heb het, vrouw, ik heb het.”
Sanders springt op en gaat tot de dominee.
Hij treedt binnen, de dominee vraagt hem:
“Wel, wel, dokter Sanders, wat verschaft ons de eer?”
Sanders zegt: “Wel, José is terug, gezondheid en overvloedigheid van geluk straalt er uit zijn wezen.”
Sanders stopt een nieuwe pijp en wacht even.
Doch dan volgt er:
“Ik geloof, dominee, dat José Tony helpen kan.
Wij kunnen het niet, wij deden alles, maar Tony is niet te bereiken.
Stap nu over alle godsdiensten heen, dominee, alléén hogere krachten, dingen, die wij nog niet kennen, moeten het doen.
lk twijfel niet aan God, dominee, noch aan uw kracht, noch aan het gebed .... bewaar me, maar ge ziet het zélf!
Of … indien ge het niet kunt, gá ik verder.”
“Wat is het, Sanders?”
“Snap je mij dan niet, dominee?
Ik wil héél weinig van u, maar álles.
Géén van ons kan dat doen, u bent het.
U bent ónze bemiddelaar voor alles.
Ga tot Alonzo en roept José om tot Tony te komen, naar Tony te komen kijken.
Ik geloof, dat dit alles is!”
Sanders kijkt naar de dominee.
De dominee voert zijn eigen strijd, Sanders voelt en volgt dat leven.
Sanders zegt:
“Juist, dominee, zwaar is het!
Zwaar, machtig zwaar is het, dat toch zo doodeenvoudig lijkt.
Gij staat thans tussen uw kerk, geloven, God, Christus en ál “ZIJN” heiligen in de hemelen.
Is het niet?
Máár, dominee, wij leven in een andere tijd.
De ziel van God wil weten!
Wij kunnen niet langer blijven smeken, deze “EEUW” roept, slaat me op mijn borst en indien ook ik geen antwoord krijg, steek ik geen hand meer naar “ZIJN” zieken uit.
Verstaat ge dit, dominee?
Elk mens kent deze strijd, élk mens staat duizenden malen voor die Goddelijke genade, maar wanneer men blijft zwijgen?
Wilt gij God verzoeken?
Hebt gij kans gezien Tony de nieuwe krachten te schenken om zijn plaats in te nemen achter het orgel?
Beken dit!
Hebt ge hem nieuw leven kunnen schenken dominee?
Néén hé, ook ík niet, géén van ons niet!
En tóch, dominee, schrei ik dag en nacht om Tony.
Niet om mijn zieken, maar om die éne mens daar op het bankje, Tony’s ziel,want Tony’s ziel is de mijne!
Ik zit daar, ik ben blind!
Ik ben vol haat en smerige gedachten, ik ben des duivels!
Wel, ik ga dan maar.
Ik zal zoeken zolang ik leef, ik wil Tony zien leven of ik verhang me nog!
Die ellende moet deze wereld uit, dominee, of ik heet geen Sanders meer!”
Als Sanders bij de deur is, springt de dominee op en trekt Sanders terug.
“lk zal het doen, Sanders, ik zal José Alonzo roepen.
lk beloof het je.”
Sanders lacht niet, maar trots is zijn gelaat.
Hij zegt nog:
“Weet, dominee, ook ik sta dicht bij uw God, dichter wellicht dan gij met ál uw reine of ongelukkige gebeden.
lk ken “HEM” door mijn zieken, maar vooral door ál mijn “doden”.
Alléén dat komt er nog bij, stond ik daar als Tony naar te kijken, stekeblind.
Juist, dát ben ik, Dr. Sanders, ééntje van je eigen parochie.
Een Gods kind, als ik het zo noemen mag, want ik weet dat voor mezelf, dominee, ik boog duizenden malen mijn geleerde kop!
Ik heb dat gekund, want telkens wéér, dominee, kon ik mijn lége briefjes indienen.
“HIJ” daarboven noemde het “Amen”!
