Goed en Kwaad

„Voor deze Goddelijke wijsheid, meester André, wil mijn leven u danken.
Héél de ruimte heeft geluisterd naar uw bezielend woord, ál het leven van God heeft u gevolgd, omdat het wil ontwaken.
Hoe de levenswetten voor de menselijke ziel op de Maan zijn ontstaan, mochten wij beleven.
Die embryonale stadia bezielden ons leven, het is daar, dat wij de levensrechten door God geschapen, als levende vonk hebben vertegenwoordigd.
Maar wij zijn verder gegaan en bereikten Mars, de ‘Tweede Kosmische Levensgraad’.
Op deze planeet is het bewuste goede en het onbewuste kwaad geboren, hier beleefden wij de disharmonische wetten voor ons leven en stonden toen voor schier onoverkomelijke kloven, die door ons leven zijn geschapen.
In niets zien wij dat God ons hier heeft kunnen straffen, integendeel, steeds weer beleefden wij de wetten voor de natuur, die van het vader- en het moederschap en voor onze tweelingziel.
Man en vrouw vertegenwoordigen de ruimten van God en zijn in hun toestand één.
Onder het beleven van deze wetten deden wij goed en verkeerd.
Niets overtuigde ons ervan, dat wij verkeerd deden.
Het is hier ook niet vast te stellen, maar de menselijke ziel gaat verder, zij zal hoger gaan en tot God terugkeren en Hem daar als verstoffelijkte Goddelijke persoonlijkheid beleven.
Dat is Gods wil!
Dringen wij dieper deze wetten binnen, dan staan wij voor het voordierlijke, maar menselijke goed en kwaad.
Is er kwaad geschapen?
Wat is kwaad?
Als er geen zonde is geschapen, is er tevens geen kwaad geboren.
Is dit te aanvaarden, meester Zelanus?”
„Ja, meester.”
„Hebben deze levenswetten hier reeds de betekenis, die zij op Aarde hebben gekregen voor het volwassen en bewuste menselijke stadium?”
„Neen, dit leven is nog niet zo ver.”
„En toch, gij ziet het, is de menselijke ziel tot het goed en het kwaad gekomen.
Op deze planeet is zij ermee begonnen.
En God heeft ons Zijn liefde geschonken.
Wij zijn liefde!
Hoe is het nu mogelijk, dat wij als Goden kwaad zouden doen?”
„Omdat het ‘ALbegrip’ nog in ons leven voor de verstoffelijkte Goddelijkheid moest ontwaken.”
„Is er geen ander woord, zijn er geen andere wetten door God geschapen, die ons ver verwijderd hadden kunnen houden van het verkeerde, dat door ons leven geschapen werd?”
„Néén, mijn meester, dit ís Gods Schepping.
Wij moeten deze wetten aanvaarden.”
„Het spreekt dus vanzelf, meester Zelanus, dat wij door de verstoffelijking van onze Goddelijkheid zonden en fouten zouden doen?”
„Wij hebben geen fouten, noch zonden geschapen, meester.”
„Alles is dus evolutie?”
„Dat is het.”
„Ontwaking.”
„U zegt het en wij hebben deze wetten leren kennen.”
„God schiep ons naar Zijn beeld, meester André.
De oneindigheid van God leerden wij kennen, wij waren reeds in het Goddelijke ‘AL’.
Dit is het ‘Beeld Gods’.
Ruimte, evolutie, ontwaking voor ál deze levenswetten, die wij ons door het vader- en het moederschap eigen zouden maken.
Er is géén goed, noch kwaad, er is alléén LIEFDE!
De allerhoogste levenswet, door God geschapen ís, dat wij al dit leven moeten liefhebben.
Wat wil ons het kwaad en het goede dan zeggen?
Eigenlijk niets.
De disharmonische wet door ons geschapen moeten wij toch herstellen, hierdoor rehabiliteert zich ons bestaan en krijgen wij de hogere ontwaking voor het stoffelijke en astrale leven in handen, maar zien daardoor juist ons leven verruimd.
Goed en kwaad bestaat er niet!
De Kosmologie dringt diep tot deze levenswetten door.
Wij zijn als Goden niet in staat om goed te doen, wij zíjn!
En ons zijn wil zeggen, dat wij in harmonie moeten blijven met de Goddelijkheid ín ons.
Het goed en het kwaad voor de menselijke ziel is het geboren goed van de Aarde.
Maar dit ‘goede’ heeft Christus niet bedoeld.
Christus bracht ons door Zijn Heilig Leven tot de Goddelijke Liefde.
Kunnen wij als mensen deze wetten als Godsbegrip bezoedelen, terwijl wij Goden zijn?
Wat de hoogste meesters willen, is voor ons het doordringen van deze werkelijkheid.
Wij moeten deze wetten ontleden.
