Het Eerste Menselijke Bewustzijn

Toen wij de voorstadia hadden beleefd, gingen wij verder en betraden de Moederplaneet.
Dat is Mars, zij kreeg voor ons een plaats toegewezen onder al haar zusters en broeders, want zij zou ons leven baren.
Intussen hebben wij ons van de wateren losgemaakt.
Hoe is ons lichaam?
Nog zouden wij in de wateren kunnen terugkeren, maar wij willen hoger gaan.
En dit hoger gaan manifesteert zich op de begaanbare grond.
Wat nu voor de Maan het eindstadium is, werd voor deze planeet de allereerste levensgraad.
En daartussen liggen zeven voorstadia, die wij hebben beleefd, om ons gereed te maken voor dit klimaat en om los te komen van de wateren.
Nu staan wij voor ongekende levenswetten.
Welke, meester Zelanus?”
„Voor die van de menselijke ontwaking, het groei- en bloeiproces voor de ziel.”
„Inderdaad, zo is het.
Maar voordat wij hier aankwamen, kreeg ons innerlijke leven meer gevoel, meer stuwing, meer bezieling.
Welke verschijnselen zien wij thans?”
„Die voor het organisme, meester.
De ziel wil voort.
Zij is scheppend bezig om zich op te trekken.
Dit optrekken zal het lichaam beleven, maar aan het innerlijke leven intuïtie schenken.
En die intuïtie is het, waardoor wij het lichamelijke vervormden.
Wat is er nu geschied?
Dat ons lichaam veranderde.
Het vlerksysteem maakte plaats voor uítstekende lichaamsdelen, die voor de Aarde onze armen zijn.
Hier zijn dat klauwen.
Dit dier is erdoor gevaarlijk, dit voordierlijk bewustzijn maakte zich echter los van het waterleven, zeven graden terug is dat beleefd.
Ik voel niet, dat die wetten tot mij spreken, of ik zou verdergaan.”
„Aan mij is het woord gegeven, mijn broeders.
Ik vraag u mij te volgen, want ik daal af in het eerste stadium, de eerste voordierlijke levensgraad voor de ziel.
Niet alleen stoffelijk, ook geestelijk zullen wij het bewustzijn van dit (mens)dier vaststellen.
Vanuit de wateren is dit dierlijke wezen opwaarts getrokken en heeft het de menselijke wetten beleefd.
De afscheiding tussen dier en mens ligt dus aan dit leven vast, God heeft het de ziel geschonken.
Door het Goddelijke bewustzijn kregen wij een bestaanswereld, omdat wij Hem zouden vertegenwoordigen als mens.
Voelt gij dit wonder?
God openbaarde zich door verschijnselen in stoffelijke en geestelijke toestand, als kleur, licht en duisternis en de vele andere wetten, waardoor al deze werelden ontstonden.
In die wetten zien wij onze gestalte al groeiend en bloeiend tevoorschijn treden.
Volgens Gods wil zouden wij ze beleven en ze ons eigen maken.
Op de Maan maakten wij ze ons eigen en gingen verder.
Aan het einde van de Maankringloop stonden wij voor dezelfde wetten, met dat verschil echter, dat wij ruimer werden.
Onze ademhaling versterkte, de ogen en andere zintuigen evolueerden voor het dagbewuste ik, opdat wij zouden verkennen, ons ook de wereld waarin wij leefden, eigen te maken.
Heeft één van ons andere wetten kunnen aanschouwen?
Is de wereld waarin wij leven onwaarschijnlijk?
Waarheen voeren ons deze wetten en al die levensgraden?
Tot God terug.
Wij zijn Goden, maar bevinden ons in een voordierlijke toestand.
De hoogste meesters willen dat wij ontwaken.
Hierdoor zult gij uw voordierlijke levenswetten leren kennen en vanzelfsprekend uw eerste menselijke bewustzijn vaststellen.
Is (het) ook onwaarschijnlijk, dat dit bewustzijn voordierlijk is?
Zou deze planeet bewuste levensgraden hebben kunnen scheppen?
Doordat wij de wetten van de Aarde hebben mogen beleven is ons dat duidelijk.
Wat wij op Mars zullen waarnemen is voordierlijk bewust.
Onbewust voor de astrale, de stoffelijke en geestelijke wetten, want die behoren de Aarde toe.
Moeder Aarde zou ze aan ons leven schenken.
Hoe zal dan ons leven zijn?
Ga terug tot de Aarde en vergelijk haar bewustzijnsgraden met deze werelden voor de ziel.
Machtig is het verschil.
Diep en waarachtig is het leven op haar en zijn de bewustzijnsgraden, die zij heeft geschapen.
Hier zijn al die wetten anders, maar ook de lichamelijke wetten voeren u tot de voordierlijke onbewuste levensgraden voor de ziel.
Héél de natuur wijst naar het onbewuste ik, dat voor deze wereld gigantisch is, maar als prehistorisch tijdperk voor de Aarde eenzelfde werking en strekking heeft gekend.
Al die onbewuste levenswetten worden door dit leven vertegenwoordigd als ruimte en tijd, als licht en duisternis, dus dag en nacht volgens de baan die de planeet beschrijven zal om de Zon.
Dit is haar Macrokosmische afstemming, maar de Macro- en Microkosmos zijn één.
Waarvoor ik dus sta is de opbouw van al de stelsels voor de ziel, maar (die) kreeg zij in handen door de ruimtelijke beïnvloeding.
Wat op de Maan het visstadium betekende, werd hier een levensgraad op de begaanbare planeet.
Wij stellen dus vast, dat elke levenswet uitdijde voor de ziel, om haar levenswetten te kunnen bepalen, maar zien thans bovendien dat zich hierdoor het eerste menselijke bewustzijn manifesteerde.
Een levensgraad, die voor dit leven onbewust is, zowel stoffelijk als geestelijk, omdat ziel én stof eerst op Aarde het hoogste zouden bereiken.
De voortbewegingsorganen van de wateren moesten plaatsmaken voor die van het land.
De innerlijke stuwing daarvoor schiep de ziel door haar wíllen verdergaan.
Wat wij op de Maan tot ontwikkeling zagen komen en de ziel zich eigen maakte, is voor de planeet Mars als wetgevende macht doelbewust ingesteld op de voortplanting en het evolueringsproces.
Dit wil ons aantonen, dat wij mensen zouden scheppen, niet alleen stoffelijk, ook astraal.
Tijdens ons embryonale leven zijn wij eraan begonnen, doch de latere stadia kwamen eveneens door ons wíllen voortgaan tot stand en kregen wij de ruimte in bezit.
Wij zouden thans ook hier de embryonale stadia kunnen beleven, doch dat is niet noodzakelijk.
Ik zal mij dan ook met de eerste menselijke levensgraad verbinden en daarvan de wetten ontleden, voor zover dit noodzakelijk is.
Ik ben dus één met de levensgraad, die zich van de wateren heeft mogen losmaken.
In de wateren bevinden zich zeven levensgraden, die wij tevens op het land zullen zien.
Het menselijke organisme splitste zich, de romp dijde uit, zintuigen en lichaamsdelen krijgen een heel andere structuur.
De planeet heeft zich in zoverre verdicht, ook de ziel bleef niet ten achter, zij ging verder.
Het menselijke gedrocht waarvoor wij thans staan is voordierlijk bewust.
Het heeft niets menselijks, dat krijgt het eerst op Aarde.
Wij zien soorten van lichamen.
Door de innerlijke stuwing, de Goddelijke bezieling in ons, schiepen wij deze organen.
Gij ziet, dat deze eerste levensgraad voor de ziel nog tweeledig is gebleven en wil zeggen, dat dit leven nog in staat is om de zeeën te bevolken.
Maar aanstonds, wanneer wij de tweede levensgraad voor het menselijke bewustzijn betreden, is dit wezen behaard en heeft het een ander organisme ontvangen.
Hoe hoger wij nu komen naar de allerhoogste levensgraad dus, is ook het organisme veranderd.
En bovendien het innerlijke leven, dat wij thans volgen, om daarvan de bewuste en onbewuste voordierlijke afstemming vast te stellen.
De aap is voor velen als ’n mens is.
Het soort dier lijkt op ons in vele opzichten als twee druppels water, als twee bloemen van één kleur en grootte.
Maar vanuit een levensgraad bezien, die thans voor de Aarde en deze planeet het huidige stadium vaststelt.
In de prehistorische tijdperken was het menselijke wezen het dier ver vooruit en nog kunnen wij die wetten beleven.
Doch toen het dierenrijk zich verdichtte, de vele soorten tevoorschijn traden, die een eigen evolutie te vertegenwoordigen hadden, blijkt thans dat wij tóch een eigen wereld vertegenwoordigen en het dier nimmer ons leven en de wetten van God die wij bezitten en ons eigen hebben kunnen maken, zal ontvangen.