En of wij thans door de kat of door ’n hond worden gebeten, Tony’s ziel is mijn ziel, is jouw ziel, Tony zál moeten leven óf wij allen sterven, een dood, die géén dood is, geloof ik, doch met ons levend-dode “IK” te maken heeft!
Of zag je dat vlammetje niet, dominee?
Ruimt thans dat hanengekraai uit zijn weg, dominee.
José Alonzo is het, die het nieuwe leven zál ontsteken!
Ik geloof het, mijn God, ik geloof het en zal het licht zijn voor U en ons, wat zullen wij ’n pret hebben!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
44 .....
José en zijn vader.
“Ja, vader, ik gooide dat vaasje om, ik was het!
Ik wandelde hier in deze kamer rond en ik was “leven, ziel en geest”!
Lony moet terug om goed te maken wat zij misdeed!
En elkeen, die de duisternis zoekt, zal diezelfde duisternis “nieuw” rein leven, het Goddelijke licht schenken.
Dat zijn de wetten voor ons leven, vader.
God eist het van óns allen!
Dát is álles, vader, én, hebt “lief” álles wat leeft!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
45 .....
De dominee bij José.
De butler schenkt een glas wijn in.
De dominee zegt:
“Ziet u, Tony is het.
Gij kunt hem thuis vinden, José Alonzo.”
José … “Hoe is met met de anderen?”
“Wat beter.
Tony is het.”
José … “Ik kom morgen, dominee.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
45 ......
José op zijn kamer, hij maakt zich gereed om te schilderen.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
46 .....
Harry Elmsen bij de varkens, de stalknecht geeft Harry vriendschap en geluk, voor Harry gaat er een nieuw leven beginnen, ook Joan verandert.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
47 .....
José bij Tony.
Tony zit daar en is zwijgend, leeft in zijn stilte.
José zegt:
“Goedendag, Tony.
Ik ben José Alonzo.
Weer staan wij voor elkaar.
Tony, dit gaat niet!
Wij allen hebben geleden, zijn gebroken geweest van ziel en geest.
Tony .... jij hebt geleerd waar “Christus” aan het kruis geslagen werd en álles van zichzelf voor ons mensen gaf, ook “ZIJN” bloed!
Wij leerden dat, Tony.
Toen Beethoven, Tony, doof was en bijziende schiep hij zijn machtigste symfonieën.
En jij, Tony, hebt je gehoor nog, je kunst, maar bezit de liefde niet om voor “Christus” te spelen, jij zit hier en zoekt de duisternis op, het lége, nietszeggende, je tobt, je slaat jezelf meer nog dan het leven je sloeg.
Speel thans voor de vaders en zoons die dáár bleven, Tony, indien je hart nog klopt, je dankbaarheid voelt voor hetgeen Christus ons gaf!
Speel in de kerk voor vrede en rust, voor een nieuwe wereld, Tony, voor menselijk geluk en begrijpen.
Vergeet jezelf, Tony!”
José voelt, dat hij Tony overwonnen heeft.
Hij trekt Tony uit zijn stoel en voert hem naar het orgel.
Tony’s handen zoeken de toetsen af, even later klinken de eerste tonen van het “Ave Maria”.
De vrouw van Tony zet alle deuren open.
Sanders, de dominee komen aangerend, de mensen op straat schreien van geluk, Tony weer tot het leven terug te zien.
Als Tony uitgespeeld is, zegt José:
“Zondag in de kerk, Tony, en dan op een groot, machtig, nieuw orgel.
Speel nu voor Christus, voor een nieuwe wereld!
God zegent je, Tony.”
Tony schenkt het leven de mooiste bloemen van zijn hart!
José verdwijnt.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
48 .....
José op zijn atelier, hij wil schilderen, maar het lukt niet.
Hij is met die kunst niet tevreden.
Hij gooit de penselen van zich af en rent de natuur in.
Hij kijkt naar het leven, voelt geen rust.