Doch straks, als wij op Aarde zijn.
Op deze planeet is het goed en kwaad ontstaan.
Maar het goede is het beleven van de Goddelijke liefde voor de levensgraad waartoe wij behoren, die hier voordierlijk is.
Kan God als een Vader van liefde de menselijke ziel, Zijn Goddelijke Leven, straffen, nu wij zien dat de ziel bezig is te groeien?
Is dit kind-zijn volwassen, ook al heeft het stoffelijke een gigantische grootte bereikt?
Voelt gij, waarheen ik wil, nu wij voor het voordierlijke goed en kwaad staan?
Ik moet u aantonen, dat dit kind van God goed, noch kwaad kent.
Het is nog niet zo ver.
Dit kind als ziel moet voor de geestelijke goedheid ontwaken en zal kwaad doen, wat voor de wetten van God een disharmonische daad is.
Meer niet, maar ook niets minder.
Gij zult in de sfeer der Aarde voldoende kunnen vaststellen, hóé zij zichzelf buiten de wetten van God plaatst en hierdoor leed en smart geschapen heeft.
Duizenden levenswetten zullen wij moeten ontleden, willen wij de Goddelijke Kosmologie afmaken.
Goed en kwaad voor de ziel in haar voordierlijke toestand, zijn de levenswetten voor het onbewuste kind van God dat bezig is te evolueren.
Héél deze natuur is één kwaad!
Al deze verschijnselen als stoffelijke wetten gezien en beleefd, zijn door God tot het leven gekomen, maar zouden ons dienen.
Volgens de Goddelijke Openbaringen zouden wij hiermee in harmonie zijn en blijven.
Is dit mogelijk?
Hadden wij als onbewuste kinderen van God geen fouten kunnen maken?
Hadden wij geen fouten móéten maken?
Is er onvolmaaktheid!
Heeft God onvolmaakte dingen geschapen?
Is Zijn Schepping niet af volgens onze Goddelijkheid?
Waarom dan te spreken van God is Liefde, als wij Goden zijn en tóch kwaad kunnen doen?
Gij voelt het zeker, wij staan opnieuw voor onoverkomelijke kloven, die door uw gevoelsleven overbrugd moeten worden, doch die door deze levensgraden werden beleefd.
Het is het leven op Mars, dat het eerst deze wetten leerde kennen, en er geen ogenblik over nagedacht heeft, want het was niet mogelijk.
God schiep Volmaaktheid!
En wij als Goddelijke Mensen zijn niet volmaakt geschapen?
Voelt gij de disharmonische levensgraad aan?
Ik ben één met deze wetten, mijn bewustzijn wil voor u het antwoord beleven.
Goed en kwaad ís er niet!
Christus bracht de Goddelijke Liefde op Aarde, héél de mensheid had het dus kunnen weten.
En toch spreekt men daar over goed en kwaad.
Ook wij hebben er in onze geschriften over gesproken.
En het was noodzakelijk, of niet één ziel van de Aarde had ons begrepen.
Nu wij echter de Kosmologie voor het goed en het kwaad moeten beleven, staan wij voor de Goddelijke wetten én de Goddelijke Liefde.
En meteen valt ook het kwaad van ons leven weg en toeven wij te midden van deze Goddelijke evolutie, als man en vrouw, als tweelingzielen, die de Goddelijke Liefde zullen vertegenwoordigen.
God schiep geen kwaad en wij mensen hebben het kwade ook niet kunnen beleven.
Wat wij hier waarnemen ís evolutie.
Ook al verliezen wij er ons stoffelijk gewaad door, toch is er geen sterven ontstaan: de ziel leeft verder en keert terug.
Hoe is het dan mogelijk, dat wij over doodgaan en doodslag, moord en dergelijke kunnen spreken?
Willen wij daarmee zeggen, dat wij op dat ogenblik een Goddelijke wet verkrachten, Zijn Leven bezoedelen of de Goddelijke vonk ín ons eeuwigdurend vernietigen?
Voor het volwassen menselijke kind van Moeder Aarde zijn dit Goddelijke wetten.
Het kerkse instinct of bewustwording ligt erdoor aan handen en voeten gebonden en door de zonde is dit kind eeuwigdurend verdoemd.
Het kwaad is ontzettend voor de menselijke ziel, want het ontneemt haar álle krachten, elke mogelijkheid om terug te keren tot het volgende leven.
Voor het kerkse kind is er géén voortgaan meer, deze daden zijn onherroepelijk!
Er valt geen mogelijkheid te aanvaarden, dit ís het laatste.
De ziel is vervloekt, zij heeft zichzelf vervloekt, zij heeft zonde gedaan.
En God is liefde?
Door de voorgaande wijsheid beleven wij thans elke aardse, dus stoffelijke fout.
De Goddelijke mens kan er niet aan ontkomen, hier zijn verkeerde dingen gedaan.