Die levenswaarheid, mijn broeders, is hier op Mars met de daarbij komende levensgraden ten opzichte van ons bestaan, te zien, te beleven.
Volgens de Macrokosmische wetten ís dit leven onbewust, omdat de ziel het menselijke stadium nog niet heeft bereikt.
Toch zoudt ge denken, dat wij door de dierlijke levensgraden het levenslicht ontvingen en niet het dier door de bezieling van de mens uit de stoffelijke verrotting.
Ik zei u reeds eerder en gij hebt die wetten beleefd, dat de aap als dier de eerste incarnatie is van ons afgelegde stoffelijke kleed als embryonale toestand.
Dit gedrocht hier voor ons, is aap noch mens.
Niettegenstaande dit, heeft de menselijke ziel toch reeds de begaanbare wereld bereikt.
Ik ben thans één met deze soort en zal u doorgeven hoe ik mij voel, nu ik mij zal losmaken van de wateren.
Doe als ik en volg dit leven, gij zult beleven en daarenboven voor u zien, hoe de menselijke ziel haar eigen ruimte en haar eigen organisme geschapen heeft, waardoor wij daarna moeten beamen, dat God ál Zijn wetten, ál Zijn krachten aan ons door het openbaringsproces heeft geschonken.
En tegelijk komt uw leven tot de oorsprong van dit bestaan, tot het denken en voelen als mens, tot de bezielende reacties, die tot het handelende bewegen, het voortgaan van dit dier hebben gesproken en (die) de ziel zich eigen maakte.
Iedere handeling door haar tijdens het dagbewuste leven beleefd, vormde, bouwde verder, zodat zich de karaktereigenschappen manifesteerden.
Ook voor de ziel van de Aarde zijn nog deze wetten kosmisch diep voor al de levensgraden en de menselijke organismen, die de ziel voor Moeder Aarde te beleven heeft.
Wat ik nu voel, mijn broeders, is niets anders dan mijn eigen ruimte te willen verkennen.
Ik ben niet in staat om tot grote dingen te komen, buiten mijn levensgraad om te leven, want dat brengt mij in gevaar.
Mijn zintuigen zijn geëvolueerd, ik kan voelen en waarnemen wat tot mijn eigen soort behoort.
Is er gevaar, dan vlieg ik naar de wateren terug, omdat ik mij daarin wil beschermen.
Maar mijn levensadem weigert, mijn lichaam is ingesteld op de begaanbare planeet, op het hoger en verdergaan.
Maar wat is hier geschied?
Mijn innerlijke organen hebben een enorme verandering ondergaan.
De wetten ervoor leerden wij op de Maan kennen, immers, de wil om het land te bezitten heeft voor ons leven wetten geschapen.
Doordat wij Goddelijk bezield zijn, kreeg het menselijke oog de splitsing van de andere persoonlijkheid uit één levensgraad als cel geboren, deze Goddelijke Openbaringen in handen.
Door deze openbaringen Gods kregen wij de stoffelijke zintuigen, maar wij waren het zélf, die ze schiepen.
En hierdoor vormden zich de stoffelijke organen.
Wat op Moeder Maan innerlijke betekenis had, zou op de volgende planeten zich uiterlijk manifesteren.
Wat ingesteld stond op de wateren, als ademhalingsorganen, zou op het land een gelijke taak te vertegenwoordigen hebben, doch (die organen) zouden alweer door de ziel worden geschapen, omdat zij ál de stoffelijke stelsels schiep.
God legde Zijn ruimte, ál Zijn mogelijkheden en Macrokosmische verschijnselen in onze handen, innerlijk zijn wij als God.
God wilde, dat wij voor ons stoffelijke leven een Tempel zouden scheppen.
En de menselijke ziel, aangespoord door de openbaringswetten, bezield door God als Vader en als Moeder voor de scheppende en barende organismen, begon aan haar taak en maakte Moeder Maan af.
Doordat zij leven na leven volgen kon, zij die levensgraad onderging en in handen kreeg als een ruimtelijke wet, kreeg zij stoffelijke en innerlijke bezieling.
Even later manifesteerde zich reeds een persoonlijkheid en zie, de Mens is geboren.
Hier op Mars beleven wij die wetten en kunnen volgen hóé de menselijke ziel zich van de wateren losmaakte om de bewoonbare planeet te bereiken en te beleven.
Deze wetten, mijn broeders, maakten nu dat de ziel haar innerlijke organen bezielde voor de uiterlijke structuur, wilde zij het voortplantingsproces dienen.
En die organen scheppen een eigen vorm, maken zich af en passen zich volkomen aan, omdat de bezieling ervoor was ontwaakt.
Wij zien dit dier voor ons en kunnen het leven volgen.
Keren wij echter even terug tot de vóórstadia, de zeven overgangsplaneten voordat de ziel de moederplaneet kon bereiken, (dan) zien wij dat die werelden haar voor deze totstandkoming hebben gediend.
Wij stelden op onze vorige reis voor de stoffelijke stelsels vast, dat de ziel aan dit lichaam bouwde en zij voelde, dat zij eens een begaanbare planeet zou beleven, want zij zou de Goddelijke ruimten bezitten, als God zijn!
De voorplaneten werden door haar geschapen en in de allerlaatste stadia maakte zij zich los van de wateren.
Elke planeet bezit nu méér bezieling, méér intuïtie, ook het innerlijke leven voor de stoffelijke stelsels heeft een verandering moeten aanvaarden.
Iedere levensgraad bracht haar méér voelen en denken.
Zij maakte zich deze eigenschappen eigen, doordat ook het organisme haar dit beleven gaf en (zo) ontwaakte het bewustzijn.
Hoe wonderlijk mooi deze wetten op elkaar ingesteld zijn, is ook op Aarde te zien.
Dat de ziel niet verder kan zijn dan het stoffelijke gewaad én de ruimte waarin zij leeft, moeten wij thans aanvaarden.
Ruimte en menselijk lichaam zijn dus één en zullen één blijven.
Zoals de ziel zich nu voelt, zij haar eigen persoonlijkheid geschapen heeft, is ook haar vorm en kleur, grote en omvang, naarmate zij evoluerend schept en baart.
Evenzo is de begaanbare planeet, zij heeft zich volgens de levensgraden van de menselijke ziel kúnnen verdichten.
Omdat de ziel haar afgelegde kleed tot een ander stadium prijsgaf, aan dat stadium haar stoffelijke stelsels afstond, en ook hieruit een nieuw leven tevoorschijn trad, kon de planeet zich verdichten.
Na eeuwen zien wij dat ál deze levensgraden bezig zijn om een eigen wereld te scheppen, voor de evolueringswetten van de eigen soorten, die uit deze graden tevoorschijn zouden treden.
Het dier kreeg hierdoor het levenslicht en uit het dier trad het natuurkind naar voren, werd uit ons allen een volgende wereld geschapen.
De vóórstadia dus als planeten, kregen het bewustzijn in handen door ons als mens.
De menselijke ziel gaf ál haar energie aan deze verdichtingsmogelijkheid, omdat zij door de volmaking hiervan verder kon gaan.
Het spreekt vanzelf, dat zij een ander bewustzijn kreeg en dat ook de stoffelijke stelsels haar bezielen hadden te aanvaarden.
En daarenboven kreeg zij bewustzijn, schiep zij voor zichzelf eigenschappen, die stoffelijke betekenis zouden krijgen en zichtbaar naar voren zouden treden.
Wat kreeg zij in handen?
De stoffelijke lichaamsdelen voor de begaanbare planeet.
Het vlerk- en blaassysteem verdort, de menselijke longen en ademhalingsorganen verdichten zich reeds.
Toen wij op Moeder Maan waren en vaststelden, dat wij onze eigen geslachtsorganen moesten scheppen, stond toen reeds vast, dat deze organen later een eigen stelsel, een ruimte en een levensgraad zouden vertegenwoordigen.
Om te willen scheppen, te willen liefhebben, vormde zich een deel van deze stelsels als uiterlijke hoedanigheid voor het scheppen, waarop héél de ruimte stond ingesteld.
De Zon trok ons leven op, Moeder Maan verzorgde het wíllen baren.
En in de volgende levensgraden bezitten wij deze stelsels reeds en vertegenwoordigen daardoor nu het menselijke scheppende en barende wezen!
Wij moesten dus aanvaarden, dat de ziel in staat was ál haar volgende stoffelijke stelsels zélf te scheppen.
Door het één ontstond het andere en volgende stadium, een levensgraad voor de ziel, die stoffelijk en geestelijk door haar verkregen bewustzijn wordt bezield.
Hierdoor kon zij zich eens van de wateren losmaken om de begaanbare planeet te beleven.
Dat de eerste levensgraad nog op de wateren ingesteld staat, is heel natuurlijk.