Wanneer hij rustig, op een hoogte aan zijn leven en Tony denkt, hoort hij zeggen:
“José toch!
“Moeder??”
“Je bent niet gereed voor je kunst.
Ook voor de kunst, “MIJN” kunst, moet ge willen sterven, moet gij uw stoffelijke “ik” verliezen, wilt ge “MIJN” inspiratie genieten.
Dacht ge, mijn kind, dat mij díé kunst interesseerde?
lk zal u “MIJN” inspiratie schenken, gij zult andere dingen schilderen, bijvoorbeeld , het ogenblik, dat het “Licht” voor deze wereld op Golgotha werd gedoofd!
Toen sloot “MIJN” kind “ZIJN” ogen en keerde tot mij terug!
Indien ge wilt, “IK” kan u met dat ogenblik verbinden en zult ge één zijn van “ziel tot ziel” met “HEM”!”
“Is dat mogelijk, moeder?”
“Ik zeg het!
Gij zult de ziel, de geest én het leven schilderen, José.
Wat, gij zoëven schilderde, is het verknoeien van MIJN leven!
Kan dit uw innerlijke leven bekoren?
Niemand van “MIJN” kinderen, die gevoel bezitten, willen die kunst!
Gij zult de “haat” én de liefde vertolken, uitbeelden, gij zult een “Gebed” schilderen, rein en gelukkig zullen de kleuren zijn, want “IK” ben het!
Ik trek u dan in “MIJN” wereld op!
Ga nu, Ik ben bij u!”
José vliegt naar zijn atelier en begint te werken.
Een groot doek is het!
Hij weet niet dat hij werkt, andere krachten trekken zijn leven op.
Het schilderij verandert elk ogenblik, een ongelooflijke zekerheid schenkt hem kunst.
Hij werkt....!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
49 ........
De butler waarschuwt Sanders, de Graaf is slechter.
Sanders komt en vraagt:
“Waar is José?”
“Op zijn kamer, ik mag hem niet storen, daarom riep ik u, dokter.”
“Laat mijnheer schilderen, ik zal hem waarschuwen.”
Sanders bij Graaf Henry.
Hij voelt de pols en geeft de Graaf een spuitje.
Sanders gaat weg, doch zegt tegen de butler:
“Ik kom aanstonds terug.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
50 ......
José staat voor zijn schilderij.
Het is Golgotha.
Boven de drie kruisen vlamt er een Zon.
Hij zet er een lijst omheen, het geheel is machtig mooi.
Hij pakt het stuk op en wil het zijn vader laten zien, doch de butler houdt hem tegen en zegt:
“Uw vader is niet goed, Dr. Sanders was hier en komt aanstonds terug.”
José denkt na, tóch gaat hij tot zijn vader.
Als hij binnen treedt, zet hij het werk op een stoel neer, zodat de Graaf het kan zien.
De Graaf wordt wakker.
José kijkt naar zijn vader en vraagt:
“Vader, mijn vader, ik heb ’n wonder gekregen.
Kijk eens?
Is het geen wonder?
Is het niet machtig?
Nieuw licht voor deze wereld, nieuwe kunst!”
Graaf Henry kijkt naar het wonder en kijkt tevens naar de stukken die aan de muren hangen, hij maakt vergelijkingen.
Lange tijd kijkt hij, zwijgt, doch zucht diep, de ademhaling is moeilijk.
Dan zegt Henry:
“Een zegen is het, José.
Niet van deze wereld!
Ik heb zoiets nooit in mijn leven gezien, ik vind je een geestelijke Rembrandt!
Want jij, mijn jongen, kunt dát niet!”
De Graaf zinkt terug in de kussens.
José ziet, dat zijn vaders einde nadert.
Dan komt Sanders terug.
José heeft het schilderij beneden gezet, met Sanders keert hij tot zijn vader terug.
Sanders geeft de Graaf nieuwe medicijn.
Dan keren de mannen naar beneden terug en staat Sanders voor José’s schilderij.