Ik vraag u: waarom is Christus niet op Mars geweest?
Waarom bezocht Christus alléén Moeder Aarde?
Het antwoord is:
De Aarde vertegenwoordigt het hoogste bewustzijn van dit Universum.
Dit wil zeggen dat de planeten van dit Universum door lagere bewustzijnsgraden beleefd worden.
Hierdoor kon Christus voor deze mensen niets doen.
En wellicht had dit leven Hem toch anders ontvangen, omdat het nog natuurlijk leefde en geen begrip had van goed en kwaad, dat voor de Aarde ’n wanbegrip geworden is en ontzettende strijd veroorzaakte.
Christus sprak over goed en kwaad, maar bracht de Goddelijke wijsheid tot de aardse Mensheid volgens de levensgraad waarin zij leeft.
Had Hij als een Goddelijk bewuste gesproken, géén kind van de Aarde zou Hem hebben begrepen.
En nu staan wij voor talrijke gezegden van Christus, die voor deze planeet en voor het leven van de Aarde zoveel wanhoop hebben geschapen, dat thans het Goddelijke ‘AL’ opnieuw tot het kind van de Aarde wíl spreken, omdat het Christus vertegenwoordigen moet.
Eerst op Aarde komen wij zo ver.
Voor deze planeet moeten wij echter de realiteit voor het goed en kwaad beleven, opdat wij ons niet willen verliezen in de Goddelijke Kosmologie, die voor ons leven geschapen is.
De realiteitswetten als levensrechten voor de menselijke ziel voeren ons vanzelfsprekend op natuurlijke wijze tot het Goddelijke Scheppingsplan.
Nu is goed en kwaad ’n levensuiting op voordierlijke afstemming.
Door het goede te doen, zijn wij in harmonie met de Goddelijke liefde voor de bedreven daad of de handeling, die door ons eigen wíllen geschiedde.
En thans beleven wij ’n deel van onze Goddelijkheid, zoveel procent liefde, rechtvaardigheid, goedzijn, harmonie, als een stoffelijke openbaring.
Het gebeuren komt tot ons leven, gaat dóór ons bewustzijn en wordt nu beleefd.
Wat heeft het gebeuren ons geschonken?
Bleven wij erdoor in harmonie met Gods Schepping?
Of bracht de daad ons leven tot de disharmonie, zodat wij het stoffelijke leven erdoor verloren?
Kijk toch, mijn broeders, dit dier hier heeft reeds deze wetten mogen beleven.
Waarom rent dit wezen weg, nu het grotere menswezen in aantocht is?
Waaraan heeft dit dier, dit voordierlijke bewustzijn, dit harmonische gevoel voor zichzelf te danken?
Het beschermt zich erdoor, want deze soort is omringd door het gevaar.
Deze soort behoort tot een andere levensgraad en dat wordt niet geduld.
Vele andere eigenschappen zijn vast te stellen, die bovennatuurlijk bewijzen dat dit zieleleven bezig is te ontwaken.
Ik zie goed en kwaad en beleef deze Goddelijke wetten.
Want ‘goedzijn’ is een levenswet.
Het kwaad doen is de disharmonische wet voor het goede.
Goed en kwaad tezamen ís één wet en zal voor God moeten zijn – liefde!
Op hoeveel kracht wordt deze liefde op deze planeet beleefd?
Indien de liefde op honderd procent beleefd wordt, dan nog is zij voordierlijk afgestemd.
Wat is hiervan de uiterste grens, het uiteindelijke beleven?
Dat de menselijke ziel op de planeet Mars alléén evolutie beleefde en van goed en kwaad geen begrip heeft, nimmer zal ontvangen, omdat deze planeet slechts de voordierlijke levensgraad geschapen heeft.
Gij ziet het, door de levensgraden en levensrechten van de menselijke ziel, komen wij tot het Marsbewustzijn op voordierlijke afstemming.
En nu is er geen goed, noch kwaad.
Ook voor de Aarde niet, want de bedreven daad kent haar eigen zeven graden, voordat de ziel haar volgens de Goddelijke Openbaringen beleeft en in harmonie is met Gods schepping, de Goddelijkheid van haar wezen.
En die levensgraad kan eerst op Aarde beleefd worden, doch dan betreedt de ziel dóór Christus Golgotha en buigt zij haar hoofd voor haar Goddelijkheid.
Zij kan dan zeggen: Ik ben als God is, want ik heb voor mijn Goddelijkheid het hoofd gebogen!
Nu is de daad op de liefde afgestemd en kan de ziel de volgende levensgraad beleven, waarvoor zij zich gereed heeft gemaakt.
Wat de hoogste meesters mij aantonen en ik volgens de Goddelijke Openbaringen en mijn Goddelijke afstemming voor mij zie, zijn levenswetten!