Wij zien thans dit organisme, het is in staat terug te keren en indien het zelf wil, daardoor aangespoord door de ziel als de persoonlijkheid, om op de planeet verder te gaan.
Dit gedrocht is mens noch dier, want het moet nog zeven levensgraden volgen, wil het de menselijke levensgraad bereiken en beleven.
Het dier leeft echter reeds op het land, het vindt zijn bestaan bovendien en kan zich met de eigen soort, de ziel die tot dit leven behoort, verbinden.
Nog zijn deze zielen tezamen, niets kan hen scheiden, voor God beleven beide zielen de rechten en levenswetten, die ze zélf hebben geschapen.
Maar u ziet, dat dit hoofd zich losgemaakt heeft van de romp en eigenlijk de aapverschijnselen bezit, eigenschappen heeft, die het bewuste dier sieren.
Doordat de bezieling ingesteld staat op het landelijke gaan, trok dit wezen zichzelf op en zien wij het ontwaken van dit lichaamsdeel.
De andere organen bleven echter niet achter en kregen eveneens gestalte door de ziel.
Het innerlijke willen schiep wonderen.
Het hoofd is ontstaan doordat de ziel zich daarop heeft ingesteld, haar concentratieveld (daarop) was gericht en omdat zij door de Macrokosmische wetten haar bewegingsmogelijkheden kreeg.
Wat dus voor ons innerlijke leven bezieling kreeg, moest zich wel vervormen.
Ook die fakirsmethoden bezit het Oosterse kind van Moeder Aarde.
Men ziet daar lieden, die een lichaamsdeel buiten werking stellen en zodoende geen levensmogelijkheid schenken.
Zij doen dat voor de een of andere kunst, maar vooral (voor) broodwinning.
Die mensen behoren dan ook tot de straat-occultisten van het Oosten.
Dat heeft de menselijke ziel voor ál deze stadia en levensgraden onbewust gedaan.
Doordat zij ingesteld stond op het waarnemen, vormde zich het hoofd en maakte zich los van het lichaam.
Deze gevoelens zijn in mijn bewuste leven gekomen.
Indien gij met mij deze wetten voelt, dan kunnen wij tevens haar wíllen leven controleren en de daarbij komende verschijnselen, die armen en benen zouden scheppen.
Het hoofd werd bezield door het wíllen zien, schedel en vorm kregen de duidelijke aspecten te aanvaarden.
Doordat bovendien elk lichaamsdeel van de zintuigen kracht kreeg, door die zintuigen werd bezield, heeft het reukorgaan een eigen stelsel geschapen in stoffelijke toestand, dat eens ons menselijke orgaan zou zijn en (dat) wij op Aarde bezitten.
Miljoenen levensgraden heeft de ziel te beleven, voordat zij ál deze stoffelijke stelsels verfraaid en vervormd heeft!
Maar zij blijft voortgaan om het menselijke juweel af te maken.
Zij zal door haar bewust ingestelde concentratievermogens beeldhouwen, zoals nimmer meer één wezen zal en kan doen, omdat de menselijke ziel en het dier, ál het zieleleven ontstaan uit God, deze Goddelijke eigenschap heeft ontvangen.
Ik leef in dit dier, mijn vrienden, en kan dus natuurgetrouw vaststellen, hoe het zich voelt en waardoor het zal scheppen.
Mijn opwaarts streven is het, dat al scheppende dient, verfraaien zal, wat nog één geheel is.
Mijn hoofdorganen zullen mij helpen.
Ik ben reuk en smaak, ik ben ziend en horend, maar daar tussendoor leef ik en beziel al deze stelsels.
Ik sta ingesteld op het opwaarts gaan, het wíllen oprichten van dit organisme, omdat ik tot Hemel en Aarde behoor, mijn leven van daaruit bezieling en stuwing kreeg.
Ik zal mijn innerlijk wíllen vormgeven!
Het hoofd maakte zich los van de romp, nog zit het geheel in elkaar gedrongen, maar de volgende levensgraden dienen mij voorkomend, stuwend en bezielend en elke levensgraad is vooral nog bewustzijn.
Mijn innerlijk leven zal zich verruimen, mijn gehoor en smaak verscherpen, mijn gezicht en mijn gehoor zullen zijn als mijn ruimte is, waartoe mijn lichaam en mijn ik behoren.
Wat voor mij de vliezen zijn in de wateren, schep ik om tot stelsels om te kunnen gaan.
Wat daar voor mij zijn de roei- en zwemorganen, zijn nu reeds de armen en benen, poten en klauwen, om mij voor deze ruimte te kunnen beschermen, want ik ben niet meer alleen.
Ik zoek naar eten en met mij miljoenen van mijn eigen soort, het leven, dat met mij van de Maan af deze hoogte heeft gekregen en waardoor wij een stoffelijke, maar menselijke afstemming verkregen.
Nog ben ik de hoogste levensgraad, maar andere levensgraden wachten mij op.
En na mij komen de levensgraden van de wateren die weer mijn plaats zullen innemen, omdat ál dat leven tot God zal terugkeren, evolueert, totdat Moeder Maan volkomen verstoffelijkt is.
Hoeveel zielen als menselijke wezens, kan ik u vragen, zijn er ontstaan?
Ik geloof niet, dat één ziel uit de hoogste hemelen ze geteld heeft, ofschoon men in het Goddelijke ‘AL’ onherroepelijk weet, hoeveel leven er op Moeder Maan geboren is voor de menselijke toestand en zelfs voor het dierenrijk, dat zich in de miljoenen jaren oneindig heeft geopenbaard.
Ik zeg u, héél de Goddelijke ruimte, dat zijn dus de Zeven Kosmische Levensgraden, is door de menselijke ziel gevuld en bevolkt.
Later komen wij hier nog wel eens voor te staan en kunnen wij onze berekeningen maken.
Niettegenstaande dit, moest Moeder Maan verstoffelijken!
En die embryonale vonken moeten tot God terugkeren en volgen één weg.
Wat ik dus heden moet aanvaarden volgens de Goddelijke schepping, is voor de latere verdichtingsstadia dezelfde wet, die door God als een rechtvaardigheidswet ingesteld is, maar die volgens het scheppingsplan dienstbaar werd ten opzichte van onze levens, de levensgraden, die wij zouden volgen om het hoogste stadium te betreden.
Wat ik heden bezit, krijgt het stadium na mij te beleven.
Zodoende zien wij dat dit wezen het eerste leven is, dat de begaanbare planeet bezit en heeft bereikt.
Dit dier zal de volgende levensgraden afmaken en later de hoogste betreden, eerst dan heeft dit dier het Marsbewustzijn overwonnen en is het in staat om verder te gaan.
Wat in de wateren dus onze voortgangsorganen waren, kreeg nu op de begaanbare planeet een andere bestemming, ook al is de werking hetzelfde.
Wel moet gij aanvaarden, dat dit lichaamsdeel een hogere bewustwording bezit dan het in de wateren heeft gekend.
En die bewustwording stelt ons in staat dit leven voort te zetten én te aanvaarden, dat wij als ziel hierdoor de persoonlijkheid hebben geschapen, want wij maakten ons deze nieuwe eigenschappen eigen.
Het beenderstelsel verdichtte, het lopen, het voortgaan is tot stand gekomen.
Onze vliezen zijn gearmd, (dit) wil zeggen natuurlijk, dat zij de bezieling van onze persoonlijkheid voor de eigen levenswaarden moesten aanvaarden.
Onze klauwen verlengden zich, doordat voortdurend de concentratie daarop ingesteld is.
De drang om voedsel te zoeken, het beklimmen van de ruimte, het gaan op handen en voeten, als onze aap dat bezit, zijn eigenschappen, die wij zélf tot openbaring dwongen, omdat ons leven ervan was bezield.
Dit gedrocht, mijn broeders, lijkt enigszins op de aardse aap, ik zeg u echter, dat dit dier niets uit te staan heeft met dat stelsel.
Immers miljoenen jaren zou het nog duren, voordat de aap zich in de natuur zou scheppen.
Willen wij dit vaststellen, dan kunnen wij dat doen door het huidige stadium te betreden van de planeet, die nog leven bezit.
Gij moet dan beamen, dat hier geen aap het levenslicht heeft gezien, want de aap is eerst op Aarde zo ver gekomen.
Wanneer wij de dierlijke levensgraden volgen, het ontstaan van het dierenrijk ontleden, zult gij deze wonderbaarlijke wetten verklaard zien.
Eerst op de planeet Aarde kreeg het dierenrijk het normale bewustzijn voor het stoffelijke en het innerlijke leven.
Maar dan betreden wij reeds de allerlaatste tijdperken voor de Aarde.