Sanders kijkt lang, doch dan zegt hij:
“Waarachtig, José, een nieuwe wereld, nieuw leven!
Dáár wil ik leven!
Houd ook mij iets dergelijks voor ogen als mijn laatste uren komen en ik geloof, ik zal de moed bezitten om rustig te sterven.
Komen er meer van deze voorstellingen?”
“lk hoop het, Sanders.”
“Dán kan héél deze mensheid zich gelukkig achten.
Ik vind het “ontwaking”!
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
51 .....
Sanders en José bij Graaf Henry, het einde nadert.
Henry vraagt om Sanders en wil hem iets influisteren.
Sanders staat naast het bed, José aan de andere kant.
De oude zegt:
“Sanders, goede vriend van mij.
Wat was dat, laatst, toen je over dat ziekenhuis sprak?
Ik geloof dat het zoëven zag, een mooi gebouw is het, Sanders.
Maar ik geloof, dat ik er niet in zal mogen sterven.
José zal álles met je regelen, mijn vriend.
Is het niet waar , José?
“Ja, vader, dát zag u!”
“Ik, Sanders, mijn jongen, was waarlijk ’n stommerd, mijn leven lang was ik het.
Nú ga ik zien hoe mooi het leven is.
O, hoe dom was ik toch!
Ik zie licht, die nare dood is er niet, Sanders, ik ga daarheen waar de bloesems der liefde je levens-schoonheid schenken.
Ik ben waarlijk getroffen door José’s kunst en ik weet nú, dat geen dood dit zou kunnen schilderen.
Mijn god waar haal ik deze wijsheid toch vandaan?
Ziet ge, Sanders, ik buig me, ik buig me!
Ik voel me net als ’n kind.
Foei ..... foei toch, en dat op mijn oude dag ...... ik ben zeker van mezelf .....!
Ik ga daarheen, dáár ..... er is geen greintje afschuw in me, nu niet en nooit meer.
Ik zou … het nú .... aan elkeen willen zeggen ..... maar het is niet te koop .... Sanders .... doe goed en neem mijn bezit ....
Mijn God ..... ik ben maar ’n stommerik ....!”
José sluit de ogen van zijn vader.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
52 ..........
Mannen brengen een orgel in de kerk.
Tony speelt het orgel in, de ramen van de kerk staan wagenwijd open.
Mensen op straat glimlachen en zijn gelukkig.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
53 ......
José in de natuur, hij kijkt naar een spinnenweb.
Hij vraagt zich af of dat te schilderen is.
Mooi is dit leven.
Hij zegt tegen zichzelf en dat leven:
“Ik hoop u te schilderen.
Gij zijt, kleine spin, een voorbeeld voor ons mensen.
Gij werkt, gij hebt uw werk lief, ook ik.
Inspireer mij, opdat de mensen u zullen zien en liefhebben.”
José vliegt naar zijn atelier en begint te werken.
Hij ziet het web verlicht door de Maan, stalend is het geheel, lieflijk, “leven” is het!
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
54 .....
Sanders thuis, met Sanders andere mannen, waaronder geleerden.
Sanders zegt:
“Neen, mijne heren, dit is geen onzin meer!
Wij beleven wonderen.
Ik zeg u, een nieuwe “Eeuw” is er aangebroken.
Niet alleen door kunst, doch vooral door wijsheid.
José Alonzo is als een gelukkig kind en bezit een contact met de ruimte, met God, dat wij nog niet begrijpen, niet kennen, maar waarvan de dingen tot ons spreken.”
De Astronoom … Dr. Stephens vraagt Sanders:
“Zei u niet, Sanders, dat hij een stem hoort die tot hem spreekt?”
“Dát zei ik, já, dat zegt hij.”
“En die stem is te beluisteren?”
“Ook dat zegt hij, zo is het.”
“Kunnen wij hem spreken, Sanders?”
“Ik wil het hem vragen.
Ik denk dat hij komen zal.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
55 ......
José kijkt naar zijn spinnenweb, machtig is het doek.