En die wetten moet ik op honderd procent beleven volgens het door God geschapen principe als wetgevende macht en hoogste levensuiting, wat de liefde is, waarvoor ik leef en (waardoor) mijn leven zich verrijkt.
De duizenden eigenschappen, mijn broeders, die thans mijn leven voortstuwen en de andere, die nog door mijn bezielen tot ontwaking moeten komen, zijn de werelden van mijn Goddelijkheid.
Wat hebben goed en kwaad nu te betekenen voor mijn oneindig leven?
Hoe moet ik tot het geestelijk bewustzijn komen, als mij hier reeds het Goddelijke halt toegeroepen wordt?
Is uw leven gereed dit waar te nemen, dan kunt gij meteen vaststellen, dat goed en kwaad voor de ziel als mens niet bestaat!
Geen wetgevende realiteit is, maar woorden zijn, door de mens van de Aarde gebruikt om iets uit te drukken, die echter voor de Goddelijke Kosmologie geenszins vaststellen dat ze ons vernietigen of ons leven opvoeren tot God, omdat ze die betekenis niet bezitten.
Goed en kwaad willen echter de wetten voor de Goddelijke Harmonie vertegenwoordigen, want zij maken deel uit van de Goddelijke Harmonie.
Indien ik op minderwaardige wijze volgens de Gods wetten voor mijn leven handel, dan onderstreept het goede in mijn leven de procent liefde, die van mij uitging.
En nu ben ik in harmonie met mijn voordierlijke levensgraad of ik sta voor kort in ontwikkeling stil, omdat Gods leven mijn bewustzijn niet kan aanvaarden.
Mijn tweelingziel roept mij toe:
„Doe geen onbewuste daden, ik moet uw leven beleven.”
Dit zegt het leven dat tot mijn levensgraad behoort, maar op geestelijke afstemming.
Had dit dier tot het ander kunnen zeggen: doe niet verkeerd, want ons leven staat stil?
En toch deden beiden verkeerd, want zij vielen het andere leven van God aan en vermoordden het.
Het kwaad voerde hen tot de andere wereld.
Zij gingen tegelijk naar de astrale ruimte, de wereld van het onbewuste.
Wat zij daar beleefden?
Het terugkeren tot de Aarde.
Maar zij hebben het leven van een andere levensgraad omgebracht.
Zij gingen erdoor over, maar anderen blijven in leven en zetten hun stoffelijke leven voort.
Deze wetten zijn voor de ziel van de Aarde oorzaak en gevolg.
Ook voor de geestelijke levensgraad, want de ziel staat voor de duisternis en het licht.
Wij hebben hierover gesproken, op Mars kwamen ál deze geschapen, maar disharmonische wetten, tot het licht en leerde de ziel ze kennen, ook al heeft zij ze in haar voordierlijke toestand niet begrepen.
Zelfs de stoffelijke mens van de Aarde heeft er geen weet van, ook die zoekt naar zijn Goddelijkheid en staat erbovenop.
Maak ook voor hem deze wetten duidelijk en gij zult niets dan dankbaarheid ontvangen jegens hen, die door die zielen gedoemd zijn tot wachten.
Meer is er niet, maar de vonken zijn én blijven één.
Man en vrouw beleven beide organismen, maar zijn tweelingzielen, zij vertegenwoordigen het Goddelijke ‘AL’ door het vader- en moederschap, omdat ook God Vader en Moeder is en zich daardoor heeft kúnnen manifesteren.
Goed en kwaad zijn oorzaak en gevolg en vertegenwoordigen de disharmonische wet voor de liefde, maar zal zichzelf herstellen.
Wat zien wij nu?
De beide zielen moesten wachten op de wedergeboorte.
Het leven dat door hen aangeraakt werd, ging thans hun levensgraad voor.
Het werd vóór hen aangetrokken en beleefde toen de tijd, die het in stoffelijke toestand volgens de harmonische wetten en die voor de eigen Goddelijkheid beleven moest.
Had dit leven nu voor de Aarde negentig jaar moeten worden, en het was op dertigjarige leeftijd uit de stoffelijke wetten gerukt door een disharmonische daad, dan kan dít leven thans niet ouder worden dan zestig jaar.
Nu komt de harmonische levenswet voor dit Goddelijke kind het te hulp en voert de ziel naar de astrale wereld om opnieuw te worden aangetrokken.
En spoedig ziet deze ziel zich opnieuw in de stoffelijke wereld terug en vervolgt haar levensgraad.
Ook de beide andere zielen beleven deze wetten.
Nu worden zij aangetrokken en vervolgen hun levens.
Maar de ziel die de daad voltrok, zal aan het andere leven een nieuw lichaam schenken.
Het staat vast, dat zij duizenden disharmonische wetten geschapen heeft en dit niet haar laatste, ook niet haar eerste levensdaad is die in disharmonie werd beleefd.