In de prehistorische tijdperken, ná de warmte- en afkoelingsuren, heeft de aap zichzelf geschapen en betrad dit dier als één soort, gelijkend op het menselijke wezen, de ruimte.
Nog is dit soort aanwezig.
Maar hier op deze planeet níét!
Het dier bezat die bewustwording nog niet.
En nu wij moeten aanvaarden, moeten zien, dat de ziel álles rondom dit leven voor stof en voor de geest als levende stelsels geschapen heeft, is het toch bovennatuurlijk vastgesteld, dat ook wij als mens zélf de Goddelijke schepping beleven en af zullen maken.
Het moet u duidelijk zijn, dat de menselijke ziel ál de stoffelijke vormen, vele levens afmaakte, doordat zij deze stelsels bezielde.
En ook dan moet gij aanvaarden, dat de aap niets met ons te maken heeft als Goddelijk bewust wezen, maar wel kunt gij aanvaarden, dat de aap de eerste incarnatie van ons ís na de stoffelijke verrotting, waardoor leven ontstond.
Stellig zult gij dan uw hoofd buigen voor God en ál deze levensgraden én uw hoofd buigen voor de machten en krachten, die wij als ziel in handen kregen, omdat wij hierdoor de God van al dit leven zouden vertegenwoordigen.
Ik herhaal dus, dat wij hierdoor ons zélf zouden oprichten.
Dat wij in staat zouden zijn, armen en benen te scheppen.
En wij schiepen ons zélf.
Wij kwamen zo ver!
Wij brachten tot stand, wat God in het oneindige deed.
En zie, hier leeft uw eerste menselijke bewustzijn, want dit dier ís mens.
Dit dierlijke gedrocht ís Goddelijk bewust, echter onbewust als ziel, want er zijn zeven levensgraden te beleven door dit dier, wil het het volmaakte organisme én de hoogste bewustwording voor deze planeet beleven en zich eigen maken.
Maar de Goddelijke kern is in dit dierlijke wezen aanwezig.
Het is als God is!
En hierdoor zal het verder en hoger gaan.
Het zal zich oprichten, doordat het vorm geeft aan de stoffelijke stelsels en de belevenissen ervan zich eigen kan maken, waardoor de persoonlijkheid tevoorschijn trad.
De afstemming op God is het, die dit leven blijft voeden.
Ik moet terug tot God!
Die Goddelijke afstemming dwingt mij om te scheppen!
En vanzelfsprekend is nu, dat ik graad na graad volgens het vader- en moederschap voor mij en voor mijn ziel gereedmaak, want hierdoor krijg ik, krijgen wij Gods ruimte in handen.
De volgende levensgraden zullen wij volgen en geef ik mij aan uw voelen, zien en spreken over.
Ik stel thans echter vast dat wij als ziel de werelden die door ons scheppen en baren zullen ontstaan, moeten veroveren, omdat wij ruimtelijk zijn.
De planeet zal zich door mij en haar die tot mijn leven behoort, verruimen en verdichten, omdat wij zeven levensgraden te beleven hebben.
Ook stel ik vast, dat mijn bezielen een lichamelijke graad geschapen heeft.
Voor de Aarde, nietwaar, betreden wij de bewuste en onbewuste levensgraden, die van de krankzinnigheid en psychopathie, wat voor de geleerden meestal stoffelijke stoornissen zijn, maar die wij nú kunnen verklaren als het onbewuste voelen en denken van de persoonlijkheid.
Hierdoor stellen wij straks ál de abnormale bewustzijnsgraden vast, en komen wij tot de ziekelijke levensgraden van de ziel, die nog op Aarde te beleven zijn.
Maar dan staan wij voor de karmische wetten en beleven daardoor een kringloop, die niet door God werd geschapen, maar door ons zélf.
Door óns kreeg de schepping betekenis, want God legde ál Zijn ruimtelijke openbaringen aan ons leven vast.
Voor deze planeet zijn deze wetten levensgraden, die voor de ziel als mens en het dier de voordierlijke persoonlijkheid schiepen.
Kan het natuurlijker en duidelijker voor uw leven?
Ik stel vast, dat wij lichaam en ziel hebben geschapen.
Ik moet beamen dat mijn leven bewust werd dóórdat ik leefde, doordat ik het moeder- en het scheppende organisme mocht beleven.
Het is ook bewezen, dat dit dier niets met het aapwezen van de Aarde te maken heeft, want wij kunnen dat soort hier niet waarnemen, het innerlijke dier was nog niet zo ver.
Ook het menselijke wezen moest evolueren, eeuwen wachten, duizenden lichamelijke stelsels ondergaan, voordat het die hoogte had bereikt.
En daarbij komt nog, dat ik als ziel vorm en gestalte gaf aan mijn innerlijke en uiterlijke organen, mijn leven dwong om te evolueren, omdat ín mij een Goddelijke afstemming aanwezig is.
Verder moet ik vaststellen, dat dit het eerste menselijke bewustzijn is, de eerste stoffelijke maar menselijke levensgraad is, die voor deze planeet een eigen bewustwording verkreeg, maar door tal van wetten tot stand gekomen is, omdat Macro- en Microkosmos één zijn.
Ik kreeg door Zon en Maan het Goddelijke ‘AL’ in handen.
Ik moet waarnemen en kan aanvaarden, dat daar in de oneindige ruimte mijn Moeder leeft.
Hoe ver is deze afstand van mijn bewustzijn, mijn denken en voelen verwijderd?
Deze ruimtelijke diepte, mijn broeders, ligt vast aan mijn leven.
Mijn bewustzijn ís als de ruimte zich voelt, de Zon aan licht bezit en de Maan door baarde.
Die Macrokosmische eigenschappen zal ik mij eigen maken, hier echter ben ik er reeds aan begonnen om ze te overheersen.
In de tijden die komen, de levensgraden die ik zal scheppen, kom ik zo ver.
En eerst dan betreed ik met haar die tot mijn leven behoort, de volgende levensgraad.
Ik en zij, zij en ik, als barende en scheppende wezens, zullen daarvoor leven en geworden worden, evolueren en de wedergeboorte beleven.
Als dierlijke wezens, als voordierlijke gedrochten beleven wij Gods schepping, als man en vrouw krijgen wij onszelf lief en het leven, dat uit ons geboren is!
Voelt gij, wat God heeft bedoeld, door ons Zijn leven, Zijn levenswetten te schenken?
Wat Hij heeft bedoeld, toen Hij zei: Gij zult zijn als Ik ben?
Wij beleven deze wetten en wij kunnen er niet aan ontkomen.
Ik dank mijn meesters voor de omvang van dit beleven, ik dank God omdat ik in staat ben gesteld dit te ontleden voor een mensheid, die slechts even verder is aan innerlijke bezieling, innerlijk voelen en denken, dan het wezen uit dit stadium van Moeder Mars, waarop men geen leven vermoedt.
Ik sta meteen weer voor de gigantische gebeurtenissen van deze planeet, die aan ons menselijke leven haar eigen bezielen gaf, maar (dat) zij, zoals mijn broeder André waargenomen heeft, uit de Goddelijke ruimte ontving.
Haar afstand van de Zon, haar ontvangen energie van Moeder Maan, de beïnvloeding van de gasplaneten en haar eigen Goddelijke vitale afstemming maakten, dat wij als mens deze oerkrachtige gestalte ontvingen.
Ook Moeder Aarde, zei ik u reeds, heeft haar oerkracht aan de ruimte ontleend, maar het is de menselijke ziel geweest, die deze oerwetten zou scheppen, daar zij de verdichting voor het stoffelijke gewaad erdoor bevestigde.
Die Goddelijke oerkracht is hier aanwezig, in een toestand, zoals Mars zich voelt en in deze tijd moest aanvaarden.
De ziel als mens, mijn broeders, ís als God!
Zoudt gij hieraan willen en kunnen twijfelen?
De ziel als mens zal ál de werelden, die tijdens het Goddelijke Openbaren tot stand kwamen voor het eigen ruimtelijke bestaan, scheppen voor de ontwaking van de Goddelijke persoonlijkheid.
Eerst in het ‘AL’ is zij tot God teruggekeerd en zullen wij haar terugzien.
Ik vraag u nochtans, meester Zelanus:
Hebt gij tijdens al deze geboorten onwaarschijnlijkheden kunnen vaststellen?”
„Neen, meester.”
„Is de werking van de voorplaneten anders geweest, André, dan die voor de latere levensgraden volgens de ruimtelijke beïnvloeding?”
„Wat uw vraag in mij wakker maakt, zie ik voor mij en kan u antwoorden.
U wilt weten of de ziel in de vóórstadia buiten de schepping om een eigen weg kon volgen.
Maar dit is niet mogelijk.
Immers, mijn meester, God zou zich door de menselijke ziel en al het andere leven openbaren.
God legde al Zijn machten en krachten in onze handen.