Hij hoort nu:
“Ziet ge, José, álles is mogelijk indien gij “MIJ” maar aanvaarden wilt.
Ga nu verder.
Ik wil de ruimte door uw leven schilderen.
Uw levens-Harp, “IK” bespeel uw leven immers?
Kijk maar ....
“IK” toon u “MIJN” weten, het beeld, voor u een visioen!
Is het niet machtig, José?”
“Ja, moeder, maar dat is toch niet te schilderen?”
“Wanneer ik het zeg, mijn zoon?”
“Ja, moeder, ik weet het.”
“Welnu, maak alles gereed.
Gij zult ook hiervoor ontwaken.
Hemelse taferelen zult gij aan Moeder Aarde schenken, Zon en Maan, sterren en planeten zullen één zijn van gevoel tot gevoel, ziel en ziel, als bloemen van één kleur.
Gij zult Mijn kinderen de ogen openen voor geheiligde kunst!
Het was er altijd, José, maar wie van allen wilde het?
Tháns zijn wij zover.
Hierdoor spreek “IK” tot ál Mijn leven!
Weet ge nú waarom “IK” u nodig heb?”
“Ja, moeder, ik ben zo dankbaar.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
56 .........
José heeft zijn schilderijen links en rechts in huis opgehangen.
De butler en Jean, de rentmeester en stalknecht kijken.
Kinderen kijken, de kinderen geven José schone kritiek, elkeen is onder de indruk van deze kunst.
Wanneer deze mensen daar bijeen zijn, komt José de trappen af.
Hij vraagt de rentmeester:
“Jim, kom even, wil je mij even helpen?”
Met Jim draagt hij zijn nieuw wonder naar beneden.
De “Levens-Harp”!
Jim vraagt voor de anderen wat het schilderij voorstelt, als symboliek is.
José zegt:
“Ziet ge Jim, wij allen zijn instrumenten van God.
Elk mens kan zich instellen op “ZIJN” Goddelijke inspiraties.
Elk mens is een deel van God, van zijn leven, van welk geloof en godsdienst wij ook zijn.
Indien gij, Jim, jezelf geschikt maakt, door álles van God lief te hebben, spreekt “HIJ” en werkt “HIJ” door je leven!
Is dit te begrijpen, Jim?”
“Ja, mijnheer, ik begrijp het.”
José hangt het schilderij op en zet zich neer om het te beleven.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
57 .....
Zondag in de kerk.
De mensen betreden het kerkgebouw.
Tony, begeleid door zijn vrouw neemt plaats voor het nieuwe orgel.
Hij speelt een machtige cantate van Bach, tranen op vele gezichten ..... de ziel, de geest, het leven spreekt!
José kijkt door de ornamenten omhoog, Tony voelt die kracht en keert zich in José’s richting.
Tony glimlacht hem toe, maar speelt, geeft zijn ziel ruimte en geluk.
Dan komt de dominee op de preekstoel en zegt:
“De preek van deze morgen zal zijn, mijn vrienden: “Vrede en rust zij in u allen!”
José snelt weg, hij rent naar zijn atelier en krijgt nieuwe bezieling.
Hij neemt een groot doek.
Hij hoort:
“En thans, mijn zoon, het “Hof van Eden”!
Ziet gij het tafereel?”
“Ja, moeder!”
“Kom daan, “IK” ben één met uw leven.”
José schildert, goed en kwaad zal het zijn .......
58 .....
Sanders, Harry, Joan, allen zijn in de kerk.
De preek eindigt, de dominee zegt:
“Ga heen en zondigt niet meer!”
Dan klinkt het “Ave Maria” ...... geluk straalt er van al die gezichten, de kerk lijkt een hemelse plaats voor allen.
De mensen gaan huiswaarts.
Sanders zegt tegen de schoolmeester:
“Ik geloof, schoolmeester, dat gij thans de ouderen moogt onderwijzen!
Zó, denk ik, heeft “Christus” het gezien en gewild.