Er zijn vele zielen waaraan zij het oorzaak en gevolg beleven moet.
Het mannelijke organisme kan niet baren en die ziel moet dus eerst de zeven levenswetten voor het moederschap beleven, wil zij kunnen baren.
En nu staat zij voor deze Goddelijke rechtvaardigheid.
Zij schenkt het leven aan een ziel en aan die ziel een stoffelijk kleed.
Hoelang moet dit zieleleven nog volgens de Goddelijke wetten in de stoffelijke wereld vertoeven?
Enkele uren?
Dan zal dit kind slechts enkele uren blijven leven om dan terug te keren tot de astrale wereld en aan het eigen evolutieproces het levenslicht van God te schenken.
Nu keert dit leven terug, die levens zijn weer in harmonie gekomen met de Goddelijke Schepping, het oorzaak én het gevolg zijn beleefd!
Waar blijft nu het goed en het kwaad?
Het goede is zoveel procent gevoelskracht van de liefde.
Het goede ís liefde en wil de Goddelijke liefde vertegenwoordigen volgens de Goddelijke Harmonische wetten voor ziel en stof én voor de Macrokosmos.
Want waren deze Harmonische wetten niet door de ‘ALZIEL’ geschapen, (dan) had nimmer de menselijke ziel een ruimte kunnen overwinnen en bleef zij in haar kleine, voordierlijke omgeving voortgaan.
Maar de ziel als mens is God!
Zij vertegenwoordigt haar Goddelijkheid dóór haar levensrechten en door haar rechtvaardigheidswetten, die door haar als natuurbewustzijn geschapen werd, maar waardoor bloem en plant én het dierlijke leven het eigen bewustzijn kregen.
Deze zielen vergrepen zich aan het menselijke, het allerhoogste, het Goddelijke, maar nog onbewuste liefde-leven van dit Gods Kind, in stoffelijke toestand, in voordierlijk gewaad!
Zij hadden nu de rechtvaardigheidswetten te beleven en gaven zichzelf ervoor, waardoor zij opnieuw verder konden gaan.
Waren deze Goddelijke rechtvaardigheidswetten niet geschapen, dan was er ook geen liefde geboren.
En bovendien had de menselijke ziel nimmer een astrale, dus geestelijke hoogte kunnen bereiken.
En zij had eens voor een berg, een onmetelijke ruimte gestaan van disharmonische wetten, die zij in geen biljoenen eeuwen had kunnen overwinnen.
Zij had moeten aanvaarden, dat zij ál de wetten overschreed en thans leven, noch dood bezat, voor haar was er geen verdergaan meer.
Ook die wetten zult gij in de sfeer der Aarde leren kennen.
De ziel gáát verder, maar zij zal het verkeerde eerst vereffenen en daarna opnieuw aan haar eigen levensgraad beginnen, voortgaan haar verstoffelijkte godheid af te maken.
Kwaad is er dus niet, God heeft geen kwaad geschapen, maar de ziel als mens schiep een disharmonische wet.
Welk kwaad wij als bewust mens van de Aarde en hier in een voordierlijke toestand ook doen, wij móéten door de Goddelijke liefde de disharmonie herstellen, eerst dan gaat ons leven verder.
Het kwaad van de Aarde is evolutie, is het beleven van een disharmonische wet volgens de eigen Goddelijkheid, het is het herstellen van de fout die begaan is.
Ik vraag u:
Kan God eeuwigdurend verdoemen?
Zonde doen in een voordierlijke toestand, is het beleven van de graad van leven, waartoe wij als mens behoren.
De rechtvaardigheidswetten voor ál de eigenschappen, die van onze persoonlijkheid deel uitmaken, eisen het Goddelijke herstel, want het is de liefde ín ons leven, die overheersend blijft ín al de stadia die nog zullen volgen.
Kwaad doen in deze toestand is het onbewust wíllen bezitten van iets dat ons trekt.
Maar er is een voortgaan, ook de planeet Aarde is door ons leven geboren.
Het is daar, dat wij het bewuste kwaad beleven.
Zijn thans de wetten anders, meester André?”
„In niets, meester, is er verandering gekomen.”
„Is de daad precies hetzelfde, meester Zelanus?”
„Ja, meester, met dit verschil, dat de ziel meer liefde moet geven, wil zij zichzelf in harmonie brengen voor haar Goddelijkheid.”
„Dat wil zeggen, dat, hoe hoger wij komen tot God, wij tevens méér gevoel bezitten om de rechtvaardigheidswetten te stabiliseren?”
„Wij zijn Macrokosmisch, meester.”
„Waarlijk, mijn broeders, zo is het.
Door deze wetten keren wij tot onze verstoffelijkte Goddelijkheid terug.