De stoffelijke en astrale wetten kregen hierdoor zelfstandigheid.
De ziel bleef ze in al de levensgraden overheersen en maakte zich die ruimte eigen.”
„Wij kunnen dus aanvaarden, dat de Microkosmos bezield is door de ruimtelijke wetten, die als Zon en Maan een levende vitaliteit schiepen, die vanuit het Goddelijke ‘AL’ zichtbaar werd door deze evolutie.
Het is voor dit leven bovennatuurlijk, en zal zijn menselijk, voor deze levensgraad nog onbewust.
Dit is duidelijk, nietwaar, maar waar beleven wij de bewuste levensgraden voor de ziel, André?”
„Op Aarde, meester.”
„Kunt gij mij daarmee verbinden?”
„Zeer zeker is dat mogelijk.
Het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl), vele kleurrassen bevinden zich in het allerhoogste stadium, niet alleen geestelijk, ook stoffelijk.
Het hoogste bewustzijn voor de Aarde betreedt de astrale werelden.
Nu staan wij voor de innerlijke levensgraden, die thans verbinding hebben met de ‘Vierde Kosmische Levensgraad’, dat hier planeten zijn.”
„Wat wil dit zeggen, meester Zelanus?”
„Dat de ziel zich gereedmaakt voor het hogere stadium en zij dit Universum overwonnen heeft.”
„Inderdaad, zo is het, doch duizenden wetten heeft zij nog te beleven voordat de ziel zo ver is.
Niettemin komt zij zo ver.
Waar het mij om gaat is, dat het innerlijke leven van de wateren en dit zielebestaan toch één toestand is, met dit verschil echter, dat de ziel méér intuïtie gekregen heeft en zij haar organisme niet heeft vergeten.
Haar Goddelijke afstemming is het, die haar aanspoort om voort te gaan of dit leven zou inzinken en stilstaan in deze ontwikkeling.
Die kern is steeds, en in al de levensgraden die zullen volgen, waar te nemen.
Die kern stuwt de ziel opwaarts en (zo) kreeg het organisme een vorm, waardoor zij zich als wetgevende macht manifesteerde.
Het wil zeggen, de ziel schiep, zij eiste, dat de stoffelijke stelsels naar haar wil zouden luisteren.
En de stoffelijke stelsels kregen vorm en gestalte, (zo)als wij tevens in de ruimte mochten waarnemen en de mens van de Aarde als het ware ín Moeder Maan het menselijke gelaat door ziet ontstaan.
Wat nu voor de Zon ademhalingsorganen zijn, die van de Aarde gezien als zwarte plekken zichtbaar werden, schiep ook de ziel als mens en kreeg zij haar licht in de ogen, maar (daar) werden de andere zintuigen door bezield.
Voelt gij dit, dan moet het u duidelijk zijn, dat ik u thans met het ruimtelijke gelaat heb verbonden, dat zowel voor beide werelden betekenis heeft gekregen, maar in elk atoom zichtbaar is!
Hierdoor schiep de ziel de eigen vorm voor het organisme en kreeg het lichaam voor deze levensgraad de gestalte.
Eerst in de zevende graad heeft de ziel haar volmaakte organisme geschapen.
Dit dierlijke wezen leeft thans onder de grond en bouwde zich daardoor een eigen huis.
Ik vraag u echter opnieuw, meester Zelanus, zijn er stoornissen gekomen?
Hoe heeft dit leven zich van de allereerste levensgraden kunnen voeden?
Deze wetten moest de ziel aanvaarden, want ook dit zijn stoffelijke wetten voor de verdichte planeet.
Indien gij mij kunt antwoorden?”
„Wat ik zie, meester Alcar, voert mij tot het embryonale leven terug.
Uw vraag verbindt mij met de allereerste ogenblikken van de ziel.
Immers, toen wij in het embryonale bestaan het leven ontvingen, was ook de stoffelijke ademhaling aan de eigen opbouw begonnen.
De stoffelijke organen zouden zich hierdoor voeden.
Verdicht voedsel hadden wij toen niet nodig.
Wat wij daar tot ons namen, waren de levenssappen, die door de afscheiding tot stand waren gekomen.
Dit wil zeggen dat de embryonale cel door deze afscheiding zichzelf schiep en hierdoor evolueerde.
Maar even later ontstond de dierlijke soort.
Eerst in de zevende levensgraad trokken wij verdicht voedsel aan en dat leefde in onze omgeving.”
„Is dit juist, André?”
„Ja, meester.”
„Is het mogelijk voor u om uw leven daarop af te stemmen?”
André voelde zich één worden met het embryonale bestaan van de planeet en gaf zich daaraan over.
Wat zijn meester bedoelde, leefde hier voor hem en kon hij waarnemen en beleven.
Hij voelde zich als vonk; dit embryonale stadium evolueerde.
Had dit leven voedsel nodig?
Was het lichaam reeds in staat ’n verdichte massa tot zich te nemen?
Neen!
Hij beleefde nu dit proces en zei:
„Ik ben één met de embryonale levensgraden van deze planeet.
Toen de wolken zich hadden verdicht, ontstond de stoffelijke cel.
Deze afscheiding vond plaats op het ogenblik, dat de menselijke ziel het eigen bestaan aanvaardde.
De ziel is één met dit leven, deze verdichte stof en zuigt de levenssappen ervan op, dat thans voeding is, kracht betekent om te bestaan.
Iets anders is er niet nodig.
De massa zal de ziel voeden, en wil zeggen: zij is één met dit leven, haar afkomst bezit deze afstemming.
Maar zij zal andere lichamen scheppen en eerst dan verdichte stof tot zich trekken, waardoor zij haar bestaan kan verzekeren.”
„Hebt gij dit aangevoeld, meester Zelanus?”
„Ik zie deze wetten voor mij, meester.”
„Waarheen voeren zij uw leven?
Want wij staan nog steeds voor het eerste bewustzijn van de menselijke ziel.
Hetgeen ik u wil verklaren heeft daarop afstemming.”
„De ziel als mens kreeg in het allereerste ogenblik van haar bestaan een astrale beïnvloeding, als stoffelijke substantie, waardoor zij leefde.
Mijn broeder André nam deze wetten waar en ook ik ben daarmee verbonden.
Haar stoffelijke toestand is half stoffelijk, half geestelijk.
En hierin zal zij leven totdat de eerste levensgraad is bereikt en haar stoffelijk leven moet beginnen.
Nog voelt de ziel zich astraal, is zij in harmonie met de Goddelijke Openbaringen, maar haar leven zal zich verstoffelijken en (dan) komt zij tot werking, tot het zoeken van de stof voor haar leven op deze planeet.
En die werking is bezieling, is evolutie en zal worden bewustzijn.
Indien ik u deze wetten vanuit het eerste stadium moet verklaren, is het noodzakelijk, dat wij tot de Maan terugkeren.
Ik kan u echter mededelen dat dit niet nodig is, omdat wij ook hier het embryonale bestaan kunnen volgen.
Het staat daarentegen vast, dat de ziel op deze planeet reeds haar duizendste levensgraad ingaat en zij daardoor dus tot bezieling en stuwen is gekomen.
In haar leeft die werking, is haar bezit geworden, omdat zij tal van wetten heeft beleefd, die haar terugkeren tot God mogelijk maakten.
Maar hierdoor ontwaakte het innerlijke leven en kreeg zij tevens de bewustzijnsgraden in handen, die aan deze persoonlijkheid hebben gebouwd.
Het is bovendien mogelijk, van hieruit haar leven te volgen voor de stoffelijke ontwaking, daar wij die verbindingen mochten beleven, niet alleen voor de embryonale stadia, doch vooral voor het stoffelijke organisme.
Zoals het lichaam is, zal zij zich voelen en trekt zij haar voedsel tot zich.
Ik moet hiervoor de volgende stadia beleven, wil ik u het antwoord schenken volgens de levensgraden van de ziel en die voor de Macrokosmos.
Daarvoor daal ik in het Derde Scheppingsplan af.
Immers, eerst zijn wij mensen geboren, daarna de dierenwereld, en toen het dier als eerste stoffelijke manifestatie het leven zag, ook dát verrottingsproces kon beginnen, ontstonden de diersoorten voor de wateren.
De vis, zoals ik zie en de duizenden levensgraden van die soort, die zich in de eeuwen die voorbijgingen een eigen wereld schiepen.
Ik moet dus het dierenrijk betreden, wil ik u verklaren en het antwoord geven op uw vraag, hoe de menselijke ziel in de wateren haar stoffelijke organisme voedde.
En dan sta ik voor dit wonder.
Ik zie in de zevende levensgraad de menselijke ziel omringd door allerlei soorten stoffelijke organismen.
De ziel leeft hier en het dier dat uit haar is ontstaan, maar al dat leven heeft zich verdicht en is aan de opbouw van de eigen wereld begonnen.