Een mooie dag is het, een nieuw begin.
Kerel wat ben ik gelukkig!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
59 .....
Sanders bij José.
José toont hem zijn kunst.
Sanders kijkt naar de Harp en vraagt:
“Hoeveel tijd kost zo’n schilderij, José?”
“De Harp, Sanders” … zegt José .... “Vier uur en twintig minuten.”
Sanders: “Ongelooflijk, een wonder is het.
Mogen anderen komen kijken?”
“Stuur allen, Sanders, allen.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
60 .....
De dorpelingen komen, de schoolmeester met de kinderen eveneens.
José ontvangt al die levens en voelt zich gelukkig.”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
61 .....
José heeft een tentoonstelling in Londen.
De mensen kijken naar de stukken en geloven zichzelf niet.
Zoiets hebben zij nog niet gezien!
Een “revolutie” is het voor de kunst!
Dan staat José plotseling aan de ingang en kijkt naar zijn kinderen.
De kunsthandelaar stormt op hem af.
José wil niet binnenkomen, hij kijkt alleen, één voor één neemt hij de mensen in zich op.
Hij legt het wonder in de handen van deze mensheid.
Als hij vertrekt, hoort hij:
“Een “Revolutie” is het!
Niet van deze wereld!
Een Goddelijke hand heeft deze kunst gemaakt!”
José glimlacht .... hij keert terug tot de stilte.
Op zijn atelier gekomen hoort hij de stem zeggen:
“En thans, mijn zoon, spreek tot de mensen.
Vertel hen allen, dat “IK” er altijd was!
Ook zij kunnen “MIJ” bereiken!”
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
62 .....
In een lokaal zijn vele mensen bijeen.
Sanders, de dominee, Harry, Joan zijn er ook.
Als José binnen treedt, valt er stilte.
José voelt zich gereed.
Sanders neemt het woord en zegt:
“Mijn vriend, deze mensen wilden u enkele vragen stellen.”
“Ik ben gereed, Sanders.
Wat wilt ge?”
Men vraagt: “Men zegt, dat gij een stem hoort, is dat zo?”
“Ja, dat is waarheid.”
“Is die stem menselijk?”
“Ja, ook u kunt die stem beluisteren.”
“Elkeen?”
“Al het leven van God is er toe in staat, indien gij u afstemmen wilt op dat timbre, die klank, dat gevoel en u zelf één maakt met “HEM”.
Dán zullen Zon en Maan, sterren en planeten tot uw leven spreken!”
“Hoe zijt gij ertoe gekomen?”
José wacht even en zegt dan:
“Toen deze wereld in duisternis leefde, de duivel, Satan, het kwaad regeerde, en ik met duizenden uit de rust van ons leven werden gerukt, kwam de stem tot mij.
Met de stem het “Onze Vader”!
Maar is dit nieuw voor u allen?
God is het!
Híj zál tot uw leven spreken, indien gij “HEM” door “ZIJN” wetten wilt volgen, wilt aanvaarden.”
“En die wetten zijn?”
“Voor álles, de “liefde”!
Heb lief, heb lief alles wat leeft!
Dood niet langer!
Er is geen “dood”!
Gij zult ál uw fouten goed moeten maken.
Het eeuwige leven lééft in u allen!
Er is geen “dood”!
Dat wat gij “dood” noemt, is “evolutie”!
José kijkt de rij af.
Hij voelt bij sommigen begrip, anderen laten hem hun sarcasme voelen.
“Waarom noemt gij die kracht “moeder”?”
“Ook gij zijt vader en moeder!
Gij allen zijt geboren door de moeder van de ruimte en tot bewustzijn gebracht.”
Gemompel, gebrom hoort José.
Dan vraagt de schoolmeester:
“Is dat alles te koop?”
Gelach onder de lieden, Sanders blijft ernstig.
José antwoordt:
“Indien gij wist, dat de Maan “Moeder” en de Zon “Vader” is, behield gij uw gelach voor later, thans vreest gij uw eigen onbeholpenheid.”