Willen wij onze Goddelijkheid vertegenwoordigen, dan móéten wij door deze wetten heen!
Wij moeten ze ons eigen maken, want zij behoren tot ons leven.
Hoe wij dat doen, doet thans hier en voor de Aarde niets ter zake, heeft eigenlijk geen betekenis voor het ‘ALBEWUSTZIJN’ van ons wezen, omdat wij tóch de liefde moeten volgen, het leven ons voortstuwt en bezielt.
Er is dus van Goddelijk straffen geen sprake!
Eens beleven wij, hóé te moeten handelen en eerst dan zijn wij met de geestelijke levensgraad in harmonie gekomen.
Op deze planeet, mijn broeders, ondergingen wij goed en kwaad op voordierlijke afstemming.
Hier zijn wij reeds aan het herstellen begonnen.
Het is Christus, die ons leerde boven álles het leven lief te hebben.
Christus behoefde ál deze wetten niet te ontleden, de mensheid begreep er toch niets van, thans is dat mogelijk.
Christus bracht ons de eigen Goddelijkheid.
Hij voerde ons door de geschapen duisternis naar het Goddelijke licht in ons leven en zette er Zijn Goddelijk Leven voor in!
Hoe zijn deze wetten anders te verklaren?
Gij kunt het goed en kwaad van de Aarde niet ontlopen, maar ze hebben een andere betekenis.
Deze wetten zijn onderverdeelde eigenschappen van een levensgraad, die ‘ónder’ de geestelijke levenswet leeft en die wij ons eigen moeten maken?
Moeten wij ons die wet eigen maken, meester André?”
„Néén!
Wij moeten de Goddelijkheid van ons leven stoffelijk verdichten.”
„Hoort gij dit Kosmische bewuste antwoord, meester Zelanus?
Ik verzeker u, dat het hoogst bezielde en bewuste wezen uit de Goddelijke ruimten aan meester André het antwoord heeft geschonken.
lk buig mijn hoofd voor uw voelen en denken, want dit is de Goddelijke werkelijkheid!
Wij verdichten ons Goddelijke leven.
Dit is de Goddelijke en is onze eigen schepping.
Wij zijn bezig om onze Goddelijkheid te verdichten en te verruimen, te verfraaien, te versieren, want wij zijn uitgegaan van Hem, de God van ál het leven, waartoe wij behoren.
Wij zullen tot Hem als verstoffelijkte Goden terugkeren!
Wat is nu goed en kwaad voor de God-mens?
Er is goed, noch kwaad door hem geboren, hij is bezig zich te vergoddelijken in een verdichte toestand, waarover hij heersen zal, omdat het zijn wereld en ruimte is.
Dit zijn onze Goddelijke wetten, die voor ál de levensgraden de liefde bezielen en zijn wij in harmonie gekomen met de graad van leven waarin wij op dat ogenblik vertoeven.
Goed en kwaad, bewust of onbewust, bestaat er niet!
Ook al zijn ze voordierlijk of menselijk stoffelijk, de Goddelijke liefde in ons leven zal ze verpletteren.
Het zijn slechts schaduwbeelden van deze verstoffelijkte persoonlijkheid, aanhangsels, die overleefd worden.
Christus heeft daarom Mars niet behoeven bezoeken, omdat Hij Zijn vergoddelijkte persoonlijkheid van Mars kent.
Hier worden geen woorden gesproken, wat gij hoort, is het gejank van een voorwereldlijk dier.
Wilt ge dit dier doen ontwaken?
Wilt gij het vanuit uw menselijk bewustzijn toespreken?
Het zal uw stoffelijke leven verscheuren.
Want het weet nog niet, hoe te moeten handelen in dit leven, maar het zal deze wetten leren en ze straks in harmonie brengen met de Goddelijkheid, die alléén liefde is!
En dat is God als Vader en als Moeder, als de ‘Alziel’!
Wat is hoog, laag, goed en kwaad, duisternis en licht?
Verschijnselen zijn het van onze Goddelijkheid, die voor ons leven thans een eigen levensgraad te vertegenwoordigen hebben en ons dienen.
Ik zeg u, wat gij in ál de ruimten van God waarneemt, behoort mij toe!
Maar ik moet mij de hogere eigenschappen nog verstoffelijken.
En die ken ik niet, want vanuit mijn Godzijn ging ik als astrale stof.
En die onzichtbare energie moet zich verstoffelijken.
Hoe zou ik die levensgraden thans kunnen – verdoemen?!
Eeuwigdurend voor mijn Goddelijkheid vertrappen?
Voelt gij hoe het kind van de Aarde is verwaasd volgens de eigen godheid?
Christus bracht daarom de Goddelijke Liefde naar de Aarde.
Méér behoefde deze God niet aan het onbewuste kind van de Aarde te schenken, niet te ontleden, de behaalde levensgraad stond het niet toe.