Of God die levensgraden geschapen heeft?
Of God deze ‘Derde Schepping’ als de menselijke heeft wíllen scheppen?
Neen, want de menselijke ziel zou dit wonder tot stand brengen.
Wanneer wij het dier volgen, mijn broeders, wordt ons dit machtige gebeuren duidelijk.
Wat ik moet waarnemen is, dat de menselijke ziel in haar zevende levensgraad aan de stoffelijke voeding begonnen is en dat zij daartoe in staat was, omdat de wateren zich vulden door vele soorten van dieren, die uit het dierenrijk zijn ontstaan.
Het landelijke soort kreeg de eerste bestaanswereld in handen, daarna de soorten voor de wateren, die wij op de volgende reizen voor die wereld zullen mogen beleven.
Maar die dierenwereld heeft zich verdicht.
Toen de menselijke ziel haar verdichte organisme had geschapen, was er voedsel in haar omgeving en kon zij haar stoffelijke leven voortzetten.
Het zoeken naar voedsel schonk haar bewustzijn.
Dit bewustzijn is nog steeds embryonaal.
Maar ik zie de volgende levensgraden en kan mij daarmee verbinden, doch ik heb uw vraag beantwoord.
Ik voel, dat mijn leven zich sluit.
Ik ben vrijgekomen en keer terug tot mijn eigen bestaan.”
„Voelt gij, André, wat dit alles zeggen wil?
Waarvoor wij staan, nu wij het ogenblik hebben vastgesteld, toen de menselijke ziel aan haar stoffelijke ontwikkeling moest beginnen?
Wij zijn in staat om tal van wetten vast te stellen, die direct op het zieleleven afstemming hebben en voor de menselijke ziel grote betekenis hadden, maar waardoor wij haar bewustzijn thans beleven.
Het is noodzakelijk, deze levensfases te volgen, want wij zien al deze stadia op de planeet Aarde terug.
Maar dan hebben deze wetten voor ons leven onmeedogend ingehakt op de ziel en heeft zij haar Goddelijke harmonische wetten verloren, afgelegd.
En nu staan wij voor het allervreselijkste, ellendigste gebeuren voor Moeder Aarde, want de menselijke ziel is in disharmonie gekomen voor God en ál de wetten, die door de Goddelijke Openbaringen zijn ontstaan.
Bijvoorbeeld:
Heeft God onrechtvaardige wetten geschapen?
Het antwoord is: néén!
Wij moeten dus het ontstaan van de Goddelijke harmonische wetten volgen, willen wij straks een duidelijk beeld ontvangen wat wáár, wat wérkelijk is en hóé God het heeft bedoeld.
En dan volgt:
Heeft God de zonde geschapen?
Néén!
In géén geval!
Maar wat dan?
Volg even het gepraat van de Aarde, ga na wat goed en wat verkeerd is.
Gij staat thans voor de menselijke zonde!
Kan ’n mens zonde doen?
Wat is een zonde?
Kan God straffen?
Is God in staat om te straffen?
Heeft God Zijn Kinderen willen straffen en zo nodig dit kind laten omkomen, onder kommer, leed en smart?
Wij staan voor de allergrootste vraag, die ooit door bewuste zielen is gesteld en waardoor miljoenen zielen een disharmonisch beeld van hun God hebben gekregen.
Welke kerk is vrij van zonden?
Wat willen de kerken het menselijke leven als ziel schenken?
Eeuwige verdoemenis!
Is dat juist?
Door deze bewustzijnsgraden ziet gij, dat wij voor duizenden wetten komen te staan, want al deze wetten raken het bewustzijn van de ziel.
Door deze wetten schiep zij haar leven, maar kwam erdoor in disharmonie met God.
Kwam zij in disharmonie doordat zij haar leven niet kende?
Weer een vraag van enorme betekenis.
Ik zeg u echter, mijn broeders, de ‘Kosmologie’ geeft u antwoord op al deze vragen, want gij kunt deze wetten volgen en ze beleven.
Het is echter doende, dat wij deze levensgraden volgen en eerst vanuit de zevende stoffelijke levensgraad voor de ziel deze voornoemde wetten volgen.
In ons leven zullen wij ze echter vastleggen, opdat wij erin zullen terugkeren, ook al voelen wij, dat ál deze wetten verklaard en ontleed willen worden.
Ik vraag u dus:
Heeft God de zonde geschapen?
Heeft God geweten, dat wij zouden verongelukken?
Kan het God behagen om ons leven te zien ondergaan?
Als God liefde is, waarom moesten wij als zielen dan het disharmonische, het kwaad in de mens beleven?
Bestaat er voor God bewust kwaad?
Moest de menselijke ziel door de duisternis – want dit is duisternis – naar het licht?
Welke zijn de Goddelijke Harmonische wetten en welke behoren tot de disharmonische wetten?
Heeft de ziel als mens deze wetten geschapen?
Als wij Goden zijn, waarom dan deze duisternis?
Hoe zijn die disharmonische wetten tot stand en in ons leven gekomen?
„Geef mij de genade, o God, de mensheid te mogen verklaren wat zonde doen is en wat tot Uw wetgevende machten en krachten behoort, die mijn leven voor de rechtvaardigheid omstralen, opdat ik niet zal ten onder gaan.”
Maar ik ging ten onder en met mij miljoenen.
En die wetten, mijn broeders, zijn op de planeet Mars geboren, ze behoren tot het bewustzijn van de menselijke ziel.
Het dierlijke leven bezit andere wetten, ze hebben met ons niets uit te staan, omdat wij God als man en vrouw moeten vertegenwoordigen en het dier ons zou dienen!
Gij zult deze wetten leren kennen, maar ik zal u straks opnieuw deze vragen moeten stellen, want hierdoor beleven wij de bewustzijnsgraden van de ziel voor de planeet Aarde, of ze zijn daar niet te beleven, noch te peilen!
Wij zouden ons te diep moeten ingraven en géén mens van de Aarde zou ze kunnen aanvaarden.
Híér leven deze wetten, hier op Mars zijn ze ontstaan en kregen een ongelooflijke mogelijkheid, om op Aarde het leven ónmogelijk te maken, waardoor thans de kerken spreken:
„Gij zijt eeuwig verdoemd!
Gij hebt zonde gedaan!”
De ‘Kosmologie’ zegt: néén!
Ik was mij hier niet van zonde bewust!
En kan God mij daarom toch straffen?
Is God in staat om te straffen?
Het antwoord is: néén!
Gij hoort het, mijn broeders, doordat de menselijke ziel ontwaakte, zij haar stoffelijk lichaam opbouwde, ontwaakte het innerlijke leven erdoor en ontstond de persoonlijkheid.
Het eerste menselijke bewustzijn is hier íngegaan.
Alhoewel dit voordierlijk is, is het toch menselijk.
Ook al leeft dit dier hier in de moerassen en onder de grond, het ís menselijk, want dit dier zou mens worden.
Dit dier is bezig te evolueren en zal de planeet Aarde bereiken, om ook daar het leven af te maken en het allerhoogste voor deze ruimte te beleven.
Ook op de planeet Aarde zien wij deze levensgraden terug.
In niets is de menselijke ziel veranderd.
Zij zal handelen naar de verkregen persoonlijkheid.
Is zij op Mars zo ver gekomen, dan zal de planeet Aarde haar aantrekken, of duidelijker, de menselijke ziel zal de Aarde opbouwen.
Maar ook daar leeft zij in de wouden, onder de grond en ís mens.
Hoe zij zich voor de zevende levensgraad voelt, kunnen wij in het huidige stadium volgen.
De menselijke ziel schiep haar steden, haar huizen en gebouwen, er is menselijke ontwikkeling gekomen.
Thans is het Goddelijke ‘AL’ door de ziel bewoond, zij heeft God bereikt.
Op deze planeet leeft zij in armoede en ellende, doch zij leefde.
Hoe haar leven is heeft geen betekenis voor God, dat ons straks duidelijk zal worden, wanneer wij het onbewuste goed en kwaad, de harmonische en disharmonische wetten vaststellen.
Waar het ons om gaat is, hoe zij haar eerste bewustzijn heeft beleefd en waar het is ontstaan.
In de wateren was haar leven onbewust voordierlijk.
Hoort gij dit?
Onbewust en voordierlijk.
Maar op het land bewust en voordierlijk afgestemd op de volgende levensgraden.
Ook al is het lichaam nog voordierlijk, het zal voor de Aarde een andere hoogte beleven.
Hier is de menselijke ziel voordierlijk bewust, want zij heeft de ruimte bereikt.
Al het leven dus, dat in de wateren leeft, beleeft een lagere levensgraad, die voor de Goddelijke schepping part noch deel heeft aan de bewuste stadia, die het landelijke dier bezit en waardoor het een hogere wereld kan betreden.