Strak zijn de gezichten bij deze mensen.
Weer is het de schoolmeester die vraagt:
“U kent zeker uw eigen kist, is het niet?”
José begrijpt, dat dit kind hem belachelijk wil maken.
Hij staat hier voor het onbegrijpen van deze wereld, het domme gevoelsleven dat elke wetenschap smoort.
Hij antwoordt:
“Ik zou u met Bijbelteksten kunnen overrompelen, doch die zaligheid zie ik niet in uw gelaat.
Weet echter, indien uw Messias zou terugkeren, waart gij de eerste die u aan “ZIJN” leven zou vergrijpen!!”
Dit antwoord is raak.
José ziet dat in Sanders gelaat.
Zijn ogen schieten heilig vuur, hij is bezield, als een bewust kind staat hij daar.
Dan zegt hij:
“Gij allen wilt wijsheid, wilt vrede en rust voor deze wereld?
Doorboort dan eerst uw stoffelijke “IK” en geeft u aan uw God over.
Maar gij haat, gij breekt af, gij staat open voor bekrompenheid voor afbraak!
Uw persoonlijkheid zoekt duisternis!
Gethsemané leeft in u allen!
Blind zijt ge voor elke evolutie, gij aanvaardt de rotheid, de bewuste Satan in u ..... dom egoïsme .... dat hebt gij lief!
En gij wilt God kennen, genezing voor uw ziel, uw zieken?
Méér dan ooit wacht deze wereld op bewustwording.
Gá tot uw kerk terug, luister naar hetgeen uw voorganger zegt, doch verban uit uw harten ál uw haat, eerst dan krijgt uw leven betekenis.”
José wacht.
Hij ziet , dat een jongeman zich vrij maakt van de anderen, tot hem komt als dat leven bij hem is, spuwt de man hem midden in zijn gezicht.
José veegt het spuwsel van zijn gelaat en zegt:
“Ziet gij, dát is uw wereld en uw bewustwording!
Wat zoudt gij doen, indien opnieuw uw “Messias” voor u stond en u toesprak?
Wat hebt gij geleerd?
Wat is uw toekomstig leven?
Ruim eerst uw onbeholpen persoonlijkheid op, éérst daarna zal het geschieden of gij vermoordt opnieuw het “Licht” voor deze wereld!”
José kijkt naar Sanders.
De mannen komen vrij van José’s persoonlijkheid!
José zegt nog:
“In mij is er liefde.
Ik ben een kind van “HEM” die voor mij “Vader en Moeder” is.
Dát is alles!”
Hij schrijdt achterwaarts en verdwijnt.
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-
63 ....
José zit op een hoogte in de natuur.
Daar komt de stem tot hem terug en hij hoort:
“Hoort ge Mij, mijn zoon?”
José springt op en roept: “Moeder!
Já, moeder, ik hoor U!”
José valt neer aan de voeten van een machtige verschijning.
Hij omarmt het leven.
Hij hoort:
“Nú, mijn zoon, schenk ik u “THE GOLDEN KEY OF LIFE”!
De sleutel om ál de poorten van “MIJN” werelden te openen!
Gij hebt uw dood overwonnen!
Ga verder nu, ga tot “MIJN” kinderen, velen zijn gereed!
Ik zág dat alles, uw overgave is een bloem van uw hart!
Zó hoort het!
Gij volgt “HEM”, José, die álles van “ZIJN” leven gaf, Zijn bloed, “ZIJN” leven!
Gá verder nu!”
Nú valt de “GOLDEN KEY OF LIFE” in de handen van José.
De verschijning lost op.
Machtige Muziek komt tot zijn leven terug en hij ziet thans een “bloedrode” “Orchidee”!
Hij zegt:
“Dát is het leven, zij is de liefde, geluk, vrede, eeuwigdurende éénheid!”
De zon schiet door de wolken.
José lost op in de natuur.
E I N D E
-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-