Dit was het Goddelijke halt voor de ziel van de planeet Aarde in haar behaalde toestand, die als hoogste wet geestelijk is!
En eerst dan heeft de ziel als mens haar leven losgemaakt van de voordierlijke, dierlijke, grofstoffelijke, stoffelijke levensgraden, zij is nú tot haar geestelijke Goddelijkheid gekomen.
En meteen betreden wij de sferen van licht én de hellen?
Neen, die laatste levensgraden zijn thans overwonnen, er is alléén licht.
De ziel heeft haar geestelijke gewaad verstoffelijkt.
Deze God lééft!
Dit voordierlijke leven van deze planeet, mijn broeders, is toch Goddelijk.
Heb geen medelijden met dit bestaan, want gij ziet uzelf.
Heb dit leven lief en gij raakt uw Goddelijke afstemming aan.
Goed en kwaad zijn aspecten om te ontwaken, ze behoren tot de verstoffelijkte, maar Goddelijke evolutie.
Wat wil de ‘Kosmologie’ van uw leven brengen, bevestigen?
Dat gij Goden zijt!
Het menselijke zieleleven ís God!
Het menselijke zieleleven op deze planeet gaat van haar eerste levensgraad tot de hoogste en is bezig het Goddelijke leven te verstoffelijken.
Ook het leven van de Aarde is doende, het Goddelijke bewustzijn te bereiken.
Waar blijven nu – kwaad, verdoemdheid?
Wat willen deze, voor het zieleleven van de Aarde zó meedogenloze begrippen vaststellen?
De vernietiging van uw godheid.
En is dat mogelijk?
Al het kwaad van deze planeet en dat van de Aarde is evolutie.
Het is het beleven van de zeven levensgraden voordat de liefde beleefd kan worden.
Het wil zeggen ervaring!
Leerschool!
Voortplantingswetten te beleven volgens de Goddelijke realiteit voor ons Goddelijke Zijn!
Het zijn geen begrippen, het is waanzin langer op Aarde te aanvaarden, dat de God-mens zichzelf verdoemt.
Hierdoor wordt het Goddelijke zijn van onze persoonlijkheid mismaakt.
De rust en vrede is erdoor bezoedeld, vernietigen is niet eens mogelijk, steeds weer komt er rust en vrede.
Is dit onwaarschijnlijk?
Eens is de God-mens geestelijk ontwaakt en in Harmonie gekomen met zijn Goddelijke afstemming.
Hij is nu Liefde!
Hij vertegenwoordigt een graad van het Goddelijke ‘AL’ waarin Hij nu leeft en liefde is.
Wij zullen duizenden menselijke en dierlijke eigenschappen het Goddelijke licht moeten schenken, eerst dan kunnen wij zeggen, onze Goddelijke Kosmologie is af!
Dan schrijft meester André zijn negenenveertig boeken over de Goddelijke Kosmologie.
En daarbij zullen wij hem helpen.
Goed en kwaad zijn voor de Goddelijke Mens levenswetten om tot de liefde te komen.
Hoe die op Aarde zijn?
Elke wet bezit haar zeven levensgraden.
Eerst dan betreden wij de harmonische wet voor onze Goddelijke verstoffelijking.
Die zullen wij volgen en ontleden, eerst op Aarde zijn wij ertoe in staat, omdat hier (op Mars) de voordierlijke levensgraad leeft.
En gij wilt deze mensheid doen ontwaken.
Het is echter hier waar deze aspecten geboren zijn.
Deze zeven bewustzijnsgraden van de voordierlijke Mars-mens hebben deze ruimte, deze planeet geschapen.
Wilt gij dit geschapene verdoemen?
De mens hier zijn bestaan ontnemen?
Dit leven eeuwigdurend buiten de eigen schepping plaatsen?
Kan er één vonk van God vernietigd worden?
Hoe hulpbehoevend is het aardse bewustzijn nog om dit te aanvaarden.
Daarvoor kwam Christus tot de Aarde, tot de God-mens, die daar de levensrechten voor het eigen bestaan en als Macrokosmische afstemming ondergaat.
De Goddelijke sferen zijn thans bewoond.
In het Goddelijke ‘AL’ leven Goden als Mensen.
Wij hebben daar Christus gezien en gesproken.
Ook Hij onderging al deze wetten, Hij heeft Zijn godheid mogen verstoffelijken of Hij was niet zichtbaar geworden.
Is dit onduidelijk?
Deze wetten beschrijven het ‘AL’ bestaan, maar zijn ook op de Maan door het leven beleefd.
Er is géén planeet in de ruimte noch ander leven, of het wezen ís een deel van onze Goddelijke verstoffelijking, het heeft op onze godheid afstemming.
Wat is een Mens?
Kent het aardse wezen zichzelf?