Hier op deze planeet is het eerste bewustzijn geboren voor de ziel, omdat zij haar lichaam ervoor in staat had gebracht.
Door het stoffelijke leven geniet zij dus een bewuste voordierlijke levensgraad.
De eerste levensgraad van de menselijke ziel is dan ook hier te beleven, omdat wij eerst nú aan het menselijke instinct kunnen gaan werken.
Wat is dit voor bewustzijn, mijn broeders?
Dit dierlijke gedrocht is de mens door God geschapen.
Het wil leven, maar meer ook niet.
En dit menselijke gedrocht leeft.
Het kan eten en drinken en het is in staat om nieuw leven te verwekken.
Wat zijn de hoofdwetten voor de menselijke ziel, die haar tot dit opbouwende bestaan voeren?
Die eisen, dat zij dit leven voortzet?
Die haar geven ruimte, kracht en bewustzijn, naargelang haar leven vorderen zal?
Het vader- en moederschap!
Deze wetten zijn het, die haar tijdens ál de levensgraden zullen overheersen en waardoor zij haar wedergeboorte ontvangt.
Wat wij dus in de volgende levensgraden zullen vaststellen, ís reeds in dit stadium te beleven.
Alleen zullen wij zien dat de ziel meer bewustzijn krijgt, méér intuïtie bezit en dat zij haar stoffelijke organisme opbouwend heeft verfraaid.
Zij bezit thans nog het zoogdierachtige wezen, maar over korte tijd, in een andere levensgraad, bezit zij het verdichte organische kleed en is zij dik behaard, omdat zij weer andere atmosferen te beleven krijgt.
Zoals de levensgraden zich zélf scheppen, die dus door de ziel het bestaansleven krijgen, omdat de ziel steeds weer een nieuw lichaam schept, veranderen die lichamen van kleur, kracht en bouw, omdat ook de planeet haar verdichtingsweeën beleven moet en (waar) de ruimte haar aan geholpen heeft.
In dit stadium beleven wij echter tal van wetten, waardoor de menselijke ziel zichzelf geschapen heeft en zij aan de stoffelijke opbouw van haar lichamelijke stelsels kon beginnen.
Het eerste voordierlijke, maar menselijke bewustzijn is hier ontstaan, omdat de menselijke ziel zich losmaakte van de wateren.
Al de graden die zij zal scheppen blijven voordierlijk, eerst op de planeet Aarde zal zij de dierlijke levensgraden scheppen, waardoor wij vaststellen, dat haar leven gelijk dat van het dier is.
Maar voor de Kosmologie is een voordierlijke toestand de bewustzijnsgraad van het leven, dat er een lichaam door ontvangen heeft.
En het lichaam stelt de voordierlijke levensgraad vast, het lichaam vertegenwoordigt die levensgraad.
En de ziel (vertegenwoordigt) het organisme door haar persoonlijkheid, haar leven en haar handelen, waarvan zij meesteres is en zal blijven, doch door deze talrijke wetten een hogere bestaanswereld ontvangt.
Dit is de eerste bewustzijnsgraad of het eerste menselijke bewustzijn op voordierlijke afstemming.
Er zijn zeven graden ontstaan op de Maan om te kunnen ontwaken, ook hier zal de ziel deze levenswetten scheppen.
Zeven graden, zeven overgangen dus om tot het hoogste te komen.
De embryonale levenswetten behoren tot de wateren, de lichamelijke tot de bewoonbare planeet.
Wat zal zij dus in handen krijgen en voor zichzelf scheppen?
Zeven stoffelijke levensgraden als lichamen, die zij beleven moet.
Heeft Mars volgens de Macrokosmos reeds menselijk bewustzijn?
Een bewustzijn, dat zeggen wil, het volmaakte menselijke te betreden, meester Zelanus?”
„Neen, dat is niet mogelijk.”
„Waarom niet, geen wetten kan ik hier beleven, die het mij kunnen aantonen?”
„Daarvoor moet ik terugkeren tot de Goddelijke Openbaringen, meester.
Toen God zich in het tweede stadium openbaarde, Zijn uitgezonden energie tot Hem terugkeerde, had die atmosfeer het volmaakte stadium nog niet bereikt.
En dat is ook hier vast te stellen.
Niet alleen aan het leven, maar vooral aan de plaats waar wij leven en ons bevinden, de ruimtelijke afstemming dus van de planeet Mars, waarvoor wij stonden en (die) André beleefde, toen wij de planeet naderden.
Indien deze planeet dichter bij het centrale punt een eigen plaats ingenomen had, was dit leven inmiddels ontwaakt.
Dan hadden wij hier andere levensgraden moeten vaststellen, doch dit is niet mogelijk.
En de ziel had die hoogte niet kunnen beleven.
Hoe had zij haar lichaam ineens willen afmaken?
Nu wij weten dat zij dóór de ervaringen de stoffelijke wereld heeft geschapen, kunnen wij aanvaarden dat zij de eerste volgende levensgraad zou scheppen, volgens de Kosmische Harmonische wetten.
En die bepaalden, dat de ziel híér de voordierlijke bewustzijnsgraad zou betreden.
Het menselijke bewustzijn behoort de Aarde toe.
Wij kunnen daar, zoals u weet, de voordierlijke, dierlijke, grofstoffelijke, stoffelijke en de geestelijke levensgraad vaststellen, omdat de ziel thans het menselijk normale betreden heeft.”
„Wilt gij daarmee zeggen, dat dit leven abnormaal is?”
„Voor zover de wetten dit aantonen, ja!
Maar ten opzichte van de normale menselijke wetten, heeft de ziel deze voordierlijke stadia móéten beleven, wilde zij de normale menselijke wetten kunnen bereiken.
Deze levensgraden, mijn meester, hier op Mars, zijn onbewust, op Aarde bewust en wil zeggen dat deze abnormale verschijnselen tóch beleefd moeten worden, maar niettegenstaande dat, toch weer tot de schepping behoren en een eigen wereld vertegenwoordigen.
Wij kunnen niet van abnormale wetten spreken!
De voordierlijke levensgraden voeren ons leven naar de geestelijke wetten, doch dan hebben wij de sferen van licht bereikt.
Onbewust voordierlijk zijn, is toch in harmonie zijn met God, omdat deze levensgraden tot de voortplantingswetten behoren en (dit) alléén ‘evolutie’ ís!
Deze onbewuste evolutie blijft voordierlijk bewust, omdat de ziel reeds tot het denken en voelen gekomen is en waardoor zij haar handelingen verricht.
En die wijzen uit waarheen zij wil gaan.
Is deze eigen bescherming onbewust?
Het dier kruipt weg voor het andere leven?
Dat leven is er nog niet, want de eerste levensgraad leefde hier alleen.
En toch, het dier bezit angst.
Waar is de eerste menselijke angst geboren?
Op de Maan, mijn meester.
Indien u de menselijke eigenschappen wilt ontleden, wilt vaststellen waar ze zijn ontstaan en hoe diep angst wel is, dan moeten wij ook daarvoor tot Moeder Maan terugkeren, want het is daar, dat de menselijke angst geboren werd.
Wij betreden hierdoor de disharmonische wetten.
De ziel als mens heeft ze geschapen, omdat zij zich aan het andere leven vergreep.
Onbewust, want zij wist niet, dat zij het andere leven onrechtvaardig behandelde.
Wij leren hierdoor de Goddelijke Voorzienigheid kennen.
Op de Maan kreeg de ziel angst, dat haar voedsel ontnomen werd en vele andere eigenschappen zijn ontstaan, werden er geboren, die zij zich eigen maakte.
Ook dit dier bezit ze en zal er meerdere ontvangen, naarmate dit leven uitdijend zich zal verdichten en verruimen.
Op deze planeet zullen wij de voordierlijke levensgraad móéten aanvaarden met de zeven overgangsstadia voor de stoffelijke en innerlijke ontwikkeling.
Meer behoeven wij niet vast te stellen, noch te ontleden, want het is niet mogelijk.
De eerste levensgraad, het eerste menselijke bewustzijn van de planeet Aarde is voordierlijk.
Of zouden wij mogen zeggen, mijn meester, dat een oerwoudbewoner van de Aarde géén mens is?
Dat dit leven niets met het menselijke te maken heeft van de steden, die later zijn ontstaan, of het blanke ras (zie artikel ‘Er bestaan geen rassen’ op rulof.nl)?
Wij hebben die wetten leren kennen en zullen ze opnieuw daar ontleden, willen wij beleven, hoe de ziel tot God zal terugkeren.
Dit dier, mijn meester, ís bezig, zich het bewuste menselijke eigen te maken, maar daarvoor heeft het nog miljoenen levensgraden te beleven.
Door Moeder Aarde zal zij, deze ziel, die stadia bereiken, omdat de Aarde dit organische leven zal afmaken.
Op deze planeet blijft dus de ziel én het stoffelijke lichaam voordierlijk bewust, wat niettemin menselijk bewustzijn is, omdat dit leven uit God is ontstaan.
Wat uit dé mens geboren is, bezit een andere structuur, maar zal eigenschappen bezitten, zoals het menselijke wezen als God zich áán het dier openbaarde.
Ik voel mij gelukkig door dit waarnemen en wil God ervoor danken.
En ik kan u zeggen, dat mijn leven thans reeds verlangend is, om de dierlijke levensgraden te mogen volgen.”
„Hoe onmenselijk dit leven dus ook is, meester André, is het toch door God bezield en door God als mens geschapen?”
„Ja, mijn meester Alcar.”
„Kunt gij deze onbewuste bewustzijnsgraden volgens de aardse wetten verklaren?”
„Ook dat is mogelijk.”
„Welke zijn die abnormale levensgraden?”
„De krankzinnige en psychopathische en die voor de homoseksualiteit.”
„Hoort gij dit, meester Zelanus.
Dit zegt ons dus, dat deze levensgraden tot de Goddelijke Schepping behoren en hier van abnormaliteit geen sprake is, nimmer kan zijn, omdat de menselijke ziel bezig is aan haar ruimte, haar lichaam en bewustwording te bouwen.
Die van de Aarde zijn onbewust en daarenboven abnormaal, waardoor wij de disharmonische levensgraden voor de schepping Gods betreden en kunnen vaststellen.
Deze levensgraden kreeg de ziel in handen, doordat zij evolueerde en zij als volgende levensgraad beleven moest, dat de planeet Mars haar kon schenken.
Dit voordierlijke, maar tóch menselijke bewustzijn is dus voor God normaal!
Hierin liggen geen stoornissen, kunnen geen abnormale levensgraden beleefd worden, omdat God ze niet geschapen heeft.
Wél heeft de ziel andere wetten geschapen, doch die behoren haar toe.
Dat zijn de menselijke eigenschappen.
In de eerste levensgraad van de voordierlijke mens, op deze planeet, kwamen ook die eigenschappen tot stand.
Of God thans reeds dit dierlijke wezen ervoor strafte, beleven wij straks.
Doch dan staan wij weer voor de Goddelijke Openbaringen, die ons ervan overtuigen, dat ín alles harmonie is!
Alleen de ziel heeft zichzelf en haar leven niet begrepen.
Is dit mogelijk, meester Zelanus?”
„Néén!”
„Waarom niet, André?”
„Omdat er géén onbegrijpen geschapen is.”
„U plaatst ons ineens voor de eeuwige verdoemdheid.
Ik zou u willen antwoorden, maar wij zijn nog niet zo ver en toch, uw voelen en denken is kosmisch verantwoord.
Waarlijk, God heeft geen ónbegrijpen geschapen.
Want God is ín alles harmonisch, God is rechtvaardig.
Hoe is het dan mogelijk, dat de ziel als mens dit niet begrepen heeft, mijn André?”
„Omdat zij nog zou ontwaken, zou evolueren.”
„Is dit waarheid, meester Zelanus?”
„Het is volkomen juist, mijn meester.”
„Aldus, mijn broeders, het einde is van deze levensgraad, dat de ziel bezig is te evolueren.
Wij kúnnen niet zeggen, dit is een abnormale toestand, álles in de Goddelijke schepping ís normaal en Goddelijk af.
Voor zover wij de wetten ervan kennen, nietwaar, want tal van levensgraden voeren ons leven in een andere richting en verdwalen wij door de onrechtvaardige duisternis, die door ons is geboren, óf door God werd geschapen.
Telkens weer staan wij voor God en voor de menselijke ziel met ál haar verkeerde, onnatuurlijke en onmenselijke eigenschappen en wetten, waarvoor echter geen plaats is, die géén mogelijkheid hebben om te bestaan, omdat God ín alles liefde en rechtvaardig is gebleven.
Dit moeten wij volgen en vele andere wetten, willen wij straks op Aarde het leven kunnen peilen.
En het is daar, dat wij honderden problemen moeten beleven, willen wij het uiteindelijke, de geestelijke persoonlijkheid en de astrale levensgraad voor ons zien.
Deze levensgraden, mijn broeders, voeren ons tot het volmaakte van de planeet Mars.
Als wij straks het Marsbewustzijn willen ontleden en aan een korte beschouwing beginnen, ziet gij u toch voor de voordierlijke levensgraad geplaatst, omdat dit geen menselijke handelingen zijn, die door de ziel tot stand komen.
Dit leven in al deze stadia weet niet, dat het goed noch verkeerd doet.
Als dat het oerwoudstadium van de Aarde niet eens weet, dat toch tot de Derde Kosmische Levensgraad behoort, wat dan te zeggen van deze Marsbewoners in voordierlijke toestand?
Wij zullen zien, dat de planeet Mars géén menselijk bewustzijn heeft kunnen scheppen, omdat zij die taak niet heeft ontvangen, omdat de ziel zo ver nog niet is.
Omdat de ziel bezig is te evolueren.
Wat hebben ons de Goddelijke Openbaringswetten echter geleerd?
Dat wij als mensen aan het openbaren zouden beginnen.
En zie, volgen wij Moeder Maan, dan hebben wij duizenden wonderen mogen beleven.
En die wonderen in stoffelijke en geestelijke toestand, behoren ons toe.
Ze gaven aan ons leven evolutie, maar vooral het begrip om te kunnen leven, hoe te moeten handelen, wilden wij ons leven kunnen voortzetten.
En ook dat wonder werd ons geopenbaard, want de wedergeboorte kregen wij in handen.
En toch is er veel meer, dat de ziel zich in deze eeuwen volgens de plannen Gods eigen maakte.
Elk stoffelijk weefsel nu, diende de ziel.
Dat weefsel wilde door de ziel bezield zijn en door die bezieling moest de innerlijke persoonlijkheid als ziel, de werking ervan aanvaarden.
Hoe is die werking aanvaard?
De ziel kreeg er haar eigenschappen door.
Het leven verruimde zich.
Doch doordat het leven zich verruimde, was de ziel bezig Gods oneindige ruimte te overwinnen.
Zij bouwde voort aan haar hemelrijken.
Wij zien aldus, dat de ziel evolueerde, een persoonlijkheid kreeg en die is hier voordierlijk.
Dit is de eerste levensgraad voor de menselijke ziel op deze planeet, maar zij zal zeven graden moeten beleven, wil zij het hoogste beleven.
En die organismen zal zij voor zichzelf scheppen.
Hoe zij dat doet, mijn broeders, dat hebben wij op Moeder Maan voldoende mogen beleven, zodat wij dus verder kunnen gaan om de volgende levensgraden te ontleden.
Dat dit dier bewust zal worden, staat vast, omdat elke verandering die het ondergaat, levenswaarheid schenkt, ruimte, kracht en persoonlijkheid.
Deze eerste levensgraad dwingt haar als menselijke ziel het moerasstadium te beleven.
Maar straks, als de verdichting voor de stoffelijke natuur als levensgraden een aanvang neemt, wij plant en boom kunnen waarnemen, héél de schepping voor de drie geboren werelden bezig is te evolueren, zien wij deze ziel weer in een heel andere toestand terug, dan zij hier heeft moeten aanvaarden.
Want dit leven dijt uit, dit leven evolueert!
Dat wil dus zeggen, mijn broeders, dat mens, dier en plant zullen evolueren, hierdoor een eigen wereld hebben te vertegenwoordigen, waarvan de ziel als mens overheersend zal zijn, omdat wij uit God zijn geboren.
Het dier is uit ons ontstaan.
En de natuur werd geboren uit de werelden voor ons en het dier, dat het rottingsproces bracht.
Deze drie werelden zullen wij apart moeten volgen, omdat de hoogste meesters willen, dat de mensheid uit de ‘Eeuw van Christus’ ontwaken zal!
Wat hiervoor te beleven is, behoef ik u niet te zeggen.
In het begin van ons samenzijn heb ik er reeds over gesproken.
Indien wij niet gereedkomen, meester André, dan doen wij dat vanuit dit – ons astrale leven, door de technische instrumenten, die door de meesters van Gene Zijde aan de Aarde geschonken zullen worden.
Ik vraag u echter, zet van nu af aan hiervoor uw leven in!
Indien God het wil, komen wij zo ver.
Vele mogelijkheden liggen er in ons bereik.
De eerste menselijke bewustzijnsgraad, mijn broeders, is tevens het eerste menselijke bewustzijn voor deze planeet.
De volgende levensgraad ligt voor ons bewuste leven open.
Wie daarin zal zien, zal het woord ontvangen.
Ik dank u voor uw voelen en denken en het antwoord.”
 
o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o-o