Heeft dit wezen geen minderwaardigheidscomplex gekregen door zijn eigen disharmonie?
De Goddelijke Kosmologie voor de Eeuw van Christus, mijn broeders, ontleedt zijn Goddelijke wezen.
Omdat de vonk Gods zijn Goddelijke verstoffelijking heeft bereikt, is dat nu mogelijk.
De Mens is God!
Het kwaad bestaat niet!
De eeuwige verdoemdheid is nimmer door deze godheid geschapen!
Er is alléén liefde!
Door het moederschap beleven wij deze wetten.
De zuster- en broederliefde eveneens.
De wereld waarin wij leven moeten wij verstoffelijken door de levensgraden, die verschijnselen zijn in stoffelijke toestand.
Héél de natuur is één eigenschap voor onze Goddelijkheid en dient ons ontwaken.
Daarvoor schiepen wij de natuur!
Die natuur hoort ons toe!
Uit ons ís dit leven, is ál het leven geboren.
Ook de dierenwereld!
Slaap is evolutie!
Slaap is rust!
Door het inslapen krijgen wij de volgende levensgraad in handen.
Op Aarde noemt men dit sterven!
Is er een dood?
Het eten en drinken dat ons moet dienen, zijn de geschapen verschijnselen voor ons bestaan.
Die verschijnselen kúnnen niet sterven, kunnen niet worden gedood!
Stof en geest zijn één, de stof evolueert door de geest als stofmens en als astrale persoonlijkheid, de ziel!
Zon en Maan zijn de verschijnselen van ons Goddelijke vader- en moederschap.
Wij schiepen de Maan.
Het ‘AL’ bewustzijn de scheppende kracht voor ons bestaan, hierdoor zouden wij doelstrevend scheppen en baren.
Wij zijn aan deze wetten begonnen.
Duizenden levensgraden zijn er ontstaan.
Als Goddelijke ziel begonnen wij aan het goed en kwaad?
Alleen liefde konden wij beleven.
Door de liefde als wet te beleven, gingen wij verder.
Liefde is het hoogste en het allerhoogste.
Door de liefde zegenden wij ons Goddelijke leven en stonden wij meteen voor een andere levensgraad.
Wij gingen verder en hoger!
Heeft de ‘AL’ Ziel de zonde geschapen?
De eeuwige verdoemdheid?
Waar is de menselijke haat geboren?
Want dit dier kan niet haten.
Duizenden eigenschappen die wij als stoffelijke mensen hebben leren kennen, kregen eerst op Aarde de verschijning als levensgraad.
Ik zeg u:
De bewustzijnsgraden van deze planeet zijn voordierlijk.
Zeven levensgraden zijn er geschapen voor deze stoffelijke ontwikkeling, eerst dan heeft de ziel haar hoogste graad bereikt.
Wanneer wij aanstonds verdergaan, zien wij deze wetten en zult gij moeten vaststellen dat dit leven evolueerde, het Marsbewustzijn in handen kreeg.
Maar maak nog geen aardse vergelijkingen.
Op Aarde staan wij voor hogere levenswaarheden, hogere levenswetten, die om ontleding vragen, en waardoor wij de geestelijke graad beleven.
Het is daarentegen werkelijkheid dat hier op deze planeet de allereerste verschijnselen geboren zijn.
Al deze diersoorten schiepen er hun verstoffelijkte eigenschappen door, en ziet gij dit monster voor u.
Hoe heeft dit lichaam zich kunnen optrekken?
Waardoor heeft het zichtbare leven uitingsmogelijkheden gekregen?
Door de Goddelijkheid van de ziel kwamen deze vormen tot stand.
Omdat de ziel God is, móéten deze verschijnselen het Goddelijke beeld vormen.
En gij ziet het evenbeeld Gods, maar in een voordierlijke toestand.
Hoe is het verstoffelijkte Goddelijke Beeld?
Wij waren daarvoor reeds in het Goddelijke ‘AL’.
Al dit leven is bezig om het Goddelijke te bereiken, maar het beleeft de rechtvaardigheidswetten ervoor om zo hoog, zo ver te komen.
Kijk, mijn broeders, Moeder Maan rust in mijn rechterhand.
Ik bezit haar!
Zij behoort mij toe.
Ook deze planeet, waarin Moeder Aarde duizenden malen verdrinken kan, heb ik, hebt gij overwonnen.
Dit is één van de miljoenen levenswetten, die wij voor ons Godzijn hebben verstoffelijkt.
Al de anderen, die tot een hogere levensgraad behoren, vragen om bewust te worden.
Op de planeet Aarde zullen wij deze wetten ontleden en eerst dan de aardse mens aanschouwen.
Voor de volgende levensgraad zal uw leven bezield worden.
Nu spreekt een deel van uw Goddelijkheid tot het andere soort.
Geve God u de krachten ervoor.”
 
o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o